DAGBLAD VOOR ALKMAAR FN OMSTREKEN.
Damrubriek
Honderd en twaalfde Jaargang,
ZATERDAG
30 APRIU
De Brusselsche Tentoonstellin.g
Landbouw.
BUITENLAND.
No. 101
1910
L)eze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
'v v or Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën:
rregel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
tettert- aar plaatsruimte.
Br. n franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h, IF RMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
üemengde Mededeelirgen
HET REIZEN IN RUSLAND.
ALKMAARSCRE COURANT
t
wasat
(Particuliere Correspondentie.)
H.
Toen ik in het begin van de week het „Grand Pa
lais" op het „Grande Terrasse" was voorbijgewaaid
gelukkig is de tweetaligheid niet ook op de tentoon
stelling, want wat zou dat „Groot Paleis" en „Groote
Terras" in het Holla ndsch snoeverig klinken tegen
over het vanzelfsprekende Fransch woei ik eerst te
gen eenige zandhoopen aan, daar ontstaan, doordat
men de trëinrails weer opdolf uit -de dikke grintlaag,
die Zaterdag mee had moeten helpen om den koning
een verkeerden indruk van klaar-heid te geven. Ver
volgens wierp de wind mij in de armen van een mij
bekend jong Brusselsch advocaat, die boven de wol
ken van blijdschap was oven- al (lie onklaarheid. „Let
terlijk niets in orde!" juichte hij in de opwinding
sprak hij Fransch, anders sprak hij, heer politiek, wel
eens iets, dat hij voor Nederlandsch hield.
Ja, ik ga procedeeren, savez vous. Het is een
schande: niets te zien. En toch volle entree-prijs!"
Maar man, je hebt een vrijbiljet."
Kan niet schelen. Ik ga met een deurwaarder
een kaart koopen. Dan constateeren, dat er niets te
zien is. En dan dagvaard ik het tentoonstellingsbe-
st-uur tot teruggave van entreegeld. Want zij zijn
hun contract niet nagekomen. Zij namen op zich mij
een „internationale en algemeene tentoonstelling" te
laten zien. En ik zie niets dan een rommel en de
Duitsche afdeeling, waar je van morgen niet in mag.
Ik win zeker. En dan is mijn naam gemaakt, „vous
savez" en de jonge man staarde droomerig in een
rozige toekomst vol vadermoordenaars, oplichters, pro-
cedeerende buren, groote faillissementen en sensatie
echtscheidingen. Verstrooid nam hij afscheid, even
gelukkig met zijn plan en even zeker van zijn zaak als
Perrette uit de fabel met haar melkkan op haar kus
sentje.
Indien de lezers dus binnenkort hooren van groote
processen, weten zij er vast wat van. Of als een van
de jonge Hollandsche advocaten het ook eens wil pro-
beeren het is best mogelijk, dat het hem beter ge
lukt dan den Belgischen confrère.
Want zijn redeneering is niet onjuist. Het ten-
toonstellingsbestuur heeft zich om den bezoeker abso
luut niet bekommerd en levert beslist niet wat het
aanbiedt.
Maar waarom dan 1.1. Zaterdag met alle geweld ge
opend, terwijl op dat oogenblik bijv. 260 goederenwa
gons vol ingepakte, te exposeeren goederen op binnen
lating stonden te wachten?
De menschen, die altijd van alles het fijne weten,
geven tweeërlei verklaring. In de eerste plaats zoe
ken zij er gelijk in België altijd en per se gebeurt
de politiek achter. De regeeringspartij wil deze ten
toonstelling op haar credit schrijven en probeert de
kiezers van de oppisitie-candidaten afkeerig te maken
met de waarschuwing: Stemt bij de voor de deur
staande kamerverkiezing niet op de oppositie, want
dan loopt de „exposition" gevaar!
Een tweede reden moet deze zijn, dat het bestuur
groote contracten met exploitanten van. restauraties
en andere inrichtingen heeft welke in de knel zouden
komen als er niet op tijd geopend werd.
Hoe het zij er is nog zoowat niets te zien en de
bezoeker trekt beslist aan het kortste eind. Dus ook
de verslaggever. Maar toch de groote advocaat-in-
spe had zijn neus in Duitschland gestooten. Daar
zou dus wel iets bizonders te doen zijn. En dns daar
heen.
Daar lag rechts, in den uitersten hoek van het ei
genlijke tentoonstellingsterrein het gebouw der Duit-
3cbe afdeeling, plomp, met gewild rare lijnen. Het
lijkt op elk nieuw Duitsch station en nieuw Duisch
tentoonstellingsgebouw. Het is opgetrokken in wat
men zich ginds wel eens verbeeldt een nieuwe stijl te
zijn, terwijl het ons meer een mode lijkt.
Er stonden automobielen, er was abgesperrt-, er lie
pen Duitsche uniformen en plechtig gewitdaste hee-
ren wij vallen met onzen neus in de boter.
De uniformen trachten ons voor die val te behoe
den met- een beslist „Geen toegangen". De witte das,
een hoogere, denkt milder over de buitenlandsche pers.
In het buitenland de keizer zegt het zelf zijn
persmannen soms van den rang van „Commandierende
Generale." Wie waarborgde dezen heer dat hij niet
zulk een opper-officier in handige vermomming en
diep incognito voor zich had. Onder mijn eenvoudig
dopje in mijn grijs demi-tje, kon wel eens zulk een ge
neraal zitten. En dus ging de deur open en stond
koning Albert met een meneer 10 passen voor mij.
Een aardige, eenvoudige, sympathieke figuur, de
koning. Zijn uniform zit niet al te correct, zijn sabel
hangt wat hoog, hij houdt het hoofd! zoo scheef, luis
terend naar zijn begeleider, maar hij speelt geen rol of
doet niet ongenaakbaar. Hij interesseert zich heusch
voor alles, zegt geen lesje op maar loopt er als eenvou
dig particulier, bijna zonder gevolg.
En nu er geen gedrang is, nu de Duitschers, goed
gedisciplineerd als zij zijn, Z. M. niet in den weg loo-
pen, wandelt hij bijna ongemerkt rond.
Totdat - met grooter gevolg de koningin is ge
komen, een fijne, vriendelijke, kleine verschijning, met
iets niet-noordelijks in haar doen. Met een grooten
zwarten hoed, een lange, zwart fluweelen mantel met
paars gevoerd en een grijsbruine boa ziet zij er aardig-
eenvoudig en. Belgisch uit. Geen wonder, dat de
ze Beiersche prinses zoo populair is. Ook bij haar niet
de minste pose, een echte, vriendelijke belangstelling,
die haar straks op een holletje gauw nog naar een
groote locomotief van Maffei zal doen loopen, omdat
die uit haar Beiersch geboorteland komt.
Het gnat er huiselijk toe, zoo huiselijk, dat de
Duitsche autoriteiten, die het paar rondgeleiden, en
op hun wangen in een „Schmiss" de doktershui mee
dragen, er niet in het minst een been in zien om met
den hoed op het hoofd tegen de koningin te praten.
Het is waar, dat de exposanten en andere eenvoudige
menschen zich daaraan niet schuldig maken, maar in
tegendeel eerlijk den diepen eerbied vertoonen, dien
men in Duitschland voor gekroonde hoofden heeft of
althans aan den dag legt.
En nu komt het groote moment. De koning en de
koningin hebben zich met het gevolg op een balkon op
gesteld aan den korten wand in de groote machinehal.
Er is een stemming als aan het begin van een parade.
Een oogenblik verwachten wij de zwartgejaste expo
santen in rijen van vier met den paradepas uit een der
zijdeuren te zullen zien verschijnen, daar klinkt ineens
een langgerekt gefluit, onmiddellijk gevolgd door een
dof gebrom, geheel aan de andere zijde van de zeker
een tweehonderd meter lange hal. Vlak onder het dak
liggen op lange rails, die aan beide zijden tot bij het
balkon over de heele lengte doorloopcn, een viertal
loopkranen, niet ongelijk aan op zij geziene groote
draaibruggen. En die loopkranen, vier in getal, ko
men np uit de verte op ons aan.
Het is als een cavalerie-charge op de tribune aan,
maar grooter, angstiger, omdat men de menschjes bij
na niet ziet, omdat het onverbiddelijk gaat als het
noodlot, omdat er in die opdringende ijzeren kracht
iets is als in den keelgreep van een benauwende
nachtmerrie. Een evenals de massa ruiters van een
heele cavalerie-divisie op één teeken stoppen, doen dat
ook de vier ijzeren kolossen, die door geheimzinnige
kracht bewogen daarna weer ineens gaan terugglij
den.
Een nieuwe charge ditmaal stoppen zij wat ver
der van de tribune. En nu begint er een spel van
draaiende kranen, vallende en rijzende kettingen,
heen en weer rijdende wagentjes alles, zonder dat
men meer dan één mannetje kan onderscheiden, die
onder de middelste reuzen-loopkraan op het platform
van een daaraan hangende armkraan staat, welke al
lerlei figuren uitvoert.
Een nieuw signaal en de ijzeren ruiterij trekt
zich terug.
Inderdaad een parade van een zeer bizondere schoon
heid, waar Duitschland's macht niet minder duidelijk
gedemonstreerd werd dan wanneer op het Tempelho-
fer veld vele duizenden knieën tegelijk omhoog gaan
en vele duizenden voeten tegelijk op den grond stam
pen.
Het compliment, dat de koning daarna den Duit-
schen commissaris maakte was verdiend. Technisch
bleek de koning heel wat meer van loopkranen te we
ten danmenig ander. Maar dat het groot en
grootseh en krachtig was dat gevoelde ook wel de
minst deskundige.
AAN" DE DAMMERS.
Met dank voor de ontvangen oplossingen van pro
bleem 75.
Stand van probleem 75 van S. Homan.
Zwart: 7 schijven op 3, 6, 9, 10, 14, 20, 25 en twee
dammen op 13 en 21.
Wit: 11 schijven op 18, 22, 32, 34. 35, 36. 37, 39, 40,
42, 48.
Oplossing van den auteur.
Wit speelt.
1. 1812 1. 13 47 (moet 3 slaan).
2. 37—31 2. 21 8
3. 34—29 3. 47 24
4. 39—33 4. 24 26
5. 48—42 5. 26 48
6. 40—34 6. 48 30
7. 35 2 en wint.
Schijf 36 is voor schijf 6 en de dam op 2 houdt drie
schijven tegen.
Wij ontvingen goede oplossingen van de heeren: G.
Cloeck, D. Gerling, J. Houtkooper, J. M. Houtkooper,
J. J. Hubelmeyer, W. Los, P. Spaans, J. W. Teerink,
C. Ulrich, D. Winkel, H. Zaadnoordijk, KI. Zaadnoor-
dijk, allen te Alkmaar; P. Bakker te Schagerwaard, K.
J. de Geus, Koedijk; H. E. Lantinga, Haarlem, S. Pal,
Koog a. d. Zaan en T. v. d. Velde, Huiswaard.
Wij ontvingen nog goede oplossingen van J. W.
Teerink no. 74 en van P. Spaans no. 74 en vorig eind
spel.
Eindspel uit de vorige rubriek.
Wij gaven in de vorige rubriek het volgende eind
spel ter oplossing.
/vyyy/A
Dit eindspel heeft ongetwijfeld veel waarde voor het
practische spel. Ervaren dammers zullen ongetwijfeld,
wanneer zij van deze standen geen studie hebben ge
maakt, de partij remise laten worden.
De wijze waarop wit wint is zeer belangwekkend.
1. 23—18 1. 30—35
Op 3034 volgt 33-29 (zw. 34 12), wit 4842 en
zwart is op den zet af verloren.
2. 48-43!
Deze zet is van groote beteekenis en heeft ten doel
op tijd ruit 39 te bezetten, waardoor zwart genood
zaakt wordt op 50 dam te halen. Op 49 zou zwart voor
wit niet meer te bereiken zijn.
2. 35—40
3. 43—39 3. 40—45
4. 18—12 4. 45—50
5. 12—7 5. 50-45
Hieruit blijkt weder de groote waarde ran wits
tweeden zet.
6. 7—1 6. 45—50
7. 145 en wint.
Wit heeft dezen stand logisch gewonnen. Niet da
delijk op een draf naar dam geloopen, doch de schij
ven 48 en 33 en goeden stand gegeven.
Goede opl. van: D. Gerling, H. E. Lantinga, P.
Spaans, T. v. cl. Velde en D. Winkel.
SLAGZET.
Langs de Zagn, in de geheele Zaanstreek heerscht
een opgewekt damleven. In Wormerveer en Zaandam
vinden we damclubs met zeer sterke spelers. Vooral in
Wormerveer zijn enkele die het door degelijke studie
tot een eind gebracht hebben. De heer Beets te Wor
merveer is een zeer sterk speler. Wij vonden onlangs
van dezen heer een slagzet gepubliceerd door den heer
J. de Haas in het HblcL
Zwart 30.
Wit 93, 33, 48.
Zw. 3, 4, 8, 9, 11/16, 18, 19, 20, 23, 24, 25.
W. 26, 27, 28, 30, 32/38, 40, 43, 45, 48, 49.
In dezen stand speelde zwart 1117, wit verlok
kende tot 3731. Wit deed ook deze zet, die oogen-
sehijnlijk zeer goed is. Immers wit dreigt door 2721,
of na 1721, 12 21, door 3126 een schijf te winnen.
Zwart maakte echter de navolgende slagzet, die wij
meenden onzen lezers niet te mogen onthouden.
1.
2. 37—31
3. 34 23
4. 40 29
5. 28 17
6. 31 42
7. 38 27
8. 29 18
9. 36 27
10. 35 24
1. 11—17
2. 23—29
3. 25 34
4. 17—22
5. 19 37!
6. 12 32
7. 18—23
8. 13 31
9. 24—30
10. 20 47
Inderdaad een fraaie zet.
Als probleem geven wij deze keer een ingewikkeld
stukje werk van den heer J. Bourquin.
Probleem 76 van M. J. Bourquin.
Zw. 2, 4, 6, 11, 13, 16, 19, 21, 23, 24, 25.
W. 30, 31, 33, 34, 35, 36, 37, 44, 48, 49, 50.
Als eindspel het volgende:
Op welke manier wint wit, die begint te spelen in
den volgenden stand.
Zwart 1 dam op 47.
Wit 3 dammen op 10, 14, 19.
Oplossingen voor of op 9 Mei bur «au r. al. l»lad mot
to damrubriek.
HET GRASLAND.
Onze particuliere landbouwcorrespondent schrijft:
Wie vooral naar een zacht groeizaam voorjaar ver
langt is zeer zeker de boer. Het weinige hooi, dat
ook nog slecht gewonnen is, raakt op en verlangend
ziet hij dan ook uit naar het tijdstip, dat hij zijn koei
en uit kan laten. Ja hier en daar, ook al door nood
gedrongen, ziet men reeds een enkel beestje buiten.
Er is echter nog weinig te vinden. Wanneer bij wat
milder weer de grasgroei begint, laten we dan zoo
verstandig zijn, de groei te bespoedigen, opdat d»
beesten zich ruimschoots te goed kunnen doen; wat
zeker de dieren ten goede komt, na zoo'n lange slechte
periode, die ze moesten doormaken. Strooi om de
grasgroei te bevorderen straks een 150 K.G. chili per
H.A. uit. Ik weet wel dat het niet algemeen gedaan
wordt en dat de meesten zich tevreden stellen met 't
uitstrooien van een zeker quantum slakkenmeel en
kaïniet, maar toch geef ik u de verzekering, dat kat
noodig is en dus helpen zal.
De oude theorie, die men vroeger verkondigde: gras
land vraagt alleen kaïniet en slakkenmeel, moet men
laten varen. Wel zorgen de klavers voor stikstof in
den bodem, maar die stikstof is direct niet voor d»
grassen opneembeer. Ze moet omgezet worden. Voor
die omzetting zijn verschillende voorwaarden noodig.
Zoo moet voldoende kalk in den bodem aanwezig zijn,
de bodem moet een bepaalde temperatuur bezitten, de
lucht moet kunnen toetreden. Nu is het toch maar
ontegenzeggelijk waar, dat verscheiden hooilanden
niet aan die voorwaarden kunnen voldoen. Denken
we slechts aan natte, dichte, zure gronden. Daar zal
de omzetting maar uiterst langzaam plaats hebben.
De grassen kunnen zoo niet beschikken over de noo-
dige opneembare stikstof, wat voor een gereglde en
weelderige groei toch noodzakelijk is. Laten we dns
zoo verstandig zijn te geven, wat de plant toekomt.
Ook zal door het strooien van een weinig chili d»
goede verhouding tusschen grassen en klavers in ee*
groenland niet verbroken worden.
Daar de klavers zich met de luchtstikstof kunnen
voeden, zullen, zij bij enkel kaïniet en slakkenmeel be
mesting zich uitstekend kunnen redden. Zij zullen
weelderig groeien en de grassen eenigszin9 verdrin
gen, zoodat de goede verhouding gras tegen kla
ver wat in een goed weiland toch gewenscht is, ver
broken kan worden.
Ofschoon men in Rusland natuurlijk met den trei*
kan reizen van de eene stad naar de andere, is men
wanneer men het land wat dieper wil ingaan
erop aangewezen van andere vervoermiddelen gebruik
te maken. Heel gauw gaat men hier evenwel niet to»
over, daar het allesbehalve prettig is in de Russisch»
reiswagens, de zoogenaamde Tarantasz,te moeten
plaats nemen. Deze wagens hebben geen veeren, rus
ten enkel op stangen, zoodat men vooral op de on
gelijke landwegen niet voor zijn pleizier met zoo'n
wagen reist en er na eenige uren doodelijk vermoeid
uitkomt. Vroeger was er voor hen, die haast hadden,
alleen de extra-post. Om de drie of vier mijlen waren
op de postwegen huizen met stallen gebouwd, waarin
men onderdak vond en de paarden gestald werden.
Maar van deze manier van reizen kon men alleen ge
bruik maken als men een regeeringsbevel bij zich had.
Had men dit niet en kon men niet over eigen équipage
beschikken, dan bleef er niets anders over dan een
kleine, vierwielige-boerenwagen zonder veeren, waarin
men op een bos stroo kon plaats nemen en die als
men niet karig met drinkgeld was de inzittenden
bracht, waar zij moesten wezen. Om niet al te veel
last van het schokken te hebben, was men genoodzaakt
voorover te zitten, ging men samen in één voertuig,
dan werd men aan elkaar vastgebonden opdat de
hoofden bij het stooten niet telkens tegen elkaar zou
den aanbotsen. In den winter gebruikte en gebruikt
men nog kibitken, een soort kleine sleden, die mét
matten, ter beschutting tegen de koude, bekleed zijir.
Iemand, die met een Russische koopmansvrouw in zulk
een slede naar Petersburg reisde, vertelt daarvan een
avontuurlijk verhaal. Toen zij bij den post Narva aan
gekomen waren, vertelde de postbewoner, dat alle
paarden voor een keizerlijke berenjacht in beslag wa
ren genomen, maar dat hij wel voor twee flinke paar
den zou zorgen om verder te gaan. Het heele verhaal
was niets anders dan een verzinsel om een extra-fooi
te krijgen.
Onderweg legde de koetsier bij iedere herberg aan
om zich innerlijk te verwarmen. Toen hij daarbij een
keer verbazend lang wegbleef, ging de reiziger hem
opzoeken en vond hem druk bezig met onderhandelen
met den eigenaar van de herberg. Al spoedig bleek,
dat zij een schelmenstreek op touw hadden gezet. Het
duurde niet lang, of de koffer van do Russin viel van
de slee zonder dat de koetsier zich daarom bekommer
de. Toen hij deed, alsof hij het geroep van den reizi
ger niet hoorde, pakte deze hem bij den kraag en slin
gerde hem van den bok om den koffer te halen. En
wat bleek? Dat de touwen, waarmee de koffer vastge
bonden was, waren doorgesneden. Daar de koetsier
bovendien nog dronken was en telkens in de greppel»
reed, bleef den reiziger niets anders over dan zelf da
teugels te grijpen en op den bok plaats t» naman