DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN, De Wiskottens No. 105 Honderd en twaalfde jaargang. 1910. V R Ij D A O 6 MEI. Zaterdagsche Veemarkt. FEUILLETON. BINNENLAND. Deze Courant wordt eiken avond9 behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor f franco door het geheele Rijk f 1, Af' ^aderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentïën: Per regel f 0,10, Bij groote contracten rabat Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan dt N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h HERMs. COSTER S* ZOON, Voordam C 9, o BURGEMEESTER en WETHOUDERS vari ALKMAAR brengen 1er algemeene kennis van aanvoerders van vee, dat, in verband met de te verwachten drukke Zaterdagsche Veemarkten, de toegang voor vee tot het marktplein, oostelijk van het Waaggebouw, dus bij de Spek brug en de SehapenbrEg, tot nadere aankondiging zal zijn verboden. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. Alkmaar, 6 Mei 1910. RECHTZAKEN. COURANT. ï©!3?®©K8WJH0M!r s>. Zjc~- ALKMAAR, 6 Mei. Het Haagsche Vrouwencomité van het Roode Kruis schrijft ons FLORENCE NIGHTINGALE'S 90STE VERJAAR DAG. Den 12den Mei a.s. zal Elorence Nightingale de zen zeldzamen gedenkdag vieren. Wat deze merkwaardige vrouw gedaan heeft voor de ziekenverpleging, voor de reorganisatie der hos pitalen, tijdens den Krim-oorlog en later in Edin-- burg en Londen, voor de opleiding van verpleeg sters, heeft een omwenteling in de Ziekenverpleging te weeg gebracht, die niet alleen in Schotland en Engeland, maar ook in ons land zijn gezegende uit werking gehad heeft. Als vrucht van haar streven is als van zelf ont staan de Vereeniging „Het Roode Kruis" want het werk van Dunant is slechts een voortzetting van den arbeid van Florence Nightingale. Naar wij vernemen heeft de Firma G. Römelingh Co. Uitgeefster te Groningen het voornemen opge vat 2 portretten (een op jeugdigen en één op hoo- gen (88-jarigen) leeftijd), met bijvoeging van eene korte levensbeschrijving van haar in den handel te brengen. De Leden van. het Haagsche Vrouwenco mité van het Roode Kruis hebben hiermede haar volle sympathie betuig'd en zijn tevens van plan op den dag zelf Florence Nightingale te huldigen en haar een blijk te geven van diepe vereering en dank baarheid. Dit vinde ook in andere plaatsen navolging Het doet waarlijk goed te lezen dat bij de huldiging Naar de vijf en veertigste Duitsche uitgave door RUDOLF HERZOG. 43; „Lieve GustavIk ben met de kinderen naar tante Josephine in Diisseldorf gegaan. De kinderen meenen, dat het een uitstapje is. En ze zullen van mij ook niets anders vernemen. Jij hebt je zwaar aan mij be zondigd. Niet alleen gisteren. Altijd. Gisteren werd het mij slechts recht duidelijk. En vader heeft het mij bevestigd. Ik schaam mij, dat we ons huwelijk niet als een christelijk huwelijk geleid hebben, dat ik tegenover jou heerschzucht de stem van mijn geweten altijd maar weer tot zwijgen heb gebracht. Ik blijf nu met de kinderen in Diisseldorf, totdat je me be looft, een ander mensch te zullen worden, die in het huwelijk iets heiligs ziet en niet eene vernedering. Ik zal op je wachten en voor je bidden. Je trouwe Emilie." Tweemaal las Gustav Wiskotten den brief over. Er ging een siddering door zijne knieën. Ook dat nog? Zij schaamde zich? Eene vernede ring? Zij zou bidden? Hij strekte zijne knieën; wijdbeens en stram richtte hij zich op. Zijne oogen gloeiden en hij beet zich op de lippen, om te lachen noch te huilen, noch beide te gelijk te doen. En den brief scheurde hij in lange, regelmatige reepjes, die hij samen balde en tegen het venster wierp. Den hoed op het voorhoofd gedrukt, ging hij met zijn kalmen, zwaren tred het huis uit, de poort der fa briek door, de straat uit en op het in herfstdos prij kende woud toe. Allerlei herinneringen uit zijne kindsheid schoten hem te binnen, jongensstreken, jon- van Florence Nightingale ook hare Hollandsche zus ters zich niet onbetuigd zullen laten en we hopen, dat ieder, die iets gevoelt voor een grootsche daad, die gaarne in het bezit is van de beeltenissen van groote vrouwen en mannen, omdat zij de energie versterken en tot 't goede opwekken, niet zal nalaten zich de por tretten van deze grijze vrouw te verschaffen, die in haar jonkheid heel de wereld versteld! deed staan door haar optreden, dat evenzeer getuigde van liefde als van kracht. Miss Florence Nightingale had al de eigenschappen om haar tot een gelukkige vrouw te maken. Zij was edel, rijk en schoon. Maar haar moe der, zelf de dochter van den ijveraar voor afschaffing der slavernij, Will-Smith, had haar den weg gewezen tot weldoen van de menschheid en op dien weg had zij haar ideaal zien liggen. Als jong meisje reeds be zocht Florence in verschillende landen hospitalen en reddingshuizen, keerde daarna in Engeland terug, waar ze een groot deel van haar vermogen besteedde ten bate van de inrichting van een goed ziekenhuis. Toen kwam de Krim-oorlog, een krijg vol wreedheden, zoo wreed zelfs, dat de kranige Timescorrespondent Howard Russell schreef: „De meest onontbeerlijke henoodigdheden voor een hospitaal ontbreken hier. Zelfs niet de minste aan dacht wordt geschonken aan reinheid, aan wat goed en betamelijk is. Zoo ver ik kan zien, laat men de manschappen sterven, zonder dat de minste poging zelfs wordt g-edaan om hen in het leven te houden. Zijn er dan geen vrouwen vol toewijding in ons mid den in staat en bereidwillig om1 de zieke en lijdende soldaten in het Oosten te gaan verplegen Er was één vrouw in staat en bereidwillig. Onmiddellijk nadat zij de wooa-den gelezen had, schreef zij den minister van oorlog, of zij hulp mocht verleenen. En het is een eigenaardige toevalligheid dat haar brief er een kruiste van den minister van oorlog, die haar vroeg of zij hulp wou verleenen Zij ging. 7 November kwam ze te Skoetari aan. Wat ze er gedaan heeft? De Engelsche dichter Long fellow heeft een gedicht aan haar gewijd dat Potgie ter aldus vertaalde: Eene eedle daad, een heerlijk woord Hoe ieder, die voor 't eerst ze hoort, Verteederd en verrast, De boezem hooger wast 't Is of der grootsche zielen vloed Ons dringt in 't binnenst van 't gemoed En onvoorziens ons beurt Uit wat ons daaglijks steurt. Lof, eere aan hen, wier woord of daad Niet enklen troost, niet enklen baat, Neen, waar hun faam zich richt, De gansche wereld' sticht Zoo dacht ik te avond, toen ik las Hoe 't met dat stervend! leger was, In loopgraaf vuns en vocht, Heel 't kamp een jammerkrocht, - gelingsdroomen. Slechts om het laatst gebeurde dwaalden zijne gedachten in een wijden kring rond, zonder het aan te raken. Over den straatweg schreed hij voort, kleine fabrieken lagen links aan den oever' van de Wupper, hier en daar eene ververij, eene blee- kerij, en verder, waar het woud naderbij komt en in 't dal het water een meertje vormt, een paar smederijen, die zich met ijzeren volharding' tegen de alles verslin- dende grootindustrie van het aangrenzende Westfalen, j verzetten. Dat alles interesseerde hem heden leven diger dan anders. Hij had er zooveel tijd' voor, en het scheen hem toe, alsof er in zijn hoofd niets anders dan. ledige ruimten waren, waarin hij duizenden indruk ken opstapelen kon en die toch niet vol werden. In. het woud stiet hij op eene smederij, onder den grond, door reusachtige eiken omgeven. De smidse was- bouwvallig geworden, of te klein voor de tegenwoor dige eischen. Men brak haar af. Gustav Wiskotten bleef staan en keek toe. Als een gigantenhol uit den oertijd kwam' het ruw samengevoegde bouwwerk, welks achterwand de kale rots vormde, hem voor. Mos en varens groeiden op de steenen, woekerden tusschen spleten en scheuren en versierden het inwendige der smidse met altijd durend groen. De smid en zijn zoon, gespierde gestalten met bruin gebrande huid en diep liggende, heldere oogen, groeven het aambeeld uit den grond en rolden het met behulp van hefboomen naar buiten. Het zweet liep hun bij stroomen in den kraag van hun wefrkbuis. Vol verbazing keek Gustav Wiskotten naar den eiken cycloop. Tweehonderd jaar en langer had het oude aambeeld gestaan; honderden jaren had het ontzaglij ke houtblok, toen het nog een boom was, in het woud de stormen getrotseerd, toen het woud nog een oer- woud was. En de stormen gedurende hondertallen van j jaren, die woedend aan hem gerukt hadden, en het vuur van honderden jaren, dat gloeiend rood! op hem gebrand had, hadden zijn steenhard merg niet aan kunnen tasten. Breed en krachtig lag hij daar, be reid nog honderden jaren te duren en geen gloed; en geen slag in zich te laten doordringen. Een zoon van, het land. De dappren, in den slag gewond, Hier kleumende op den drassen grond, Daar kermende om 't genucht Van slechts wat licht en lucht. Ei zie, in 't huis van rouwe en ramp Verschijnt me een jonkvrouw met een lamp, Die, waar een kribbe staat, Door 't wijkend duister gaat, En meuig zwijgend lijder kust Zijn laaf nis zich haar zorg bewust, Eer ze op den muur verzwindt, De schaduw van het kind. Alsof de hemel zich ontbloot, Maar floers weêr ijlings nederschoot, Verscheen, verdween 't gezicht Eén straal, verdoofd was 't licht. Toch zal door volgende eeuwen heen, De poorten uit van 't grijs verleen, Die flikkerende schijn Brittanië's luister zijn Een jonkvrouw met een lamp ter hand Daagt in 't geschiedboek op van 'tland: Heldhafte, teedre trouw Verheerlijkt in een vrouw, Die om haar speer met volle recht, Den palmtak en de lelie vlecht, In schaduw der kruisbanier Sint-Philomena's sier! Minder dichterlijk en meer realistisch gezegd: zij vond in Skoetari een walglijk hospitaal voor militai ren, waarin het aan al het noodige ontbrak, zelfs aan voedsel, waarin te midden van cholera-lijders enzwaar- gewonde soldaten, het ongedierte rondwaardde en de ratten alle vrees voor de weerloozen hadden afgelegd. Daar heeft de schoone, rijke begaafde jonkvrouw ge arbeid, en met behulp dergenen, die het door haar ge geven voorbeeld volgden, een beteren toestand gescha pen, veel menschenwee milder gemaakt, veel stervens uren verzacht en menig leven gered. Toen de oorlog was geëindigd en er een inzameling voor haar werd gehouden, gaven de Krim-soldaten al léén 48000. In het geheel werd haar 600.000 aange boden. En wat deed' zij met dit groote bedrag? Zij wendde het aan voor de verbetering van het St. Tho mas Hospitaal in Londen, deed daaraan een Nightin gale Tehuis voor verpleegsters verbinden. In de hal daarvan hebben de Engelsche doktoren een marmeren beeld opgericht, dat miss Florence Nightingale te aanschouwen geeft in het costuum van verpleegster, terwijl ze een lamp brandend houdt in de hand. Ge lukkiger symbool is dan ook haast niet denkbaar, om dat deze vrouw met haar Licht zooveel duisternis heeft weggevaagd, zooveel sombere schaduwen heeft doen verdwijnen, en omdat zij het lichtende spoor heeft achtergelaten voor die na haar kwamen, en met nsensdilievendheid waren bezield. De smid keek op. „Die heeft het in zich. Aan hem kunnen we allen een voorbeeld nemen." Gfustav Wiskotten knikte, klopte op den taaien ko- )los, nlsof hij een slank rijpaard op den nek klopte, dacht over de woorden van den oude na en schreed verden. En voortdurend dacht hij onderweg aan de smidse in het woud, die men wel neerhalen en nieuw opbouwen kon. Doch do inhoud, het voornaamste deel, het aambeeld, bleef zooals het was. Dit tafereel wilde hem niet meer los laten. Doch het maakte hem blij. Hij trachtte zich in de ziel van ihet hout in te leven. Die boom droomde ongetwijfeld van vrijheid en geluk en bespeurde het zelfs niet, dat «tp zijn omhulsel dwergachtige wezens rondsloegen en gloeiende ijzers plat klopten. Die leefde rustig en «oor niemand beluisterd, onder het ijzeren hout haar •vligeii leven. Plotseling bleef hiij staan en lachte in zich zelf. Echter zonder dat zich een spier van zijn gezicht ver- trok. .Zooals het hem nu te moede was, moest het ook cle:i eikenreus te moede zijn. ■Het werd avond. Toen hij uit liet woud trad, zag hij in de verte de lichten der stad. Den hoed in den nek geschoven en met hoog opgericht hoofd, schreed hij met lange passen voorwaarts. Uit de voorstad drong kindergejnich tot hem door. Lichtende roode puriten bewogen zich hier en daar door de s traten. Bracht men eene serenade? Wat was het dan heden voor een dag? Hij rekende na, en nu schoot het hem te bin nen, dat Let- St. Maarten was. „Maden" noemden de menschen in het dal het. Dat was een feestdag voor de kinderen. Het vorige jaar nog had hij zijn jongen en zijn kleine meiske uit beetwortelen lampions ver vaardigd, met grillige figuren er op en een kaarsje er in. Trotsch hadden de kinderen de lampions aan lan ge stokken naar het huis der grootouders gedragen, en hij had hen bij de bevende handjes gehouden en in den voort i*i.n het St. Maartenslied met hen gezongen, het bedellied om appelen, peren en noten. Voor alle huizen werd. het gezongen, en de beetwortel-lampions PRINS HENDRIK BESCHERMHEER. Z. K. H. de Prins der Nederlanden heeft aanvaard het Beschermheerschap van de internationale confe rentie voor sociale verzekering, die van 68 Septem ber a.s. te 's-Gravenhage zal gehouden worden. DE KRUPP-COMMISSIE. Naar „De Avp." verneemt zijn onder meer de in specteur der artillerie bij de Kon. Marine en de oud- inspecteur der vesting-artillerie door de Krupp-com- missie gehoord. KATOENCULTUUR. Door de Nederlandsche Patroonsvereeniging van Katoenspinners en -wevers, gevestigd te Enschedé, is aan den minister van Koloniën een adres gezonden. In dat adres wordt er op gewezen, dat, zoolang de textielindustrie voor haar grondstof bijna geheel af hankelijk is van de Vereenigde Staten van Noord- Amerika, waar niet minder dan 3/4 van al de katoen verbouwd wordt, de katoenprijzen steeds aan do hoog ste schommelingen onderhevig zullen blijven. Betoogd wordt voorts, dat alle koloniale mogendhe den, met kracht de katoencultuur ter hand moeten nemen. Ziende op den nood der tijden, doen adressanten een beroep op de medewerking van den minister van Koloniën, opdat door het aanwenden van zijn invloed bij het departement van Landbouw in Ned.-Indië, de regeering spoedig cn krachtig ingrijpe om de katoen- cultuur in onze koloniën de zoo gewenschte uitbrei ding te verschaffen. AKRONDISSEMENTS-EEOHTBANK TE ALKMAAR. Zitting' van Dinsdag 3 Mei. Vervolg. ORDE-VERSTORING. Johan Sell, was niet verschenen. Hij had zich schuldig' gemaakt aan orde-verstoring in de gods dienstoefening van 28 Maart te Helder. Volgens Wil liam Kolder, die dien avond met het toezicht belast was, maakte beklaagde een helsch lawaai, schreeuwde, trachtte de menschen aan het lachen te maken, enz. Niettegenstaande herhaalde waarschuwingen, ging beklaagde door met zijn ongepaste aardigheden. Ilinke Hoog, huisvrouw van Jan Geus was tegen woordig bij de bijeenkomst van het Leger des Heils. Zij bevond zich op het platform en zag van daar, dat beklaagde onder het bidden en zingen, praatte en schreeuwde en malle gezichten trok, zoodat de bijeen komst gestoord werd. De eisch tegen beklaagde luidde: 1 week gevange nisstraf. DIEFSTAL. Klaas V., koopman te Alkmaar, had den 23steu Maart te Berkhout weggenomen een kleerborstel, een kerkboek en 4 lepeltjes. Beklaagde bekent dien dag in de gelagkamer van Zuiker te Berkhout te zijn geweest. Toen de vrouw van den kastelein, die hem hielp even weg was, eigen de hij zich de voorwerpen toe. 's Avonds in Hoorn wilde liij de voorwerpen ver- greinsden vergenoegd als sterren aan den kinderhemel. Een troep kleine jongens en schreeuwende meisjes trok hem voorbij. Hun gezang klonk voor hen uit. „Miiden is 'n goede man, Die ons goed wat geven kan, De appels en de peren, De noten ook er bij Hij staarde met brandende oogen naar het troepje, als moest hij zijne kleinen er ook onder vinden. Toen sloeg hij snel eene zijstraat in. Doch ook hier de krioelende kinderhemel, het schelle kindergezang. „Trap op en af, Trap op en af, Tast eens in den notenzak, Tast maar niet er neven, Je kunt ons goed wat geven!" Dat hield hij niet uit. Voor de lachende, bedelende kinderstemmen ging hij op de vlucht. In zijn ooren zongen onophoudelijk zijne eigen kinderen, het eer zuchtige kereltje, Gustav, en het zoete babbelmondje, de kleine Emilie. Stil! Stil! Nu niet slechts he den niet Daar lagen dc fabriek en zijne woning. Ook hier kinderen, troepen kinderen. Lachend en bedelend zon gen ze tot zijne vensters op. „Boven in den hoek, Daar hangt 't lange spek, Geef ons van het lange, Laat 't korte hangen...." „Weg daar! Duivelsgebroed!" Als een opgeschrikte bijenzwerm stoof het troepje uit elkander en liet den somberen man den vrijen doortocht. Toon echter klonk ademloos en opgewonden het bekende spotlied achter hem aan. „Boven in den hemel, Staat 'n witte schimmel, Daar staat op geschreven: Gierigaard, gierigaard, gierigaard!" Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 1