DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. De Wiskottens No. 147 Honderd en twaalfde Jaargang. Zaterdag 25 Juni. 1910 De Brusselsche Tentoonstelling. FEUILLETON. Uit school en hiïfs. al- LaÉfci! ALKMAARSCHE X. (Particuliere correspondentie) Indien de honderd mannen, die o>p het Binnenhof het lot van ons Vaderland in de hand houden ook eens een bezoek aan de Brusselsche tentoonstelling bren gen, zullen zij daar kunnen constateeren, dat zij in de zaak der deelneming* van Nederland aan die tentoon stelling* niet heelemaal een gelukkige hand hebben ge had. Want ziet het gebouw er van buiten schitterend, typisch en indrukwekkend uit, van binnen vindt men toch overal de sporen van de lijdensgeschiedenis der zaak. Maakt men het elders den bezoekers zoo mak kelijk en aantrekkelijk mogelijk, hier moeten zij trap op en trap af, hier moeten zij in allerlei entresols en dakverdiepingen klimmen, voordat zij feitelijk een overzicht hebben van wat er te zien is. En dat de staat zichzelf daarbij niet op den voorgrond dringt, moge daaruit blijken, dat wij b. v. de zeer interessante expositie van het tucht- en opvoedingswezen ergens op een zolderkamertje hebben te zoeken. Dat is nu een tak van bestuur, waarin Nederland vooraan komt, waarin het nu eens niet gewacht heeft op de meeste andere landen. En om de werkelijk heel interessante expositie nu eens goed tot haar recht te doen komen, maakt men haar onbereikbaar. Dg toegang is in een hoekje en zeer Nederlandsche, dus weinig monumenta le trapjes noodigen u uit.... beneden te blijven. En dat men den armen tentoonstellingsdulder, die al 10 kilometer tentoonstelling heeft afgezwoegd, zoo'n uit- noodiging niet tweemaal behoeft te doen, ligt voor de hand. Nu hebben de deskundigen er natuurlijk wel zoo'n klimpartij voor over. En even natuurlijk hebben die allen lof voor wat Nederland hier doet: voor de voorzichtige zorg, waarmee verwaarloosde kinderen en crimineele kinderen uit elkaar worden gehouden, voor de weloverwogen wijze waarop ook de laatsten, de boefjes, zoo weinig mogelijk als boef worden behandeld en zooveel mogelijk getracht wordt hen weer beter aan dc maatschappij af te leveren. Er zijn heel mooie modellenspeciaal het model van het groote Avereest is heel fraai, terwijl ook hier weer de poging om den jongens in het gesticht toch een gezinsopvoeding te geven in elk opzicht de aandacht verdient. Interessant is heel veel werk van de jongens, mooi de collectie fo tografieën. Maar nog eens: voor het groote publiek is het onbereikbaar. En dat is verkeerd'. Ook hier mis sen wij gelijk wij al meer hebben opgemerkt het doelbewuste in de expositie. Trouwens de heele Ne derlandsche tentoonstelling is niet doelbewust men vergeve ons nu eens dit leelijke germanisme om de duidelijkheid van het woord. Wil men het groote publiek bereiken, dan geen zol derkamertjes, geen ontmoediging door trappen, geen op elkaar pakken van geëtaleerde voorwerpen, maar een schikking die een overzicht mogelijk maakt. Dan smakelijke, pakkende voorstellingen, nieuwe ideeën en vooral ook beweging. Dat is ook een groot bezwaar te gen de Nederlandsche afdeeling, dat men niets ziet gebeuren. De menschen en wie is hier zonder zonde zijn als kinderen. Zij willen zien hoe het gaat. Zoo is er b.v. op de tentoonstelling in de Engelsche afdee ling een spoorwegmaatschappij, die een heel systeem van spoorwegbeveiliging demonstreert en daar gere geld voorstellingen geeft met kleine treintjes. In Canada in elk opzicht een voorbeeld van doel bewustheid, ziet men in een der diorama's, het groote veerenvervoer voorstellen, een heusch treintje voor een elevator komen, de spoorwegwagentjes laden, ter wijl het locomotiefje wat manoeuvreert. Dat manoeu vreereu geschiedt klaarblijkelijk doordat men achter het achterscherm een krachtige magneet voortbeweegt. Het is haast komiek van onbeholpenheid en toch, er is veel publiek, dat daarvan geniet. Heel veel beweging vindt men ook in de afdeeling van het. bewegelijk volk der Belgen. Daar wordt cho colade gemaakt. Ginds bonbons. Hier zittep meisjes sigaretten te maken en te Verpakken. Toegegeven dat dit geen verheffend gezicht is, dat er uit een sociaal oogpunt bezwaren zijn te maken. Maar het is „doel bewust" het publiek kijkt. Hier is de Belgische munt bezig penningen te slaan. Elders maakt men pij pen. slijpt men, -stampt meiï, drukt: men. Duitschland heeft zijn eigen machine-galerij. Het geheel is mis schien lang niet zoo mooi en zoo volledig als men dit op de Dusseldorfsche tentoonstelling heeft kunnen Naar de vijf en veertigste Duitsche uitgave door RUDOLF HERZOO. zien, maar het geeft hier toch aan het Duitsche ge heel iets levendigs en aantrekkelijks, dat het publiek 'trekt. Ziehier b.v. een machine, waarvan wij de waarde niet kunnen beoordeelen. Zij maakt of slijpt cirkel zagen. Maar wat een onvergetelijken indruk maakt nieuw, karakteristiek, de aandacht trekkend willen maken. En het resultaat is, dat de bezoeker van de eene verbazing in de andere valt, dat hij voortdurend dc „Absicht" bemerkt om interessante, mooie, zinvolle inrichtingen te maken en...-, verstimmt raakt. Er is wel wat moois en nieuws. Een niet onaardig dat ijzeren -samenstel, dat- is* als een groote zittende j Gartensaal. die naar oudere voorbeelden heenwijst, reuzenvogel, wegpikkend het metaal tusschen de tan- i doet wel aangenaam aan en er is een groote vergader den der zagen en het hoofd daartoe heen en weer bui- j zaal, die evenmin cachet mist (als men er ten minste gend. 1 de te drukke verlichtingsornamenten uitneemt). En er Het is haast onmogelijk te blijven gelooven, dat is meer. Maar dan komt men weer in een Pressaeraum dit ding geen bewustzijn heeft, dat die merkwaardige i met kleuren, waar alleen zéér kippige verslaggevers t preciese en gevarieerde bewegingen niet worden he- kunnen uithouden. Of men schrikt in een clubzaal van stoelen, die er uitzien als electrische locomotief jes, welke dadelijk zullen gaan loopen en u dan stuurd door aparte hersenen1. Al die bewegingen imponeeren en zie daar te genover nu eens de Nederlandsche afdeeling. Onder de trap heeft men de Belgisch-Nederlandsche kurken- fabriek van W. Schotte, waar gewerkt wordt- en waar een dameshoed, geheel van kurk vervaardigd de groote dameshoed geworden tot practi-seh reddingstoe stel in elk geval een heel aardig tentoonstellings- ding is. Maar overigens stilte, stilte in de Nederland sche afdeeling en zelfs stilte in de Indische afdeeling, v/aar toch in het midden eenige inlandsche mannen en vrouwen bezig zijn met hun handwerken. Er draait niet-s, er loopt niets1, er gaat niets. Zélfs de mooie, groote gasmeter in den i-nteressanten -stand van den heer George Wilson te Js-Gravenhage werkt niet, want er is geen gas:. Maar wij vergeten toch nog de zeer interessante en moderne expositie van de Philipslampen, waar licht is ver pletteren onder de nu ingehouden kracht van hun enorme logheid. Of gij komt een draaierig kunstkabi net binnentollen en krijgt kippenvel in een muziekka mer, waar men met den geest van Schumann spiritis tische séances zou kunnen houden of goedkoope in drukken bij een publiek zou kunnen opwekken door er heele dagen marschcn op den dood' van dez-e of gene te? gaan spelen. Waarlijk dat zouden onze woning- makers beter kunnen. Zij zouden hebben weten maat te houden, wat in elke kunst noodig is, maar in deze dagelijkseh-leven-kunst nog* meer dan in eenig andere, die men ten minste „on.tloopen" kan. En de demonstratie van hun bekwaamheid op dit gebied heeft men hier werkelijk in de Nederlandsche afdeeling al wordt hier de woning-industrie lang niet zoo op den voorgrond gezet als in de Duitsche en beweging, al is de beweging er dan ook gedeeltelijk i sectie. om te laten zien, dat deze lamp zich van beweging j Een andere afdeeling, die in Duitschland zeer sterk niets aantrekt en kalm blijft branden, al wordt er nog zooveel aan gerukt en. gestompt. Hier zijn ook licht- krachtmeters, hier is iets wat het groote publiek inte resseert. Bovendien exposeert de >&ennootschap ook plannen voor woningen van werklieden en reclames in velerlei talen, zoodat men hier wel den indTuk krijgt van een mooi, groot bedrijf, dat op moderne wijze met veel succes geleid wordt. Doch hiermee hebben wij dan ook de beweging in de Nederlandsche afdeeling gehad'. De rest. is silence, is stilte. En die stilte is er omdat vele exposanten, evenmin als onze Haagsche regeerders, doelbewust- zijn opgetre den. Wat wil men met zoo'n tentoonstelling? Den Belgen een beleefdheid bewijzen? Goed! het is gelukt. Bewijzen, dat men het een en; ander in zijn mars heeft....? dat is ten deele gelukt. De vreemdeling die tot eiken prijs Nederland' wil ontdekken, kan hier een belangrijk deel ontdekken al schijnt ons dan nog een vrij groote -schaduwzijde van deze ietwat officieuse op den voorgrond gebracht wordt en waar daarover dikke boeken te krijgen zijn de onderwijs-afdeeling vindt men bij ons1 in een ander hoekje. In een en- trcsolletje is een volledige kinderspeelkamer van het „Nederlandsch Comité voor het 3de internationale congres voor opvoeding van het kind in het huisge zin." En op een andere verdieping vinden wij dan weer allerlei schoolboeken, platen, kaarten, leermidde len enz,, vele mooie "platen van de Groningsche uitge vers B. Wolters, platen van IJkema, vele school boeken van I. B. Wolters, van Noorhoff enz. Vervol gens komt het „bijzonder" onderwijs, wat op dit plekje Nederland heel iets anders beduidt dan elders in Ne derland. nademaal hier bizonder staat tegenover alge meen. In dezen uithoek van „Nederland" vindt men dus allerlei teekenscholen ondergebracht, waarbij zich o. a. onderscheiden dc Ilaarlemsche school voor kunst nijverheid en de Nijverheids Teekenschool te Schoon hoven, waar blijkbaar met goed succes nog* al wat in metaal wordt- gewerkt. Noemen wij hier nog, naast de industriescholen, die wij reeds een vorige maal ver meid hebben, de Amsterdamsche industrieschool. wijze van exposeeren, dat men een valsch beeld volledigheid geeft. Doet men zoo teruggetrokken, de- i Volgt een groote en leerrijke inzending van onze re- gelijk, ernstig, stopt men alles zoo vol, d'an wekt men f geering voor het Landbouwonderwijs en inzendingen den indruk in dit geval geheel ten onrechte dat i van eenige ambachtsscholen en vakscholen: voor I deze Nederlandsche tentoonstelling met al zijn regee- schoenmakers, voor typografen, voor kleermakers, voor ringsbemoeiing compleet is. En dat is zij beslist niet. j rietvlechters. Speciaal de laatste drie verdienen de Groote takken van Nijverheid wij noemen nu maar i aandacht. De Utrecht-sche typografenschool exposeert een deel der caeaoindustrie, de diamantindustrie, een al hal aardig werk, niettegenstaande zij nog zoo kort groot deel der textielindustrie, van den scheepsbouw, j beslaat, terwijl dc Friesehe school te Noordwolde een de geheele rijwielindustrie. ontbreken geheel of zijn j opmerkelijk aardige en complete expositie in een slechts door enkelen vertegenwoordigd'. Zelfs de wel- i apart vertrek heeft, waarvan liet werk even smaakvol willend gestemde ontdekker wordt dhxs door deze ten- 1 als veelsoortig is. toonstelling op een dwaalspoor geleid Eu voor de reclame, voor de zuivere handelsreclame zoowel als voor de nationale reclame, g*eeft deze ten toonstelling beslist niet wat zij geven moet wij had den reeds te vaak gelegenheid daarop uitdrukkelijk te wijzen dan dat wij dit hier nog weer opnieuw behoe- Ven te doen. Er zijn uitzonderingen. Zoo schijnt ons bijv. deze j tentoonstelling wel een geschikte reclame voor de Ne derlandsche woningindustrie. Er is wat erg* weinig. Maar wat er is (Wordt vervolgd.) Wanneer? Ja, dat zeg ik ook, wat moet er worden van iemand, die niet weet, hoe allerlei bergen heet-en, welke hij nooit zal hoeven te beklim men. Multatuli. Het is een oud van, alle zijden bekeken en bespro- wij noorden het een Brusselsche j hen onderwerp, zoo oud en afgezaagd, dat men er niet dame met komiek aandoende verrassing zeggen over het geheel mooi en smaakvol werk. :S meer over spreken kan zonder een „O, begin je daar- over nog eens weer?" uit te lokken. En toch lieeft Zoo een kleine vergaderzaal van Berlage ('t Model- geen der partijen in'deze- zich nog duidelijk en heslist ld o./nn r, n n I nnn I I -i- TV T.1 „11 huis), een eetzaal van Walenkamp ('t' Modelhuis), een huiskamer van W. Penaat Laren, en1 een dameskamer 1 van Jac. v. d. Bosch ('t Binnenhuis). Zelfs wanneer men dit of dat anders had gewenscht, het hindert toch niet. Vergelijk daarmee nu eens de Duitsche woningkunst, die in de Duitsche afdeeling' zeer sterk op den voorgrond treedt. Daar heeft- men alles mooi, vel of twijfel. Er zijn er immers, die met een uitgesproken. Er zijn van die zaken, welke men nu eindelijk eens afhandelen moest en daaronder behoort zeer zeker ook de leerstof voor de lagere school. „Is afgehandeld, bij program omschreven en bij rooster vastgesteld?" Och kom, het mocht wat. De aanhaling hierboven is veertig jaar oud en wekt nog altijd wre- gerust hart beweren, „laat de kindertjes die bergen maar lee ren, al is het niet om de bergen, 't- is- in hun eigen behyrg, geheugen-gymnastiek is ook wat. En er zijn er ook, die het klinkklaren nonsens noemen, over din gen te praten, die men nooit heeft, gezien en naar alle waarschijnlijkheid ook wel nooit te zien zal krijgen. En onder het debat heeft zich een derde partij gesteld, die stoutweg beweert„Men moet het kind alleen datgene leeren, wat met zijn opvatting en begrip strookt." Wat zien en hooren wij verder? Dat het niet uitslui tend de paedagogen, de beroepsmannen zijn, die hun oordeel uitspreken. Dat allen, ook de paedagogen en beroepsmannen tenslotte hun oordeel prijsgeven en de zaak laten marcheeren zooals zij marcheert. Wie Carl Ewald' „Mijn, kleine jongen" heeft gelezen be grijpt onze bedoeling. Carl Ewald had zijn kleinen jongen laten uitleven om te zien wat erinzat; het zoogenaamde observatie systeem toegepast, waarbij de -opvoeder zich op den achtergrond houdt en de pupil zich op den voorgrond stellen mag. De kleine jongen heeft zes heerlijke ja ren achter den rug en onder de bekwame leiding zijns vaders meer praktische wijsheid (levenservaring) op gedaan dan menig mensch van rijpen leeftijd. Die zes jaren zijn om en het ventje moet naar school. De va der maakt zich bezorgd. Ze zullen daar zijn) zoontje leeren, dat Teheran de hoofdstad van Perzië is en, „Ik zeg je, dat- het niet waar is. Teheran is- niets; een holle klank, een flauwe grap." Zeker, zoo zijn er meer, zoo zijn er veel dingen, die niet meer zijn dan een hol le klank, een flauwe grap en die toch voor wijsheid worden opgedischt en op het leerprogram staan. Zoo lang wij Teheran nie#t met eigen oogen gezien en aan schouwd hebben, (1. w. z. zoolang wij Perzië en de Per zen niet kennen, blijft Teheran een holle klank. En of wij nu de Drentsche A, of den- Manzenaris, Natal of het Eijkswald, Teheran1 of Purmerend kie zen, het blijven namen en namen alleen zijn holle klanken. Wat ons van Carl Ewald niet meevalt? Dat hij zijn kleinen jongen toch maar naar school zendt? „Dat moet hij wel!" Zeker. Bij de verdeeling van den ar beid in ons maatschappelijk leventje blijven scholen en onderwijzers onmisbaar. Maar wat wij van Carl Ewald met reden hadden mogen verwachten? Dat hij zijn zoontje een briefje had meegegeven met het korte, maar veelzeggende voorschrift, „Ge moogt mijn klei- 'nen. jongen niet leeren, dat Teheran de hoofdstad van Perzië is." Zou, hebben wij ons wel eens afgevraagd, „Mijne kleine jongen" een satyre zijn? Zou Carl Ewald ons bij onze teleurstelling het citaat van Multa tuli voorhouden? Het kan wel zijn, maar. dan is en blijft ook onze kleine jongen ten slotte toch maar de dupe. En waarom dulden wij dat? Omdat wij niet of zeer onvoldoende met het kind meeleven, omdat wij het niet voldoende observeeren en- laten uitleven. Omdat. wij zelf hebben gehoord, dus ook meenen te weten, dat Teheran de hoofdstad van Perzië is. Ja, en ook, -omdat Mult-atuli's citaat en de harde, de ijzerharde be schuldiging, die erin ligt nog altijd van kracht blijft. Juffrouw Pieterse kende hoogstwaarschijnlijk, neen "stellig, geen enkelen van al die bergen, welke ook zij nooit hoefde te beklimmen en toch maakte zij zich boos (bezorgdheid koesteren doet zoo'n mensch in zoo'n geval niet), toen haar kleine jongen, haar Wou tertje, twijfel uitte aan bekendheid. Ook wij hebben dat citaat bij de hand, zoodra de worsteling' tusschen het kind en Teheran niet uitblijft, „Wat moet er wor- den van?. enz." Och, dat hebben wij immers aan ons zelvcn ervaren. Wij moesten die vraag heel anders stellen, in een heel .andere richting sturen, de satyre van Multatuli eens eindelijk kunnen en willen proeven. Wat moet er worden van een kind, dat niet opge wassen is tegen Teheran? Het gaat er niet aan dood, het komt wel ergens terecht, al is het dan niet te Te heran of waar wij het zoo graag hadden zien terecht komen, maar. Nu ja, dat weten wij wel; het is nu eenmaal niet anders en daarom moesten wij er ook maar niet meer over praten. Wel zoo? Teheran mag ruhig zijn en de Karawanken en de -Geul en de Lemelerberg loopen vooreerst geen gevaar. ,De onvoltooid tegenwoordige tijd' handhaaft zijn alou- :den roem naast de Pragmatiege sanctie en als 31/., H.G. snuif 59/io kwartje kost, dan zal uw kleine jon- ik 84) Hij riep hem toe: „Zoek je mij?" „Ik zal jullie in je beschouwing der natuur uiet lastig* vallen. Dat zijn heilige momenten." „Kom maar gerust naderbij, dichter, we hebben on ze gelofte reeds afgelegd." „Ik wensch jullie geluk", zeide Paul Wiskotten eenvoudig en reikte hun de hand. In de fabriek werd gesloten, ten teeken dat de dagtaak geëindigd was. Gustav en Emilie Wiskotten keken elkaar in de oogen, vragend, lachend en toestemmend. „Tot ziens", knikte Paul. „Je zocht mij toch niet voor zaken?" „Juist daarom verdwijn ik." „Iets van beteekenis?" „Ik ben van meening, dat het iets van beteekenis zou kunnen worden. Gustav. Morgen, als je hoofd er naar staat." „Iets van beteekenis en morgen? En mijn hoofd er naar staan? Oho, dat zou iets nieuws wezen. Mijn hoofd er naar staan! Als het de fabriek betreft!" Emilie lachte. „Ga met ons mee naar boven, Paul. Wil je?" „Gaarne. Daar zijn we ook ongestoord. Misschien lacht Gustav mij wel uit." „Dat zal achteraf wel blijken. Van te voren laAh ik nooit." De kinderen werden naar bed gebracht. Er werd koude keuken en bier gepresenteerd, om tijd te spa- ven. Toen zaten ze met hun drieën om de tafel. Gus tav Wiskotten reikte zijn broer eene brandende lucifer om zijne sigaar op te steken en keek hem uitvorschend „Het idee", begon Paul Wiskotten, „gaat niet leen van m.ij uit." „Ah een idee. „Ewald en ik hebben het samen bedacht." „Jullie zijt geen van beiden ezels. Nu begin waarlijk nieuwsgierig te worden." „Het betreft een soort- modeblad." „Ben je dol? Maar ga voort." „Een modeblad, welks teekeningen wij onder wette lijke bescherming stellen en welks tekst wij voor na druk beschermen. Met andere woorden: eene huis macht der firma Gustav Wiskotten en Zonen." Gustav Wiskotten leunde achterover en strekte de beenen lang in het vertrek uit. „Huismacht Dat is nog* z-oo kwaad niet." „Op dc volgende manier, Gustav. Ewald treedt, als hij zijne studiën beëindigd heeft, bij ons als teekenaar op. Dat staat natuurlijk vast. Hij werkt reeds lieden uitsluitend voor ons. 11 ij zal nog wel een paar semes ters naar Parijs en Brussel gaan, maar afstanden komen niet in aanmerking. Bovendien is dat ook maar eene overgangs-periode. Dus, hij ontwerpt voor ons de mode-artikelen, galons, kant, lint, passemente- rieca, en hetgeen wij in den loop der tijden nog meer in bewerking zullen nemen. Want stil blijven staan zullen wij niet." „Neen"; zeide Gustav Wiskotten, en blies een dichte rookwolk de lucht in. „Om nu niet meer van de grossiers afhankelijk te zijn en het publiek direct tot onze artikelen te bren gen, zal Ewald ook nog* zijn verdere bekwaamheden benutten en costumes teekenen, welker kanten en be legsels de grootste aantrekkelijkheid vormen en die tot in de kleinste bijzonderheden de Wiskottensehe ar tikelen weergeven. Bij ieder monster wordt nog een aparte teekening gevoegd. Ik schrijf den tekst er bij, verklaar, doe den goeden smaak uitkomen en toon aan dat ook eene Wiskottensehe pen iets voort kan bren gen. Wij sluiten met onze grootste familiebladen con tracten en geven het modeblad, om te beginnen, ie dere drie maanden, als bijlage. Dan komt het in alle vrouwen- en meisjeshanden, de „Wiskottensehe Nou- veauté's zullen in dorp en stad onder dezen naam ver langd worden en de onkosten zullen weldra tienvoudig gedekt zijn. Zoo. Ik ben klaar." Gustav Wiskotten had reeds lang zijn sigaar op het aschbakje gelegd, zijn uitgestrekte beenen terugge trokken en zich ver over de tafel gebogen. Hij had de draagkracht van het idee terstond begrepen en zijn speculatief brein werkte het verder uit. „Jongens ik vraag* jullie om vergeving. Dat de kunst ook eene practische zijde heeft, dat jullie droo- mers dat bedacht hebt voor de fabriek, voor de fir ma, voor de familie nu, waarachtig, jullie bent met Wupperwater gedoopt, met onvervalscht." „Iloudt je het denkbeeld' voor gezond?" „Terg me niet. Ik kan toch niet met jullie naar Oweram gaan. Emilie, haal eens 'n flesch champagne. Goeie hemel, Emilie, vrouw, kind, ik had je in de opwinding van het oogenblik heelemaal vergeten.." „Maar ik niet het sprookje van den arb-eidssoldaat." „Zie je, zie je, daar komt hij aang.emarcheerd. In de verte ziet hij iets fonkelen, dat hij voor zijn liefje hebben moet. Moet! Het moge gaan, zoo 't gaat!" Emilie leunde met- gesloten oogen tegen hem aan. „Zeg*Toen nam ze haar rok op, nam het lampje uit de gang en haalde uit den kelder de ver langde flesch. Ze zette glazen voor de mannen en schonk in. „En waar blijf jij „Vandaag drink ik met jou." „Proost Paul! Jij en Ewald! Van heden af tellen jullie mee." .jProost jullie beiden. Beschouw 't als een bruids geschenk." „Als je satiriek wordt, ga je -er uit." „Natuurlijk! Nu het zakelijke gedeelte afgehan deld is, ben ik overbodig." „Dat ben je ook, dichterziel. Drink 'n beetje vlug ger." „Ik kan de flesch ook mee naar buiten nemen." „Dat z'-u je zoo kwaad nok niet vinden. Nu je me eerst warm gemaakt hebt. Den hemel zij gedankt, dat ook in jullie de oude familietrek wortel geschoten heeft." „We zijn toch van ééne moeder „Vader niet te vergeten. Zonder zon geenvreugde in den zegen." „Zn! ik Ewald schrijven, dat je ons plan goed keurt „Overmorgen is vader jarig. Ook Wilhelm is dan weer thuis. Schrijf hem, dat hij niet in gebreke blijft zijn gelukwénschen af te komen steken. Niet als ver loren zoon moet hij komen. Hij heeft zijn geschenk bij zich. En als we dan 's avonds rondom de Tafel zit ten, komen jullie met je idee voor den dag. Ik zie vaders verge noeg-Se oogen reeds." „En daarbij is de zaak zelf hem geheel onverschil lig. Slechts dat ze van ons uitgaat, dat verschaft hem vreugde." „Er bestaat ook geen grootere vreugde", zeide Emi lie, „dan anderen gelukkig te zien. Dat gaat tusschen de harten heen en weer als een slinger. Is het niet zoo?" „Paul, als je nu niet naar huis gaat, beginnen we nJVmaal gedichten op te zeggen." Paul Wiskotten maakte zich gereed' om te vertrék-' ken. „Hij doet tegenwoordig* aan literatuur, Emilie. Maar zeer kicschkeurig. Reuter leest hij reeds voor de derde maal." Gustav geleidde hem de trap af en deed de voor deur achter hem op slot. Toen hij in de kamer terug keerde, zag hij Emilie onder de lamp staan. „Zeg zeide hij en zijne oogen glansden, „dat is een schitte rend idee, dat de jongens daar uitgedacht hebben. Als dat verwezenlijkt wordt Zij lachte, hief den arm op en draaide het licht uit. Nog hoorde hij het zachte ritselen van hare japon. De lentenacht glinsterde door de vensters. Een streep zilveren licht gleedl door het raam tot aan de deur, waarachter zij verdwenen was. Alsof hare voe len het lichtende spoor achter hadden gelaten. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 5