DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
InlsTGi Ing w?penen, kleeding. uitrusting, enz.
No. 147
Honderd ei? twaalfde faargang.
1910
ZATERDAG
25 JUNI
Burgerschool en Meisjesschool.
Zonnestraal.
STADSNIEUW S~
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
DINSDAG 19 JULI 1910,
Wet:
ALKMAARSCHE COURANT
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR brengen ter kennis van belanghebbenden, dat
zij die na afloop der zomervacantie hunne kinderen
de Burgerschool of de Meisjesschool wenschen
te doen bezoeken, daarvan aangifte moeten doen vrtrtr
15 Juli c.k. bij de hoofden dezer scholen, onder
overlegging van het geboorte- en inentingsbewijs van
het betrokken kind.
Ije kinderen moeten den leeftijd van zes jaren heb.
l>ei} beyeikt. Kinderen, die binneii de eerstvolgende
?es maanden na het tijdstip der toelating, dien leeftijd
zullen hebben bereikt, kunnen, onder goedkeuring van
Burgemeester en Wethouders, op de genoemde scholen
worden toegelaten.
De gelegenheid tot aangifte voor de Meisjesschool
bestaat aan de woning van het hoofd dier school aan
de Oudegracht No. 168 op Maandag en Donderdag, van
half een tot half twee uur en voor de Burgerschool
aan het schoolgebouw in de Brillesteeg op Maandag,
Dinsdag en Donderdag van half één tot half twee uur.
Burgemeester en Wethouders noodigen belangheb
benden uit, hunne aanvragen niet tot het laatste oogeip
blik uit te stellen
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
JAN DE WIT Dz., Voorzitter, 1°. Burg.
DONATH, Secretaris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR brengen ter kennis van de verlofgangers dei-
Landweer, die in 1903 naar de Landweer zijn overge
gaan, onverschillig op welke data die oyergang in dat
jagr "i« geschied, dat dpor den Heer Commissaris der
jJopingih in deze provincie if bepaald, da} de in} g-
y e r j ii g yan de wapenen, de kleeding- en uitrus
tingstukken, het ledergoed en dg reglementen en
flignstyoQrsohiriften door bedoelde landweerplichtigen,
s|ls beliQoremle tot eene lichting landweer
welke in liaar geheel wordt ontslagen, voor
zoover zij in het register van verlofgangers der Land-
yyeer deyer gemeente voorkomen, moet geschieden op
des voormiddags ten 9 ure, in een der lokalen van
den Nieuwen Boelen aan de Doelenstraat te ALK
MAAR.
Zij noodigen mitsdien bedoelde verlofgangers uit
op den genoemden datum en de aangegeven plaats aan
de hun bij art. 31 der Landweerwet opgelegde yerplich-
ting' jot iijleyering te yoldgen en bréngen yogrts in
hpfTppgring dg nafolgende bepalingen voprkorqgnde lp
fje „Regeling" yoor die injeyëring, vastgesteld bij be-
gpfliJBying yan dep Minister yap Oorlog yan 6 April
191Q, yle Afd., No, 00:
„Indien de verlofganger wegens ziekte, yerblijf bui
tenslands, of andere geldige redenen verhinderd is
persoonlijk de wapenen, de kleeding- en uitrusting
stukken, het ledergoed en de reglementen en dienst
voorschriften in te leveren, dan is hij, of zijn, bij on
macht zijnerzijds, zjjne paasthestaanden gehouden, er
yogr te zorgen, dat de mleyering doqr een ander ge
schied}. Yap de geldigheid der redenen van verhinde
ring moet blijken uit een bewijs, afgegeven, c. q. gele
galiseerd, door den burgemeester en bij de inlevering
oyey te leggen door den persoon, die namens den ver
lofganger tof de inleyering verschenen is.
Jpdien d§ verlofganger zich tot het inleyeren van
jsijne wapenen," kleeding- en uityustingstukked, leder
goed en reglementen en dienstvoorschriften buiten
zijn woonplaats moet begeven, geniet bij, als de af
stand van de woonplaats tot de plaats van inlevering-
meer dan 10 K. M. bedraagt, vrij vervoer naar laatst
genoemde plaats en terug."
Met nadruk wordt den manschappen er op gewezen
dat zij bij de inlevering niet in uniform gekleed
mogen verschijnen.
Overtreding of verzuim van de betreffende bepalin
gen der Landweerwet wordt gestraft op de wijze als
is aangegeven in de artt. 32, 33, 35bis, 35ter en 36 dier
Alkmaar, 16 Juni 1910.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
JAN DE WIT Dz., Voorz., lo.-Burg.
DONATH, Secretaris.
„Bensen, een oogenblik"
De gastheer nam den jongen officier onder den arm
en bracht hem dwars door de feestelijk versierde zaai
naar een vensternis. Bensen liet zich behaaglijk in
een gemakkelijken stoel vallen.
„Ziezoo, ik zit hier best. En nu vooruit maai
Riedl, zeg wat je op je hart hebt. Als ik Riedl heetti
en niet Eriedl, Friedl met de leege portemonnaie, ei
jij waart mij, dan zou ik me kunnen voorstellen wa
dit ernstige onderhoud had te beteekeneneen poging
om geld van me te leenen. Maar nu
De gastheer kauwdg zenuwachtig op zijn blonde
snor,
„Het spijt me, waarachtig, ik vind het vervelend, en
jij zult het wel willen gelooven, dat ik niets persoon
lijks bedoel, maar. om kort te gaan. ja, wat ik
zeggen wilde die vreemdeling, die je meegeno
men hebt
Bensen was verbaasd. „Wel, dit is de eerste maal,
j dat een gast op het slot Riedlsheim niet welkom is.
Bovendien heb ik behoorlijk gevraagd, of ik den ander
mocht meenemen, en de barones heeft me zelf geant
woord.
Riedl trommelde zenuwachtig tegen het raam. „Vol
komen juist,, natuurlijk, en ik verwijt je ook niemen
dal. Je hebt heel correct gehandeld, daar nietvau. De
fout, als er ten minste van een fout kan worden ge
sproken, ligt geheel aan mijn kant. Ik heb sinds lang
ingevoerd, dat mijn vrouw de correspondentie en alles
wat daarmede in verband staat, waarneemt,"
i Bensen duurde het gesprek al veel te lang. Verlan
gende blikken wierp hij af en toe in de zaal, waar de
muzikanten zooeven de eerste vioolstreken lieten klin-
i ken. Op dat oogenblik had hij reeds den geheelen
avond gewacht en nu stond natuurlijk die lange advo-
I caat naast de blonde Meta en keek haar met zijn
schelvischoogen verliefd aan en hij moest hier stil
in een hoekje zitten
„Och, beste kerel, zeur nu niet zoo asjeblieft, Sa
toch recht op het doel af. Moet ily dpn Japanner er
misschien uitgooien
Het was als een grap bedoeld, maar de gastheer keek
ernstig en ernstig was de toon, waarop hij zeide: „Dat
had ik, eerlijk gezegd, het liefst."
Bensen begreep er. niets van. Zulke woQrden uit
den mond van Rjedl, wiens gastvrijheid bekend was,
yan \V"ien eens was getuigd, dat hij den Arabier over
trof, die den moordenaar van zijn zoon herbergde om
het gastrecht niet te schenden,
De gastheer zag de yerbazing van zijn vriend en
W?eef zich verlegen in de hadden,
„Ik zeg je, dat het een vervelende geschiedenis is.
Waarom, dat ww?} ik voor je Verzwijgen, dat wil zeg
gen voegde hij er snel aan toe hier, op dit oogen
blik."
Bensen trok de schouders op.
„Je hebt natuurlijk het volste recht den yreemde-
ling den toegang tot je huis te verbieden, maar je
moet alleen dan ook maar dit recht uitoefenen. Ik zou
me slechts met het geval kunnen bemoeien, indien ik
de bijzonderheden lyende, Ik wil natuurlijk gaarne
aannemen, dat je goede redenen hebt, om den Aziaat,
dien ik zelf niet bijster goed ben, uit je hni§ te zetten,
maar".
Opgewonden viel Riedl hem in de rede:
„Góede redenen? Neen, die heb ik niet: Hoe zou ik
ze ook kunnen hebben Ik zie dien man voor den eer
sten keer, den allereersten keer,"
„Neem me niet kwalijk, maar dan begrijp ik liet
h-eelemaal niet."
Met een wanhopig handgebaar wreef Riedl zich
over het voorhoofd.
„Kerel, pijnig me niet langer. Ik zeg je immers,
dat ik je toch geen opheldering kan geven. Ik. kan dat
gele ras niet verdragen, noem het dom, gel} Yaö mc>
goed, maar 't is zoo. 'Ik wgft dgt die' gele'kerels se
der} dei} laaf»ten ogrlog in de mode zijn, maar het is
me nief mogelijk die mode te volgen. Vroeger, tien
twaalf jaar geleden, toen ik nog attaché in Japan was,
was dit ook heel andprs. Kort en goed, Bensen, ik
verzoek je, ik smeek je, zorg dat dip man uit. mijn huis
komt."
Er klonk een geheimzinnige angst, iets yan afschuw
in zijn stem, die Bensen een rilling door de leden joeg.
Snel nam hij een besluit.
„Nu als je dan bepaald wilt, de zaak zal wel zoo
opgelost kunnen worden, dat gij niet al te yeel opzien
verwekt. Men kan immers een uitvlucht bedenken.
Laat dat maar aan mij oyer, ik zal wel iets vinden.
Maar waar zi} toch die Japanner?
Zoekend keek hij door de zaal. „Kijk daar zit hij,
heel genoegelijk met je vrouw te praten. Hoe opge
wonden is hij aan het vertellen! Nog nooit heb ik
dat yenfje zoo beweeglijk gezien. En wat luistert ji
vrouw met aandacht! Wacht maar ventje, je gesprek
is gauw afgeloopen. Laat dat maar aan mij over Riedl,
binnen viji' minuten staat hij aan den anderen kant
van de deur.
„Laat het maar. De stem van den gastheer klonk
heesch en zijn gelaat was bleek. „Laat het maar, het
baat nu toch niets meer."
Haastig, bijna onbeleefd baande hij zich door di
dansende en wachtende paartjes eqn 'weg naar het
hoekje, waar zijn vrouw en de Japanner samen zaten
Zij knikte hem toe ep zei ga bij óns zitten, de gaster,
kunnen het nu wel een oogenblikje zonder onze tegen
woordigheid doen. Luister pens naar hetgeen meneei
Kitasats vertelt yan zijn geboorteland. O, wat moe:
het daar verrukkelijk wezen! Een land van" bloemen
zonneschijn en levensvreugde. Maar jij kent het im
mers." Riedl knikte, zei geen woord. De fonkelende
oogen van den Japanner schenen het bleeke gelaat var
den gastheer te willen doorbooren, terwijl diens echt
genoote verder sprak: „Stel u eens voor, mijn mar
heeft drie jaar lang in Japan gewoond, als attaché bf
het gezantschap. Maar met geen woord heeft hij mi.
ooit over uw prachtig land gesproken. Ik mocht het
zelfs nimmer aanroeren. En het is toch een land vai
zonneschijn, bloemen en liefde, zooals u daareven zei.'
De Japanner wendde geen oog van den gastheer af
Correct maar met een vreemd accent zeide hij„o ja.
mijn land is wel een land van liefde. Bij ons sterf',
men zelfs wel eens aan de liefde, wat hiér, naar ii
hoorde, niet meer moet voorkomen. Ook mijn zuster,
mijn eenige zuster, is het slachtoffer van haar liefdt
geworden."
„Oh!" De oogen van den barones werden groot. Bij
na had ze uitgeroepen „Hoe interessant." Op het laat
ste oogenblik bedwong zij zich nog en zeide op deelno
menden toon
„Hoe droevig! Was ze nog jong?"
„Zeer jong. Zestien jaar nog maar. Zonnestraal
was haar naam, want wij houden er van den meisjes
poëtische namen te geven. En ze was voor ons een
zonnestraal, voor mijn ouders, mijn broedei's. Toen
kwam er een man, die ons haar afnam. Wij treurden,
maar wij verheugden ons ook over haar geluk, waut
het is immers de bestemming' van de vrouw, ter wille
van een man het ouderlijk huis te verlaten. Maar de
ander was een schurk. Eens keerde hij naar Europa te
rug, van waar hij gekomen was en liet zijn arme
vrouw achter. In een afscheidsbrief schreef liij, dat
het huwelijk, voltrokken door de priesters, niet bin
dend was. Zij was dus vrij, gelijk ook hij zich vrij ge
voelde. Zij werd vrij, nog denzelfden dag. Er is bij
ons een witte, welriekende maar vergiftige bloem,
's Ochtends vonden wij haar dood."
„En de man?" vroeg de gastvrouw nieuwsgierig.
De gastheer nam het woord:
„De man heeft zijn misdaad geboet. Hij is denzelf
den weg gegaan als zijn slachtoffer en hoewel dit
eerst later geschiedde, waren de jaren, welke hij nog
leefde, vol van wroeging en verdriet.
„Je kent de geschiedenis?" vroeg zijn echtgenoote
verbaasd.
„Zij was, waarschijnlijk juist, toen de baron bij ons
in het land vertoefde, het onderwerp van alle gesprek
ken in de betere kringen. Overigens, men prees den
zelfmoordenaar gelukkig, dat hij de hand aan zich zelf
had geslagen. Daardoor toch ontliep hij <?en veel af
schuwelijker dood, dien de broeder als wreker voor hem
bestemd had. Maar het onderwerp is te somber voor
zulk een heerlijken feestavond. Ik mag ook niet lan
ger beslag leggen op uw gezelschap.
Terwijl de barones verdween, wisselden de beide
mannen een blik van verstandhouding.
„Hoe lang geeft TT me tijd?" vroeg Riedl zacht.
„Een week, geen dag langer."
Acht dagen later stond er een opzienbarend bericht
ir. de couranten. De rijke baron Riedl op Riedls
heim had ?,ich doodgeschoten. Natuurlijk in een aan
val van gc-esteszwakte. Want welke reden moet hij voor
oen zelfmoord gehad hebben?!
hij was van meening, dat men van dergelijke „heer
lijke" spijzen nog wel eenigen tijd verschoond kan
blijven.
De schildpadden moesten volgens hem maar niet
anders gebruikt worden, dan bij de beroemde soep,
en van het stekelvarken zouden de haren als tanden
stokers aan een diner veel meer aftrek vinden, dan het
vleesch in gelei.
Gemengde mededeeliagen.
DE AARDBEI IN DE KEUKEN.
Als eerste, rijpe vrucht, verschijnt, vriendelijk be
groet, de aardbei. Evenals de roos koningin is in het
rijk der bloemen, is de aardbei de heerscheres onder
de inheemsche vruchten. Haar sappig zoet, zacht
vleesch en haar heerlijke, fijne geur maken haar met
recht tot de lievelingsvrucht van jong en oud.
Men kan haar onder allerlei yornien genieten: als
soep, compote, koud of warm dessert, bowl, enz., daal
de liefelijke gey\r zich gemakkelijk mededeelt aan
melk, room, wijn, enz.
Voor elk gerecht, waarvoor men de aardbeien ge
bruikt m wil moet men ze wasschen. Om ze niet te be
schadigen, moet men daarbij voorzichtig te werk gaan.
Men legt ze in een groote zoo mogelijk porseleinen
zeef, laat er langzaam water over loopen, terwijl
men ze voorzichtig schudt. Daarna moet men ze la
ten uitdruipen en een weinig laten drogen en eerst
dan plukt men de groene kelkjes er af.
Voor een kouden aardbeien-schotel gebruikt men
driekwart van 2 pond aardbeien, die men flink wascht
en daarna met suiker bestrooit. Het overgebleven
vierde deel maakt men fijn en doet men door een zeef.
Bij dit moes voegt men driekwart liter appelwijn of
lichte Rijnwijn met evenveel water, die men eerst met
twee theelepeltjes citroensap en suiker naar smaak
kookt, afschuimt en laat afkoelen. Door dit mengsel
schudt men de heele vruchten heen en laat alles met
elkaar eenigen tijd staan. Men presenteert er kleine
biscuits bij.
Aardbeien met melk is een geliefdkoosd eten voor
kinderen. Men bestrooit de aardbeien met suiker en
laat ze eenigen tijd staan. Een uur voordat ze gege
ten worden, giet men er gekookte, koude melk, die
men met een eierdooier vermengt, over heen,
Gelei van aardbeien is de fijnste gelei, die er be
staat. 't Is evenwel het béate niet- te veel tegelijk te
koken. Drie of yier kopjes vol aardbeiensap en een
gelijke hoeveelheid suiker giet men in een aarden
schotel, die men op het vuur zet. Men roert net zoo
lang, totdat de suiker totaal gesmolten is. Vervol
gens laat men het mengsel afkoelen en giet het iri
glazen, waarop men een dun papiertje legt. Den vol
genden dag bindt men zedicht met perkament-papier.
Zeer geschikt voor dessert is annanas met aard
beien. Daarvoor schilt men een goede, rijpe annanas.
en snijdt haar in schijfjes. Van zachte aardbeien be
reidt. men een moes, waaraan men flink wat suike:
toevoegt. Deze dikke gelei strijkt men op iedei
schijfje.
EEN ZELDZAAM DINER.
Jn een restaurant in Parijs is een diner gegeven
door een clubje lekkerbekken, wier streven het if
nieuwe en weinig-bekende gerechten in te voeren.
De spijzen, welke op het menu stonden, waren dai
ook inderdaad nieuw en zeer bijzonder. Er werd o. a
gegeten: ommelette van struisvogel-eieren, slangen
ragout, gestoofde Algerijnsche schildpadden, gazellen
vle esch, stekelvarken, koude kraai, cactus- en dadel
sla en een nieuwe groente, die uit Afrika ingevoeri
was.
Door een der gasten werd na afloop verzekerd, da
het gebraden gazellenvleesch ongeveer smaakte al
lamseotelette en de slangenragout als visch, die mei
meer geheel en al frisch was. Over de andere gereéh
ten had hij niet veel lof; integendeel, hij merkte op
dat. ze hem alle min of meer hadden tegengestaan ei
WAABOM
(INGEZONDEN.)
Ik ben een klein witvischje. K a tvischje noemen mij
de kinderen,-omdat, wanneer ze mij gevangen hebben,
ze niet beters met me weten te doen, dan me laten
opeten door de kat.
Ik woon in de Oude Gracht. Daar heb ik niet mijn
huisje, want wij vischjes hebben geen huisjes. Het
heele water is onze woning. Daarin zwem ik, of lig
ik rustig, daar koester ik me in de warmte en in het
licht der zon; daar speel ik met andere witvischjes.
We zwemmen in groote troepen rond: nu dicht bij de
Turfmarkt, dan in de Baangracht, soms zelfs in het
I'aardenwed'. We spelen verstoppertje bij de bruggen.
We zwemmen om het hardst: niet om een prijs t#
verdienen, maar om de eer, de visscheneer.
In dat water werpen de menschen zooveel voedsel
voor ons vuil en afval noemen zij dat dat we
onbezorgd leven kunnen.
We leven het gelukkigst leven: al het water is ons
eigendom; we zwemmen waar we willen; we doen en
laten, wat we willen; wij doen niemand kwaad en le
ven niemand in den weg.
Vijanden hebben we in het water niet. Maar daar
buiten! Och hemel, zulke wreede, hartelooze vijan
den. De meeuwen en de menschen.
Beiden zijn even verraderlijk.
We liggen boven in 't wanne water ons te koesteren
in de zon. Maar even bewegen we onze vinnen, om
rustig op onze plaats te kunnen blijven. Van tijd tot
tijd happen we een hapje zuivere lucht. Dan opeens,
als een bliksemstraal, schiet zoo'n groote vogel naar
omlaag, pakt een van ons beet met zijn sterken bek en
vliegt weg.
Die meeuw heeft niet veel goeds met ons voor,
want nooit komt een vischje terug, dat hij heeft beet
gepakt niet zijn harden, scherpen bek.
Maar nog erger voor ons zijn de menschen. En het
ergst- van al de kinderen. Die behandelen ons zoo
slecht en zoo wreed, als ik niet wist dat een schepsel
ter wereld wezen kan.
Ik weet er van mee te praten. Hoor, wat me een
ander vischje vertelde:
„Ik zwom in de Baangracht en deed me te goed aan
het „afval" van de Broodfabriek. Daar valt- opeens
een wormpje in het water. Het kronkelt met zijn
staartje heen en weer. Ik laat alle andere lekkernijen
in den steek en ga op 't wormpje af. Dat staartje
peuzel ik op bij kleine beetjes. Overheerlijk! Maar
opeens is 't wormpje harder geworden: alsof er iets
binnen in zit. Zoo hard als steen. Wacht, denk ik,
dan maar Ineens. En met een grooten hap.
Wat me overkomen is, weet ik nog niet. Zoo vree-
selijk was de pijn, dat ik niets meer onderscheiden
kon. Een kraak in mijn bek, een vuur in mijn oog en
pijn, pijn, o zoo'n heel verschrikkelijke pijn. Een ruk
en nog heviger wordt de pijn. O, mijn oog, o, mijn
bekIk spartel, maar hoe meer ik beweeg, des te er
ger de pijn. Ik blijf doodstil hangen. Och, was ik
maar dood. Want zoo'n pijn
Met sterke handen word ik beet gepakt. Van mijn
schubben zelfs verlies ik er bij. En nog erger wordt
mijn leed. Ze scheuren aan me en rukken en doen me
nog veel, veel meer pijn. Mijn oog. meer weet ik
niet. Ik word weer wakker door eerf smak. ik lig
op de steenen. 'k Ben radeloos van pijn.
„Kat,visch" hoor ik roepen. „Poes, poes". „Neen,
die niet", zegt er een. „Dat's nog zoo'n kleine, laat
die weer zwemmen„Poes, poes" roept een ander.
„Neen jongens, die is nog te klein voor de poes, die
mag weer zwemmen."
En nu krijg ik een schop, zoo erg, zoo hevig, dat ik
weer niet weet, wat me overkomt.
Ik lig in het water. Ademhalen kan ik nauwelijks:
zoo kleven mijn kieuwen. Gelukkig, dat wordt beter'.
Wel doet het water verschrikkelijke pijn in mijn bloe
dig, verscheurd1 bekje, maar ik adem toch weer.
Ik zwem weg. Tegen alles aan. Telkens stoot ik
me, en dut.doet zoo zeer. Eerst begrijp ik niet, hoe
'at kan, maar ik stoot me telkens weer en altijd met
mijn linker zij. M'n linker oog is weg
Het komt zeker, doordat ik zoo jong was, toen het.
gebeurde. Ik hen beter geworden. Mijn linker oog is
weg. Mijn bek is scheef geworden. Ik moet- altijd
"ppassen, dat ik me niet stoot.
Zoo is het verhaal van mijn medevischje.
Dat heeft ook zoo vroolijk als ik in het water ge
zwommen; ook zich in de zon gekoesterd en lucht ge
hapt en met ons gespeeld.
Nu is het een gebrekkig vischje geworden, dat altijd
maar in het donker leeft en bang is voor alles. O, zoo
bang en zoo huiverig is het. En als we het vragen, met
u - t>- zwemmen, dan schuilt het angstig weg.
Als we 's avonds het nog eens1 opzoeken, is het diep
bedroefd. En altijd maar vraagt het: „waarom doen
de menschen toch zoo wreed met ons, vischjes?
Omdat wp. niet schreeuwen kunnen? Omdat we ons
niet verweeren kunnen? Omdat wij zoo zwak en zij.
'.oo sterk zijn?
Waarom toch, waarom?"
Ja, waarom?