DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
li m
m m
a ia
if i li a
nXP «8
De Wiskottens
M Wm 8 mm
Honderd en twaalfde jaargang.
1910.
ZATERDAG
11 l'ITENt A N O
FEUILLETON.
No.
72
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor P ikmaar S 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,-—.
Af hinderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën;
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat, Oroote
Setters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan dt N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER 8* ZOON, Voordam C 0.
26 MAART.
eene Onderwijzeres,
SchaaktHibriek.
x isÉf 1I1P llll
mm
80
mm
Aan de MEISJESSCHOOL le Akmaar (avoid
Mej. J. H. PRUIM) wordt GEÏRA10D
in het bezit der akten voor de Duitsehe en
Fransche taal en tevens bevoegd tot het geven
van onderwijs in vak k.
De aanvangsjaarwedde bedraagt f 925, die
wegens periodieke verhoogingen kan stijgen lot
i 1225. Voor het bezit der hoofdakte wordt
t 100 en voor elk der genoemdej taaiakten M.U.
f 50 meer toegekend.
Hoofdacte, hoewel niet vereischt, zal tot aan
beveling strekken.
Stukken in te zenden aan het Gemeentebestuur
TÓór 12 April a.s.
DE OORSPRONG VAN HET TENNISSPEL.
tmm
mssm
fam/- WM
Wm
Ndveuopl. 'lLal h, Lb2-fLc'3-j-, L<U-{- en Lli8-f-
enz.
ALKMAAESCHE COURANT
TreS«3®©R3fflBHS«r S3.
riimr
Gemengde Mededeelingcn
HET BEREIDEN VAN PAASCHEIEREN.
Toen de menschen nauwelijks hun Kerstkransen
verteerd hadden en naar iets nieuws verlangden^ wa
ren er dadelijk vlijtige handen, die zich bezig hielden
met het vervaardigen van chocolade-eieren. Zij namen
ttiooie, bruine chocolade, warm en zacht als klei en de
den die in twee blikken vormpjes, die ieder zoo groot
als een half ei waren. In het midden bleven zij hol.
De blikken vormpjes werden in een koelkast gelegd
en de chocolade werd hard en bros. Dat was de eerste
stap op den weg van het Paasch-ei-worden. Daarna
klopten de vervaardigers met handige vingers tegen
de blikken vormpjes, drukten er tegen en werkten er
met mesjes aan, totdat de holle chocolade-eieren er
mooi en glad uitvielen.
Elk dezer twee eierschalen vulden zij met nootjes,
roosjes van fondant, caramels of balletjes van nougat
en daarna plakten zij de schalen met behulp van vloei
bare chocolade aan elkaar. Toen was het ei klaar, een
echt chocolade-ei, glad en lekker. Dat was de tweede
stap. Maar het ei was zwaar en groot, het kon niet
staan en daarom werd er een standaardje van choco
lade aan bevestigd, dat weer uit een klein half-choco-
lade-ei bestond. En de geheele oppervlakte van het
ei bezetten de lieden met heerlijke pralines, die met
violen-fondant gevuld waren en op iedere praline
prijkte een gesuikerd viooltje, een ander bloemetje in
suiker gekookt of een in elkaar gedraaid, met suiker
bedekt rozenblaadje En andere eieren werden met spi
ralen van gespoten chocolade versierd en fijngehakte
mosgroene blaadjes werden op de spiraaltjes gestrooid
toen zij nog warm en week waren; het geheel zag er
toen uit als een guirlande van frisch groen. Daartus-
schen blonken puntige nougat-figuurtjes, gevat in sta-
niol.
Er zijn ook kleine goedkoope chocolade-eieren ge
garneerd met kleine, rose haasjes of groene zwaantjes
op donkeren achtergrond of paarse vogeltjes op witte
takjes. Deze lekkernijen worden „uit de vrije hand"
bewerkt. Daarvoor wordt slechts een klein zakje van
perkament papier gebruikt, gevuld) met bruin, stijfge
klopt glazuur. In de punt heeft het zakje een klein
openingetje, groot genoeg om een borduurnaald door
te laten. Met den duim wordt boven in het zakje ge
drukt, zoodat uit het openingetje een draad van gla
zuur komt, die in vèrsehillende figuren op het donke
re ei wordt aangebracht. Als de druk sterker wordt,
wordt de draad dikker en op deze manier kan men het
ei gemakkelijk met puntjes, cirkeltjes, ellipsjes, haas
jes, zwaantjes of vogeltjes versieren.
Een ander soort Paasch-ei is het marsepeinen ei. In
de marsepein-fabrieken worden zoete en bittere aman
delen, die onder den blauwen hemel van Apulië rijp
zijn geworden, tot pap gemalen. Deze pap wordt ge
brand en met suiker vermengd. Daarna vindt het zijn
weg naar de banketbakkerijen, waar het met behulp
van een groote massa fijne suiker tot zacht, kneed-
zaam deeg gemaakt wordt. Daarvan wordén de marse
peinen Paasch-eieren gemaakt. Als het deeg den ei-
vorm heeft aangenomen, wordt het in vloeibare choco
lade gedoopt en daarna nog niet glanzende lak bestre
ken. Dikwijls maakt de fantasie van den banketbak
ker hierop mooie figuren. Soms wordt het onderste
gedeelte van het ei met eacao-boter ingewreven, en in
fijn-korrelige chocolade gedoopt, daarna wordt onder
aan het ei een steel van marsepein bevestigd en de ge
lijkenis met een eikel is verkregen.
Dc allernieuwste Paasch-eieren evenwel zijn slechts
van kleine afmeting. Hier en daar ziet men ze uitge
stald in kleine kistjes, waarin ze als Zuidvruchten in
watten gelegd zijn. Zij zijn verpakt in gekleurd sta-
niol en voorzien van een papieren bandje, waarop de
inhoud verleidelijk staat vermeld: malaga, sherry, rum
en port. Even nieuw zijn ook de vruchten-eieren. De
in rum geconserveerde vrucht gemberwortel is het
meest geliefde hiervoor wordt in stukjes in den
vorm van een ei gesneden en met een dun laagje sui
ker bedekt, daarna ondergaat het weer den ehocolade-
doop in een bad, waarin stukjes ongebrande amandel
zwemmen.
De „clou" van dit Paasch-seizoen is evenwel het ei
van een soort taartendeeg, dat behoorlijk groot is. Zij
ontstaan uit het gewone kippenei, dat krachtige han
den tot schuim slaan. In den over wordt de massa
vasten en bruin en rond. Zij wordt gevuld' en in een
marsepein-pakje gestoken, dat met wit fondant ge
glaceerd wordt. Met bloemen, die van gekookte suiker
vervaardigd worden, worden zij bovendien nog ver
sierd.
DE LIEFDE VAN AMERIKANEN EN
EUROPEANEN.
Aan de bekende, Amerikaansche schrijfster, Gertru
de Atherton, werd onllangs gevraagd haar meening
te kennen te geven over het vraagstuk, waarom zoo
veel welgestelde en rijke Amerikaanschen trouwen met
buitenlanders. Miss Atherton, zelf een jeugdige
schoone blondine, verklaarde o. a.„Als ik eens zou
trouwen wat evenwel zeer onwaarschijnlijk is, daar
mijn beroep en mijn gewoonten zich niet met de nood
zakelijkheid, welke in het huwelijk noodig is, n.l. om
een vaste woonplaats te hebben, zouden kunnen veree-
nigen dan moest het met een Engelschman zijn.
Het is mij gebleken, dat de Engelschman, die over 't
algemeen de beschaafdste man van het vasteland is,
het beste in staat is liefde af te dwingen en de liefde
van zijn uitverkorene te behouden. De Amerikaan
heeft niets van de fijngevoeligheid van de wei-opge
voede Britten, niets van hun charme en niets van hun
welgespraaktheid. Het ideale type van een echtgenoot
zal men slechts zeer zelden in de Vereenigde Staten,
maar des te vaker in Engeland en andere landen van
Europa aantreffen.
EEN VROUWENSCHEDEL, DIE 600.000 JAAR
OUD IS.
In de laatste vergadering van de Londensche an-
tbTopologische vereeniging heeft prof. A. Keith den
geleerden het resultaat medegedeeld van zijn lang on
derzoek omtrent een schedel, die jaren geleden te Gi
braltar werd gevonden. De schedel is afkomstig uit
voor-historische tijden en vele geleerden hebben dezen
kostbaren vondst, die in een museum in Londen be-
waard wordt, bezichtigd). „De schedel is hoogstwaar
schijnlijk die van een vrouw", aldus zeide de professor.
„Te oordeelen naar de grootte der hersens moet zij
sluw en scherpzinnig ziju geweest, waarschijnlijk een
verstandige vrouw. Men kan tamelijk nauwkeurig
berekenen in welken tijd zij geleefd moet- hebben; de
schedel is waarschijnlijk 600.000 jaar oud. De kin en
de sterk ontwikkelde kauwspieren doen vermoeden
welk voedsel deze voor-historische vrouw gebruikte.
Noten en wortelen moeten bij hare voeding een groo-
ten rol gespeeld hebben, in elk geval at zij dingen, die
flink gekauwd moesten worden, vandaar de sterke ont
wikkeling der kauwspieren. De menschen, die 600.000
jaar geleden leefden, hadden waarschijnlijk lange ar
men en korte beenen. Zij hadden een buitengewoon
sterken en dikken nek. Hun hersens waren veel groo-
ter dan men vroeger wel geloofde en volgens nauw
keurige metingen waren hun spraakorganen reeds
goed ontwikkeld. Zij leefden van de jacht en de visch-
vangst. De scliedelvan de voor-historische vrouw wijst
er op, dat zij een grooten neus had. Ook de oogen wa
ren waarschijnlijk groot. Haar verhemelte was under- j
half maal zoo groot als dat van de tegenwoordige
vrouw.
In een interessant opstel heeft de Italiaansche phi-
loloog, prof. Pio Rajna zich bezig gehouden met den
oorsprong van het tennisspel, het spel, dat in het voor
jaar de jeugd weer naar buiten kikt. Over 't alge
meen neemt men aan, dat rnèt het Engelsche balspel
ook het woord „tennis" uit Engeland i6 gekomen en
dus van Britschen oorsprong is. Deze meening is
evenwel weerlegd. Voor de eerste maal komt het
woord in Engeland voor omstreeks de veertiende eeuw,
in een ballade van Gorver, die aan den in 1413 gestor
ven Hendrik IV opgedragen was. Het woord werd
toen „tennes" g-eschreven. Omstreeks 1413 werd het
„teneys" geschreven. Er zijn evenwel verschillende
redenen om aan te nemen, dat het afkomstig is van
den Franschen imperatief „tennez", den uitroep, die
de spelers daar bezigen bij het wegslaan van den bal.
Om deze meening' kracht bij te zetten, dient een inte
ressant, historisch verhaal, waarop prof. Prajna wijst.
In zijn „herinneringen", die uit de jaren 13001370
dateeren, spreekt de Florentijnsche kroniekschrijver
Donato Velluti over zijn landgenoot Tommaso di Li-
paccio „mooi en groot van gestalte en mpedig als een
leeuw", die uit Frankrijk terugkeerde in den tijd,
waarin 500 Fransche ridders naar Florence kwamen
om de republiek tegen Castruceio Castralani te die
nen.
Velluti vermeldt, dat Lippaccio dagelijks met de
Fransche ridders een balspel speelde en voegt er woor
delijk aan toe: „En vanaf dien tijd begon men hier
„a tenes" te spelen.
Wanneer men bij dit woord den klemtoon op de laat
ste lettergreep legt, dan ontstaat vanzelf een overeen
komst met het Fransche „tenez". Maar tegenover de
ze etymologische stelling staan niettegenstaande den
uiterlijken schijn gewichtige philologische redenen!
De Italiaansche geleerde gaat na wat Skinner in de
17de eeuw schreef en komt tot de conclusie, dat het
woord „tennis" van Duitsehe afkomst is en het af
stamt van het Duitsehe woord „tenne", den naam van
den vloer, waarop hét koren gedorscht wordt. Dat is
n.l. meestal een vastgestampte, harde leemen vloer,
die alle eigenschappen bezit, welke men aan de baan,
op welke men tennist, mag stellen.
No. 228.
(Herplaatsing).
H. L. Schuld te Grave.
fözÊw/. fa&'/ï'i.
Zss/'///Sa
wr-'S//
YS//6/Ï
VMM.
MM
•kw>".ï
v-w/a
Mat in 2 zetten.
No. 229.
L. B. Salkind te Moskau.
„Oasopis Ceskych Sacliistu" 1910.
y/Z/MA
'm-WA
m
Mat in 2 zetten.
Oplossing van probleem No. 126 (226*).
1 Pg6 h8 enz.
Goede oplossingen ontvingen wij van: P. J. Boom,
F. Böttger, O. Bramer, O. van Dort, P. O. van Haren,
C. van der Hilst, J. J. Ilubelmeyer, O. Indruisen, O.
Nobel, C. van -Stam, Mr. J. Verdam en C. Visser, al
len te Alkmaar; Mr. Ch. Enschedé te Haarlem, J. Vij
zelaar te Hilversum, P. Bakker, Jos. de Koning' en 11.
Weenink te Amsterdam, O. H. B. Hogewind en O. "M.
Pool te Utrecht, C. J. Oosterholt te Delft, J. Deuze-
man te Frederiksoord,. S. te S., D. W. te B., „Schaak-
Naar de vijf en veertigste Duitsehe uitgave
door
RUDOLF HERZOG.
121
„Neen, dominee," antwoordde de oude Wiskotten,
„dat is niet geheel en al juist. Wijn heb ik in mijne
jeugd zelfs bij naam niet gekend. Hoogstens nu en
dan een flinke snaps." j
„Dien drank willen wij zelfs niet als woord in den
mond nemen. Neen, juffrouw Wiskotten, ik ga niet
zitten. Ik moet in de gemeente nog zieken bezoeken.
De Zondag behoort aan de armen. Slechts even wilde
ik naar uw besten man komen zien. Het verheugt mij,
dat ik hem zoo wel vind. Ah daar hebben we mijnheer
den student ook exitus acta probat, het resultaat
kroont het volbrachte, zegt de oude Heiden Ovidius.
En gaan we ons nu op de theologie toeleg gen?"
Ewald Wiskotten werd vuurrood. Hij stotterde.
„De oude Heiden Ovidius," stiet hij uit, „zeide
echter ook„Disce bonas artes, moneo, romana, ju-
ventus
„Dat versta ik niet," merkte juffrouw Wiskotten
op en keek den dominee aan.
„De jongen citeert: „Leer de schoone kunsten,
raad ik u, Romeinsche jeugd!" verklaarde de dominee.
„Maar dat heeft toch, God zij lof en dank, niets met
de theologie te maken?"
Paul Wiskotten gaf zijn jongeren broeder een duw.
„Hou je mond," fluisterde hij hem toe.
„Nu, juffrouw Wiskotten," ging de dominee voort,
„ik kom van de week nog wel eens op een middag. Dan
zullen we tegelijkertijd de studie van onzen jongste
bespreken. Een prettige Zondag verderAugust zal
mij nog een eindje naar mijne zieken vergezellen."
„Ik wil niet, vader," zeide Ewald Wiskotten snel
toen zijne moeder den dominee uitliet, en hij greep
krampachtig de rechterhand van den oude. „Ik wil
niet en ik kan niet in de theologie studeeren."
„St. laat je moeder je niet hooren. Kan niet!
Voor den mensch, die zooveel geleerd heeft, staat- de
geheele wereld open! Kijk eens naar mij. Toen ik
volleerd was, in Elberfeld bij den verver Frowein,
kreeg ik een getuigschrift, en mijn meester en twee
herbergiers, twee vrienden van hem, gingen als getui
gen mee naar den opperburgemeester. Die stempelde
het getuigschrift eigenhandig af, en mijn meester
sloeg mij daarbij ou den schouder en zeide trotsch:
„Ziezoo! Daarmee kan je nu door de wereld!" Ik
heb het alleen maar op het papier, maar jij hebt bet
ook in liet hoofd. Proost, jongen."
Tegen den avond reden Paul en Ewald met de tram j
naar Elberfeld. Op den langen, aan weerszijden met
boomen beplanten weg, de trots der Barmers, zag' liet-
zwart van de 'menschen, die hier iederen Zondag hun
ne wandeling maakten. De boomen der laan bad Na
poleon I geplant, beweerde de legende. De oude bur
gers der zustersteden Barmen en Elberfeld bewaarden
door de vertellingen hunner vaderen in een hoekje
hunner fantasie nog een klein zwakje voor den groo
ten Korzikaan, die het hertogdom Berg bij het ko
ninkrijk Westfalen gevoegd had en menig practisch
gebod voor het Wupperdal afgekondigd moest hebben.
Ook gaf het relief, als de vader tegenover zijne kinde
ren den bodem met historische feiten drenkte en van
den geweldigen Napoleon als van een ouden vriend
der familie, waar men jij en jou tegen zeide, sprak.
Ewald Wiskotten kon nauwelijks geduld oefenen,
totdat de wagen op de markt te Elberfeld stil hield-
In een der kamers van het oude hotel Zur Post zou hij
de begaafde kunstenaars uit het Wupperdal aantrejf-
fen, wellicht do,or hen als toekomstige collega verwel
komd worden. Zijn hart klopte hem in de keel, toén
Paul Wiskotten de deur opende.
Om eene lange tafel zaten een aantal oudere en
jongere mannen achter bier- en wijnglazen. Een hun
ner las een stuk uit een epos voor, de overigen luister
den met gespannen aandacht. Er lag iets plechtigs,
iets onwereldsch over het kleine gezelschap. Een paar
ouden hadden de hand onder het hoofd gezet en staar
den glimlachend naar de zoldering, als aanschouwden
ze daar den Olympus hunner jongelingsdroomen. Een
paar jongeren, bleek, met magere gezichten en fonke
lende oogen, dronken de woorden van den voorlezer
als bedwelmenden wijn in. Hunne bewondering was
geheel zo-nder afgunst. Een dichter sprak. Ze wisten
wat dichter-zijn beteekent, dat 't het geluk beduidde,
hetwelk het verschil deed verdwijnen tusschen zolder
kamer en pronkvertrek. Op dit uur vertoefden ze al
len in het pronkvertrek. Met riddersporen en een rin
kelend zwaard doorschreden ze het als vorsten.
De voorlezer had geëindigd. De jongeren stormden
op hem toe en wenschten hem geluk, terwijl de oude
ren verder droomden. Een verward stemmengegons.
Een hartstochtelijk dispuut. Over jambus, dactylus
en trocliae. Over het historische in dienst van de
kunst. Over de poëtische licentie.
„Maar fameus was 't, fameus!"
Paul Wiskotten stelde zijn broer voor. Men keek
hem een oogenblik onderzoekend aan en gaf zich ver
der aan zijne geestdrift over. Een oude man met een
witten baard- bood hem naast zich een plaatsje aan.
„Mijn broer Ewald", stelde Paul Wiskotten voor,
„dichter Korten, de Nestor der Wupperdaler kunst."
„Ja", zeide de spraakzame oude heer met zijn lange,
kaal gesleten overjas, „de Nestor! Dat is nu de eere-
titel voor mijne tachtig jaren. Ik zou veel liever de
Benjamin willen heeten. Hoe mooi is de wereld toch,
als men haar zelf nog met de dichtkunst versieren
mag. Neen, aardsche schatten doen 't hem niet alleen.
De wereld is weggeschonken, zeide Zeus tot den po
ëet, doch wilt ge in mijn hemel met mij leven, zoo dik
wijls ge komt zal hij voor u open staan. Aldus zijn
wij dichters in zeker opzicht beulsknechten van den
lieven God."
„U zult ongetwijfeld veel beleefd hebben, mijnheer
Korten", zei Ewald Wiskotten verlangend.
„Beleefd? Tachtig jaren heb ik beleefd, m'n jonge
vriend! Anderen hebben de drie oorlogen beleefd, 64,
66 en 70. Wie heeft nog het stormachtige jaar 48 be
leefd? Ik bedoel: Wie heeft nog mee op de barricade
gestaan? De oude Korten! En wie heeft nog den
grooten Napoleon beleefd? Weder de oude Korten!
Maar u drinkt niet."
Paul Wiskotten liet door den kellner een flesch
Rhijnwijn brengen. „Bewijs ons als 't u belieft de eer,
mijnheer Korten."
De grijsaard nam aan. Hij hield het gevulde glas
tegen het licht, toen besnuffelde hij met»vooruit ge
stoken neus den bouquet. Als ckonk hij dag-in, dag-
uit het edele druivennat, dat hij zoo dikwijls dervend
bezongen had.
„Mijne heeren, de kunst! Ik zou niet'willen leven,
als ik géén dichter was! Want de dichters, de kunst-
naars proost, mijne heeren, proost!"
In één teug' dronk hij zijn glas leeg. „Deuk li, «Lui!
u. Geef u geen moeite. O. als u aan mij In t stub
van schenker over wilde laten! Dat heeft zoo iet*
feestelijks, vroolijks, zoo iets genotvols. "Mm kou'
zichzelf als een Croesus voor, die vloeibaar goud. a
deelt. Mijn woord er op. De wijn vindt niets uit, hij
wekt slechts tot praten op, zegt Schiller. Ja, d
SchillerHij morst te vroeg verscheiden, cv al-
Napoleon
Hij dronk, in gedachten verdiept. „Vroeg rtt h
dien de goden liefhebben Zouden ze mij ai i li, 1'
gehad hebben
„U zeide Napoleon, mijnheer Korten...."
„Ja, Napoleon...."
„Hebt u hem nog gekend?"
„Gekend? Zeker!" verklaarde de grijsaard.
gezien, helaas niet. Maar gekend! Ik was vier ja a,
toen de volkercnslag bij Leipzig- geleverd werd, en vijf.
toen de zon van Waterloo onder ging. Wij in het
Bergsche land, in het oude hertogdom, zaten er gedu
rende de Fransche overheersching midden in. Tot v< ai-
vijftig jaren, ja, tot kort' vóór den oorlog van 6) tegen
de Denen, zong' men hier in het dal de Napoleons)!.*
jes en de liedjes zijner getrouwen. Ja, ja. je a. st
ven grootheid werpt nog langen tijd een scha lu v.
Wordt vervolgd.