DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. De Wiskottens m' rnmiMm K W, wT" I Honderd erg twaalfde jaargang. 9 APRIL. FEUILLETON. 1010. Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor /kmiir f franco door het geheele Rijk f I, A* ^nderlijke nummers 3 Cents. ZATERDAÖ der gewone advertentiën: Per regel f 0J0. Bij groote contracten rabat Groote Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C Uit schooi en huis. 'wé, No. 83 f etefs®ssiiaaffisser 1, lettere naar plaatsruimte. Aau de Tweede Gemeenteschool (hootd de heer T. lJprna) en aan de Derde Gemeenteschool (hootd de heer P. Schipper) wordt gevraagd eene Onde^wij^ereSj met bevoegdheid voor de vakken j en k. Aanvangsjaarwedde f 725, die kan stijgen tot f 1025. Voor het bezit der hoofdacte t 100 meer. Stukken in te zenden aan het Gemeentebestuur vóór 24 April a.s. SsltaakrubHek ALKMAARSCHE COURANT. REïsr «aiEEzaor .&!e+rT HE1LÖO,*) Was het de oude Frits niet, die de vraag stelde: „Maar is het dan niet verwonderlijk, dat ik des win ters wel naar sla met eieren, doch in den zomer niet naar zuurkool met spek verlang?" Neen, dat is het geenszins, in 'de kwade dagen ver langt men naar zonnige, niet omgekeerd. Plet ver wonderlijke daargelaten, vind ik de vraag en de opmer king' niet onaardig, 'k Werd er dezer dagen aan her- inneerd, toen ik een oude van dagen op straat een an der oudje hoorde toevoegen: „Als wij maar weer eerst naar Heiloo tippelen, hé?" Ja, maar zoo ver zijn we nog niet. En toch hoe kan in de koude, vochtige dagen het verlangen bij ons rijzen naar een uitgaansdag met zomer, zonneschijn en mooi weer. Zeker, Frits had gelijk. In den zomer denken wij niet aan onze schaatsen, maar in den winter verlan gen wij vaak van harte naar parasol en reistasch, om van een landauer maar niet te spreken. Dat opbeurend woord van den oude wekte nog een andere gedachte bij mij op. „Naar Heiloo tippelen." Dat is Alkmaar aan Heiloo verplicht. De ouders en grootouders van Alkmaar's burgerij hebben die wandeling uit den treuren ge maakt. Het was hun uitstapje. Hoeveel plannen zul len op dien altijd weer nieuwen en schoonen wandel weg zijn beraamd, hoeveel zorgen vergeten, hoeveel banden gesloten? Alkmaar's verleden en welvaren is onafscheidelijk aan dien heerlijken weg en dat mooie, landelijke dorpje verbonden. Alkmaar mag Heiloo niet stiefmoederlijk gaan behandelen; dat heeft Hei loo niet aan Alkmaar verdiend. De weg is niet meer zoo aangenaam, zoo rustig en rustiek als voorheen. De rijwielen en auto's, de tuf- tufs en de tram hebben het genot van den wandelaar niet geinig vergald. Het ware goed geweest, die al len een weg achterom te hebben aangewezen; de straatweg moest den wandelaar zijn gebleven. Maar herinner u een wandeling naar Heiloo bij heerlijk zomerweer, liefst tegen den avond of in den vroegen morgen en durf eens ontkennen, dat ge geno ten hebt naar lichaam en geest. Gerust mogen we de verklaring afleggen: „Ja, Heiloo is mooi en de weg erheen is een eenige weg. In het hartje van den win ter kan de begeerte bij ons opkomen, erheen te tippe len." Mag ik jong Alkmaar er aan herinneren, dat Heiloo een goed oud recht op Alkmfaar behoudt? Heiloo heeft historische beteekenis. Het onooglijke Het is misschien niet overbodig even op te mer ken, dat wij dit artikel van den schrijver ontvingen, 1 vóórdat de heer Verkuijl zijn lezing over de Heilooër I kring had gehouden. [Eed.] I en toch ook weer rustieke kerkje met zijn euversnest roept oils toe: „Weet ge het nog, jong en oud Neder land, dat ik eertijds een uwer letterkundigen binnen mijn muren en op mijn kansel zag? Weet ge het, dat een zuster van dezen auteur hier de kracht en de be hoefte vond, te schrijven voor uw grootmoeders en overgrootmoeders Jong en oud Nederland1 weten het niet of maar half; herinneren zich niet of maar flauwtjes, dat Jo hannes Petrus Ilasebroek in 1836 tot. predikant te Heiloo werd benoemd en zeven jaar later naar Breda werd beroepen. In die zeven jaar vond ds. Ilasebroek tijd om ,meer te schrijven dan preeken, tijd om te wan delen, babbelen, disputeeren en samen te werken met zijn ietwat zonderlinge, sentimenteele, maar toch niet temin merkwaardige zuster, Elieabeth Johanna Ilase broek. Deze heeft het ons met haar eigen woorden gezegd: „Maar meest van alles heb ik de -richt,ing van mijn geest en de beschaving mijns verstands te danken aan mijn broeder, den welbekenden dichter en prozaschrij ver, ds. J. P. Hasebroek. Hem gevolgd zijnde in zijn stille, kalme pastorie te Heiloo, was het op deze liefe lijke plek, dat ik mij aan zijn hand1 geheel aan de be oefening' der kunst en der natuur heb gewijd." In de stille, kalme pastorie voltooide ds. Hasebroek zijn Waarheid en Droomen; schreef zijn zuster haar talrijke Schetsen en Verhalen. In die zeven jaren vond ds. Hasebroek tijd en gelegenheid, zijn vriend Ni- colaas Beets bij zich te ontvangen en diens Camera Obscura verre te verheffen boven zijn eigen Waarheid en Droomen. Als Hofdijk het kon hooren, dat zijn Eennemer Bal laden ons'slechts nog bij geruchte bekend zijn, hij zou toornig (want zoo kon hij zijn) uitroepen: „Maar heeft Alkmaar zijn Heiloo dan ook al vergeten! Dan wordt het voor Alkmaar tijd, erheen te tippelen Och, Hofdijk, de tijden zijn veranderd, de menschen zijn veranderd; ge zoudt uw Kennemerland, uw Hei loo niet ineer herkennen. En de menschen blijven niet meer in huis om zich met u en Hasebroek en Beets te vermeien. De Camera staat nog op ons boékenrekje, maar voor Waarheid en Droomen moeten wij naar de Lees-bibliotheek, uw Balladen kennen wij niet." Is het toch waar! En het Willebrordusputje, is dat er nog? „Ja, maar. En het jong geslacht kent toch nog dat mooie vers je van Beets? „Wij vreezen van niet." Och, sla het eens voor de jongeren op. HET PUTJE VAN HEILO. Hoe lieflijk ligt het klein Heilo Van 't hooge bosch beschut; Een kerk, zeer oud, staat daar gebouwd, Daar achter is een Put. Die Put (een schat voor mensch en beest) Met heldre bron gevuld, Die is daar altijd niet geweest, Zooals gij hooren zult. Toen Willebrord de Kruisleer bracht Van d' overkant der zee, Was.'t hier één zand in 't heidensch land, Een dorre, droge steê. De tocht was lang, de hitte bang, De reisflesch uitgeput, Naar de vijf en veertigste Duitsche uitgave door EUDOLF HEEZOG. „De Pool is de ververij uitgevlogen", antwoordde Gustav kjprtaf. „Hij maakte zich onmogelijk en pre dikte dep strijd." „Wat? Waar is de bliksemsche kerel?" „Eepds ontslagen, moeder; die laat zijn broek repa- reeren. Van achteren, weet u. En luister nu eens, moeder, we wilden u juist laten roepen. Van morgen rif' wordt de nachtwerktijd ingevoerd. Kolsch zal om trent de haspelzalen alles met u bespreken. U zorgt wel, dat de menschen gedurende den nacht een ziel- verwarmertje krijgen." „Emilie kan me zeker wel jullie Mina leenen?" „Dat spreekt van zelf. Stuur maar dadelijk om haar, of liever, ga zelf even. Dat doet Emilie' goed, als ze mee beraadslagen mag." Het was tien uur in den avond, toen Gustav Wis kotten de fabriek verliet. Nu pas deed zich de reac tie der doorgestane emotie gebiedend .voelen. Die moest hij er uit loopen. En hij schreed door de stra ten, door dik en dun. Er heerschte eene drukte als op Zondagavond in de stad. Uit alle bierhuizen klonk lawaai en twistge sprekken. Voor do herbergen stonden bleek de vrou wen der twistenden, en wachtten. Nu en dan baande eene resolute zich vrijen doortocht en haalde tusschen den zwerm der nietsdoeners haren man uit. Dan barstten zelfs de door eigen anggt gekwelde vrouwen in een schaterend gelach uit. „Geef 'm 'n dotje in den mond, Hulda „Plats!" En het gelach stierf weg en weder heerschte onder de bibberende vrouwen eene beklemmende stilte. Bij Oweram Schulte was het gedrang het sterkst. Hier hielden de Bittershauser ververs hunne bijeen komsten. Schulte had zijne zaal aan .hen verhuurd. „Maar geen gevecht. Anders draai ik het licht uit." Hij zelf stond in zijn hemdsmouwen in de nabijheid der redenaarstribune en zorgde voor de goede orde. Gustav Wiskotten geraakte te midden van het ge drang en liet zich in de zaal schuiven. Een der spre kers deelde mede, dat in alle fabrieken dien middag het werk neergelegd was, behalve in die der Wiskot tens. „Vhile troep!" schreeuwde een schorre stem. Abraham Schulte g'ing verdacht op de teenen staan. „Stilte!" riepen een paar andere stemmen. „Verder spreken f De redenaar sprak over de sociale kwestie en de op lossing van dit vraagstuk, waarnaar ze allen moesten streven. Hij sprak kalm en zakelijk. Hij verwees naar de Wnppertaler verffabrieken en den omvang der ver- j verijen, naar de groote inkomsten en de geringe loo- tien. Hij toonde aan hoeveel gezinnen gedwongen wa- i ren met de geheele familie in één vertrek en in ééne keuken te huizen .Hij riep de predikanten van het dal j op, hunne sociale zorgen en hunne zcdelijkheidsbemoei- 1 ingen werkdadiger daarop te richten, waar de wortel I van het kwaad te vinden was, in plaats van met de fa brikanten in het presbyterium te zitten, totdat dezen aan het eene oor doof werden. Hij verlangde afdoende maatregelen, geen lapwerk, en eene doeltreffende ver betering was slechts door aaneensluiting van allen te verkrijgen. „Hoort, hoort „Waar zijn de Wiskotten's „Ik stel voor, de Wiskotten's de verachting der ver gadering „Heb jij het woord?" riep Oweram en trok de wenk brauwen op. de verachting der vergadering „Je bent zeker doof? Of jij het woord hebt?'' „Nee - maar „Wacht dan als 't je belieft,- totdat je aan de beurt Des Heiligs borst versmacht van dorst En nergens huis of hut. Daar staat hij, leunende op zijn staf, En ziet vergeefs in 't rond. Daar knielt hij neer, en bidt zijn Heer, Daar opent zich de grond. Daar vloeit een zilverklare bron, Die allen nood verdrijft, Waar Willebrord zijn dank bij stort, En die gezegend blijft. Dat is de put van 't klein Heilo, ln Kennemerland beroemd; Die 't wonder looft ontdekk' zijn hoofd En strooi hem met gebloemt. W. W. No. 231. (Eerste publicatie.) E. FEEBEE te St. Amarin. 8 7 6 5 4 3 2 1 bm abcdefgh Mat in 2 zetten. Aangezien ons gebleken is hoe verschillende oplos sers èn No. 228 èn No. 229 zoo onduidelijk afgedrukt ontvingen, dat zij de verschillende figuren niet kon den onderscheiden en dus hunne oplossingen niet kon den inzenden, hebben wij besloten beide problemen hieronder nogmaals, doch nu in letters en cijfers, aan te geven. De publicatie van de oplossing van No. 228 wordt een week uitgesteld, zoodat in de volgende rubriek de oplossingen worden gegeven van No. 228 e n No. 229, terwijl daarmede uit den aard der zaak ook rekening wordt gehouden bij de vermelding' van de namen van hen, die deze opgaven goed oplosten. No. 228 (H. L. Schuld) K e2, D c7, T g5 en g8, L eC, Pi g2 en h5; k h4, d b8, f4, pi b7 (2zet). No. 229 (L. H. Salkind) K h8, D f8, L e5, P f2 en h5, Pi d5; k e3, t dl en èl, 1 gl en g2, pi c6, d2, e2, g5 en hS (2zet). Vermelden wij nog, dat No. 228 een eerste publica tie was en dat No. 229 in dit jaar in het Boheemsche Schaakblad „Casopis Ceskych Sachistu" verscheen. Wij hopen dat degene, die een niet goed te ontcijfe ren afdruk -yin deze problemen ontving, nog uiterlijk Dinsdag 12 dezer zijne oplossing inzendt en maken van de gelegenheid gebruik op te merken hoe het ons komt. Er wordt slechts van de tribune af gesproken." Op de tribune verscheen de verweerde gestalte van den verver B'arthelmes. Flier en daar klonk gefluit; er werd stilte geboden. „Ik wilde jullie slechts één ding zeggen. In mijn naam en in naam van mijne kameraden. Wij zijn geen werkstakers. Waarom niet Omdat wij geen enkele- reden tot staken hebben." „Verraaier! Hond!" Oweram Schulte patrouilleerde de zaal door. „Als die schreeuwert daar z'n bek nog een keer open doet Hier is gelijk recht voor allen. Doch op de tribune en ordelijk. Ieder op zijn beurt!" „En waarom hebben wij geen reden tot werkstaking, wij Wiskotten's? Omdat we ons nergens over te be- ld'jgen hebben, omdat de firma ons sinds vijf en twin tig jaar als fatsoenlijke menschen en medewerkers 'be handelt, omdat ze ons en onze families altijd trouw ter zijde gestaan heeft, en dus zou het God geklaagd zijn. indien we dat met opstand en gemeenheid beant woordden. Solidariteit is het, als men één familie voriut. De Wiskotten's en wij doen dat sinds jaren. Dat is de eenige juiste opvatting' van de zaak. Het is jammer, dat niet alle fabrikanten zoo zijn als de Wis kotten's. Dat zien we in. En omdat wij dat inzien, zullen we onze strijdende makkers uit de andere fa brieken van ons weekloon ondersteunen. Onze oer be hoort de Wiskotten's, ons geld u!" „Judasgeld! Judasgeld!" brulde een stem. Nu had Oweram Schulte hem in de gaten. „Aha, de Pool, mijnheer Wisczkowski! Heb jij het woord?" „Neen!" „Wil je je stil houwen?" „Neen „Nou, jochie, kom dan maar 's mee. Je past niet in dit fijne gezelschap." Hij greep hem beet, zooals hij een biervat placht te rollen en duwde hem tusschen de aanwezigen door. Men wilde hem in zijn voornemen verhinderen, doch de waard met zijn stierennek weerde af. „Laat dat, die komt wel terecht. Hopla De Pool vloog de stoep af en kwam te midden der voorkomt dat in No. 229 1 P g3 o. a. niet opgaat na h2. De auteur van No. 231 is een der vruchtbaarste tweezetters-componisten van onzen tijd. Dit is in ze keren zin een ondankbaar werk, omdat men op dit ge bied zulk een groot gevaar loopt te publiceeren wat voor korteren of langoren tijd reeds verschenen is. Inderdaad: het „Alles schon dagewesen" is op de meerderheid van de tweezetters van toepassing, die tuig steeds den „probleemvolke" aangeboden worden. Het doet ons daarom bij de compositiën van den heer Eerber altijd zoo aangenaam aan, hoe deze bijna altijd iets bevatten, moeilijk te omschrijven, dat treft en dat men in andere tweezetten zoo vaak mist. Zoo ook in No. 231. Een eenvoudig probleempje, zonder eenige pretentie. En toch: zit er niet iets aardigs in, iets dat je aantrekt? Iets, dat je o. a. den indruk geeft hoe de heer Ferber als componist niet de eerste de beste is? M. a. w. naar onze meening verraadt de heer Ferber door dit 2zetje, dat hij zeer goed tot grootere dingen in staat is. Trouwens deze componist heeft al herhaaldelijk be wezen, dat hij werkelijk componeeren kan. „Mij dunkt, elke eerste klasse componist schudt er met gemak een dozijn van die soort uit zijn mouw", schreef ons een onzer buitenlandsche probleemvrien den, naar aanleiding van een lsten prijs (een 2zet, ook door ons gepubliceerd), kort geleden toegekend. Dit was voor ons een zekere voldoening, waar wij hem te kennen hadden gegeven hoe wij dezen 2zet hoogst onbeduidend hadden gevonden. „Zoo maak je er zes in een kwartier", luidde het oordeel van een deskun dige op probleemgebied over een 2den prijs, waarvan de bekroning ook onze verbazing' had opgewekt. Men moge nu over deze uitspraken denken zooals men wil, doch naar onze meening zal een deskundige zich niet gemakkelijk in dien zin over de tweezettige opgaven van den heer Ferber uitlaten. VOOR DE DAMES. KIJKJES IN DE MODEWERELD. Nu het 'dan toch werkelijk zoover is, dat men de donkere winterkleeren met lichte, luchtiger kleeding'- stukken kan verwisselen, zal men bemerken, dat in de stoffen, waarvan de voorjaarskleedij vervaardigd wordt, een enorme keuze is, wat kleuren betreft. In 't bijzonder valt bij de. nieuw-modische kleuren op het mooie, krachtige blauw en rood in alle tinten, van het teerste koraal tot het donkerste granaat- en rozenhout- rood toe; daarnaast treedt op den voorgrond licht zee groen, erica, lila en luchtballon-kleur, terwijl de weer schijn- en kameleon-tinten niet minder in de gunst der mode staan. Zwart-wit in kleine blok- of hanenpootruitjes be hoort nogmaals tot de nouveauté's en bij uni-stoffen in wol en half-zijde wisselen strepen met punten, bloemen en arabesken elkaar af. Voor straat- en reiscostuums leent zich bijzonder vi- goreuxen whipcord; voor het dagelijksch gebruik mohair en wol-mousseline, dat tegenwoordig in alle kleuren en patroontjes te verkrijgen is. Voor het warmere jaargetijde eigenen wol-batist, éólienne, grenadine, étamine en voile-stoffen, die veel gedragen zullen worden, zich beter. Een zeer groote rol spelen voor de zomertoiletten evenwel de souple popelines, crêpes, crêpons en crêpelines in wol, half-zijde en zijde. Voor bescheidener beurzen zijn de practische waschstctffen zeer aan te bevelen, waarin eveneens een groote keuze is. Men lieeft bijv. teer-kleurige, souple katoenen po- peline, en ottomane, coteline, voile en shantung, ef- buiten wachtenden neer. Toen ontwaakte de volkshu mor. „Verduiveld, die heb haast!" „Plaats daar mot 'r een vlug de sociale kwestie oplossen 1" „Dat is 'n verstrooide professor, die het z'n broek vergeten." „Schaam je wat, hier is vrouwvolk!" Dien avond kwam Gustav Wiskotten pas laat in den nacht thuis. Zijne ververs hadden hem niet los gelaten. En hij had volgens oude patriarchale ge woonte in hun midden gezeten, zooals eens zijn vader in hun midden gezeten had. HOOFDSTUK VI. De reus, die het dal met zijne geweldige ledematen vulde, leed aan koortsrillingen. De Zuidenwind, die de laatste sporen van sneeuw met zachten adem op de hoogten ingezogen had, de Maartsche zon, die zoo jong en weelderig kussen kon, brachten zijn bleed in opstand. Avontuurlijke gedachten, zooals het vroege voorjaar die met zijn verlangen, en dringen brengt, zaten hem in het bloed, roekelooze moed, vrijheidslie deren. Het werkvolk voelde de komende lente als eene waarschuwing. De woude)i riepen hen toe: Duizen den bruine koppen hebben wij den winter, door ge haald. Niet, opdat ze in hunne omhulsels zullen blij ven. Wel, opdat ze open springen en hunne natuur kracht bewijzen zullen. Is uw vertrouwen op ontlui ken en bloeien geringer dan dat der boomen in het woud? En de jonge zon lachte achter lien aan; men- sclienkinderen, ge vergeet den tijd. Ontwaakt!! Het wordt slechts eens per jaar lente Ze wilden óok hun deel van het voorjaar hebben. Die warmere zon zou niet alleen voor de bevoorrecht ten schijnen, die het ook in den winter niet koud had den. Dientengevolge trokken ze hunne beste kleeren aan en zetten de pet scheef op het hoofd: „Er op uit, in de zon Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 5