Alkmaarsche Courant Openbare Verkooping a, 3 Woonhuizen en Erven b 4 Woonhuizen en Erven, GEVRAAGD Firma J. SCHOUTEN CoHufgbrouwerstrsat. UITERSTE PRIJS Zaterdag 14 Mel 1910. De gele viool. tt li I T K N L A N 1). BINNENLAND. A DVERTEN T l EN. Jtïie Zomersproeten pi m. 10 000 Kg. witte eu bruine Cnpucijuers per Kg., ZAKDOEKEN VOOR HET GEHEELE LEVEN. DE EERSTE DOKTER VAN DE WERELD. Een DEGELIJK persoon voor een bestaande venterswijk in consumptie artikelen i i.H W1LLERS, LastS*), Td. No. 247. ïoo spoedig mogelijk gevrsagd van VAN „Ik zou wol cons willen weten", zei Bat Scanion, „of die Ysaye zoo'n opgang maakt omdat hij beter op een viool kan spelen dan de andere snaarridders, of omdat liij een betere viool bezit." Niemand waagde zich aan een antwoord; violen en violisten waren niet bepaald een onderwerp waar het gezelschap zich veel mede inliet. „Ik woonde indertijd op een kamer naast een Duit- soher in St. Joe", hervatte Bat, „hij bediende overdag dc menschen van koffie en andere dranken in een klein café, en 's nachts hield hij me wakker door lan ge, aandoenlijke zuchten te halen uit een violoncel. Hij was het die me het eerst op de hoogte bracht van het viool-onderwerp en me volpropte met gedachten over do familie Amati, en Josef Guarnerius en Antonius Stradivarius, totdat mijn muzikale opvoeding bijna begon over te loopen. Vóór ik dezen cursus volgde wist ik niet dat er zulk een plaats als Cremona be stond; maar toen die hartstochtelijke Beier aan het eind was gekomen van zijn uitleggingen, scheen het eik ander dorp van de kaart gedrongen te hebben, en was het alsof dichters, wijsgeeren en liandelsvorsten alle reden hadden met droefheid op hun verspild le ven terug te zien wanneer dit niet gewijd was ge weest aan het vervaardigen van strijkinstrumenten. Maar het eerste exemplaar van een viool dat den naam had uit dit begaafde dorp afkomstig te zijn, kwam onder nnijn oogen, toen ik aan het onderhande len was over,een leening op een Zwit&ersch horloge bij Folma, een Mexicaansehen Jood, die in dien tijd met groot succes een bank van leening dreef in St. Joe. Folma was geen philantroop. Hij bad weinig eer bied voor het Zwitsersche werk, en aarzelde niet aan zijn opinie lucht te geven; ik probeerde hem te be praten over do toonbank heen, toen een klant binnen kwam en onze onderhandelingenstoorde. De klant was een magere man, met een ingevallen borst en een rochelenden hoest; er was iets aarzelends in zijn optreden en hij had een groen laken zak bij zich. Folma nam hem op met de groenoogige welwil lendheid van het kattengeslacht en zei: „Wat ver langt u?" De magere man stak zijn grijze, klamuitziende hand in den lakenschen zak en haalde er een viool uit. Het was een groote, gele, van het soort waarmee men ge dresseerde beren ziet optredenen op den achterkant had iemand een stoomboot geschilderd. „Ik wou een leening hierop sluiten", zei de man. Folma nam de viool en hield ze in de hoogte. „Spaanders, schoenspijkers en dekverf", zei hij. „L kunt er anderhalven dollar op krijgen, en anders kunt u ze weer meenemen." De klant staarde voor zich uit en friemelde aan den lakenschen zak. „Anderhalve dollar", zei hij, met een stem die toon de dat hij bet niet goed begreep. „Zei u anderhalven dollar r „Eén vijftig", zei Folma, „en ik heb liefst, dat u er me niet aan houdt." De magere man greep naar de viool en stopte ze weer in den zak; hij scheen verschrikt en verbaasd, en begon een verhaal te doen van zijn leven dat den lom- merdbouder deed grinneken. Hij beweerde dat hij vroeger aan het hoofd had gestaan van een bloeiende zaak in New-York. Hij had zijn geld verdiend in in gelegd zuur, en het uitgegeven aan het aanschaffen van-kunstwerken. Gegraveerde juweelen, scheen het, warén een geliefkoosde buitensporigheid van hem ge weest, en nu en dan was hij zich te buiten gegaan in Jlollandsehe meesters en handschriften met miniatu ren; maar oude muziekinstrumenten waren zijn meest geliefde dwaasheid geweest, en op het eind had dit de zuurindustric een doodelijken slag gegeven en den ei genaar er van geheel aan lager wal gebracht. Maar uit de ruïne had hij de gele viool gered; niet tegenstaande honger, kou en het gemis van mensche- Üjke sympathie had hij het niet over zich kunnen ver krijgen zich er van te ontdoen. „Ik ga morgen aan het werk", zei hij, „en ik reken dat ik het instrument binnen enkele dagen weer te rug kan halen. Anders zou ik er niet van hebben kun non scheiden." „Je bent aan 't droomen", zei Folma; „als je uit bod valt zul je een ontzettende bons krijgen." De ander hield met kakne waardigheid de waarheid van zijn verhaal staande, maar het was alles vergeef- ;-ehe moeite. „Ik spreek de waarheid", zei hij. „De viool is een onbetaalbaar proefstuk van het genie van Guarnerius. Ze is een beetje gebarsten aan den achterkant, dat is waar, maar dat hindert in het minst niet aan den toon. Die barsten echter hebben me weerhouden om er de laag verf af te halen die een onwetend mensch er op gesmeerd heeft, en die de fijnheid verbergt die kunst van den groeten Jozef aan het instrument ig-even heeft." De man zag er erg bleek en ziekelijk uit, en kuchte i -rwijl hij sprak, en hij hing tegen de toonbank aan m zich een steun te geven. Folma duwde hem achter uit met een stok die bij de hand stond. „Als je. hier komt met een stuk in je kraag", zei de 'ommerdhouder, „moet je niet tegen de dingen aan gaan leunen. Ga maar zoo gauw mogelijk naar bui ten. Zoo meteen krijg je een soort delirium en dan zou je misschien mijn goederen beschadigen." ITet was hard om op die manier op te treden, en toen de arme duivel waggelend naar de deur liep, kon ik me. niet weerhouden hem troostend op zijn rug te kloppen. Ik regelde gauw mijn zaak en kwam naar buiten met twee een-dollarbriefjes, welke Folma's waardeering van Zwitsersch horlogewerk vertegen woordigden. De man met de viool stond op het trot toir. Daar ik zelf ook aan lager wal was, kon ik niet veel doen; maar ik bood hem aan de twee papieren dollars met hem te declen. Hij nam me een minuut aandachtig op, en nam toen den dollar aan, maar niet voordat hij mijn naam en adres had gevraagd, om het geld terug te geven zoodra hij daartoe in staat was. Ik deed er twee dagen over om mijn overblijvenden dollar op te maken, en toen begaf ik me weer naar Folma. Achter het winkelraam bemerkte ik de gele viool, hangende aan een ijzerdraad, en met de schilde ring- van de stoomboot in het gezicht. „Zoo, is de vioolman teruggekomen?" zei ik, toen mijn handel afgesloten was. „Ja", zei Folma, „direct nadat je weg was. De ke- V"1 had besloten om de een-vijftig aan te nemen, maar ik zei hem dat hij het nu met één dollar zou moeten doen, en dat wij anders geen zaken konden doen." „En dat vond hij goed?" „Zeker. Dat doen zij altijd. Hij heeft me laten be- loven dat ik bet instrument in mijn brandkast bewa ren zou, zei dat het van onschatbare waarde was en een hoop andere dingen; ook dat hij het zeker over enkele dagen zou komen inlossen." „Denk je dat hij zal komen?" „Wel neen. Hij zal nooit het geld bij elkaar krij gendaar zal de drank wel voor zorgen. Ik heb daar om 'iet ding' opgehangen voor het raam, tot er een neg- r langs komt die er zin in heeft en er vijf dollar voo; geeft als de tijd vptstreken is." Ik kreeg den. volgenden dag een karweitje met hout sjouwen, en het duurde een volle maand voor ik weer bij Folma terecht moest komen. Terwijl ik midden in de onderhandeling was, kwam een zware man met een ontzcttenden haardos, een grooten, slappen hoed, en een monocle aan een breed lint, de deur binnen en be gon dadelijk te praten. Het was een Hongaar van 't type, die het Engelsch verschrikkelijk radbraakte, en wat aan zijn uitspraak te kort kwam, goed maakte met groote gebaren. Hij wilde de gele viool zien, en toen Folma ze aan reikte, meedeelende dat het een pand was, bekeek bij z- alsof bij ze wou opeten. Daarop gaf hij zijn hart lucht. Hij begon met de wraak der goden neer te roe pen over het hoofd van den man, die er de gele verf op gesmeerd en de stoomboot op geschilderd had; toen gooide Hij hot over een anderen boeg, en bad voor den maker van de viool, terwijl de tranen in zijn oogen stonden Het is een Cremona", zei hij, „en er is lieiligschen- tegen gepleegd. Ik wist het zoodra ik ze in het raam zag hangen. Ik ben Girstman; hier is mijn kaartje." Hij legde zijn kaartje neder. Zoowel de lommerd- houder als ik hadden gehoord van Girstman, den be roemden violist, die toen in die streek speelde; en toen liij begon te roepen om een strijkstok, ging Fol ma er dadelijk een opzoeken zonder een woord te zeg gen. De musicus begon aan de snaren te trekken en los en aan te schroeven, al dien tijd tegen de viool pratende en ze liefkoozende als was ze een ziek kind. Ilij nam den strijkstok en streek er mee over de sna ren en zij begonnen te zuchten en te klagen op een manier die mijn bloed onder mijn huid aan het prikke len bracht; daarop ging hij over tot een sneller tempo iets woests, iets stormachtigs, iets hartstochtelijks, dat de groene oogen van Folma vonken deed schieten. Ten slotte, met het instrument dicht tegen zijn borst en zijn armen er over gekruist, boog bij zich over de toonbank. „Ik ben Girstman", zei hij, „ik wil deze viool koo- pen." Folma zag er uit. als iemand die langzaam stikte. Hij gaf te kennen, dat het een pand was en dat hij geen recht had er over te beschikken. Maar de ander scheen hem niet te verstaan. „Ik zal er u duizend dollar voor geven", zei hij. Nu heb ik menschen gezien versuft, verbijsterd, ademloos, in de armen der wanhoop, door een enkelen draai van de roulette; en ik heb anderen gezien, zóó volgepropt met allerlei soort dranken, dat de weg voor hun gedachten vrijwel versperd was; maar waar het betreft een onbetwistbaar en volkomen stilstaan van het geestelijk machinewerk, was Fobna ben allen op dat oogenblik verre de baas. De violist dacht echter dat de heele zaak comedie was om een hooger bod te krijgen. „Ik wil er tweeduizend voor geven", zei hij, wat harder. Hij wachtte een minuut, vurige blikken wer pend naar Folma; toen sloeg bij met zijn vuist op de toonbank„Ik zal er d r i e duizend van maken Ilij haalde een bundeltje bankpapier te voorschijn, bereid om te betalen alvorens de bijna scheiende woor den van den lommerdhouder hem den toestand sche nen te doen begrijpen. Doch toen hij het begreep, werd hij verontrustend; hij schudde zijn haar als een kermis-Samson, en zwaaide met zijn armen door den heelen winkel heen. Hij vroeg naar den naam van den eigenaar en waar deze te vinden was; maar Fol ma begon langzamerhand zijn geschokte hersenen we der bijeen te rapen, en weigerde den naam op te ge ven. Ik kon zien dat hij zichzelf een tooneel voor oogen stelde, waarin een hongerige man met een kost bare viool er slecht afkwam. Maar daar hij niets hier van zei kon ik moeilijk tusschenbeiden komen. Hij beweerde kalm tegen den musicus dat het in strument voor een groote som beleend was en dat het in strijd was met den aard van zijn bedrijf den naam van den eigenaar aan den eersten den beste te noe men. Maar hij zei, dat, als de bewuste persoon kwam om bet pand te lossen, bij er over zou spreken en dat, als de viool te koop was, hij het onmiddellijk zou laten weten. Toen ik wegging, was de musicus opgewonden aan het opgeven waar hij van plan was de volgende maand concerten te geven, en Folma schreef de da tums op een stuk papier. Zoowat een week later ontmoette ik op een avond den lommerdhouder, en hij scheen opgewekt en geluk kig, en had een pak onder zijn arm. Het was in een gelegenheid voor kostelooze maaltijden; hij had geld, maar hij was een zuinig heer, en 't ging hem aan zijn hart, van zijn contanten te scheiden. „Ik heb de viool gekregen", zei hij, „en ik schreef van morgen aan dien Girstman dat ze te koop was." „Hoeveel heb j ij er voor gegeven vroeg ik, en hij keek minder gelukkig. „Die vent die er de eigenaar van was, had meer ver stand dan ik dacht", zei hij. „Hij wist alles van de jvaarde van het ding en wou het in 't begin voor geen enkelen prijs verkoopen. Hij zei dat hij de viool be schouwde als zijn vriend, den laatsten dien hij had. Maar ik hield vol en verhoogde telkens den prijs; en ten laatste beet hij toe voor tweeduizend dollars." „En Girstman beeft er je drie voor geboden", zei ik. „Daar heb je een aardige winst aan." „Hij zal meer betalen dan drie", zei Folma; „ik ge loof dat ze vijf waard is. In ieder geval, ik ga even naar dien Duitscher, die in hetzelfde huis woont als jij. Ik hoor dat hij alles weet van violen, en misschien kan hij me precies op de hoogte stellen." Wij liepen samen naar mijn huis. Ik deed juist de deur open, toen de brievenbesteller langs kwam en me een brief gaf; daarop nam ik Folma mee naar boven en stelde bem voor aan mijn vriend den violoncellist De Beier nam de viool in zijn hand, terwijl ik den brief open maakte. „Wat!" lachte de cellist; „dit een Cremona! Het is een sigarenkistje met een stok er in." Folma werd zoo geel als de viool. „Het is een Guarnerius", zei hij„man, ben je wel goed wijs „Een GuarneriusDe Duitscher leunde achteruit en schudde van pleizier. Ik had juist den inhoud van mijn blief gelezen en schudde ook van pleizier, terwijl hij vervolgde: „Guarnerius zou zoo'n ding niet in zijn kachel heb ben willen branden. Kijk hier." Met een ink trok hij den rug van de viool los en wij wierden aangestaard door het opschrift: „Made at Egg Harbor, N. J." „Ik ben bedrogen!" schreeuwde Folma. „Dat heeft er veel van", zei ik; „luister even hier naar", en ik las mijn brief hardop. „Aan den heer Bartholomew Scanion! Hij die op deze wijze tot u spreekt is de man van de gele viool. Ik sluit hierb- in een dollar, dien u zoo vriendelijk geweest zijt mij te leenen. het is de zelfde. Vee] dank hiervoor. Ik vertrek uit St. Joe met nanmerkelijken spoed, groote tevredenheid en tweeduizend dollar. Een heer van vreemde nationali teit, dien u ontmoet hebt en die den naam van Girst man gebruikt heeft, houdt mij gezelschap. In den trein zullen wij eerlijk de bankbiljetten deelen, die eens de brandkast van Senor Folma bevolkten. Hi. was zoo naïef dat het bijna schande was dat wij liet geld namen; maar wij hadden het noodig. Zooals onze voorzaten van het oude Rome gewoon waren te zeggen: „Vale!" D« man met da gele riool." „Wanneer", besloot Bat, „Folma niet den een of an der beeft kunnen overtuigen dat Jozef Guarnerius op een tijd zijn bedrijf beeft uitgeoefend te Egg Harbor N. J., heeft hij nog altijd de viool; en ik ben van mee- ning dat iedereen die er belang in stelt ze zal kunnen keopen tegen een aanzienlijk verlaagden prijs." Gemengde Mededeelingen. MENSCHENETERS AAN DE ZUIDZEE. Het bericht van den dood van den tweeden missio naris, die door de bewoners der Savage-eilanden ge dood en opgegeten is, heeft mij een verschrikkelijke geschiedenis in herinnering gebracht, die mij nog steeds droevig stemt. Nadat mijn man en ik, zoo schrijft Margarete SchmalfeldVahsel bet negende jaar van ons con cert-tournee in Australië geëindigd hadden, verble ven wij nog' eenigen tijd in Melbourne. Dikwijls kwa men wij ten huize van den Oostenrijkschen consul en maakten daar dan ook kennis met den geoloog en ont dekkingsreiziger Baron van Norbeek, die van Sydneij naar de Salomon-eilanden zou gaan. Deze reis zou, zoo zeide hij, zijn laatste zijn. Van zijne geliefde vrouw en zijne kinderen zou hij dan niet meer schei der,. Den avond vóór het vertrek van den Baron, dineer den wij bij den consul. De baron was mijn tafelheer. Deze menschelijke, eenvoudige geleerde van nauwe lijks 40 jaar, bad de gebeele wereld doorreisd, alle ber gen beklommen. Wederom luisterden wij met aan dacht naar zijne vertellingen en op mijn vraag, waar het hem nu het beste beviel, antwoorddde Hij„Boven op de bergen, in Zwitserland, waar de koedrijvershut- ten staan. Aangezien het in ons voornemen lag de Fidschi-ei- landen, Samoa en San Francisco op onze reis naar Duitschland aan te doen, vroegen wij den Baron om inlichtingen. Hij raadde ons aan in Fidschi zeer voor zichtig te zijn, vooral op eenzame wegen, daar men zich tot nog toe geen denkbeeld kon vormen van de ei genaardige karakters der daar wonende inboorlingen. Op mijne opmerking dat hij zelf op al zijn tochten dan toch dikwijls aan groot levensgevaar zal hebben Moot. gestaan, lachte hij een weinig en zeide: „Het is derde maal dat ik de Samoa-eilanden ga bezoeken. Ik. vrees niets, daar ik de luidjes nagenoeg al heb leeren kennen, vooral in hunne lagen en listen. Een maal heb ik in ernstig levensgevaar verkeerd. Mijne begeleiders hadden zich ergens opgehouden en ik bad mij alleen te ver gewaagd. Plotseling zag ik mij door een massa inboorlingen omringd; mij restte niets an dors dan in een hoogen boom te klimmen, in welks dik gebladerte ik mij kon verbergen. Naast het wild ge huil der mannen hoorde ik het fluiten vau de vergif tige pijlen in de lucht. Ik gebruikte mijn revolver, eenige der wilden had ik gedood of gewond, waardoor echter de woede der lcanibalen nog meer ontstak. Toen op den laatsten kogel na, die ik in geval van den ui tersten nood op mij zelf had willen richten, al mijn ammunitie verschoten was, verzochten eenige kerels mij uit den boom te komen, waarschijnlijk daartoe aangespoord door liet gehuil der gewonden. Ik achtte mij verloren, docli waar de nood het hoogst is, is red ding het meest nabij, dat werd ook hier bewaarheid, want ik bemerkte eenige van mijne manschappen. Zij hadden het schieten gehoord en waren daarop af ge komen. Spoedig smaakte ik het genoegen mijn dors hartelijk de hand te drukken. de red- Nadat wij onze blijdschap over de redding van den Baron aari hom hadden geuit, stonden wij van tafel op. Er werd nog wat piano gespeeld en toen gingen we naar huis. De Baron begeleidde ons en hij droeg mijn muziek boek. Yoor de deur van liet. hotel gekomen, drukten wij elkaar hartelijk de hand tot afscheid. Drie dagen later berichtten de Australische couran ten dat de groote natuuronderzoeeker Baron von Nor- beck op „de Albatros" zijn reis naar de Salomons-ei- landen had aanvaard. Ook wij aanvaardden spoedig daarna onze terug keer naar het vaderland via Colombo. Na een reis van bijna zes weken waren wij te Port Saïd en toe valligerwijze kwam mij daar eene Engelsche courant in handen. Ik kon het niet gelooven, toen mijne oogen daar moesten lezen een bericht dat luidde„De Oostenrijksche natuuronderzoeker Baron von Norbeek werd op de Salomon-eilanden met t-wee zijner begelei ders vermoord en door de kanibalen opgegeten." Ongeveer twee jaar later, toen wij in Amerika wa ren, ontving ik van den consul te Melbourne een brief waarin Hij schreef dat de Oostenrijksche regeering een straf-expeditie naar die eilanden had gezonden. Een inboörling had toen de plaats aangewezen waar de beenderen van den Baron begraven lagen Spoedig daarop zijn deze naar zijn vaderland vervoerd m daar te worden bijgezet. Nog in de zestiende eeuw waren zakdoeken zulke zeldzame artikelen, dat in de Frankforter patriciërs families de bruid aan den bruidegom een zakdoek ten geschenke gaf, waaraan hij voor zijn geheele leven ge noeg had. Zelfs toen het gebruik van dit zoo onmis bare artikel toenam, was men er nog geen vriend va: het te wasschen. Anders was het zeker niet in liet boek „Schatkamer van zeldzame en nieuwe curiositei ten", dat in 1683 in Hamburg verscheen, een recept opgenomen ter reiniging van den zakdoek. Het re cept luidde: „Neem Spaansche krijt, giet er goeden brandewijn of wijngeest op en laat het vier en twintig' ir staan, opdat het goed vermengd is. Daarna be voclitigt men den zakdoek met de verkregen pap en laat hem in de schaduw drogen, zonder stof, zon of vuur. Het is goed, dat men den zakdoek driemaal in wrijft en bem daarna goed droogt dit is de beste ma nier van alle en de zakdoek wordt bijna nooit vuil. Wie zou tegenwoordig graag een zakdoek willen gt bruiken „die bijna nooit vuil wordt"? De eerste dokter ter wereld was de Egyptenaar I-em- Hetep, die in de derde dynastie onder koning Tehser leefde, waarschijnlijk omstreeks 4500 jaar vóór Chris tus. Zijn naam beteekende: Drager van den vrede. Van zijn groot aanzien getuigt zijn graf bij dc pyra- ffiide van Sakkara nabij Memphis naast dat van den koning. Na zijn dood viel hem een goddelijke verw ring ten deel. Volgens overlevering had hij nog twee bij-titeis n.l. „meester van de mysteriën" en „schrijver van de getallen". Deze laatste titel is waarschijnlijk te danken aan het buitengewoon aantal geneesmidde len, dat bij de oude Egyptenaren in gebruik was. Vele van de hem ter eere opgerichte marmeren standbeel den stellen hem voor als beschermer der menschheid. Meer dan 4000 jaar lang- werd hij door het Egyptische volk als een heilige geëerd en vele ziekenhuizen wei den naar hem genoemd. Driehonderd jaar na I-em-Hetep schreef de Egypti sche koning Atoti oen werk over anatomie en weer eenige eeuwen later leefde een beroemde chirurg-, in wiens graf, eveneens bij Sakkara interessante mede deelingen over chirurgische operaties gevonden wer den. Men neemt aan, dat de beoefenaars van den ge neeskunde bi,j het Egyptische volk reeds 600G jaar vóór Christus in aanzien stonden en geëerd werden. G E M E MID ME I W S. UIT OUDORP. Men schrijft ons Den 11 Alei was 't voor de Banne Oudorp en voor den polder Oudorp feest, maar niet minder voor den ,'oorzitter en voor den secretaris-penningmeester dier beide waterschapsbesturen. Geen wonder dan ook, dat zoowel op de molens als van het Raadhuis Neêrlandsch driekleur vroolijk wapperde. De heer J. Bijman was dien dag 25 jaar voorzitter de heer G. Bos Wz. se cretaris en penningmeester dier beide besturen. En beide jubilarissen hadden elkander verrassingen be reid, waaraan de beide besturen ijverig meededen. Al le leden, (uitgezonderd de heer O. Kramer, die langs telegrafischen weg' van uit Keulen van zijn belang stelling deed blijken), waren dan ook 's avonds te 6 ure feestelijk bijeen. Toen de heer Bos ter vergadering verscheen, nam le voorzitter, de heer Bijman, het woord, en schetste in hartelijke wèl gekozen bewoordingen, de groote diensten die de heer Bos in de 25 jaren die hij in -op volging van zijn vader, als secretaris en penningmees ter aan de polderbesturen had bewezen. De ijver en plichtsbetrachting, de vriendschappelijke verhouding, die steeds tusschen hem en de overige leden van het bestuur liad bestaan, maakten dat de heer Bos zich verzekerd kon houden, zoowel van de achting en vriendschap als van den dank zijner medeleden. 'tWas dan ook spreker een eer en eene groote voldoening den heer Bos op dezen dag een stoffelijk bewijs van de er kentelijkheid voor zijne groote verdiensten, namens beide besturen, bestaande in eene prachtige pendule met coupes, te mogen overhandigen, en daarbij den wensch uittespreken, dat de jubilaris nog vele jaren zijn goede diensten zal mogen blijven bewijzen. De heer Bos bracht den voorzitter en overige be stuursleden zijn hartelijken dank voor de bewijzen van vriendschap en genegenheid hem op dezen dag bewe zen25 jaar lang had hij in opvolging van zijn onver- getelijken vader beide betrekkingen bij beide besturen vervuld, maar steeds had hij het gedaan met opgewekt heid en lust, omdat hij zich altijd verzekerd kon hou ten van den steun en de vriendschappelijke samenwer king zijner medeleden. De waardeering zijner diensten bem heden betoond, zal voor hem een spoorslag zijn om met denzelfden ijver zijne taak te blijven vervullen. Hierna werden de blaadjes omgekeerd en trad de lieer Bos op om den heer Bijman geluk te wenschen met het groote voorrecht dat de Banne en den Polder was geschonken om hem 25 jaar als voorzitter van het bestuur te zien fungeeren. 't Was spreker een hoogst aangename taak den heer Bijman de verzekering' te mogen geven dat men hem dankbaar was dat hij zijne beste gavenijver, welwillendheid en tact gedurende dien tijd aan het bestuur en den polder had gewijd, en als hem nu uit aller naami dien dank werd gebracht, dan deed spreker dit met geheel zijn hart, omdat hij zich al dien tijd overtuigd heeft gehouden van het vele goede door den heer Bijman in het belang van den pol der en ingelanden gedaan. Een fraaie wandelstok met toepasselijke inscriptie en een keurige sigarenpijp waren de zichtbare bewijzen van vriendschap en dank die de woorden van den heer Bos vergezelden. Allen stemden hartelijk in met de gesproken woor den en namen gaarne den dank van den jubilaris in ontvangst, door hem in hartelijke en gevoelvolle woor den uitgebracht. Toen het officieele gedeelte van dezen feestdag was afgeloopen, bleef men nog eenigen tijd gezellig bijeen, waarbij nog menig woord van oprechte genegenheid en waardeering werd gesproken. j te ALKMAAR op DINSDAG 24 MEI 1910 bij opbod en op DINSDAG den 31 MEI 1910 bij afslag en com binatiën, telkens des avonds 7 uur, in het Café „Cen tral" van den heer K. WILLIG, ten overstaan van den Notaris Mr. A. P. H. DE LANGE, van de volgende perceelen te Alkmaar: aan de Verlengde Landstraat, respectievelijk groot 97 cA., 97 cA. en 1 A. 24 cA. en verhuurd aan Van de Aakster, II, Bekker eti D. Hellingman, ieder voer 2.50 per week. aan de le Landdwarsstraat, respectievelijk groot S6 cA., 78 cA., 80 cA. en 91 cA., verhuurd aan B. J. Riks voor 2.60, Schouten 2.50, de Wed. Pauw voor 2.50 en Covers voor 2.60 per week. Eigendom van den heer P. VORST. Te aanvaarden bij de betaling der kooppenningen. Inlichtingen worden gegeven ten kantore van ge noemden Notaris aan de Breedstraat A 10, Alkmaar. tegen salaris en provisie. Brieven onder letter N 154, bureau van dit blad. verdwijnen bij het gebruik van 1 pakje a m i Verkrijgbaar b?j: mo sch setie^ is en I'ranco station van afzending'. Brieven franco letter O 154, bureau van dit blad,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 9