DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. De Wiskottens No. 139 Honderd en twaalfde Jaargang. DONDERDAG 16 JUNI (jevondon Voorworpen. FEUILLETON. B1 N N E S L A N D. 1910 Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. t ALRMAARSCHE COURANT JKij die zich met l .11 LI op dit l>lad a bon nee ren ontvangen de tot dien datum verschijnende nummers franco en gratis. I>e Uitgevers. Te bevragen aan het Poli tie-bureati van 912 uur. Een broodzakje, twee medaillons, twee rozenkransen, twee ceintuurs, een boek, een lap damesstof, een vulpenhouder, een handmof, een sponsendoos, drie armbanden, een kerkboek, twee portemonnaies met eenig geld, een duimstok en twee sleutels. Alkmaar, 16 Juni 1910. De Commissaris van Politie, W. Th. VAN GRIETHHIJSEN. POSTKANTOOR TE ALKMAAR. Lijst van de aan dit kantoor ter post bezorgde brie ven en briefkaarten, welke wegens onbekendheid van de geadresseerden niet zijn kunnen worden uitgereikt. Ie Helft der maand Juni. Brieven. Zuster Stanislanis, Rotterdam. Mej. D. Post, Utrecht. Briefkaarten. Mej. H. Bergman, Apeldoorn. Mevr. J. Peet, Amsterdam. ALKMAAR, 16 Juni. met een paar regels melding gemaakt van de gebeur- melding gemaakt, met een paar regels van de gebeur tenis, welke in het Drentsche dorp Loon plaats vond. Vier hooiers stonden in de onmiddellijke nabijheid van een eikenboom, deze werd door den bliksem getroffen, doch de mannen bleven ongedeerd. Vermoedelijk zal menig lezer zich niet alleen hebben verbaasd over den buitengewoon gelukkigen afloop van het geval, doch ook over de groote domheid der hooiers, een domheid, welke overigens nog maar al te veel voorkomt. Glad verkeerd is het om tijdens een hevig onweder onder of nabij een hoogen boom te schuilen, hier toch is het ge vaar het grootst. Ook worden eikenboomen naar ver houding veel vaker getroffen, dan andere boomsoorten. Op school kregen we vroeger dan ook derr raad, bij fel le bliksemstralen nimmer opzettelijk onder een boom te gaan staan, noch uit angst voor het onweer, noch uit angst voor een nat pak. -Evenmin verdient het aan beveling indien men zich gedurende een onweersbui in het vrije veld bevindt, hard te loopen, te blijven staan, of dicht bij elkaar te blijven. Men ga, zoo men niet plat op den grond wil liggen, kalm zijn gang, zorge dat er tusschen de verschillende personen een kleine af stand blijft en geve elkaar niet de hand. Men kan zich niet afdoend beschermen tegen het gevaar, maar wel eenige voorzorgsmaatregelen nemen en althans eenige onvoorzichtige dingen nalaten. De wegen van den bliksem zijn onberekenbaar. Nu eens doet hij verbazen, doordat hij inslaat, dan weer, doordat hij inslaande, geen of weinig- schade aanricht, geen menschenaffers eischt. Een aantal merkwaardige gevallen zijn bijeengegaard door den astronoom der Man ora-sterrewacht Leo Brenner. Hij deelt verschil lende gevallen mede, waarbij de bliksem den menschen metalen afnam en verwegslingerde, ook smolt en ver brandde, zonder de personen zelf te kwetsen. Zoo werd iemand, die bezig was te drinken, den metalen beker uit de hand gerukt, die werd'weggeworpen. Eenkoetsier nam de bliksem de zweep uit de hand, dames de brei naalden uit. het breiwerk, mannen horloges en sleutels uit de zakkefi, al deze personen bleven ongedeerd. Ver bazingwekkend zijn de gevallen, waarin de bliksem de menschen geheel ontkleed heeft, waarbij de slachtof fers soms gedood werden, terwijl het echter ook ge beurde, dat hun niets overkwam. Met naam en datum worden zulke ongelooflijk klinkende gevallen medege deeld. Zoo werd bijv. den 25sten Augustus 1897, ma joor Jameson bij Huiford House, niet ver van Guil ford, door den bliksem getroffen. Niet alleen was hem de uniformpet afgerukt, de rechterarm gekwetst, de haren verbrand, maar ook was hij totaal uitgekleed. Jas, boord, hemd, waren stukgescheurd, broek en schoenen goed uitgetrokken, kousen en slobkousen weer vernield. In Frankrijk gebeurde iets dergelijks in Courcelles les-Sens. Daar stonden de negentienjarige Philomène Escalbert en de twee-en-twintig-jarige Adèle Delauffre naast de 44-jarige mevrouw Léonie Légere samen, toen de bliksem tusschen hen in sloeg. De mevrouw werd gedood, de meisjes bewusteloos neergeworpen. Toen zij weer bijkwamen, waren zij ge heel naakt, de kleeren en de schoenen lagen rondom. Den llden Augustus 1855 werd in het departement Haute (Saóne) een man door den bliksem eveneens geheel van zijn kleeren beroofd. Men kon echter hier van niets terugvinden. Tien minuten daarna kwam de man weer bij, beklaagde zich over de koude en vroeg wie hem uitgekleed! had! In 1900 werd een gemeenteraadslid van Worms ge troffen. Hij was, naar de bovengenoemde schrijver vertelt, op het veld aan het ploegen, toen hij door een buitengewoon hevig onweer werd overvallen. Hij wilde het werk aan een van zijn knechts overlaten, maar het zelfde oogenblik, waarop hij den ploeg- aan den knecht wilde geven, trof hem een bliksemstraal die den vol genden weg door zijn lichaam nam: eerst werd met een gat ter g-rootte van een vuist de stroohoed! door boord, vervolgens ging de bliksem achter het rechter oor, langs den hals, nam een stuk van den kraag weg, sprong op den ijzeren ploeg over en verdween in den- grond. De getroffene kon, door den knecht gesteund naar huis gebracht worden, is lichamelijk geheel her steld, maar heeft sinds dien het geheugen verloren. De knecht, verklaarde, dat hij op het oogenblik, waarop de bliksemstraal verscheen het gevoel had gekregen, als of hein een klap tegen het hoofdi was gegeven. Onge twijfeld heeft menig lezer ook wel eens gehoord van personen, die eenzelfde ervaring hadden als deze knecht. Af en toe doen zich ook in ons land wel eens vreemde gevallen voor dezer dagen bijv. stak in een Drentsche pastorie de bliksem in een kachel, die niet brandde, de turven in brand maar, voor zoover wij weten zijn krasse staaltjes, als boven vermeld, hier niet bekend. Naar de vijf en veertigste Duitsche uitgave door RÜDOLE HERZOG. 76) Emilie Wiskotten matte haar brein af, totdat het denken haar pijn deed, totdat ze geheel apathisch dooi de straten schreed. Ze bereikte het hoog gelegen stadsplantsoen en wist niet, wat ze hier zocht. Ach, eenzaamheid „Emilie V' Was zij bedoeld? Neen, neen. En indien ook. „Emilie Wiskotten?" Nu moest ze uit beleefdheid wel blijven staan. Maar toch ging ze verder. Eene hand legde zich op haar arm. Een gehand- schoende vrouwenhand. Dat voelde ze door hare japon heen. „Wil je mij ontloopen, wegloopster? Ik heb recht op eene belooning voor mijne vondst. Blijf toch eens even staan." „Mabelstotterde zij. „Herken je me werkelijk? Dat doet me oprecht ge noegen. Ik heb jou niettegenstaande je voile herkend, aan dit eenige figuur, aan deze hooge gestalte, die volstrekt niet schijnt te weten, dat ze regelrecht uit het Paradijs stunit. En laat me nu je gezicht zonder voile eens zien." Zij sloeg hare voile op en hield haar bij de kin vast. „Verrukkelijk," lachte ze haar tegen, „verrukkelijk! Daarvan krijg ik de eersteling. En zij kuste haar snel op den mond. „De lippen, die had1 ik mij geheel anders voorgesteld." Toen vermocht Emilie Wiskotten zich niet langer te beheerschen. Ze trok hare voile naar beneden en weende zacht achter het gaas. TWEEDE KAMER. j De beraadslaging werd gisteren voortgezet over het wetsontwerp tot wijziging der wet op het Nederlander- J schap en wel over het eenig artikel en het daarop door j de socialistische leden en de heeren Ketelaar, Feenstra en "Lief ti nek voorgestelde amendement, strekkende om te bepalen, dat in den vreemde gevestigde Nederlan ders, die aan de bepalingen der wet hebben voldaan, niet verplicht zijn elk tien jaren kennis te geven dat zij Nederlander wenschen te blijven, wanneer zij geen kennis gegeven hebben, dat zij geen Nederlander wen schen te blijven. De heer Duys (s. d. Zaandam) dit amendement toelichtende, betoogt, dat de consequentie eischt, dat het stelsel wordt uitgebreid! tot alle in den vreemde ge vestigde Nederlanders, ook indien zij buitenlandseh geboren zijn uit Nederlandsche ouders. De bedoeling is, om de zaak zoo eenvoudig mogelijk te maken. Het voorstel der Regeering schept twee soorten Nederlanders; het amendement-DeKanter drie soorten en is dus uit dat oogpunt af te keuren. De heer Van Doorn (u.-l. Gouda) vraagt, waarom de voorstellers hun amendement nog niet een voudiger hebben gemaakt. De minister van Justitie zegt dat de grondgedachte van het amendement principieel de zelfde is als van het ontwerpeen toestand van rechts onzekerheid te doen vervallen. Wat wordt de toestand als het amendement De Kan ter wordt aangenomen? Dan krijgen wij gelijk te recht door den lieer Duys werd opgemerkt drie soor ten Nederlanders hetgeen maar aanleiding kan geven tot verwarring, nieuwe verwikkelingen schept en aan leiding geeft tot administratieve moeielijkheden. Het schept een uitzondering- op eene uitzondering. Nog sterker moet de Minister het amendement- Duys c.s. aan de Kamer ontraden. Noch het eene, noch het andere amendement zou aan het stelsel der Regeering- goed) doen. Na repliek van de heeren De Kan ter (u.-l. Dordrecht) en Duys trekt de laatste zijn amende ment in omdat hij geen kans ziet het behoorlijk te wij zigen. De Minister blijft het amendement-De Kan ter bestrijden op grond van de reeds hierboven aange geven motieven. De beraadslaging werd! gesloten. De heer V e r h e y (l.-u. Rotterd. III) deelt mede, dat de Commissie van Rapporteurs eenstemmig het amen dement-De Kanter ontraadt, waarna dit amendement verworpen wordt met 41 tegen 17 stemmen. Op de overgangsbepaling licht de heer Duys een amendement toe, strekkende om te- bepalen, dat de in het buitenland wonende Nederlanders het Nederlan derschap niet terugkrijgen, wanneer zij binnen drie jaren na het in werking treden dezer wet aan de des betreffende autoriteiten hebben kennis gegeven, dat zij het verloren Nederlanderschap niet wenschen te behouden. Spreker wil van de overgangsbepaling red den wat er van te redden valt, want hij vindt die ge heele overgangsbepaling een onding. De heer Van Doorn kan zich wel vereenigen met de beschouwingen van den heer Duys en hij kan zich met de grondgedachte van het amendement wel vereenigen. De hr. Van Idsinga (c.-h. Bodegraven) acht het standpunt der Regeering niet onjuist. De bepaling klinkt wel eenigszins zonderling, maar zal toch tot geen zonderlinge consequenties aanleiding geven. „Kom, kind, vrouwentranen zijn te heilig voor de openbaarheid." Zij liet zich willoos meevoeren. De villa van Wilhelm Wiskotten was weldra bereikt. In het kleine, gezellige salon zaten ze voor den sier lijken haard dicht naast elkander. Op een marmeren tafeltje pruttelde een zilveren bouilloir. Emilie Wis kotten had haar verhaal geëindigd. De jonge huisvrouw, in een kanten toilet van soepe le zachtheid, streek haar peinzend over het haar, dat door zware kammen opgehouden werd. „Wat je doen moet? Volstrekt niet. Hoogstens je haar anders opmaken." „Is dat alles?" vroeg Emilie met een droefgeestig lachje. „O neen. Dat is maar het begin. Tegenover de meer dere kracht, om niet te zeggen: de ruwere gemoedsge steldheid van den man, moeten wij onze schoonheid stellen. Menschen, die elkander waarlijk lief hebben, moeten bestendig op een soort voet van oorlog met el kander leven. Toujours en vedette. Dagelijks de een of andere verovering. Wat doe ik met alle zaligheid, als ze slaapt? Men moet weten, dat de zaligheid de moeite loont. Dat zij tot altijd nieuwe overwinningen verleidt. Bij ieder morgenrood en bij ieder avondrood. Iedere inan is tegenover eene vrouw een phantast. En wij be slissen wat hij ons toedicht. Kom, neem.er je gemak van." „Ben je alleen?" „Wilhelm is in Engeland. Hij denkt zijne Mabel weldra in het goud te zetten, omdat ze hem de vreugde aan levensgenot, bijgebracht Imeft. Ach, zottinnetje. Ik doe maar zoo, en laat hem in zijn geloof. In waarheid is de vreugde eene wederzijdsche. Dus jij blijft bij me." „Als er eens iemand kwam." „Iemand Dat is niets. De meid heeft bevel nie mand binnen te laten. Je zult ook in het bed van Wil helm slapen. Wat? Nu lach je. Zulk eene zielegroot- heid zou jij niet bezeten hebben. We babbelen den gansehen nacht. En nu haal ik je een matinee." Na eenige oogenblikken kwam ze terug, in de losse plooien van eene Japansche stof gehuld, die slechts boven de heupen door een zijden koord bijeen gehouden werd. „Och, zet niet zulke oogen op.. Is dat niet pro- testantsch? Neen? Dan verlicht het toch het gewe ten van den man, bij een zich in de schoonheid verheu gende heidin te zijn. Godsdienst is hetgeen ons op aarde reeds gelukkig maakt. Trek nu je taille uit." „Mabel Het hielp haar niets, ze moest zich gevangen geven. „Eigenlijk moest ik je zonder matinee laten zitten. De Grieksche godinnen hadden de armen niet over de borst saam gevouwen, zelfs indien ze als meisje Mabel White geheeten hadden. Was er een onverwachte toe schouwer naderbij gekomen, dan had eene nymph slechts aan dezen kam getrokken -zoo en was de godin Diana of laten we Venus zeggen, in den vloed barer lokkenpracht verzonken." „Mabel, wat doe je daar? Ik ben heelemaal in de war." „Ik ook. Ik zie je niet meer. Ik zie alleen een golf, die jou weggetooverd heeft. Zit je er werkelijk geheel alleen onder? O, jou liefdes- en levensrecruut, hoe kan men zich met zulk haar van een man scheiden, wien men iets te zeggen heeft!" Emilie Wiskotten greep in hare lokken en stak ze op. De vroolijkheid harer schoonzuster bracht haar in eon roes, waarover zij zich schaamde. Schamen wilde. Ze kon het niet. Ze had zich aan de borst der andere kunnc-n werpen. Om te lachen of te weenen, dat was haar zelf niet duidelijk. Met bevende handen beves tigde ze het haar in haar nek. „Jammer", zeide Mabel. „Maar deze beweging- kleedt je niet minder mooi. Ik had toch gelijk je niet dadelijk in de matinée te wikkelen." Toen liet Emilie het haar vallen. „Mabel!" riep ze, „Mabelt Ach God, jij!" Ze hing aan haar hals, ze snikte, ze lachte, ze drukte zich tegen haar aan en verborg het hoofd tegen den schouder der levenslustige vrouw, als een meisje in de lente, als eene bruid1 die den bruidegom verwacht, als eene vrouw die juichend gewaar wordt, hetgeen God haar als hoogste goed gaf, den zaligen scheppingsdrang, in geluk, in gelukkig maken. „Mabel, wat maak je van mij - De heer Van Doorn vroeg verlof op nader te bepalen dag tot den minister van Buitenlandsche Za ken eenige vragen te mogen richten over de Borro- meus-Encycliek. De vo.orzitt'er vroeg of er bij de Kamer daar tegen ook bezwaar bestaat. Daar niemand het woord verlangde, werd het verlof verleend op een nader te bepalen dag in de volgende of de daarop volgende week. Aan do qgenda worden, na de Octooiwet nog eenige wetsontwerpen toegevoeg'd welke vermoedelijk tot wei nig of geen discussie aanleiding zullen geven. De beraadslaging over het Nederlanderschap word'l voortgezet. De heer Duys repliceert en dankt den heer Vau Doorn voor diens zeer gewaardeerden steun. Aan de agenda worden, na de Octrooiwet nog eenig» verhooging der Indische begrooting voor 1910, ten be hoeve van eene reorganisatie van den burgerlijken ge neeskundigen dienst. De heer Schaper (s.-d. Appingedam) consta teert bij dit ontweip weer groote schrielheid, terwijl hoopen geld worden weggegooid voor andere doelein den. Voor den geneeskundigen dienst is in 1910 slechts uitgetrokken 372 millioen tegen 341/1 millioen voor leger en marine. Voor ziekeninrichtingen op groote schaal is er geen geld en 9000 wordt weer bij dit ontwerp bezuinigd op de inlandsche verloskundi gen. Kan men bezuinigep, heel goed!, maar dan op menschen, die men missen kan en niet op onontbeer lijke zaken. Spr. wees op gebleken misbruiken in de hospitalen. De vraag is of met dit wetsontwerp het doel: schei ding tusschen burgerlijken en militairen geneeskundi gen dienst zal worden bereikt. Spr. juicht dio Schei ding zeer toe mits daaraan niet de uitbreiding van het aantal ziekenhuizen wordt opgeofferd. De instelling eener hoofdinspectie met een staf van ambtenaren, welke dit ontwerp voorstelt, keurt spr. af. Zeer verkeerd acht spr. het dat men de hulpgeneeS- heeren zoo achteruitzet. Ook acht spreker het verkeerd de inlandsche oog artsen geheel af te schaffen. Mede is het verkeerd! de verloskundige hulp in de hospitalen op te dragen aan de verpleegsters. Deze zijn er veel te vermoeid1 voor. Zeer goed gezien acht hij het van dr. Van Buuren dat hij de inlandsche vroedvrouwen niet ineens wil doen verdwijnen, maar ze wil verplichten met genees kundige hulp te werken en inmiddels een opleidings school voor inlandsche vroedvrouwen wil oprichten. De heer Bogaardt meent dat dit wetsontwerp zich bijzonder leent tot uitvoerige algemeene beschou wingen, doch hij verzekert daar niet toe te zullen over gaan. Hij constateert met dankbaarheid dat als gevolg van de voorgestelde reorganisatie de burgerlijke ge neeskundige dienst in Indië een goede toekomst tege moet gaat in het belang der inlandsche bevolking. Spr. brengt hulde aan de reorganisatie-commissie, aan welke het gelukt is deze zaak tot een goede oplossing te brengen. Spr. meent, dat in Indië een stand van inlandsche geneeskundigen moet verrijzen, waarin de bevolking vertrouwen stelt. Chineezen wil hij op doctor-Djawa- scholen toelaten. Ook de Indo's moeten op die scholen toegelaten worden, maar in de practijk verwacht spr. er niet veel van, daar zij gelijkgesteld zijn met de Eu ropeanen en dus niet veel gebruik van die scholen zul len maken. Ook het stand-verschil zal hen daarvan rug houden. „Wat je reeds lang bent, zonder dat je het weten wilde. Wat ieder onzer is, als ze hare krachten benut. Innerlijke schoonheid en uiterlijke, beide tegelijk. Ik breng je alleen maar tot je zelf terug, verloren schaap je. Van de valsche schaamte tot de stralende vrouw. Zie je, men moet stralen. Dan is men rein." „En ik heb je gehaat „Maak dat je zelf toch niet wijs. Je zelf heb je ge haat, omdat je den moed niet vondt, te zijn, zooals ik ben. Beken het maar. Er is geen man in de nabij heid." Zij zaten bij den haard, naast de pruttelende bouil loir. De kopjes rinkelden op hun schoot. „Zoo moet ik het ook hebben", zeide Emilie Wiskot ten en keek, ver in den breeden leeren fauteuil achter over geleund, met glanzende oogen naar het plafond. „Je bent op den weg tot genezing", antwoordde Mabel. En door het vertrek weerklonk een tweestemmig, vêroolijk gelach. Toen ze in de gebeeldhouwde bedden lagen, hield Emilie midden in hun gebabbel op. „Hoe kom ik naar Gustav?" „In een triumfwagen. Mannen moeten aanbidder» zijn." „Waar haal ik den triumfwagen vandaan? Ik sta er heden zoo ongelukkig- voor als nog nooit." „Slaap, liefje, en bid tot den lieven God, dat hij j» geliefden Gustav een heel dommen streek moge laten begaan, waaruit jij hem genadig redt." „Mabel, spot niet." „In ernst, Emilie. Mannen moeten altijd een ge voel van dankbaarheid in zich dragen voor de stilzwij gende vergeving van de een of andere schuld. Dat versterkt hun trouw wonderbaar en verhoogt hunn» liefde cn vereering. Heb je gebeden? Geef me dan een nachtkus. En g-roet Gustav van mij, als -je hem dezen nacht ziet." Een zacht, welluidend lachje uit de kussens, reeds half uit de droomen. Deze vlogen naar de trotsche Theems en bleven aan de zwarte Wupper. En beide oevers vonden ze onvergetelijk mooi. ('Wo-rek vervolgd),.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 1