DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Groote Yoorjaarsveemarkt Groote Paardenmarkt De Wiskottens No. 89 Honderd en twaalfde Jaargang. ZATERDAG 16 APRIL. te ALKMAAR Groote Voorjaars-Veemarkt FEUILLETON. 1910. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon» en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor P ikmaar f 0.80? franco door het geheele Rijk f Af' aderlijke nummers 3 Cents. der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/ho HERMs. COSTER 8> ZOON, Voordam C 9. Maandag S8 Ipril 1910. te ALK M A A R Woensdag 28 April 1910s Onderwijzeres, Uit school en huis. SchaakiHihnieki ¥®S8f®®c£8«as»aaer S. - op op Aan de Tweede Gemeenteschool (hootd de heer T. IJpma) en aan de Derde Gemeenteschool (hfDld de heer P. Schipper) wordt gevraagd eene n>et bevoegdheid voor de vakken j en k. Aanvangsjaarwedde f 725, die kan stijgen (ot f 1025. Vooi' het bezit der hoofdacte 1100 meer. Stukken in te zen len aan het Gemeentebestuur vóó- 24 April a.". Htl ALKMAARSCHE COURANT BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter algemeene kennis, dat ter gele genheid van de groote voorjaarsveemarkt op MAAN DAG 18 APRIL a.s. het vee, dat niet per vaartuig naar de markt wordt gebracht, alleen aangevoerd mag worden langs den Helderschen weg, over de Boom- poortsbrug bij het Zeglis, over de Heilooërbrug' en over cle draaibrug over het Groot-Noordhollandsch Kanaal. Aanvoer van vee over de Geesterbrug, de Vlotbrug, de Nieuwlanderbrug' en de rustieke voetbruggen is verboden. b Het vee, 't welk over de Boompoortsbrug wordt aan gevoerd, moet over de Vlotbrug gebracht worden, om bij de draaibrug te worden onderzocht. Het vee, 't welk per vaartuig wordt aangevoerd, mag alleen gelost worden aan de Kanaalkade en aan de Bierkade, op de door den Havenmeester aan te wij zen plaatsen. Deze plaats is voor de marktschuiten en vletten aan de lage steigers aan de Kanaalkade. Geen vee mag ter markt gebracht worden vóór des morgens 5 uur. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. L. VAN DER VEGT, lo. Secretaris. Alkmaar, 11 April 1910. SPEELGOED. In een der lijvige romans van Dickens maken wij kennis met een oude, zonderlinge dame, door het nood lot gedwongen, levenslang bruid te blijven. Zij was ingeteekend, baar bruidskleed lag klaar, de gasten wa ren genood, de geschenken waren haar geworden, de taart was gebakken en bezorgd, maar de bruigom bleef uit; zij wacht op hem tot op den huidigen dag; want Dickens heeft het zoo gewilddat mensch moet blijven leven. Zij zelf heeft Dickens begrepen en al Naar de vijf en veertigste Duitsche uitgave door RUDOLE HERZOG. 2)1 Er was hem iets door de ziel gegaan, iets van af- g'unst op bet warme, zonnige leven. En hij bleef den geheelen dag ontstemd. s Avonds kwam hij als geradbraakt thuis. Hij dacht eens flink uit te slapen. Fritz had het toezicht op de nachtploeg overgenomen. „Goeden avondzeide bij, toen hij de kamer binnen ttad, en bij wierp zijn hoed op den eersten den besten ■stoel. „Zijn kinderen naar bed?" Emilie zat aan haar werktafeltje. Ze keek in 't ge heel met op. Zijne vraag beantwoordde ze met een kort: „ja." „Je kan ook wel eens goeien avond zeggen", en hij ging aan tafel zitten. „Gaan we eten?" „Mina zal het je dadelijk brengen." „Mij „Ik heb al met de kinderen gegeten." „Ah zoo." Hij speelde met mes en vork. Er werd geen woord meer gezegd. Toen bracht de meid het eten binnen, en zwijgend verorberde Gustav Wiskotten zijn maal. Toen hij zijn servet in elkaar gerold had, liet hij vermoeid de armen zinken. „Ik kan niet meer naar de kinderen gaan. Ik ben kapot. Ik ga dadelijk naar bed." Geen antwoord. '„Heb je wat, Emilie?" „Volstrekt niet. Ik vind het uitstekend, dat je niet meer naar de kinderen toe gaat." „Wat moet dat beteekenen?" „Dat zal ik je wel niet behoeven te zeggen." „Ik heb er geen flauw vermoeden van, waar je nu wat haar aan die enkele vreugdedagen herinnert bij eenvergaard in een kamer. Maar het is al zoo lang geleden; haar bruidstooi is veranderd, de geschenken passen in een museum, de taart is beschimmeld en de kamer is muf en duf geworden. Zij wacht op haar bruigom met een grijnslach, bitter contrast -met den glimlach van weleer. Ook Guurtemoei van Boskoop zit nog altijd voor het raam en tuurt door de ruit. Men heeft haar wel beduid, dat haar bruigom niet komen kan, omdat hij door het ijs gezakt is en verdronken, maar „dat kan immers niet", en daarom zij kijkt uit en wacht. Ik heb een dame gekend, die op geposeerden leeftijd nog al haar speelgoed bewaarde en in eere hield. Daar mocht geen stukje af, geen stukje bij; haar pop pen/serviesjes, doosjes en lapjes, gedichtjes van Van Alphen, Vader Jacob en Brave Hendrik waren haar minstens evenveel waard als een moderne hoed of een nieuwe japon. Zij hield dat oude speelgoed in eere; want: „wat zij nog eenmaal zou worden, was haar on bekend, maar wat zij eenmaal was geweest, wilde zij nooit vergeten." Dat woord heeft mij de eeuwige bruid van Dickens en Guurtemoei van Boskoop recht leeren verstaan. Hebben ook wij iets dergelijks uit vroeger tijden be, waard? Is er ook in ons (levens)huis een muffe ka mer, waar een beschimmelde taart op tafel prijkt; een kleed, dat spinnen in zijn plooien herbergt? Is er iets, dat ons aan het raam gekluisterd houdt en staren doet naar iets, dat toch niet komen kan? O, vervlogen ide alen en nooit vervulde wenschen, ge doet ons zeggen: „Ja". Wat wij eenmaal geweest zijn, willen wij nooit vergeten! Dat is een goed, dat is een heilig voorne men en daarom rakelen wij iets uit de vergetelheid op ons speelgoed! Weten wij het nog? En zoo niet, doet het speelgoed van het thans levend geslacht ons herinneren aan ei gen vermaak? Er is veel modern speelgoed; fietsen en voetballen bestonden nog niet, wij hoepelden en ra ketten. Maar binnenshuis en op het erf! De paard- jes, de wagentjes, de poppen en de prentenboeken, de arken en ledikantjes, de knikkers en de touwtjes, ja ze zijn er nog, a lwaren ze er toen ook al en ze geven ons te denken o zooveel! Want de wetenschap, dat wij lie ver één boekje dan tien knikkers, liever een oude pop dan een nieuw doosje hadden, is ons veel waard. Die wetenschap heeft ons iets te zeggen en wel dit: „Wat wij vroeger geweest zijn, willen wij niet vergeten. Wil len! Kunnen is ook wat? Als wij ons kunnen her inneren, welk speelgoed ons het liefste was, zullen wij een zeker verband vinden tusschen de jaren onzer jeugd en die van rijperen leeftijd. Ja, het zou de moei te loonen, een antwoord uit te lokken op deze vraag: Heeft ons speelgoed onze beroepskeuze bepaald of was het juist omgekeerd? Als Faust zich ergert aan het lawaai der spelende kinderen en Mephistopholes verzoekt, de drukke bende weg te jagen, dan lacht deze om de onnoozelheid van Faust, Alsof dat spel eu dat speelgoed minder ware dan de filosophie van een Eaust! Alsof het heele le ven geen spel ware en het doen en laten der men- schen op iets anders ware gericht dan op wat speel goed. Waarom speelt de jeugd? Uit hartelust, uit winstbejag, voor tijdverdrijf. Laat dat de motieven blijven. Zorgen wij, dat er geen leedvermaak, grove baatzucht en vergaarwoede bij in het spel komen. Welke motieven drijven ons ou deren van dagen Is er zooveel verschil tusschen een zak vol knikkers aan gene en een handvol guldens aan de andere zijde; aan het baasje-wezen bij de kleinen en de eer- en heerschzucht hij de grooten? Het meis- weer op doelt „Omdat het je ongetwijfeld iederen dag gebeurt." „Wat het?" Emilie Wiskotten hief het hoofd op. In hare be huilde oogen streden haat en verachting om den voor rang'. „Je hadt haar wel tegelijkertijd mee kunnen bren gen, dat schepsel!" „Wat nu weer voor een schepsel? Vervloekt toch!" „Laat dat vloeken!" Ze schreeuwde het uit. „Als er hier een iets te vloeken heeft, dan ben ik hetWat heb ik in mijn leven? Ergernis, zorgen, achteruitzet ting; anders niets! Ik word behandeld, alsof ik het genadebrood eet. „Dat is niet waar!" „Dat is wel waar! Niets wordt met mij besproken, alles met je moeder. Net goed genoeg voor meid houdt men mij, die voor het eten te zorgen heeft en blij moet zijn, als ze je aan tafel een minuut of vijf te zien krijgt. Wat weet ik na een tienjarig huwelijk meer van jou, dan hoe je er uit ziet? Niets, in 't geheel nietsEn als ik eens iets verneem, is het eene ge meenheid „Je bent niet wijs, Emilie!" „Bij zoo iets zou een mensch zijn verstand bewaren Als men zoo iets hoort! Dat ligt in de fabriek op de loer naar de arbeidsters, om ze te omhelzen en te kus sen, en wil hier den onschuldige spelen. Foei, foei Over Gpstav Wiskotten's voorhoofd verspreidde zich een vlammend rood. Hij voelde zich verongelijkt. „Wie heeft je dat verteld?" „Dus je loochent het zelfs niet. Zelfs zooveel ben ik je niet waard, dat je het tracht te ontkennen. O, als de kinderen er niet waren. „Word nu eerst eens een beetje kalm. Ik heb slechts gevraagd, wie je dat verteld heeft." „Dat komt er niet op aan, wie het verteld heeft." „Dat komt er zeer zeker op aan, daar meer dan de hol ft van de g6sch.iédenis gelogen is." „Zoo in eens? Gelogen? Mina heeft het toch met eigen oogen gezien!" „Mina V' je speelt moedertje, de vrouw huishoudinkje; er is al leen wat verschil in afmeting' van huisraad, servies enz. De jongen „doet" paardje, de man is ruiter; de knaap heeft een blikken, de krijgsman een echt zwaard. Och, de overgang is zoo klein! Dat het speelgoed moet aanpassen bij aard en aanleg van het kind, weet ieder ouder. Men raadplege de verlang lijstjes. Als het nu algemeen opgaat, dat ieder mensch niet vergeten wil, wat hij vroeger is geweest, dan zul len wij na overweging moeten bekennen, dat het speel goed een machtige factor bij de opvoeding is. Dan moesten wij beginnen met het kind geen speelgoed te geven, maar het zelf laten kiezen, nog liever de midde len verschaffen om zijn speelgoed zelf te maken. Dan moesten wij tegenover het kind nooit de domheid he' gaan van te zeggen: „Ruim dien rommel op, gooi die prullen weg", enz., want in dien rommel en die prul len ligt misschien de toekomst van het kind, de vrouw of den man verborgen. De vraag: „Waarmee hebben onze vooronders, waar mee heeft ons volk gespeeld?" is niet minder belang rijk, De ruwe volksspelen van weleer, het vogelschie ten, het katgooien, het palingtrekken e. d. werpen een hoogst eigenaardig licht over ons volkskarakter. Gaan wij tot die tijden terug, dan zeggen wij, dat er vooruit gang in de wereld is. Wij schieten geen duiven in pooten en vleugels; wij lachen den Zondagsjager wat uitwij knuppelen geen kat en stroopen geen paling. Dat deed men een halve eeuw geleden nog wel! Wij. o wij zijn brave gevoelsmenschen geworden. Als ons leven dan waarlijk niet veel anders is dan kinderspel, als ons duurste bezit in den grond niets anders is dan speelgoed, dan hebben wij geen andere motieven voor onzen handel en wandel dan het onbedorven, onnoozel wicht bij zijn kinderlijk spel. En tochHoud het oog op uw spelend kind, houd het oog op onze volksspelen, waarbij de grofste humor nog' altijd eerste viool speelt, herinner u, waarmee gij als kind hebt gespeeld, houd het oog op het speelgoed, dat gij eigendom of bezit noemt en vergeet, niet de motieven, die u tot spelen aanzetten. W. W. No. 232. P. F. BLAKE te Liverpool. 2de Prijs „Kentish Mercury" 1898. a b c d e f Mat in 2 zetten. „Zeker, Mina, toen zij de koffie naar het kantoor wilde brengen. Toen heeft ze gezien, hoe je dat vrouwspersoon omarmd hebt. „Mijnheer had goeie zin", zeide ze grinnekend: Ik had haar voor die woor den wel in het gezicht kunnen slaan." „Emilie, is het werkelijk zoo verschrikkelijk, als ik eens goeie zin hebi" „O, met anderen zal je dat wel altijd hebben. Ik word thuis gehouden. Ik merk het toch niet." „Ik heb met het meisje niets anders dan een grapje gemaakt, dat het licht niet schuwt. Ik heb-haar op gevangen, toen ze de trap af kwam springen. Anders r.iets. Van drukken en kussen is volstrekt geen spra ke geweest." ..Dat had ook niet noodig „Neen, noodig had ik het niet. Als ik maar te wer ken heb, dat mij het hoofd bonst, en daarmee mijn eten en slapen vérdien wat kan een mensch meer verlangen." „Dus heb je er toch wat bij gedacht?" Gustav Wiskotten stond op. Hij keek over zijne vrouw heen in de ledige ruimte. ..Dat. is'wel mogelijk, Emilie!" „Ik wil het nu weten Of heb je nu toch den moed verloren „Ik dacht zoo bij me zelf", zeide Gustav Wiskotten en hield zijn blik niet van den kamerwand af, „hoe mooi het toch zijn kan jong te wezen, hoe mooi het toch zijn kan, als een jong schepseltje je om den hals hangt, hoe mooi het toch zijn kan, als een geliefd we zen je lachend en zingend tegemoet springt en een mensch met hare jonge, dolle liefde je warm maakt, zoodat je overdag in plaats van met twee vuisten, met zestig vuisten werkt, om gauwer maar weer thuis te komen. Hoe mooi het toch zijn kan! En hoe vele vrouwen daar zoo volstrekt geen talent voor hebben." Toen kwam het opnieuw tot eene uitbarsting bij haar. „Je wilt alle schuld op mij werpen? Na alles wat er gebeurd is? Jij?" „Zwijg daarover, Emilie. Dat hebben we nu al dik- u ijls genoeg gehoord. Daar valt niets aan te verande- Oplossing van probleem No. 228 (H. L. Schuld). 1 T g8 h8 enz. Oplossing' van probleem No. 229 (L. B. Salkind). P h5 f6 enz. Goede oplossingen ontvingen wij vanP. J. Boom, E. Böttger, O. Bramer, G. van Dort, P. C. van Haren, C. van der Hilst1), J. J. Hubelmeijer, G. Imhülsen, G. Nobel, G. M. Pool, C. van Stam, Mr. J. Verdam en C. Visser, allen te Alkmaar; Mr. Ch. Enschedé te 'Haarlem; G. II. B. Hogewind te Utrecht; P. Bakker, Jos. de Koning en LI. Weenink te Amsterdam; S. te S.J. Vijzelaar te Hilversum; J. Reeser te Voor burg1); C. .JOosterholt te Delft; A. Tates te Heiloo; J. Deuzeman te FrederiksoordC. Slot Kzn. te Broek op Langendijk; „Schaaklust" te Koedijk; D. W. te B. O. Boomsma te Kampen en G. Eeijth Jr. te Bunnik. Daar de redacteur dezer rubriek voor eenigen tijd afwezig is, verzoekt hij geen oplossingen aan zijn par ticulier adres, doch aan het bureau der Alkmaarsche 'Courant (Voordam 9) te zenden. De geregelde vermel ding' van de namen der goede oplossers wordt alleen gewaarborgd bij de opzending aan laatstgenoemd adres. CorrespondentieC. v. d. H. In No. 229 kan de toren op el moeilijk mat geven, daar deze zwart is. J. R. te V. Hoewel met leedwezen namen wij toch goede nota van het feit, dat de opgaven N. 229 en No. 231 in het ongereede waren geraakt, zoodat u ons daal de oplossingen niet van kon zenden. De bewuste ver gadering schijnt in de eerste helft der volgende maand plaats te hebben. In ieder geval ontvangt u tijdig' Bericht, naar ons verzekerd is. Hartelijk gegroet. G. P. te A. Jammer, doch: contre la force il n'y apas de resistance. Alleen van No. 228. VOOR DE DAMES. KIJKJES IN DE MODEWERELD. Zeer terecht beweert men, dat één zwaluw nog geen zomer maakt, maar twee van deze gracieuse vogels, die, als versiering op een der lange, moderne parasol- stokken, den weg van Parijs naar ons gevonden heb ben, doen vermoeden, dat de warme, zonnige dagen na bij zijn. Een dier beide zwaluwen, die op den knop van den stok zit, slaat haar vleugels uit, alsof zij weg zal vliegen, de andere hangt met in elkaar gevouwen vleugels aan den stok, inplaats va,n een kwastje, dat ffaar gewoonlijk tot versiering dient. De vogels zijn uit hout gesneden en in de natuurlijke kleuren ge schilderd. Zij staan bijzonder aardig en origineel. Ook andere vertegenwoordigers van de gevleugelde we reld worden tot versiering van parasolstokken gebezigd en het is wel een wonder, dat de thans zoo geliefde haan hierbij geen rol speelt. Andere vogelsoorten heb ben hier een plaats ingenomen. Reigers en pelikanen, duiven en wilde ganzen en zelfs ooievaars worden op de stokken van en-tout-cas en de tegenwoordige reu- zenparnsols ter versiering aangebracht. Al deze min 0± meer verkleinde reproducties van onze gevedterde vriendjes zijn zeer natuurgetrouw, wat vorm en kleur betreft, nagebootst. Het verwijt, dat men vroeger de dames maakte, n.l. dat zij aan hare kleeding in haar eigen huis niet de noodige zorg besteedden, kan thans nog maar in enke le gevallen gemaakt worden. Daar het huistoilet juist in den laatsten tijd zooveel verschilt van het vi- Waarom heb je me dan getrouwd? Je wilt me toch niet wijs maken, dat het was om mij op te voeden?" Gustav Wiskotten keek haar aan. Zijn mond beefde even. „We waren heiden piepjong toenmaals. Van een goed huwelijk en hoe dat zich vormt., hadden we geen begrip." „Slechts daarom heb je mij getrouwd?" vroeg ze met zichtbaren hoon. „En omdat je mooi waart. Ik zeide tot mezelf: een* mooi mensch is ook een vroolijk mensch, en vroolijk- heid maakt tot goede kamerad&n. In jouw vroolijkheid Lad ik me slechts vergist." „Maar niet in mijn geld Hij was op den aanval voorbereid. „Zonder je geld", zeide hij kalm, alsof het een reeds leng bekende zaak betrof, „had ik je niet kunnen trou wen. Wij Wiskotten's waren tien jaar geleden nog' niet zoo welvarend, ons eene luxe te kunnen permit- tleren, waaronder de familie geleden zou hebben. Dat moge hard klinken. Doch het is een rotsvaste fami lie-traditie. En dit had jou, als je er als verstandige vrouw over nagedacht had, aan den anderen kant al ras kunnen zeggen, dat ik met deze rotsvaste familie-, traditie ook aan mijne nieuw-gegrondveste familie hangen zou. En dat 't in jou hand zou liggen het te harde zachter te maken, nu de fabriek opleefde en ik met haar. Maar je hadt niets overvloedigs in je, noch aan vroolijkheid, noch aan gevoel. Door eeuwig kla gen en twisten kan je de vereeniging niet tot stand brengen. En mij heeft nu de fabriek en altijd slechts le fabriek te moe daartoe gemaakt." Emilie Wiskotten wierp zich luid weenend in haar stoel. „Ik wou dat ik hier weg was, ik wou dat ik de kin- leren niet had, om hier tusschen uit te kunnen, even als Ewald. Ja, ais Ewald. Die heeft het jullie ten minste getoond, dat hij zich niet laat ringelooren, dat hij iemand is met wiens wenschen rekening gehouden moet worden Gustav Wiskotten greep naar zijn hoed. (Wordt vervolgd)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 5