DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. De Wiskottens No. 120 Honderd en twaalfde |aargang 1910 WOENSDAG 25 MEI. FEUILLETON. BINNENLAND. o Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden 'voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,— Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. ENQUêTE VOORSTEL TROELSTRA. AL&MAARSCH ALKMAAR, 25 Mei. Het Fransehe kabinet is thans bezig met het ma ken van een program van werkzaamheden voor de Ka mer. Het heeft een aangename taak, omdat het een voldoende meerderheid achter zich weet. Het behoeft, voOrloopig althans, niet te schipperen en de minister president heeft dan ook reeds verklaard dat het mini sterie in beslisten vormen zal zeggen wat het wil en hoe ze dat wil. en wat ze niet wil. Van den eersten dag der nieuwe wetgevende periode af, zeide hij, zal de Kamer wfèten, wat zij van de regeering te wachten heeft en gelegenheid hebben, met volkomen kennis van zaken haar oordeel over de plannen der regeering uit te spreken. Dat klinkt niet kwaad. De praktijk zal echter lee- ren, of de heer Briand deze' kloeke belofte zal kunnen vervullen. In afwachting van zijn daden heeft hij ech ter de nieuwe Kamer eens gepolst over verschillende hervormingen, gevraagd hoe de afgevaardigden daar over dachten. Er is bijv. het vraagstuk van de even redige vertegenwoordiging waarmede de oude Kamer een weinig zonderling heeft omgesprongen, toen ze op één dag dit stelsel eerst aannam en later weer ver wierp. In het geheel hebben 594 afgevaardigden hem over dit onderwerp geantwoord. Er voor verklaarden zich 291, voor het beginsel van kiesrechthervorming waren 92, slechts 35 noemden zich aanhangers van het tegenwoordige kiesrechtstelsel, 93 afgevaardigden ver kozen de candidatenlijsten zonder evenredige verte genwoordiging, 103 afgevaardigden verzwegen hun meening over de kiesrechthervorming. Het is dus wel zeker, dat een der eerste hervormin gen, die van het kiesrecht zal zijn. Meer uiteen loo- pen de meeningen over de belastinghervorming, welke meer de financiën betreft, zoodat dus de afgevaardig den het er minder gauw over eens zijn, dan over een goedkoope wijziging van het kiesrecht. Of men een inkomstenbelasting, alleenverkoop van alcohol, het monopolie van verzekering wilde, waren de voornaam ste vragen die hierbij beantwoord moesten worden 152 afgevaardigden zijn voor de inkomstenbelasting van den oud-minister Caillaux, zonder eenig voorbe houd, 224 zijn voor dit ontwerp met eenige wijzigin gen. Tegen iedere inkomstenbelasting verklaarden zich 87 afgevaardigden, vóór het alcoholmonopolie 75, ertegen 201. Voor het verzekeringsmonopolie zijn 101 afgevaardigden, ertegen 212, voor bevoorrechting der banken verklaarden zich 105 afgevaardigen, ertegen 133, 57 afgevaardigden liebben niets bepaalds gezegd over de belastingen. Over de andere hervormingen heeft men minder duidelijke verklaringen afgelegd. Voor een beambten- wet verklaarden zich 375 afgevaardigden, ertegen slechts 1, maar 20S verzwegen hun meening. Voor de vrijheid van het onderwijs zijn 298 afgevaardigden. 213 voor toezicht op de vrije school, 66 voor een onderwijs- monopolie, 148 voor afschaffing van de wet Falloux (waarbij de geestelijkheid invloed heeft op de school), 40 afgevaardigden zeiden eenvoudig dat zij voorstan Kaar de vijf en veertigste Duitsche uitgave door RUDOLF HERZOG. 57) „Ik zal vandaag Brinkmann nog opzoeken," zeide GustaV Wiskotten. „Er mag geen uur verloren gaan, want ieder uur kost ons geld. Hij moet den Zondag opofferen en er onmiddellijk mee beginnen de model len gereed te maken, opdat naar de teekeningen ter stond de kaarten voor het weefgetouw vervaardigd kunnen worden. Dat moet hij binnen een paar dagen klaar spelen, ook indien hij er hulp bij zou moeten hebben. Op hetgeen gereed is, wordt terstond patent genomen. Dan dan zal het goed worden. Ik kan 't xiauwelijks afwachten." Hu praatten ze allemaal tegelijk. Gustav Wiskotten nam zijn hoed. „Vanavond drin ken we er op." „Neen, van middag de rijtoer", smeekte Mabel. „Je hebt het nxij beloofd. En het is goed, als ge vóór den slag eerst lucht schept. Dat verkort den tijd van het wachten." „Vandaag gaat 't niet, Mabel. Ik moet naar Brink mann." „Nu, morgen dan. Morgenmiddag. Je verdroogt anders nog op de fabriek. Een man een man, een woord een woord, Gustav 1" „Nu, voor mijn part. Ik storm anders toch ieder uur bij Brinkmann de monsterkamer binnen. Morgen ben ik inderdaad overbodig. Waarheen zal het zijn?" „Naar het Neanderdal, waar de menschen van voor den zondvloed woonden. Dat is morgen juist de om geving voor jou." I,i „Pas op, spotster!" „Ik rijd mee", verklaarde Fritz Wiskotten. „Ik heb ders zijn van de leekenschool en 132 hielden hun mee ning voor zich. De regeering heeft nu een vingerwijzing voor de rich ting waarin zij zich 't best kan bewegen. Zoo op 't oog lijkt de toestand voortreffelijk. Maar -schijn be driegt wel eens. Een bekend historicus-policitus, de heer Eaquet bijv. is in het geheel niet te spreken over den tegenwoordigen gang van zaken. Hij is hooglee raar aan de sorbonne, staatsambtenaar van de repu bliek, hij doet aan de politiek en staat bekend als een knap, gematigd man. In dit licht, moet men hem be schouwen als men zijn pasverschenen werk leest, dat getiteld is „Le culte de l'incompétence. Het Fransehe volk, zoo betoogt hij, regeert de républiek door middel van zijn vertegenwoordigers, daar het te duur en te omslachtig zou zijn, indien het geheele volk over el- ken maatregel, welke een algemeen belang raakt, zou moeten stemmen. Bij instinct beschouwt het deze regeling als een schending van zijn souvereiniteit. Daarom verlangt het in de eerste plaats, dat zijn afgevaardigden zijn dienaren zijn en ten tweede, dat alle instellingen, wel ke nog op de een of andere wijze afhankelijk zijn van den "wil des volks onder de bevoegdheid van het parle ment worden gebracht. Het wil alles zelf doen en waar dit niet mogelijk is, tracht het zijn doel te berei ken door de werktuigen van zijn wil. Is nu die wil duidelijk, bewust, onderlegd? Neen, zegt de schrijver, en hij kan dat niet zijn, omdat de meerderheid der kiezers zeer weinig ontwikkeling heeft, zeer weinig geschiedenis kent, daarentegen zeer groote hartstoch- ten en ook zeer groote materieele nooden heeft. Wien zal de menigte tot haar vertegenwoordiger kiezen? Den knapsten, meest ontwikkeldeix man, die een zaak van alle kanten kan bekijken, die door zijn weten schap en zijn vorming in staat is zich te verzetten te gen de blinde hartstochten, de onrechtvaardige eisclien der kiezers? Wij weten beter. Het volk kan zulke men schen, die kritisch denken en zich onafhankelijk ge voelen, niet gebruiken. Het neemt personen, die naar zijn beeld gevonnd zijn, of die, om den voet op de po litieke ladder te zetten, zich tijdelijk een democratisch masker voorbinden. De verstandelijke en zedelijke onbekwaamheid zoekt het volk bij zijn keuze, omdat het hierin de beste kenteekenen voor bekwaamheid ziet. De afgevaardigden zijn de bazen van het land ge worden, aan wie men moet behagen, wanneer men een staatsfunctie wil bekleeden, hetzij men president, dan wel straatveger wil wezen. In het aldus opgetrokken gebouw is voor bekwaam heid en karakter, voor voorzichtigheid en oprechtheid weinig plaats meer en de laagste hartstochten kunnen er welig tieren. Zoo wordt de regeering, de recht spraak, het gezin, de school, de maatschappij gedemo cratiseerd. En daar het niveau van de democratie uiterst laag is, laat zich het sterk dalen van het peil in Frankrijk in de laatste tien, vijftien jaar verklaren. De Kamer kan niet anders dan onvoldoend werk leve- 't verdiend. Niets dan ergernis heb ik tot nu toe van mijne uitvindingen gehad." „Paul moet mij morgen bij het rekenen helpen", stelde August vast, voordat ook deze zich aan kon melden. „Nu, troost je, Paul. August neemt je daarvoor in de plaats Woensdag mee naar de Jongedochtersver- eeniging." „Oixwijze kletspraat." „Neem het niet ernstig op, August." Weldra waren de oude Wiskottens alleen. Ze zaten tegenover elkander aan de lange tafel, die voor het venster geschoven was, en keken naar buiten. „Moeder. „Ja, vader?" „Dat heeft onze Ewald geteekend'. „Ja, vader, dat heeft de lieve God zeker zoo gewild." De oude lachte bij zichzelf. Zoo moest ieder zijn ei- geir weg volgen. Hij vertrouwde op de Wiskottensche natuur. Den volgenden morgen reden Gustav, Wilhelm en Fritz Wiskotten met Mabel over Metmann naar liert Neanderdal. De landauer was makkelijk en de dag zonnig, evenals de stemming. „Je bent toch eene puike vrouw, Mabel. Ik zou van daag in de fabriek van ongeduld vergaan zijn. En be spoedigen zou ik toch niets kunnen. Hè, wat doet de frissche lucht goedléé j „Mabel, het rijpaard dat ik je beloofde, neemt nu reeds een tastbaren vorm aan. Zorg maar dat Wjl- helm flink verkoopt. Van hem hangt het af." „Ik zal met de Engelschen wel Duitsch spreken, Mabel. Wat zeg jij er van, vrouw!" j Zij spande vol welbehagen heimelijk de spieren ha- rer armen. Dit slag mannen was naar haar zin. Dat was levenstemperament. i Op de velden arbeidden de landlieden. Van de boerderijen juichten luid schreeuwende kinderen bun toe en hingen een eind weegs aan het rijtuig. De heu velen kwamen naderbij, links en rechts omzoomde het woud hun pad, toen werd het uitzicht weer ruimer, vér strekte zich de straatweg uit, en ginds wenkten de ren, omdat haar leden slechts bij uitzondering behoo- ren tot de besten van het volk en ook deze nog aan handen en voeten gebonden zijn. De slechtste vrucht rijpt dan ook daar, waar de groote landen het algemeene kiesrecht zonder tegen wicht aanwenden, d. w. z. zich geheel uitleveren aan do middelpuntvliedende krachten van de politieke ma chine. Aldus schrijft deze geleerde en gematige poli ticus. TWEEDE KAMER. Ingekomen was gisteren eene dankbetuiging van de Engelsche Regeering voor de door de Tweede Kamer betoonde deelneming in het overlijden van koning Eduard VII. Aangenomen voor kennisgeving. Do beraadslaging wordt voortgezet. De heer De Savornin Loliman (c. h. Goes) zeer moeielijlc hoorbaar, heeft verleden week op zijn ziekbed liggende een pijnlijke operatie ondergaan, hoewel hij niet zoo ziek was. Het mes is gezet in zijn Nota, scherp en diep en spr. waardeert het in den heer Van Veen, die het onder deze omstandigheden voor hem opnam. Naar aanleiding van hetgeen de opera teurs te berde hebben gebracht, wil spr. nog een en ander zeggen. Het beroep op den wil van den wetge ver is een gevaarlijk argument, dat alleen in de pleit zaal opgeld kan doen, als het er om te doen is een cliënt te verdedigen. Door den heer Troelstra is het voorgesteld, alsof er ontzetting in den lande is ontstaan door hetgeen in deze zaak bekend is geworden, doch dit is onjuist. Dr. Kuyper is en zal blijven, wat hij overigens ook wezen moge, een geestelijk voorganger. Een laagheid heeft hij niet begaan, daaraan mag, naar spr. overtui ging, niet worden getwijfeld. Zeker, het was een groo te fout, dat hij beheerder der partijkas was, maar die fout hing samen met zijn geheele optreden in de maatschappij, (gelach) en hij heeft die functie niet misbruikt, (geroep: dat weet gij niet, dat moet juist onderzocht worden). Het is een schande hem te ver denken zonder bewijs. Of dat bewijs gezocht mag wor den, daarover straks nader. Zonder bewijs mag men van iemand niet zeggen: gij zijt een schoelje. Als het echter dr. Kuyper geldt durft men alles zeggen, want dr. Kuyper is het ge weest die.de door de liberalen afgescheurde deelen des lands weer bij elkaar heeft gebracht. Dr. Kuyper is de man van 1903. Het: geldt hier een wraakneming van 1903. De heer Ketelaar (v. d. Amsterdam V) Ook van den heer De Beaufort. De heer Lohman: De heer De Beaufort kan niet vergeten dat de liberale partij is ten onder ge gaan. Vervolgende, zegt spr., dat toen hij den raad gaf cenen Eereraad samen te stellen, niet dacht aan en quête. Hij achtte het absurd een enquête tegen dr. Kuyper in te stellen. Wat zou het onderwerp van die enquête moeten zijn vroeg hij zich af. Men heeft de benoeming van dr. Kuyper, tot lid der Gezondheidscommissie, een klap genoemd in het ge laat der Kamer. Maar is hij dan al veroordeeld! rotspartijen van het Neanderdal. „Vanmorgen vroeg heb ik van moeder eene straf predikatie gehad", vertelde Mabel, en ze zette ernstige oogen op. „Toen ik haar zeide, dat hier schedels van menschen gevonden waren, welker ouderdom niet in jaren, doch in tienduizenden van jaren berekend kon worden. De oudste mensch, zegt moeder, was Adam, en die werd vijfduizend negen honderd jaar geleden geboren. Het was heel treurig, dat ik dat niet uit den bijbel wist, zei moeder." De broers lachten. Toen boog Gustav Wiskotten het bovenlichaam over het rijtuigportier en keek scherp uit. „Wat heb je ontdekt, Gustav?" „Hét scheen me een oogenblik toeMaar dat is toch onzin nee «toch! Kijk daar eens heen. Sak kerloot, daar bij de wegwerkers! Die met de kar, die aarde kruit! Ziet ge hem? Is dat Ewald niet?" „Ben je gek?" De broers waren opgestaan. Ook Mabel. Rechtop stonden ze in den landauer, die snel de arbeiderskolonie naderde. „Koetsier, houd even stil Gustav Wiskotten steeg uit. Zonder aarzelen schreed hij dwars tusschen de rij werklieden door, die hem nijdig aankeken. Nu had hij den jongen man met de kar bereikt. Hij legde hem zwaar de hand op den schouder. „Ewald Deze wierp de trekriemen af en wendde zich blik semsnel om. Ontsteld keek hij zijn broer aan. Toen verdween het schaamrood, dat hem plotseling in het gelaat gestegen was, hij drukte de lippen op elkander, en zijn blik werd vijandig. „Wat moet dat beteekenen?" Gustav Wiskotten stiet met den voet tegen den kruiwagen. „Gaat 't jou wat aan?" „Iioho! Op dien toon.fluiten we niet! Wat moet dat beteekenen, dat je onder het volk daar verkeert? Hè.?" „Je ziet, het. Ik werk." „Je bent zeker vergeten, wat je den naam Wiskot ten verschuldigd bent! Heb je je verstand verloren Ik ben hier wel ter rechter tijd gekomen. Marsch, Wat, een begrip van humaniteit! De heer Roodhuyzen (u.-l. Brielle)Windt u maar niet zoo op. Een stem: Allemaal aanstellerij. De heer Lohma n, vervolgende, betoogt, dat bij een enquête ook andere personen bij de zaak betrok ken kunnen worden. Maar met die indirecte gevolgen heeft de Kamer niets- te maken. Thans mag de vervolging slechts geschieden over eenkomstig' de wet van 1855. Het' instellen van een dubbel onderzoek gelijk men hier wil heeft geen zin. Men kan onderzoeken, maar een uitspraak om trent dr. Kuypers schuld of onschuld kan de Kamer niet geven. Wat gaat ons aan de correspondentie, wel ke dr. Kuyper gevoerd heeft met mejuffrouw West- meijer of wie ook? Hebben wij als ernstige mannen dat hier te onderzoeken? Men mag het afkeuren of niet, 't gaat ons hier niet aan. Nog nooit is zoo iets in de ze Kamer vertoond. De heer De Steurs (r.-k. Weert) brengt hulde aan de schitterende redevoeringen, welke hier dezer dagen zijn gehouden speciaal aan die van den heer Lohman en van den heer Troelstra. De redevoering van den heer Troelstra was meer een requisitoir waar in wel wat veel gewerkt is met groote woorden en krantencitaten, waarvan de juistheid nog moet bewe zen worden. Slechts twee feiten heeft spreker ge hoord en wel het ontvangen geld voor de partijkas in verband met het verleunen van decoraties, welk ver band niet bewezen is. Het tweede feit was, dat de weg werd gewezen om een decoratie te verkrijgen door aanwijzing van verdienstelijke daden. Maar is dat nu een strafbaar feit? Verwijzende naar de wet op de instelling der Oran- jc-Nassau merkt spreker op, dat die wet volkomen toelaat iemand den weg te wijzen om een decoratie te krijgen. Met verdere punten zal spreker de Kamer niet bezig houden. De heer C o 1 ij n (a.-r. Sneek) vindt aanleiding tot spreken in de woorden tot de anti-revol. partij ge richt. Zonder eenig onderzoek naar de motieven der a.-r. kamerclub of de a.-r. partij, heeft de heer Rood huyzen en de heer Troelstra verwijten tot die club en partij gericht, welke niet- onweersproken mogen blij ven. De eerste heeft het gezegd en de tweede heeft er op gezinspeeld, dat het zwijgen der a.-r. partij en de korte verklaring niet anders te verklaren was dan uit vrees, dat dr. Kuyper niet vrij zou uitgaan. Niets is minder waar. De a.-r. partij heeft er geen oogenblik aan gedacht, de fouten, die clr. Kuyper beging, te bemantelen of te verbloemen. Zij erkent, dat dr. Kuyper heeft ge faald in onvoorzichtigheid, beleid en tact, maar zij twijfelt niet aan de goede trouw na de verklaring hier door dr. Kuyper afgelegd. De anti-rev. partij is overtuigd, dat er geen innerlijk verband bestaat tus schen de decoraties en het verkiezingsgeld. Gaarne erkent spr. dut de verhouding van dr. Kuy per tot de a.-r. partij nog iets anders is dan de ver houding van andere partijleiders. Nogmaals verklaart spr., dat de a.-r. partij geen be hoefte had aan een enquête, noch aan een eereraad, waar zij vertrouwen stelt en blijft stellen in dr. Kuy per. De heer Loeff (r.-k. Waalwijk) vond in zijne nauwe relatie tegenover dr. Kuyper reden zich aan het openbaar debat te onthouden. In de afdeelingen heeft hij zijne meening gezegd. De verklaring van den heer T r o e 1 st ra aan het slot zijner schitterende redevoering af- mee „Ik heb je niet geroepen. Stoor mij hier niet, of ik roep den opzichter." „Wat Wil je weerspannig zijn?" Gustav Wis kotten greep hem met ijzeren greep bij zijne jas. „Draai je eens om. Zie je dat rijtuig? Eritz zit er in en Wilhelm met zijne vrouw. Die zal zich verheu gen haar jongsten zwager te kunnen begroeten." Ewald Wiskotten beefde. Hij had de dame bemerkt. „Los", stiet hij uit, „dadelijk los! Ik ga niet mee. Zal je me los laten? Ilglp! Menschen! Hierheen! Te hulp De wegwerkers kwamen met hunne spaden naderbij. „Laat dien man los!" „Om den drommel niet! Die gaat mee! Voor waarts „Ik heb niets met. hem te maken! Die wil mij van het recht om te werken berooven. Zijn we hier soli dair of niet?" „Laat los dien man! Maar vlug wat!" Spadenstelen werden dreigend tegen Gustav Wis kotten opgeheven. Doch hij hield vast. Daar vloog hem een schep aarde m het gezicht. Hij liet los en wischte zich het voorhoofd af. Nieuwe scheppen aarde vlogen door de lucht, knuppels werden gezwaaid, der tig stemmen brulden om hem heen. Midden in den hoop vloog hij, om zich een doortocht te banen. Wil helm en Eritz sprqngen over het rijtuigportier en stormden naderbij. Een woedend gehuil ontving' hen, aardklompen en steenen. Doch ze rukten Gustav tus schen den hoop uit en naar het rijtuig toe. Als een lawine kwam de schaar arbeiders achter hen aan, alle Jiartstochten plotseling' ontketend. Te midden van heil Ewald Wiskotten als in een roes. De broers bereik ten het rijtuig'. Mabel stond hoog opgericht en hield haar lorgnet voor hare oogen. Dit bracht den troep tot het uiterste. Wordt vervolgd. Liruk N.V. v.h. Ilernu. Coater 4 Zn., Alkmaar.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 1