DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. -I BLOOKER'S No. 97 Honderd en twaalfde jaargang. 1910. D1 N[S DAG 26 APRIL. DAALDERS CACAO BINNENLAND. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor iknsaar f ©s8©$ franco door het geheele Rijk f 1,— Af >indtriijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote Setters naar plaatsruimte. Brieven franco aan dt N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Vcordam C 0. CHANTECLER Telefoons» MEN HOGE U NAMAAK OPDRINGEN, HOUDT VAST AAN GE WEET DAT DIE UITSTEKEND IS. ALKMAARSGHE COURANT ALKMAAR, 26 April. In de afgeloopen weak wij moesten het over zichtje een dag- uitstellen heeft Frankrijk zich bij zonder onderscheiden door buitengewone kalmte. De beweging der ingeschreven zeelieden liet de openbare meening vrijwel onbewogen. De verkiezingen hebben plaats gehad onder groote kalmte, die min of meer het gevolg scheen te zijn van onverschilligheid. In dertijd hebben we melding gemaakt, dat enkele be kende afgevaardigden „er genoeg van hadden." liet is alsof vele kiezers er evenzoo over denken. Dat ver schijnsel ligt voor de hand zegt de een de Fran- sche kiezer vindt dat hij goed geregeerd wordt, dat hij zijn stem en zijn steun niet behoeft te geven, om de republiek in een andere richting te sturen. Neen, zegt de ander, het geval is eenigszins anders: de kiezer is heelemaal niet tevreden, maar hij heeft ingezien, dat de eene Kamer al weinig beter is dan de ander, zoodat hij zi,jn aandacht liever aan iets anders besteed dan aan de politiek. Hoe het zij de verkiezingen zijn uiterst kalm verloopen. Slechts in Parijs heeft men op een redactiebureau van de Humanité, een klok en een telefoon vernield en een spreker met een hoeden- speld in den rug geprikt, terwijl uit de provincie mel ding gemaakt wordt van het in brand steken van een gemeentehuis in Chambon-Feugerolles en van het belegeren van liet gemeentehuis te St. Eteinne. De balans is dus erg fatsoenlijk voor Fransche verkiezin gen het zag er vroeger wel eens heel anders uit. Ge lijk te verwachten viel is overigens de uitslag zóó, dat de zaken onder Briand en Cie op denzelfden voet kun nen worden voortgezet. Intusschen heeft de kranige oud-president van die andere groote republiek aan het Fransche volk eenige f» VAN EDMOND ROSTAND. i9 Den zevenden Eebruari 1910 is er in een der Parij- sche schouwburgen een stuk gespeeld, dat aanstonds een meer dan gewone beroemdheid heeft gekregen. Ik zal me niet verdiepen in het naspeuren van de oor zaken van deze bijzonder snel verworven vermaard heid, noch trachten haar te stellen op rekening van de ten tooneele gevoerde „personen" en de intrinsieke waarde van hun woorden, noch probeeren uit te ma ken, of de naam Rostand (juister: RostandCoque- lin) de exceptioneel© belangstelling* verklaart. Er is reeds veel over „Chantecler" geschreven en wie nog meer bijzonderheden betreffende „Chantecler" begeert, leze wat de groote Fransche dagbladen of hun „sup plément^) iittéraire(s)," tijdschriften („l'Hlustrati- on," „Les annales politiquest littéraires") dienaan gaande gegeven hebben. Doch men kan zich toch kwalijk tevreden stellen met te weten, dat Rostand zoozeer den dood betreurt van Coquelin ainé, die de rol van Chantecler moest „scheppen," dat Guitry de zen tooneelspeler verving, dat Galipaux de Merel ver tolkte, dat er een monsterachtig*e reclame is gemaakt voor 't stuk, dat d© Parijsche mode heel handig „Chan- teclerhoeden" in zwang* bracht, etutti quanti. Wat weet men op deze wijze van het stuk zelf? Nihil. Ik stel mij tot taak, zoo eenvoudig* mogelijk, den in houd van het stuk weer te geven en veroorloof mij vooraf een paar opmerkingen. Streng is er geoordeeld over „Chantecler." De waarlijk fijne verzen zouden zeldzaam zijn, de grappen flauw, de lyriek op de hoogtepunten mislukkend. Verder, uit een sceniek oogpunt, zou het tweeslachtige van haan en tooneelspeler nergens door den toeschouwer verge ten kunnen worden; het in den proloog beloofde ver grootglas zou onvoldoende geslepen geweest zijn. Wei nig van dit al durf ik tegenspreken. Maar men Verge- te niet al den durf en het nobele van de poging. Als men Rostand heet, een stuk te durven laten opvoeren, waarin dieren van onderling zoo verschillende grootte voorgesteld worden door menschen van onderling ge lijke grootte, is al to waardeeren. Of men moet voor goed (en vooruit!) dit genre in den ban doen om re depen van praktische onspeelbaarheid, of men moet er harde waarheden te slikken en enkele goede raadge- van dc wereld'. De-oude vriendschap tusschen I'iank- vingen op den koop toe gegeven. De heer Roosevelt rijk en de Yereenigde Staten is over het geheel een op heeft gesproken in de Sorbonne, met kracht en met rechte en belangelooze vriendschap geweest. Een ramp klem een zeer belangwekkende redevoering gehouden. die u overkwam, zou droefenis voor ons wezen. En Ilij zeide o. a. dat het welslagen van republieken als meer dan dat. In den maalstroom van de geschiedenis de Fransche en Amerikaansehe de roem van de der menschheid steken zekere volken uit als bezittende menschheid was, terwijl hun mislukking de wanhoop een eigenaardige macht van bekoring, zekere bijzon van de menschheid beteekende. Daarom was voorkei- dere gave van schoonheid of wijsheid of kracht, die de van het hoogste belang de kwestie van de hoeda- hen onsterfelijk maakt. I rankrijk is een van die na- nigheid van de afzonderlijke burgers. Onder een an- ties. In dien het verzonk, zou het een verlies zijn vooi deren regeeringsvorm was van de meeste beteelcenis de heel de wereld. Gij hebt een groot verleden gehad. Ik persoonlijkheid van de regeerders, maar in beide re- geloof, dat gij een groote toekomst zult hebben, publieken hing het welzijn van de massa af van de in- Draagt er lang roem op de burgers te zijn van een dividuen, van de wijze waarop deze hun plicht deden, j land, dat een leidende rol speelt in de opvoeding en Daarom moest men alles doen om het peil van den ge- verheffing, van het menschelijk geslacht." middelden burger zoo hoog mogelijk te doen zijn. j De Duitsche binnenlandsche politiek vroeg* verder Een hooge beschaving is gewenscht, maar nog* meer j deze week de aandacht. Het vlot heel weinig" met de een gezond lichaam en een gezonde geest. Bovenal verminkte kiesrechthervorming, welke van geringe be stelde de spreker echter karakter, de som van de hoe- teekenis is. Maar de strijd om het kiesrecht schijnt danigheden, welke wij bedoelen, wanneer wij spreken door de mislukte wijziging in de kieswet aanzienlijk over iemands kracht en moed, zijn goede trouw en in kracht te zijn toegenomen en zeker is de tijd niet eergevoel. Waar het in elke beschaafde maatschappij verre dat de regeering in Pruisen rekening zal houden in de eerste plaats op aankomt is, dat de man en de met den steeds krasser geuiten wensch naar gelijk, di- vrouw vader en moeder van gezonde kinderen zijn, reet, geheim en algemeen kiesrecht, ter vervanging zoodat het ras toeneme en niet afneme. Indien dat van het tegenwoordige even ongelukkige als onbillij- niet gebeurt, indien, niet door schuld van de maat- ke stelsel. schappij, toeneming uitblijft krachtens opzettelijken j In het Huis van Afgevaardigden gaat men het re- wil, is 't niet alleen een ongeluk, maar een dier mis- glement van orde herzien, om wanorde te voorkomen, daden van gemakzucht en zelfgenoegzaamheid, van De herziening is voornamelijk tegen de zes sociaal-de- vrees voor pijn en moeite en voor iets te wagen, welke mocratische leden gericht en het is zelfs noodig ge- het de natuur op den duur zwaarder straft dan eenige an- J oordeejd dat er altijd een politie-inspecteur dere misdaad. I Huis aanwezig was om een lastig lid er uit te zetten. Na te hebben nagegaan de hoogste plichten voor Als men bedenkt, dat een dergelijke maatregel in den den burger, resumeerde hij zijn opvatting door te zeg- Rijksdag, waar wel een tachtig sociaal-democraten gen, dat de goede burger kracht moest bezitten en die hebben gezeten, nimmer noodig was, dan vraagt men moest gebruiken, in het algemeen welzijn. Hij moest in zich af, of het misschien ten deele ook kan liggen aan staat zijn hard te werken en hard te strijden, maar de Pruisische Kamer zelf, dat men het er daar met beide voor een edel streven. Hij waarschuwde den die half dozijn sozi's niet klaay kan spelen, burger in de politiek doctrinair te zijn, maar verlang- j In den Rijksdag ontwikkelt zich een conflict tus- de, dat hij hooge idealen zou koesteren en deze zou we- schen het machtige centrum en den eminenten staats- ten te verwezenlijken. j secretaris van koloniën Dernburg*. Het centrum eischt Daarop gaf hij in bizonderbeden aan hoe het gedrag van de maatschappijen, betrokken bij Z. W. Afrika, 81 van den goeden staatsburger jegens zichzelf en ande- J millioen schadeloosstelling voor de kosten, welke de ren moest zijn en stelde daarbij voorop, dat deze vrij- j opstand aldaar heeft veroorzaakt, de minister wil daar heid voor zichzelf moest eischen en deze aan anderen niet van weten o. m. op grond hiervan, dat de waarde moest toestaan. In een republiek moest men om te van alle aandeden dezer maatschappijen nog niet eens slagen innige overtuiging paren aan een ruime ver- j zulk een hooge som bedraagt. Het lijkt er echter heel drnagzaamheid. Maar voorop stelde hij dat een goed wel op, dat er een stok gezocht is, om den hond te staatsburger ook een goed patriot moet zijn. Hij meen- slaan en dat het doel bereikt wordt, Zeker is het de zelfs dat een goed patriot meer kans bood een vreedzaam staatsburger te zijn, dan een man, die zijn- plichten tegenover eigen land minder goed begreep. En hij eindigde aldus: „Gij en ik behooren met de eenige twee republieken onder de groote mogendheden zich niet aan ergeren, dat de kat de grootte van een beer heeft. O! laat de reclame Amerikaansch geweest zijn, dit blijft over, dat, zooals de „première" te Parijs verzorgd was, het in deze richting bereikbare bereikt is. En hij de opvoering in den stampvollen „Stads schouwburg" te Amsterdam constateerde ik veel warm te voor het stuk bij het buitengewoon aandachtig* vol gende publiek. Wat de veroordeelde „moppen" en woordspelingen betreft, zij opgemerkt, dat ze volkomen liggen in de lijn van de Merel, dat ze bijna uitsluitend door dezen vogel, met zijn boulevardgeest, gegeven worden en dat Chantecler ze in het 3e bedrijf geducht onder handen neemt. Aangaande de „fantaisie" van het stuk, die is vol bijna altijd gelukkige invallen. Ik zie in „Chantecler" tegelijkertijd alle goede hoe danigheden en alle gebreken van Rostand. Zelden is hij eenvoudig, in staat tot een schoone, zuivere, lyri sche vlucht, doch hij munt uit in de duizenden kleine, nauwkeurige en vermakelijke details van de dingen en om die weer te geven heeft hij een verblindend en soms. mal rijmenspel. Gaarne zou ik er eenige stopwoorden, nuttelooze hiaten en wanklanken uit verwijderd zien om het vele, vele goede, dat blijft, des te intenser en meer ongestoord te genieten. Gij, lezer, hebt van die fouten, wat speelbaarheid, en wat dicht kunst betreft, in dit Nederlandsch proza geen last en zult, vlei ik mij, met mij behagen scheppen in het na gaan van den gong van het stuk. Gelijk iu den „Roman de Renart," waaruit Rostand de hoofdpersonen heeft genomen, heet de haan Chan tecler, d. w. z. „die helder zingt," ons „Kanteklaar," welbekend uit Tronend op Langoors ruggehaar Kraaide verwaande Kanteklaar Trotsch, of hij koning* Nobel waar'. De schrijver noemt „Prélude" (ik zei zooeven „pro loog") een reeks strophen, die door den regisseur, ge kleed in rok, vóór het scherm gezegd worden, 't Is een lief gedicht, een soort aankondiging aan het publiek, ten doel hebbende de illusie te doen ontstaan door tusschen publiek en t'ooneel „het onzichtbare gordijn van een vergrootglas" te plaatsen. Werkelijk heeft de toeschouwer dat noodig, zal hij, buiten de feeënwereld, vier bedrijven lang, die symbolische dieren aanvaar den, welke alle hartstochten en verkeerdheden der menschen weergeven. Dieren ten tooneele voeren is intusschen dat Duitschland niet gauw weer zulk een energiek man zou terugkrijgen als deze staatssecreta ris onder wiens beleid koloniën een zelfstandig mi nisterie geworden is. Woelige tooneelen zijn er in het Engelsche Lager- niet nieuw, maar Rostand's poging telt toch weinig voorgangsters (Aristophanes „De Vogels,"Shakespeare „Midsummer Night's Dream," Maeterlinck „L'oiseau bleu," Jean Richepin „La Belle au Boisdormant"). Het eerste bedrijf heet „D e avond van de fazant lie n" (Rostand geeft graag namen aan zijn bedrijven, zie de zoo karakteristieke namei} van de zes bedrijven van „L'Aiglon") en brengt ons in een hoen derhof. Hoe die hof eruit ziet, zegt Rostand in een sonnet. Zelfs die (onontbeerlijke) aanwijzingen om trent de plaats van handeling, doorgaans een droge opsomming elders, ontvangen wij in alle vier de be drijven in gebonden stijl. Er zijn kippen, kuikens, kal koenen, eenden, een merel in een opgehangen kooi, een op een muur slapende kat, een vlinder op de bloemen. Er wordt druk gepraat. Een doffer is heel benieuwd „hem" te zien. „Wien," dat begrijpen alle aanwezigen. Eerst iets later zegt die doffer den naam van het door allen bewonderde dier. C'est Celui dont le cri peree l'horizon bleu Connne une aiguille d'or qui, toujours enfilée Coudrait au bord du ciel le bord de la Vallóe. C'est le Coq Pour lequel tous les eoeurs font toc-toc Notre coq! Mon, ton, son, notre, votre, leur Coq Let op de hoofdletters van „Celui" en „Coq." Een oude hen, moeder van Chantecler, zit in een mand, licht af en toe het deksel op, geeft dan een spreuk len beste, die riekt naar haar patois: b. v. „Plet graan van Woensdag doet Dinsdag eer aan." Twee vijanden heeft Chantecler, de Merel en den Pauw. Die Merel meent smalend over aller held te mogen spreken en zegt„Wel, een haan, dien maak „Je makkelijk genoeg*. Je neemt een meloen voor den „romp, twee asperges voor de pooten, Spaansehe pe- „per voor den kam, twee aalbessen voor de oogen, een „prei voor den staart en dat is een haan." „Minus het kukeluku" zegt de Duif. De liaan komt. „Có, cö," zegt hij, al nadenkend over een gedicht. En dan geeft hij zijn schitterende „Ode aan de Zon," 40 heerlijke verzen, waarvan de laatste zijn: Je t'adorè, Soleil! Tu mets dans l'air des roses, Des flammes dans la source, un dieu dans le buis- [son Tu prends un arbre obscur et tu 1' apotheoses! O Soleil! toi sans qui les choses huis voorgekomen. De kwestie tusschen de heide hui zen is een heel eind gevorderd. De eerste minister Asquith heeft in het Lagerhuis het programma medegedeeld, dat de ministers wen- schen te volgen. Zij zullen, inflien het Hoogerhuis niet toestemt in de wetswijzigingen die zij noodzakelijk oordeelen, wat zeer waarschijnlijk is, aan den koning verzoeken een groot aantal nieuwe leden van het Hoo gerhuis te benoemen, zoodat de meerderheid zich ver plaatst. Doet hij dit niet, dan zal het ministerie zijn ontslag nemen of het Lagerhuis ontbinden en van het volk eene uitspraak vragen. De Iersche nationalisten zijn het met de regeering eens geworden en hebben thans voor de begrooting gestemd op voorwaarde dat zij haar program zal uitvoeren. Men bereidt zich dus voor op alweer nieuwe verkiezingen. Als het daartoe komt zal .het een heftige strijd zijn. Tenslotte moeten wij nog* even wijzen op de slechte berichten uit China. Er is een opstand in de provin cie Hoenan uitgebroken, ontstaan tengevolge van den heerschenden hongersnood, maar waarbij ten slotte de opstandelingen zich weer tegen de vreemdelingen had den gericht. Gelukkig luiden de laatste berichten gunstiger dan de eerste, die een nieuwe Bokseropstand deden voorzien. H. M. DE KONINGIN-MOEDER en PRINS HENDRIK. H. M. de Koningin-Moeder is van plan den 6den Mei 's-Gravenhage te verlaten voor de vastgestelde reis naar Engeland. De Prins wordt den 6den Mei van Het Loo in de residentie verwacht, om den volgenden ochtend vandaar naar Nieuwediep te vertrekken, teneinde des nam. te 1V2 uur aan boord van de „Heemskerck" de reis naar Noorwegen te maken. Vóór de afvaart zal hij den lunch gebruiken in het gebouw van de marine- directie te Willemsoord als gast van den commandant der marine aldaar, vice-admiriial Van den Bosch. DE JAPANSCHE GASTEN. Hedenavond, na aankomst in de residentie van het Japansche prinsenpaar, is er ten koninklijken paleize, waarin zij logeeren, diner ter eere van de hooge gas ten. Woensdag ontvangst door de Koningin op het Loo, gevolgd door een lunch. Donderdag biedt de Japansche gezant den leden der keizerlijke familie een feestmaal in de legatie aan. De Koningin-Moeder is voornemens het prinsenpaar Vrijdag te ontvangen, en aan een lunch te vereenigen. De gasten denken tot Zondag in de residentie te blijven. Ne seraient que ce qu 'elles sont! Ik moet er van afzien, al de fijne trekjes en van geest tintelende opmerkingen, die nu volgen, weer te geven. Alleen zij vermeld, dat hij de al te veel ge smade vlieg uit „Le coche et la mouche" van La Fon taine wil rehabiliteeren. Dan zet hij een ieder aan het werk. De hem omrin gende kippen zouden wel het geheim van zijn gekraai willen weten, maar aan zoo onbeduidende wezens ver trouwt hij dit niet toe. Fier en schoon als hij is, geeft hij zich geheel over aan de vreugde van het haan-zijn, ondanks zijn twee vijanden waarover zijn vriend Pa- tou, een beste huishond en oud wijsgeer, hem spreekt. Volgens Patou „geurt" de Pauw, is hij de domme ge zant van de Mode en wil de Merel geestig zijn, zonder het te kunnen, colporteert ze den bijtenden lach. Dat zijn twee geesels, al mee de droevigste, die er zijn, het woord, dat altijd een woord van humor wil zijn en hec woord, dat altijd 't laatste woord tracht te wezen. Nu hoort men een schot, in de verte. De eenige, wien dit werkelijk ontroert, is de hond, die denkt aan den mogelijken dood van een armen patrijs. Een goud fazant vlucht den hoenderhof binnen. Chantecler, als beschermende groote heer, neemt haar onder zijn hoe de. Men voelt, dat hij haar zal beminnen „de prinses van het lage hout, de koningin van de open plekken in 't woud." Chantecler wil haar bekoren, maar de Fa zant leest hem duchtig* de les. „Zeker, men is de be noemde Haan, geen kip, of ze hoopt op zijn liefde, „maar ik, Fazant, ben niet zoo spoedig verliefd, vooral „niet op een verwejiden haan. De eenige haan, die mij „zou bevallen, zou een eenvoudige haan wezen, voor „wien ik alles zou zijn." Chantecler stelt een wandelingetje voor, biedt haar zijn vleugel aan en aldus bezoeken ze samen de heele hoeve. Onderweg* vertelt hij haar, dat zijn gekraai van groot belang is, maar, ondanks haar vragen, zegt de Haan niet waaromdat is zijn geheim. Wèl zegt hij haar, welk een heerlijkheid het Licht is, waaruit de Fazant voelt, dat hij een ziel heeft. Vergeleken bij de Fazant vindt Chantecler nu alle kippen belachelijk. Juist is het Parelhoen daar om de nieuwaangekomene uit te noodigen tot een „five o'clock," die zij den vol genden dag geeft. De Fazanthen zal er heen gaan, maar zij zou Chantecler mee willen nemen, die, zwak tegenover haar, toestemt ondanks zijn afkeer van dat soort dingen. W lit v». rv'dgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 1