DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. De Wiskottens No. 117 Honderd en twaalfde jaargang. 1910 ZATERDAG 21 MEI. De Brusselsche Tentoonstelling. FEUILLETON. Uit school en huis. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk ft,—. Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. EEN STAP VERDER DAN ELLEN KEY. ALKMAARSGHE COURANT. s) <y Atc V. (Particuliere correspondentie.) Wij hebben in een onzer eerste brieven de tentoon stelling' vergeleken bij een huis tijdens schoonmaak of verhuizing. In onze woonkamer komt men bij zoo'n gelegenheid toch nog geen locomotieven tegen en er staan geen vierassige goederenwagens in onze salon. Dat was wèl het geval op de tentoonstelling. Daar liepen die wagens tusschen kanten robes, piramides van oliefleschjes en kasten van reukwerken, gelijk de locomotieven plots verschenen in de ruimte tusschen twee gebouwen, vullend die ruimte met hun dreunend geraas, terwijl de bezoekers het veege lijf hadden te bergen. Sommige gebouwen waren toen nog leege ge raamten en nergens was men veilig voor rollende kis ten, gravende werklui, dreunende wagens en trappelen de paarden. Het is opmerkelijk hoe weinig dit beeld nog veran derd is. Maar één ding moeten wij toch erkennen. Een machtspreuk van het tentoonstellingsbestuur heeft de spoorwegwagens uit de Belgische afdeeling doen verdwijnen en zoo levert die afdeeling nu toch eigenlijk meer het droevige beeld der onrustige schoon maak en verhuizing dan in het begin, toen men ran- geerlocomotieven achter een zijden japon zag komen aanpuffen, toen Fransche koloniën alléén door een slijkwoestijn waren te bereiken, gelijk men er in An- nam schijnt te vinden en toen er in de Parijsche res tauratie zoo'n Fransche wind blies, dat zelfs de meest verharde Waal er niet bleef zitten, offerend een stij ven nek op het altaar zijner nationale voorkeur. Het is nu niet zóó erg meer. De wind is gaan lig gen. Het is van tijd tot tijd heerlijk weer. De restau rateurs, die er over het geheel vlugger bij zijn geweest dan de uitstallers, doen wat zij doen moeten. En ove rigens denkt niemand meer aan de mogelijkheid de tentoonstelling in Mei geheel klaar te hebben. Zelfs Duitschland is niet zoo klaar als men het wel heeft doen voorkomen. En Nederland maar daarover een volgende maal, als ik u een rustiger indruk zal kun nen geven van dat plekje vaderlandsche grond. Want dat is het. Langzamerhand beginnen op dit punt de tentoonstellingen van karakter te veranderen. Wan delde men vroeger door eindelooze hallen steeds van het eene land in het ander en kreeg men zoo het idee van een kosmopolitisch feest, waar de grenzen der landen vrijwel verdwenen waren, in den laatsten tijd komt bij de internationale tentoonstellingen het natio nale moment meer op den voorgrond. Men heeft er voor verschillende landen aparte gebouwen, die in stijl en afgeslotenheid naar buiten de nationale zelfstan digheid verzinnelijken. Het meest typische is hier op dit gebied ons land, dat met iets zeer eigens voor den dag komt. Ook Duitschland heeft een geheel afzon derlijk gebouw, dat ver van de andere ligt evenals Spanje. Frankrijk verkeert in het overgangsstadium tusschen eigen gebouw en gewone tentoonstellings- loods. België zelf heeft een pompeus hoofdgebouw. Er zijn dan nog grootere of kleinere paviljoens van Italië, Uruguay, Monaco, Brazilië en Canada, terwijl de audere landen uitsluitend zijn ondergebracht in de welbekende tentoonstellingsloodsen. Naarmate nu dit nationale moment meer naar vo ren komt, worden die afzonderlijke, vaak karakteris tieke gebouwen stukken nationale grond, die men apart opent, waar een aparte regeering is van hoogge plaatste commissarissen, die aparte kaarten voor de opening uitgeeft en tegenover de andere „regeerin gen" zekere diplomatieke gebruiken in acht neemt. Het is waar in den toren van het Hollandsche huis 54) Naar de vijf en veertigste Duitsche uitgave door RUDOLF HERZOG. „Kleine Anna, dan ben je al heel slecht ingelicht. Ewald is nog zoo koppig als ooit, ja nog meer dan vroeger. Daar hij weldra mondig wordt, heeft hij ver zocht van iedere inmenging verschoond te blijven. En mijne vrouw schrijft me, dat de kinderen het uitste kend maken. Over zichzelf geen woord." „Dat is 't juist" „Wat is 't?" „Dat ze niets over zichzelf schrijft. Ze verlangt on getwijfeld, dat u daar zelf naar komt zien." „Anna, je bent toch nog een groot kind. Dat had ik een oogenblik vergeten, 't Spijt me." „Zekere fijnere gevoelens kunnen slechts vrouwen begrijpen. Mannen begrijpen dat zoo makkelijk niet." „Ga nu je vader maar van me groeten. En dat ter stond Dat komt er van, als men zich met bakerkin deren inlaat. Marsch 1" „Komt u van avond! Vader leest Mörike. Neen, vandaag Reuter." „O f ik kom 1" „Adieu, mijnheer Wiskotten. Vandaag is het Op standingsdag." „Adjuus, gansje!" Zoo, dat had goed gedaan. Hij rekte de armen uit en liep door het vertrek. Dat was nog gevuld met meisjeslach. Lachten meisjes zoo? Of lachten zoo meisjes met vrouwengevoel En vrouwen met meis- jesgevoel - Dat was bijna het zelfde. En toch niet. Hij luisterde, alsof hij muziek vernam. Het eerste, dat was het zoeken naar de melodie. Het laatste: het lied. zitten nog geen Kenau Simons Hasselaars om eventu- eele binnendringers met brandend pek en kookende olie te begroeten, Duitschland wordt niet verdedigd door vele Pickelhauben en zwaar vestinggeschut; men wordt niet gevisiteerd als men in Frankrijk binnen gaat. Maar toch geeft de internationale tentoonstel ling thans veel meer dan die van vroeger een geheel van nationale tegenstellingen, is zij minder naïef cos- mopolitisch dan vroeger wel. De wijze van inrichten heeft groote voordeelen, maar ook eigenaardige bezwaren. Zoo is b.v. Neder land te klein. Een min of meer monumentaal gebouw laat zich niet uitdijen als een tentoonstellingsloods, waar men, komt er te weinig plaatsruimte, eenvoudig zooveel meter loods bijbouwt. Zoodat Nederland ook hier weer met den grond moest woekeren wat niet ten voordeele komt aan het geheele aspect van het ge- exposeerde, dat te veel op elkaar gedrongen is. Trou wens -zijn wij goed ingelicht, dan ligt hier wel iets zeer nationaals zij het een nationale fout aan dit gebrek ten grondslag. Vele exposanten hebben te veel getreuzeld, eerst de kat eens uit den boom willen kijken. Zij zijn te laat met hun aanmeldingen geko men en vandaar dat gewoeker met de ruimte dat het geheel van binnen niet ten goede is gekomen - een vergelijking met Denemarken b.v., waar men wijze zelfbeperking betracht heeft en waar nu b.v. het, aar dewerk schitterend uitkomt, leert dat in elk opzicht. Intusschen wij zeiden het reeds op Nederland komen wij spoedig terug. Ons rest nu nog den indruk weg te nemen alsof door die vernationaliseering der internationale tentoonstellingen, deze iets zwaar-op- de-handsch, diplomatisch, enkel deftigs hebben gekre gen. Verre van dien. Daarvoor kennen deze Belgische inrichters althans het vak te goed. Neen, al die na tionale deftigheid is mooi. Maar met nationale def tigheid alléén organiseert men niet een Worlds Fair, gelijk de Belgische journalisten met onmiskenbare ge wichtigheid hun tentoonstelling noemen. Als er ge noeg gewerkt is aan die nationale vertegenwoordigin gen, als er tallooze plechtige conférences zijn inge richt enz. enz., dan heeft men genoeg gedaan voor de „jeu", voor het deftige, het geleerde, het aanhalen van vriendschaps-, commercieele en politieke banden. Dan moet men denken aan het losmaken van de banden, van het gebondene kunnen overgaan tot het ongebon- dene, zoo niet- tot bandeloosheid. Heeft men dus al die japonnen, Raumkunst, aardewerk, auto motoren, koffiemonsters, brandkasten, olieflessehen en spoor wegwagens „bestudeerd", dan moet er de plaats zijn, waar het om met Cicero te spreken „goed en passend is gekke sprongen te maken." Voor die plaats nu hebben de Belgen gezorgd. Er is een „Brussel-kermis" en een „Plein vol aantrekke lijkheden." In geen 10 kolom zouden wij den lezer kunnen ver tellen, wat daar al te zien is. En dus moeten wij hem voorloopig althans - tevreden stellen met een ka- talogus, van de vermakelijkheden, waarmee hij even veel plezier moge hebben als zijn jongetje met de lijst van „spullen", die op de kermis komen. Wij vertalen de opsomming uit het Fransch: „Lunaa Park." Brussel-kermis Ltd. (Dit is Bel gisch tentoonstellings-Engelsch en beteekent: naam- looze vennootschap). Amerikaansche aantrekkelijkhe den. Onvergelijkbaar, eenig op de wereld. (Dus dan toch weer in het Ameriltaansch?) Tentoongesteld ka pitaal: 5.000.000 fres.Bostock en zijn wilde dieren. Scenic Railway. Water chute Tanagra-theater. John- stown-flood. (Dit is iets héél bizonders). De kittelaar -De Cake-WalkDe geheimzinnige rivier. De jung- Het middagmaal stond bij de oude Wiskottens op tafel. Ook Wilhelm en mevrouw Mabel verschenen. „Goeie hemel, Gustav, heb je uit de loterij getrokken? We zouden het kunnen gebruiken." „Goede berichten?" vroeg Mabel. „Noch het een, noch het ander." „Wat heb je "dan?" vroeg August geërgerd. „Tot vroolijkheid is het nauwelijks de rechte tijd." „Niets heb ik, in 't geheel niets. Alleen is er in mijne woning van morgen gelachen. Of was het zwa- luwengesjilp? Die vliegen reeds door het dal. Moge lijk, dat mij dat in de kleeren is blijven hangen." „Gustav is aardig op weg om gek te worden," ver klaard Fritz. Slechts Paul trad op hem toe en sloeg hem op den schouder. „Gustav, heb je ze ook gehoord? Ja waar achtig, er zijn reeds zwaluwen." „Dichterziel," zeide de broer en lachte. Aan tafel ging het heden rumoeriger dan anders toe. Men kon in den loop van het gesprek den toe stand der zaken, die van dag tot dag benarder werd, niet laten rusten. Hoewel men zich moeite gaf, het gesprek er slechts als bij toeval op te brengen. „Vandaag voor 'n jaar hadden we de werkstaking," merkte Juffrouw Wiskotten op. „Maar oproer brengt geen zegen." „Was dat even erg als de revolutie, papa?" vroeg Mabel, Zij dweepte met den stil-vroolijken man, en de oude Wiskotten dweepte met zijne altijd vroolijke schoondochter. Ze gaf hem een knipoogje. Dht be- teekende: Vertel, anders komen de anderen met hunne eindeloos zaken. „Nee, kindje," zeide de oude Wiskotten. „Maar erg was ook de revolutie niet. Ik was toen ter tijde als jonge knecht bij een baas in dienst, die tót de Elber- felder barricademannen behoorde. lederen dag zeide hij tot zijne vrouw: „Moeder, ik moet op wacht! Of: Moeder, vandaag moet ik patrouilleerenOfEr is exerceeren gecommandeerd met scherpschieten. En als er dan plotseling eens alarm geblazen werd, rende hij het gansche huis door en zocht naar zijn geweer. Toe, Wiskotten, loop toch eens vlug naar Hasenklever in le. Paleis „des folies." De zigzag. De omroeper. Os- co. Het Kleine Monaco enz. enz. Seiiegalsch dorp. Het wondere koninkrijk. Zillerthal. De schepping der wereld. Dip the dips. Wild-West. Miror Make. The tickler. Miniatuur spoor. Marionetten theater. Moun tain Slide. Olorama. Scenic tree railway. De toover- ringen. Het vroolijke Rad. De dwaaltuin van het Oosten. Water bumps. Het vroolijke huis Oef. Wat zal het een moeite kosten den lezer op den duur eenig inzicht te geven in al de merkwaardig heden van deze „Ueber-kermis." Voor heden intus schen genoeg om hem de overtuiging te geven dat de ze Worlds fair in elk geval niet lijdt onder het deftige, nationale cachet, dat men aan vele inzendingen heeft weten te geven. II. Ellen Key doet haar voordeel met beider meenin gen. Evenmin als één onzer kan zij zich onttrekken aan de sociale strooming,maar zij wanhoopt aan bei der succes, ziet uit naar een nieuwe maatschappij. Hierbij nu herinnert zij aan de vergelijking van ons maatschappelijk leven bij den aanleg van een kinder- l tuintje. Zij zou den koning uit ons sprookje kunnen toeroepen„Er is nu eenmaal niets aan te doen, gij hebt jaren geleden dien wonderboom met eigen hand geplant, wetend, dat het een wonderboom was. Ik i zou nu maar ophouden met het snoeien van takken en afsnijden van neuzen en ooren; laat dien boom maar groeien en verwilderen, hij zal zijn eigen dood wel sterven. Bouw u elders een nieuwe woning en wacht u voortaan voor wonderboomen." Naast het tuintje der verwoesting, dat nu eenmaal bestaat en waarin wij het spoor bijster zijn, wenscht zij een nieuwen tuin aan te leggen. „Je nun so dann", zou de Duitsclier zeggen. „Je nun so dann", dan maar weer van voren aan. Met de resultaten van het be staande kunt gij uw voordeel doen. Hoe het niet moet zijn, is u nu ten volle bekend. Welnu, dan be gonnen met den bodem te effenen en de aarde te mes ten: het maatschappelijk milieu waarin uw nieuw ge slacht zal verkeeren, zoo voordeelig mogelijk ingericht. En het werk van den tuinman indachtig, begonnen bij het begin en alle aandacht gewijd aan het zaad: dat is in ons verbandHet Kind. De vorige geslachten hebben het Kind over het hoofd gezien, waren niet indachtig aan het woord: „Het Kind is vader van den Man." Dit is het standpunt van Ellen Key. Met deze in spiratie schreef zij„De Eeuw van het Kind". Het valt ons, kinderen dier eeuw, niet moeilijk over dat standpunt te oordeelen. Die eeuw is al jarenrijk ge noeg om resultaten te leveren. Die resultaten liggen onder het bereik van ieder, wien het gelieft, zijn oogen te openen. Afgaande nu op die resultaten is de Eeuw van Ellen Key mijn eeuw niet en wenschte ik, dat de maatschappij nog een stap verder geliefde te doen. Vandaar de betiteling van mijn onderwerp. Ik houd Ellen Key aan haar vergelijking en ben het met haar eens, dat onze maatschappij, onze samenle ving veel overeenkomst met zulk een kindertuintje heeft. Dat er een nieuwe tuin moet worden aangelegd wie zal het tegenspreken? Of al ons vroeger tui nieren dus maar kinderwerk is geweest, zou ik niet gaarne beamen. Ook Ibsen laat Helmer tegen Nora zeggen: „Kom, dan moeten nu de poppekleeren uit en zullen wij met je opvoeding beginnen." Ellen Key staat dus niet alleen, waar zij ons menschelijk gedoe voor kinderwerk aanziet. de herberg, of ik daar mijn geweer gisteren heb laten staan, en als het daar niet is verduiveld, waar was ik eergisteren ook o ja, doe dan eens in de herber gen van Kriiger en Island navraag, of ik het daar soms vergeten heb? En het stond waarlijk sinds eer gisteren bij Kriiger in de parapluiebak, hoewel de baas gisteren om te exerceeren en vandaag om te schieten uit getrokken was. Ten minste geloofde zijn vrouw dat. „Op het stuk van bierdrinlcen worden de vrouwen altijd voor den gek gehouden," merkte juffrouw Wis kotten op. „Moeder," zeide de oude en keek zijne vrouw goedig aan, „er zijn ook uitzonderingen onder, die zich dat niet laten welgevallen." „Dat zijn niet de slechtsten, vader." „Vind ik ook." Mabel amuseerde zich kostelijk." „Ik zou ook wel eens eene revolutie mee willen ma ken." „Moeder, Mabel heeft dorst," zeide Gustav Wiskot ten. „Ze maakt toespelingen op eene nieuwe flescli." „Mabel, we moeten eens 'n bierreis maken," riep Fritz uit. „Eene inspectie-reis," verbeterde Paul. „Wellicht vinden we bij Hasenklever of bij Kriiger vader's ge weer ook nog wel." „Het zou beter zijn," mompelde August, „dat jullie eerst eens voor kruit zorgden. Hier heb jullie meer praats dan op de fabriek. Daar is jullie de lust tot grappenmaken wel vergaan." „Ons? Je bedoelt zeker: jou?" „August begint bang te worden „Hij aanschouwt reeds de overwinning der kerk in de gestalte van zijn broeder in den Heer, Scharwach- ter." „Associeer je tóch met den kerel August Wiskotten keek op. Zijne oogen trokken zich scherp samen. „Als het geen Paschen was, zou ik je „Zwijg, ik sla terug." Juffrouw Wiskotten tikte met den wijsvinger op Ellen Key wil dan een nieuwen tuin aanleggen. „Dus toch ook maar weer aan het verplanten, uittrek ken en opnieuw zaaien gaan", zou een laatdunkend beoordeelaar haar kunnen toeroepen. Laatdunkend heid blijft bij onze beschouwing buitengeslotexr. Wij wenschen ons tot oordeelen en beoordeelen te bepalen en verre te houden van veroordeelen. „Den bodem geëffend en de aarde gemest." Wij merken hier op, dat Ellen Key gebruik wenscht te maken van de sociale stroomingen. Wij juichen dat toe. „Gelet op het zaad." In ons verband het kind. Ook onze verwachting is in deze hoog gespannen, ook wij meenen, dat in het kind de toekomst sluimert. Maar tot welken leverancier hebben wij ons te wen den? Strikt geredeneerd, tot het nakroost van een niet geboren geslacht. Maar dat is toch in den grond een groote absurdi teit: zijn hoop te bouwen op, zijn krachten te wijden aan het nakroost van een nog niet geboren nage slacht. En toch Ellen Key kan moeilijk iets an ders begeerenzij, die den koning uit ons sprookje zou toeroepen: „Laat het paleis verworden; de wonder boom zal zijn eigen dood wel sterven." Maar Ellen Key, dan komen wij er nooit; want dat nog niet geboren geslacht moet worden geboren uit het tegenwoordig geslacht, dat uw adhaesie niet draagt. Dit is één bedenk. Ellen Key hield niet in alle op zichten rekening met de leer der erfelijkheid, die reeds in de oudheid werd voorgevoeld en samengevat in het O. T. woord: „De zonden der vaderen worden bezocht aan de kinderen." Wij zullen gelegenheid hebben op dit bedenk terug te komen. Maar Ellen Key begrijpt zeer goed, dat de zaak niet tot zoolang kan worden uitgesteld en wenscht het Kind nu reeds aan te pakken, hoe belast het dan ook zij. En rekening houdend met de erfelijkheid, wenscht zij sommige ouders en opvoeders van het op voeden en onderwijzen buiten te sluiten. De Eeuw van het Kind gaat daarop in: zij onttrekt het Kind aan de ouderlijke macht, benoemt Voogdij raden en sticht gebouwen voor opvoeding of kiest ge legenheid voor gezinsverpleging. En de ouders, die zoo gelukkig zijn, hun kindertjes te mogen behouden, krijgen van Ellen Key te hooren, hoe zij hun kinderen hebben op te voeden. Liefde zij en blijve bij die opvoeding alpha en ome ga. Dit en nog meer betrachtend en ten uitvoer brengend, zal men komen tot een nieuwe maatschappij, tot een beter geslacht, terwijl het huidig verkeerde zijn natuurlijken dood wel zal sterven. Wij zijn zoo vrij, daaraan sterk te twijfelen. Een mensch is nog iets anders dan een stuk hout, dat zich laat vormen en polijsten; in een mensch sluimeren hartstochten en begeerten, een mensch heeft een wil, een mensch is niet iets, een mensch is een mensch. Dat niet alleen de ouders, maar ook de kinderen over het algemeen niet wegloopen met dat onttrekken aan de ouderlijke macht of ouderlijke voogdij, zal ie der hebben waargenomen en ieder willen bekennen, die met de zoogenaamde regeerings- en voogdijkinde ren vaak in aanraking komen. Neen, de individu is met de voorgenomen verheffing door de velen weinig ingenomen. Alles wat hem doet denken aan degenen, die hem aan zijn omgeving onttrokken, belichaamt hij in een onbewuste, maar reusachtige „Ze". „Ze" heb ben hem, „Ze" moesten hem, „Ze" wilden hem of „Ze" wilden hem niet, maar hij zal „Ze" en dergelijke fra sen liggen hem in den mond bestorven en hij van zijn kant bejegent „Ze" met wantrouwen. Wie zal hem dit ten kwade duiden? den tafelrand. „Schaam jelui je niet? Is dat eene manier van doen op den heiligen feestdag? Hoe zou daar zegen op kunnen rusten?" „Het is maar gekheid, moeder", stelde Gustav Wis kotten haar gerust. „Maar August heeft geen onge lijk. Het kruit wordt verduiveld schaarsch." Rondom de tafel ontstond eene lange stilte. Ieder was met zijne gedachten in de fabriek. „Hoe lang strekt het nog?" vroeg juffrouw Wiskot ten. Hare stem was volkomen kalm. „We hebben voor het nieuwe zijde-artikel een aparte rekening geopend. Als Scharwiichter nog drie maan den zijn voortdurend verliezen volhoudt, blijft ons nog slechts de katoen over zooals vroeger." Fritz Wiskotten sloeg met de hand op de tafel. Zij ne uitvinding zweefde als een bonte zeepbel in de lucht Maar hij zeide niets. Het deed hem leed' voor Gustav. „Drie maanden!" zeide juffrouw Wiskotten. „Van daag is het Paschen. En de Heiland is gestorven en ten derden dage verrezen. Als Hij wil, kan Hij aan ons ook in drie maanden een opstandingswonder doen." „Zeker." Toen sprak August Wiskotten een kort dankgebed voor spijs en drank, en wenschte men elkander een ge- zegenden maaltijd. „Maken wij niet een uitstapje?" vroeg Mabel. „Een rij toertje?" „Wees niet zoo lichtzinnig", beknorde juffrouw Wiskotten haar. „Een thaler heeft maar dertig gro- schen." „Och, niet om mij. De mannen hebben eene opfris- sching noodig." „Zoodra we in de fabriek weer lucht kunnen hap pen, Mabel", troostte Gustav haar. „Den eersten dag wijden we aan jou. Vertrouw daar op." „Gustav, ik zal aan mijn vader schrijven." „Dat je hier onder de Barbaren verzeild geraakt bent?" Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 5