DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 150 Honderd m twaalfde faargang. 1910 WOENSDAG 29 JUNI B1 N N E N L A N U Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. O— Prijs der gewone advertentiën Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. m Ulderik Z. en Hendrik Hermanus D. waren even eens niet verschenen. Hun was ten laste gelegd, dat zij den 27eti Mei te Hoorn gerst hadden gestolen. Zij hadden op genoemden datum gerst gelost vooralen koopman Kool van Abbekerk. Eén zak daarvan brach ten zij naar een tapperij te Hoorn en 's avonds ver kochten zij hem voor 1, waarna zij dezen opbrengst deelden. ALKMAARSCHE COURANT iPARl/wVl HINDERWET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter algemeene kennis, dat heden op de gemeente-secretarie ter visie is gelegd hel aan hen ingediende verzoek met bijlagen van C. A. BEUDE- KER, aldaar, om vergunning tot het oprichten van een champagnepilzfabriek, waarin een gasmotor van 1 P.K., in het perceel Zilverstraat, Wijk A No. 6. Bezwaren tegen deze oprichting kunnen worden in gediend ten raadhuize dezer gemeente, mondeling op Maandag 11 Juli e.k., 's-voormiddags te elf uur en schriftelijk vóór of op dien tijd. Gedurende drie dagen vóór gemelden dag kan de verzoeker en hij, die be zwaren heeft ingebracht, op de secretarie dezer ge meente van de terzake ingekomen schrifturen kennis nemen. Burgemeester en Wethouders voornoemd. G. RIPPING, Voorzitter DONATHSecretaris. Alkmaar, 27 Juni 1910. ALKMAAR, 29 Juni. ....En daar werd duisternis over het geheele land. Zoo luidde de tekst van de preek, die Keizer Wil helm Zondag te Kiel heeft gehouden, te Kiel, waar het sportgenot wordt gestoord door de hooge politiek welke blijkbaar op het water tot krachtiger uiting komt dan op het land. Voor zijn genoegen woont de Keizer er de zeilwedstrijden bij en hij wordt dan steeds bezocht door zijn rijkskanselier, die, hij moge von Bülow of v. Betlnoann Hollweg heeten, het pleizier komt beder ven. En onder den indruk van het bezoek van den heer v. Bethmann Hollweg heeft de Keizer gepreekt over de duisternis in het geheele land. Er is een tijd ge weest hij ligt nog niet ver achter ons dat de Keizerlijke spreker eens zeide: „ik duld geen zwartkij kers in mijn rijk. Laten zij het Duitsche stof van hun schoenen schudden." Toen was hij nog de overmoedige redenaar, van vóór het historische Novemberincident. Thans spreekt hij hoogst zelden en nu heeft hij door een preek tot de bemanning van zijn jacht aan het volk verkondigd, hoe somber hij gestemd is. En ziet, nauwelijks heeft de Keizer gesproken, of het blijkt -alsof het een hard achteruitgaande slecht - staande zaak betreft dat de opruiming van minis ters voortduurt. Eerst ging de Duitsche staatssecre taris Dernburg, de liberale, bekwame staatsman, die het onder het tegenwoordige stelsel niet langer kon uit houden, toen kwam bet bericht dat de Pruisische staatssecretarissen Von Moltke en Von Arnim waren heengegaan en nu wordt gemeld, dat de Pruisische mi nister van financiën Von Reinbaben, een conservatief talentvol en ijverig staatsman, zijn ontslag heeft ge nomen, hetgeen de Keizer hem in Kiel heeft gegeven, en dat eveneens de minister van buitenlandsche zaken Von Schoen zijn portefeuille heeft neergelegd. Het aftreden van Von Reinbaben, die in spotprenten reeds als de toekomstige rijkskanselier werd gedoodverfd en gehekeld, komt betrekkelijk onverwacht. Hij kon het noch met. v. Bülow nóch met diens opvolg-er vinden. Dat zijn politieke rol is uitgespeeld gelooft niemand. De ontslagname zal wel een stap achteruit zijn, om be ter te kunnen springen. Het vertrek van den man van buitenlandsche zaken is minder een verlies dan dat van zijn collega van, financiën. Hij stond herhaalde lijk bloot aan aanvallen in de Marokka-zaak, waar in hij naar veler inzicht te verzoenend optrad, einde lijk in de Mannesmannkwestie en tenslotte is het hem in de pers geweldig kwalijk genomen, dat hij op zijn visitekaartjes inplaats van Von Schoen, de Schoen had laten drukken. De benoeming- tot gezant te Parijs, wij zend op een goede verstandhouding tusschen Duitsch- land en Frankrijk, moet hem persoonlijk uiterst wel kom zijn. De Köln. Ztg., dat zijn buitenlandsche ar tikelen uit de Berlijnsche Willielmstrasze, dus uit do officieele bureaux ontvangt, geeft hem geen loffelijk getuigschrift mede, waar het in verband met zijn op volger zegt: *,,Wij twijfelen niet of het zal diens,ener gie gelukken de vele fouten, welke men aan Buiten landsche Zaken verweet, uit den weg te ruimen. De opvolger is vermoedelijk de heer Von Kinderlen Wachter, gezant te Boekarest. Hij wordt geprezen als een bekwaam, karaktervol man. Een vraag is het ech ter of hij gesneden is uit het hout, waaruit ministers gemaakt worden men kan een bekwaam en karakter vol man zijn, doch als minister niet deugen. Boven dien heeft deze heer reeds een verbazend mal figuur geslagen in den Rijksdag. Het was in de veelbewo gen Novemberdagen van 1908. In den Rijksdag zou geïnterpelleerd worden over het bekende Keizer-inter view, dat in de Daily Mail had gestaan en zooveel op zien baarde. Aan de ministertafel zat een vreemde lieer, die deed alsof hij daar hoorde. Hij droeg- een op vallend geel vest en men herkende in hem den man, die nog al eens het trefpunt van satyrieke bladen als Kladderadatsch was. Tot groote verbazing van den Rijksdag, ging de heer, die enkele dagen te voren uit Boedapest was gekomen en dus van de toestanden aan het ministerie van buitenlandsche zaken geen greintje af wist, spreken. De verbazing duurde slechts kort, maakte plaats voor een luidruchtige vroolijkheid, wel ke de voorzitter niet vermocht te temperen. Door uit bundig gelach herhaaldelijk onderbroken, verkondigde hij allerlei enormiteiten en toen hij geëindigd had, steeg er een hoongelach op. De algemeene indruk was toen, dat hij een minister-kans had verspeeld. En thans vermoedelijk toch benoemd! En daar werd duisternis over het geheele land Men kan haast geen Duitsch blad opslaan of men leest artikelen, welke deze woorden als tekst konden hebben. Zelfs wordt als eenig- middel om deze duis ternis weg te vagen, aangeprezen. de oorlog. „Verbetering van onze toestanden is alleen clan mo gelijk, wanneer wij door moeielijke complicaties naar buiten, bijelkaar gedreven worden, of als een ster ke man-van-de-jlaad zonder vrees in de hoogste functie wordt geplaatst en daar zoo lang werkt, tot hij zijn werk voltooid heeft. Welk werk? De wedergeboorte van den grooten Bismarckschen tijd! De „rijkshoofd- onderwijzer" Von Bethmann Hollweg zal toch zelf moeten inzien, dat hij aan deze onoverkomelijke taak niet opgewassen is." Zoo schrijft de Hamb. Nachr. Er is gelukkig nog- een deel der pers die zulk een blik op den-stand van zaken aan zwartldjkerij toe schrijft, die niet wil hooren van den oorlog, maar die een ander middel heefteen ferme, opgewekte verkie zingsstrijd met frissche leuzen, die vooral de lauwen, de onverschilligen wakker maken. Dan zal de man van het „wij zullen eens zien en hooren", van den schep pingsdrang-, die uit niets blijkt, de filosoof, die de natie het politieke beloofde land! niet kan geven, die haar niet van het partijgelcnoei kan verlossen, van het too- neel verdwijnen. Geen oorlog-, maar een verkiezings strijd kan de duisternis wegvagen, aldus het andere deel der pers, dat zeker het meest sympathie is en ver moedelijk het best vertolkt, wat er op het oogenblik onder het grootste deel van het Duitsche volk wordt gevoeld. EERSTE KAMER. Gisteravond vergaderde de eerste Kamer. Ingekomen was een Kon. boodschap, houdende het bericht van het overlijden van de Prinses von Wied. De Voorzitter sprak woorden van hulde aan de na gedachtenis van H. K. H. Prinses von Wied. Spr. stelt voor, de Koninklijke boodschap met een eerbie dig adres van rouwbeklag te beantwoorden. Aldus wordt besloten. Mededeeling werd gedaan van verschillende inge komen stukken en Kon. besluiten, o.a. van een dank betuiging der Engelsche regeering voor het door de Kamer aangeboden adres van rouwbeklag bij liet over lijden van koning Edward. De heer Van Weideren Rengers zei dat lezing en herlezing van de laatst in gediende nota-Van Heeekeren hem tot de overtuiging gebracht hebben, dat, al is de strekking niet duide lijk, er beschouwingen in voorkomen, die ter kennisse van de regesring dienen te worden gebracht. Waai de nota nu alleen aan de leden is rondgedeeld, stelt spr. voor, de nota ook aan den minister van Buiten landsche Zaken te zenden. De Voorzitter betwijfelde, of een nota, als die van baron Van Heeekeren, door de Kamer, met het oog op 't reglement van orde, wel kan worden behandeld. Sj>r. meent, dat het beter ware geweest, vroeger de nota teizijde te leggen. Nu dit niet is geschied, zal hij zich tegen het voorstel-Rengers niet verzetten. Besloten werd de nota te zenden naar den minister van Buitenlandsche Zaken. De voorzitter deelde mede, dat de Kamer Woensdag- in de afdeelingen zal vergaderen en Donderdag in het openbaar ter behandeling van de gereed zijnde ont werpen o.a. die betreffende de rechterlijke organisatie. De Kamer gaat in de afdeelingen tot vaststelling van het adres van rouwbeklag aan H. M. de Koningin. De vergadering werd verdaagd tot Donderdag 11 uur. ROUW IN LIET LEGER. Ingevolge de bevelen van de Koningin zullen de officieren van de landmacht gedurende vijf dagen, in gaande 28 dezer, rouw dragen voor Prinses Marie dei- Nederlanden. De rouw zal bestaan in een rouwstrik om den linker-bovenarm, zonder rouwfloers aan het gevest van de sabel. PROV. STATEN VAN NOORD-IIOLLAND. Bij besluit der Staten van 20 Juli 1909 werd aan de Langedijker Winkeliers-, Nering-- en Vakvereeniging te Zuid-Scliarwoude, voor haren cursus in handelson derwijs, over 1910 eene bijdrage van 47 verleend, o m. onder voorwaarde, dat van Rijkswege ten minste i 225 en van Gemeentewege ten minste 20 werd toegezegd of beschikbaar gesteld, met kostelooze be schikbaarstelling- van lokaliteit, vuur en licht. Bij later schrijven deelde het bestuur mede, dat door het Rijk slechts 175 was toegestaan, daarbij verzoe kende dat het provinciaal subsidie desniettemin tot het gestelde bedrag toch mocht worden verleend'. Uit het antwoord van den Minister blijkt, dat het Rijkssubsidie lager werd gesteld, met de bedoeling dat de Gemeente op meer krachtige wijze zou steunen dan aanvankelijk ontworpen was. Ged. Staten stellen nu voor het bedrag van het pro vineiale subsidie ongewijzigd te laten, maar in de voorwaarden het bedrag- van het Rijkssubsidie te wijzi gen. ARRONDISSEMENTS-RECHTBANK TE ALKMAAR. Zitting van Dinsdag 28 Juni 1910. HET SPOORWEGONGELUK NABIJ BERK HOUT. Johanna Wilhelmina van R., spoorwegwachteres te Hoorn was ten laste gelegd, dat zij den Hen Mei in dienst van de H. IJ. S. M., op wacht zijnde bij post 12 onder Hoorn, de afsluitboomen bij den overweg, welke daar vlak bij is, verzuimde te sluiten, toen de trein die om 11.12 van Hoorn naar Alkmaar vertrekt, daar langs lew am. Ten gevolge van dit verzuim kwamen een paard en rijtuig, bestuurd' door Cornelia Dekker, met den trein in aanraking. Dekker werd' tegen den grond geslagen en werd zoo gewond, dat hij vijf weken lang buiten staat was werk te verrichten. Beklaagde, die reeds 17 jaar lang bij de maatschap pij in dienst is, bekent haar verzuim; drie minuten voordat de trein er langs kwam, hadi zij de afsluitboo men moeten sluiten. Er komen omstreeks 11 uur drie treinen na elkaar langs den overweg, in den regel blijft beklaagde buiten de hoornen, totdat alle drie ge passeerd zijn. Op den llen Mei was de trein, waarme de het ongeluk gebeurde te laat en was beklaagde aardappelen gaan schillen. Zij zag het ongeluk ge beuren, Dekker werd van den wagen geslingerd en bloedde uit zijn hoofd'. Jent je Rientsma, rijksveldwachter te Hoorn ver klaart, dat de trein van 11.12 iets te laat uit Hoorn vertrok, getuige bevond' zich in den trein, in den ach tersten wagon. Hij bemerkte dat er vlak bij wachtpost 12 geremd werd. Hij keek uit het raampje en za-g, dat de afsluitboom aan den kant van den weg naar Berk bout open stond en er een rijtuig aangereden was. Het paard lag tusschen de rails en de wachterswoning, oven verder de verbrijzelde wagen. Getuige ging- den trein uit en zag- beklaagde loopen op haar erf. Op de bank in het wachthuisje zag hij een bak met aardappe len staan. Getuige heeft daarna geneeskundige hulp in doen roepen voor den gewonde. Cornells Dekker te Berkhout vertelt nogmaals de toedracht van de zaak. Hij was met een bakwagen op weg naar Berkhout. Toen hij bij de afsluitboomen kwam, waren deze open en was er niemand bij. De trein greep paard en wagen (eigendom van den heer Stapel) en door den schok werd getuige, in het gras geslingerd. Vijf weken lang kon hij dientengevolge niet werken. Johan Hendrik Israël, stationschef te Hoorn, gaf verschillende inlichtingen omtrent het vertrek en de aankomst der genoemde treinen. Had de wacliteres volgens het reglement haar plicht gedaan, dan had zij drie minuten voor den tijd, dat de trein langs moet komen, de boomen gesloten." Ten gerieve van het publiek evenwel, mogen de boo men, wanneer de trein nog niet in zicht is, even open gemaakt worden. Beklaagde deelt mede-, dat zij door de Maatschappij gestraft is met drie dagen inhouden van tractement. Auke Jellingma, seinhuiswachter te Hoorn bediende den llen Mei de- seinklok aldaar. Hij heeft de klok doen afslaan, toen de trein van Hoorn naar Alkmaar nog niet vertrokken was, maar het de tijd van het eigenlijk vertrek was. Was beklaagde op dit signaal afgegaan dan waren de boomen toch op tijd afgesloten. Dr. Hendrikus Laurman verklaart den llen Mei ge waarschuwd te zijn, dat er een ongeluk was gebeurd. Hij spoedde zich naar de plaats des onheils en verbond den gewonde, die zeer zenuwachtig was. Ruim drie we ken heeft hij Dekker onder behandeling gehad. Beklaagde vertelt de rechtbank, dat zij nog 4 kinde ren thuis heeft, waarvan de jongste 11 jaar is en de oudste zijn kost nog niet kan verdienen. De officier van justitie is van meening, dat het ongeluk veel erger had kunnen zijn, en tamelijk goed afg-eloopen is. Dat neemt niet weg, dat beklaagde straf moet ondergaan. Zij heeft echter de zaak rid derlijk bekend en niet getracht de schuld van zich af te werpen. Wanneer beklaagde geen gevangenisstraf krijgt, acht de chef van Hoorn het niet onmogelijk, dat zij in haar betrekking gehandhaafd blijft. Z. E. A. wil beklaagde hierin ter wille zijn en eischt daarom een hechtenisstraf voor den tijd van 14 dagen. DIEFSTAL. .1 acob BI. te Schellinkhout had zich den 20en Mei schuldig gemaakt aan diefstal van schelpen. Beklaag de was niet verschenen, maar had' het1 hem ten laste gelegde bekend. Hij had de opbrengst ten eigen bate aangewend. Arie Spel te Hoorn verklaart den 20en Mei 's avonds om 8 uur beklaagde gezien te hebben met een bakwa- gen, waarvoor een ket gespannen was. Hij laadde 20 zakken schelpen op zijn wagen en vertrok daarmede. Cornells Duin te Enkhuizen deelt mede den 20en Mei een, hoop schelpen te hebben liggen op den Zee dijk. Den volgenden dag bemerkte hij, dat er een hoe veelheid van verdwenen was. Dé officier acht het wettig en overtuigend! bewijs geleverd en eischt wegens diefstal 2 weken gevange nisstraf. naar een tapperij te Hoorn en 's avonds verkochten zij hem voor 1, waarna zij dezen opbrengst deelden. Cornelis van der Kooy, sjouwerman te Hoorn, ver klaart den 20sten Mei met beide beklaagden geholpen te hebben een schip met gerst te lossen, dat in de Turfhaven lag. Om een uur of vier zag hij beklaagde het gemorste gerst opvegen en in een zak doen. Omdat deze niet vol was, deed hij er nog wat gerst bij uit een anderen zak. Hij liep met dezen zak weg, wat voor getuige aanleiding was den schipper te waarschuwen. Later bleek dat hij den zak g-ebracht had in de. tappe rij van Pieter Spel. Jantje de Vries te Hoorn kreeg beklaagde op voor noemden datum in haar woning met een zak gerst, dien zij kocht voor 1. Den zelfden avond nog werd de zak door de politie in beslag genomen. Willem Kool, korenhandelaar te Abbekerk had Ul derik Z. opdracht gegeven de gerst te lossen. Hij deed dit met zijn mede-beklaagde,' den schipper en diens zoontje. Getuige had Z. daartoe een aantal zakken verstrekt. De Officier van justitie acht beklaagden schuldig aan diefstal en eischt tegen ieder hunner 1 maand gevangenisstraf. BELEEDIGING. Willem van den A., kunstschilder te Eg-mond' aan den Hoef was ten laste gelegd, dat hij den 17en Mei aldaar den opzichter van den provincialen waterstaat G. Snoeks beleedigd had, door hem het woord „ploert" toe te voegen. Gerardus Snoeks te Egmond aan Zee vertelt, wat er gebeurd is. Hij kwam den 17en Mei van Egmond aan Zee en wilde naar de secretarie te Egmond-Binnen g-aan. Dicht bij de abri van de tram zag- hij de heeren Van der A. en Timmer staan met een poney-wag-en. De heer Van der A. voegde hem toen plotseling voor zoover hij weet zonder eenige aanleiding- het woord „ploert" toe. Wel bestaat er eenige vijand schap tusschen hen, en had getuige toen beklaagde ha telijk lachte zijn compliment gema'akt. Beklaagde beweert dat getuige Snoeks niet zijn compliment maakte, door met de hand' aan zijn pet te tikken, maar dat hij met de vingers op zijn voorhoofd wees als om te vragen of beklaagde wel goed! bij het verstand' was. Dat bracht hem er toe het woord „ploert" te gebruiken. Christiaan Timmer, le concertmeester van het con certgebouw te Amsterdam verklaart bij de abri ge staan te hebben op voormelden datum, toen het ge beurde tusschen beklaagde en Snoeks voorviel. Getui ge zag, dat Snoeks meermalen met zijn hand een be weging naar zijn voorhoofd' maakte, als om aan te» duiden, dat beklaagde niet goed! bij het hoofd was. Daarna voegde beklaagde hem het beleedigende woord toe. De Officier van justitie acht het in dezen gewenscht zifh bij de dagvaarding te bepalen en niet na te gaan al de quaesties, die aan deze beleediging ten grond slag liggen en waarvan de zaak-Pranger wel een van de voornaamste is. Beklaagde mocht niet, al bespotte de opzichter hem, dezen het woord „ploert" toevoegen. Wel degelijk heeft hij zich aan eenvoudige beleediging schuldig gemaakt. De houding van den opzichter was evenwel prikkelend, tartend geweest tegenover beklaagde, weshalve hij een geringe straf zal eischen, n.l. 5 boete subsidiair 5 dagen hechtenis. Mr. K. Cohen Stuart, verdediger, laat in zijn korte rede uitkomen, dat de president en de officier van justitie zijn taak reeds gemakkelijk hebben gemaakt. Was de zaak-Pranger te berde gebracht, en beklaagde daarbij verkeerd' beoordeeld, dan zou hij een warm pleidooi ten zijne voordeele hebben gehouden. Thans refereert hij zich aan het oordeel der rechtbank. Gemengd Nieuw s. EEN BEROEPINGS-QUAESTIE. Een eigenaardige quaestie op kerkelijk gebied doet zich te Delden voor, nu er een predikant moet worden beroepen in plaats van ds. Jungius, het vorig jaar Augustus overleden, dewijl de dood van zijn échtge- noote in-het laatst van het vorig jaar vrij spoedig het ;'ratie-jaar deed eindigen. Ds. J. behoorde tot de vrij-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 1