DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Honderd en twaalfde faargang. Zaterdag 2 Juli 1Q10 Do Brusselsche Tentoonstelling. FEUILLETON. Het nest van den sperwer. Uit school en huis. No. 153 ALKMAARSCHE COURANT. II1 X D E It H E T. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter algemeene kennis, d at zij bij besluit van heden onder voorwaarden, vergunning hebben verleend aan J. OTTER Sr, aldaar, tot het oprichten van een mineraalwaterfabriek, waarin een stoom- en andere machines in het perceel Spanjaard- straat, wijk C No. 14. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONA TH, Secretaris. Alkmaar, 30 Juni 1910., XI. (Particuliere correspondentie). Er is toch niets dat zoo vermoeit als een tentoon stelling. Loop vijf uur door de dreven van het Zoni- ënbosch en gij voelt geen vermoeienis. En toch is er weinig variatie: Boomen. Een enkele maal wat of ficieren te paard, een wandelende school, een „steen weg", onveilig gemaakt door jakkerende automobie len. Verder kunt gij u vroolijk maken over de malle namen der boschwegen, als „de welriekende dreef", de „damenrustdreef', de „varengstraat-straat" (sic!) maar meer variatie is er dan ook niet. Er is het spel van licht en schaduw, er zijn telkens weer anders zin gende „vogel-yns", er is de stilte en de stemming en het boschgeweefdat is al. En op de tentoonstelling is het al variatie. Nauw zijt gij den hoofdingang in of het rechts tegen het Ter Kamerenbosch opschietende bouwsel van 10, 20, 30 ba rokke, de aandacht trekkende, drukdoende paviljoens en gebouwtjes zijn in staat uw architectonische maag onpasselijk te maken als gij op dat punt gevoelige maagzenuweu hebt. Gelukkig ligt het grillige en wel aardige oud-Brussel wat verstopt, anders bekwam u van dien kant ook nog een architectonische duizeling. Intusschen gij bewaart uw kalmte door rechts uw oog te laten wijden op het groen van het Ter Kame renbosch, dat men wel'mooier als achtergrond had kunnen gebruiken, en door links het pompeuse Belgi sche hoofdgebouw, in' den echten grooten tentoonstel lingsstijl gebouwd, te bekijken. Als één gebouw in zijn uiterlijk zijn bestemming aangeeft, dan is het dit. Dit kan onmogelijk iets anders zijn dan een tentoon stellingsgebouw. Gaat gij nu verder rechtuit, dan zijt gij, altijd ar chitectonisch gesproken, verloren. Want de variatie in de gebouwen wordt aan het uiteinde van het eerste groote tuinplein oneindig. Gij hebt nu rechts dat on rustbarende doorelkaar van paviljoens, tempels, huis jes, molens, café's, waar de meest heterogene dingen, als half en half nitrate de soude, zeep, hydraulische machines, electrische machinetjes, sigaren enz. enz. enz. zijn ondergebracht. Gij meent in de namaakhui- zen van Brussel en Antwerpen, die, hoe mooi ook, hier wat wonderlijk doen, eenige rust te zullen vinden, maar wacht maar eens. Van alle zijden Architecto nisch geschetter-. Gaat gij den verbindingsweg naar het tweede tuinplein door, dan wachten u daar res taurants in alle stijlen van de wereld met een geweldig gedrang voor het paviljoen van de groote bonthande laars Révillon frères, een paviljoen dat met dat van Monaco de eer deelt de drukstbezochte van de heele tentoonstelling te zijn. Van Révillon is dat te begrij pen. De dames willen gaarne zien, waar haar bont vandaan komt. Maar van Monaco? Wij hebben het van binnen en wij hebben het van buiten bekeken en begrijpen nog altijd niet waarom men daar zoo gaarne heen gaat. Is dat nu alleen de' mode, de naam, het prettig-slechte, het geurige wij weten het niet, maar zooveel is zeker dat men een groot gedeelte van het leger van Monaco hierheen heeft moeten sturen om op dit nieuwe plekje vaderlandschen grond de orde te handhaven. En toch is er niet het minste speel - bankje, ja wij hebben in het veel te groote paviljoen gezocht naar één herinnering aan die instelling en deze. niet gevonden, behalve dan misschien in den onnoodig-royalen opzet van het geheel, die op een ruime beurs wijst. Maar nu zijn wij den verbindingsweg toch doorge gaan en het tuinplein overgestoken in gedachten. Gelukkig alleen in gedachten. Want in werkelijkheid is die verbindingsweg niet alleen gevaarlijk voor een architectonische maag'. Hij is het ook voor uw werke lijke mitsgaders voor uw portemonnaie. Want hier zijn vele zitjes, waar o. a. allerlei champagne-firma's u haar waren voorzetten. En groot is dus de verlei ding om als het niet stuift hier amechtig neer te zinken, de tentoonstelling tentoonstelling te laten en rustig het publiek voorbij te zien dribbelen. Ja nu de tentoonstellingen zoo groot gaan worden, nu het zoo onmogelijk is haar in 10, 20, 30, 40 dagen heele- maal goed te zien, nu men zelfs 4, 5, 6 dagen noodig heeft om overal langs te vliegen, nu komt bij ons het idee of de eigenlijke tentoonstelling niet bezig is van karakter te veranderen. Vroeger was zij een rijsten- brijberg, dien men door moest eten, om tot het Luilek kerland der restaurants te komen. Doch nu die berg zoo is geworden, dat men hem niet door eten kan, nu is het gevaar groot dat hij van berg uithangbord wordt of dat men den tunnel, die in deze verbindingswèg gebruikt om direct in het Luilekkerland der champag nebars te komen. Want naarmate dat wanhopige ge voel van de tentoonstelling toch niet te kunnen bevat ten, grooter en meer gemotiveerd wordt, naar die ma te zal wel het verlangen levendiger worden om maar geen poging tot kijken te doen en direct neer te zin ken bij Bovril, Sarlet, Sober, Moët et Chandon, Grand Hotels, Rosmeulen, Schlichte, Bodega, Leien, Mercier, Maison du Peuple, Hansahaus en hoe al die kapelle tjes in den verbindingsweg mogen heeten. V ij laten dien weg dus links liggen en nemen koers langs het groen en wit van de uitbreiding der Belgi sche sectie. Wij komen nu in een wonderlijken uit hoek van dc tentoonstelling, waar men van wege de kiosken, gebouwtjes enz. enz. de kluts totaal kwijt raakt. Het is de exotische hoek: Brazilië heeft er een. de Nederlandsche taal is t-e arm om te zeg gen wat Brazilië er heeft. Het is iets geweldig groots, hoogs, met veel beelden, een ding van een paar reus achtige afmetingen, een gebouw zonder doel, een huis zonder inhoud, een ingang zonder huis, een paviljoen in den overtreffenden trap. Het heeft geweldige moei te gekost om dit ding klaar te krijgen. Weken lang werd men hier bestoven en werd er geschreeuwd van boven naar beneden dat het een aard had. En steeds werden er stukken stuc, en armen, hoofden, borststuk ken van beelden enz. opgeheschen. Zoodat men er nu eigenlijk verbaasd over staat dat er nog maar zoo wei nig beelden op staan. En waarvoor dit alles dient? Wij begrijpen maar één reden: om naar buiten te geu ren, om te zeggen: „Brazilië is er ook nog", om acte de présence te maken, wat overigens voor Brazilië heel wat minder noodig schijnt dan voor Nederland of Monaco bijv., die ook groote en de aandacht trek kende „paviljoens" hebben. Na Brazilië krijgen wij weer een veld, waar de ge bouwen in velerlei kleur en vorm welig opschieten. I Eerst allerlei waterleiding, steenkolen- en gaspaleisjes en dan de Eransche koloniën, leuk, smaakvol en schil- 1 derachtig ondergebracht in allerlei kleinere gebouw- i tjes, waarvan er een in Afrikaanschen stijl en slik- kleur, een in gloeiend rood en de mooie gebouwtjes van de Noord-Afrikaansehe koloniën zéér opvallen. Hier heeft men op heel wat eenvoudiger en minder grootdoenerige wijze hetzelfde bereikt als in het Bra- ziliaansche geval: de aandacht trekken, wat op een tentoonstelling natuurlijk noodig is. Óp dat punt schijnt Frankrijk ons met zijn koloniën even gelukkig als Nederland met zijn geheel. Maar ook overigens gaat de vergelijking op in zoover als de inhoud hier evenmin als in Nederland overzichtelijk is, evenzeer ietwat samengepakt, zonder veel relief en zonder voor stellingen en schikkingen, die de uit zijn aard op- peivlakkigen tentoonstellingsbezoeker interessee ren. Alleen de negers, die trekken in hun kleurige Eransche uniformen zeer de aandacht. Vooral na tuurlijk van de jeugd. Maar als wij goed gezien heb- vben, interesseeren zich ook heel veel dames voor etli- nographische studiën in anima vile op deze negers. 1 en minste zien wij er velen telkens met die heeren in gesprek. Of deze negers moeten nog al wat soci ale relaties hebben in de Belgische hoofdstad. Bij -de Eransche koloniën treden dus de gebouwen en de wachters het meest op den voorgrond. Wil men nu in gedeeltelijke tegenstelling hiermee een tentoon stelling hebben, die als zoodanig en om zichzelf het meest interesseert, dan stevene men oud-Dusseldorf voorbij het kan zonder de minste gewetenswroeging EEN ROMANTISCH VERHAAL UIT DEN TIJD VAN DE PURITEINEN DER 17de EEUW. door BARONES ORCZY, Schrijfster van: De Roode Pimpernel, Ik zal ver gelden, Een zoon van het Volk, etc. 3) Zijn geheele manier van doen werd nu anders. Alle schijn van verlegenheid en vroomheid was van zijn ge zicht als weggevaagd. De uitdrukking op zijn gelaat toekende sluwheid en verraderij. Hij kwam dichter bij Charity, greep haar hand, terwijl hij een vinger aan zijne lippen bracht. „Ge zoudt denken, dat het hier een doodonschuldig gezin was, niet waar?" Hij herhaalde zijn vraag. Zijn stem ging over in een bijna onhoorbaar gefluister. Zijn mond had hij zoo dicht bij haar gebracht, dat zijn adem haar neus roerde en in haar gezicht kriewelde. Zij rilde van angst. Zijn manier van doen was zoo ontzettend ge heimzinnig! „Ja. ja....!" knikte zij bevend. „En ik zeg u, hier i s iets aan de hand!" zeide hij op een toon van gewicht. „Maar, meester Busygijgij maakt mii angstig. zeide zij, terwijl de tranen bij haar op kwamen. „Wat zou hier aan de hand zijn!?" Busy stak zijn beide handen ter hoogte van zijn kin op, en begon met zijn rechter op de vingers van zijn linkerhand te tellen. „Numero één", begon hij ernstig. „Hier is een rijke erfgename! Ten tweede: Onze heer Marmaduke is zoo arm als een kerkrot! Ten derde: Er is hier iemand in huis, secretaris noemen ze hem, ofschoon hij nooit eenbrief schrijft, maar altijd over allerlei boeken gebogen zit. Welnu, wat. concludeert gij uit deze gegevens? Zeg me nu eens, wat er gebeuren zal?" vroeg hij, Charity triomfantelijk aanziende. „Wat zal er gebeuren, Loflied? Ik vat het niet!" vroeg zij angstig. „Ik zal het u zeggenantwoordde hij zoo ge heimzinnig mogelijk. „zoodra ik het weet. Maar denk aan mijne woorden: Er is hier iets op touw ge zetZeg vooral absoluut niets, niets, tegen dien onnoozelen bloed!" fluisterde hij, door het geram mel de nadering van Courage hoorende. „En let nu goed op, liefste, g-ij mocht bij geval iets bijzonders op merken Als ik het ontdek, slaan wij er een fortuin uit Andermaal bracht hij den vinger aan zijn lippen, wisselde met, Charity een blik van verstandhouding en drukte waarschuwend haar de hand. Maar op het- ze foogenblik was hij weer de oude Busy geworden, met zijn vrome gezicht en zijn lagen neustoon. De klank van vele stemmen, de golving van jeugdig ge- lacht, het gerinkel van gespoorde laarzen óp het ge plaveide pad, had de nabijheid der hooge gasten aan gekondigd. HOOFDSTUK II. OP EEN JULI-NAMTDDAG. i In een hoek van het park waren de voorname gasten I op een. andere kegelbaan bijeen. Daar zien wij Sir 1 Marmaduke, een vurig aanhanger van den Lord Pro tector en de Puriteien, de man die in dezen achter hoek van Kent met alle macht Cromwell had ge steund. Hij was een echte Rondkop stram van houding, scherpe trekken en holle oogen, ge kleed in een donker wambuis en korte broek, beide zonder eenige versiering. Zijn rond afgeknipt haai mat een plat achterhoofd zien. Zijn gezicht is hoekig, en de dikke kaal geschoren lippen houdt hij stijf op elkaar. Nabij hem zit op een stoel van ruw hout zijne schoonzuster Amelia Editha, wedüwe van een ouderen broeder. Zij is nog een werkelijk knappe vrouw, wier gelaat echt-er ontsierd werd door een trek van onver- gedaan worden en zette men koers naar Canada, dat ook hier aan de grens der bewoonde wereld ligt. Uit een tentoonstellings-teehnisch oogpunt wij hadden al eens gelegenheid er op te wijzen schijnt ons deze tentoonstelling de meest geslaagde. Hier is men het meest nog eens, vergeving, lezer! doel bewust geweest. Het is waar en wij verliezen niet uit het oog, dat Canada al tentoonstellend iets anders wil bereiken dan veel andere landen. Canada wil be woners hebben. En dus adverteert het zichzelf als het beste en in het gebruik het goedkoopste land. En al adverteerend moet het zich niet vooral richten tot de beschavings-aristocraten, doch tot de groote menigte, tot de candidaat-landverhuizérs. Dat doet het met iets onmiskenbaar kermisachtigs. Maar toch ook weer met zooveel handigheid en met zooveel menschenken- nis, dat ons deze expositie in menig opzicht voorbeel dig lijkt. Van buiten trekt het weinig de aandacht: er staan vlak bij den ingang een menigte banken, die den ver moeiden tentoonstellingsbezoeker de gelegenheid ge ven eerst eens uit te rusten. Doch van binnen is het geheel anders dan andere gebouwen. Niet smaakvol ler, wel frisscher en practischer. Er is niet te veel in samengepakt, maar wat er is, kan men gemakkelijk en prettig overzien. De leelijke, verlichte, levensgroote portretten in het midden, benevens de menigte uitnoodigingen om eens met Canada een proef te nemen, op vele wanden en pilaren geschrexen, zetten wij op de kermis-rekening. Blijft het idee om verder de verschillende secties onder te brengen in een massa uitbouwsels, die of hun licht van buiten krijgen, terwijl de toeschouwer in het duister staat of onder scherp kunstlicht gebracht zijn. De ruimte boven die uitgebouwde vertrekken is dan o. a. gebruikt om (als fries) groote gekleurde glasfoto grafieën aan te brengen, die buitengemeen goed uit komen, Trouwens ook overigens vindf men er heel mooie, groote foto's. In die uitgebouwde afdeelingen nu worden de ver schillende takken van volkswelvaart ondergebracht. Doch alweer héél handig. Op den achtergrond een doek, voorstellend een Canadeesch landschap, dat naar voren langzamerhand in „werkelijkheid" over gaat. Zoo vindt men er den graanbouw en de graan- verzending met een werkelijk zich bewegend trein tje voorgesteld, terwijl men daarvoor, smakelijk op gesteld, vindt de verschillende graansoorten, de wijze van verpakking, de artikelen die uit graan gemaakt worden enz. enz. Heel mooi en frisch is zoo ook de ooftbouw met een magnifieke etalage ooft. Hier komt gij in de bosschen en in maagdelijke stre ken, waar nog een interessante dierenwereld is, die gij in levenden lijve" vindt voorgesteld door opgezette die ren, welke vooraan in het panorama staan. Alleen een reusachtige beer is hier wat al te veel „kermis," waar hij in zijn poot een kaart draagt, vermeldend, dat bij nu niet meer te vinden is, nu er zooveel nieuwe menschen in Canada komen. De candidaat-landverhui- zers weten het nu. Verder vindt men levende bevers en levende beertjes als zij er tenminste nu zijn: zij zouden komen, doch wij hebben nog geen gelegenheid gehad hen weer te gaan opzoeken, heel in Canada, achterin de expositie. Ook deze diertjes staan voor een gedeeltelijk reëel, gedeeltelijk geschilderd achter- land van woeste natuur. Voor een andere af deeling, het oerwoud voorstellend, vindt gij de houtsoorten. Op dezelfde wijze kunt gij nog de visschen, de mijnen en haar producten, het noorderlicht, allerlei gesteenten, de metamorphose van hout tot papier en wat niet al bewonderen. En alles is goed, ruim opgesteld, smake lijk voor iedereen, belangwekkend, goed toegelicht en belicht. Waarlijk dit is in zijn soort een model-ten toonstelling, waar Canada veel plezier van zal beleven omdat het doel van den tentoonsteller hier werkelijk in elk opzicht bereikt wordt. Wil men doelmatig tentoon stellen, dan geeft Canada liier een uitstekend voor beeld, dat, ontdaan van wel wat schreeuwerigs, soms wat kermisachtigs of minder smaakvols, overal met goed succes gevolgd kan worden. (Wordt vervolgd). TER OVERDENKING. „In ieder kind worden inzonderheid twee begeerten gevonden, welke de opvoeding moet trachten te bevre digen. Weetgierigheid en lust om bezig te zijn." "tJ. Fransen). Deze uitspraak komt voor in een opstel over Han denarbeid en dateert uit den tijd, toen dit leervak (al willen sommigen hier van geen „vak" weten, gebrui ken wij het woord gemakshalve) nog in ons land ge ïntroduceerd moest worden. Het behoeft ons daarom niet al te zeer te verwonderen, dat na deze uitspraak terstond volgt: „Voor de eerste beeft de school reeds I gezorgd. Voor de laatste is dit niet het geval." Onze sympathieën kunnen ons wel eens tot uitspra ken verleiden, die wij bij nader inzicht moeilijk zouden kunnen verdedigen. Hier is er zoo een. Heeft de school niet gezorgd voor den lust om bezig te zijn? Wat is er dan van de zelfwerkzaamheid der leerlingen geworden? Menig onderwijzer(es) zou hem, die aan de zijde van den heer Fransen staat, in de klas kunnen introduceeren en triomfantelijk toeroepen: „Zie, hoe ze bezig zijn!" En daarbij behoefden griffels of pot- looden en pennen nog niet eens noodzakelijke ingre diënten te zijn. Er kan ook in de klas gespeeld, ja zelfs comedie-gespeeld wordenPlerinner u slechts bet stilleventje, geschilderd in een der laatste afleve ringen van School en Leven. Tooneel: laagste klasse. Handelende personen: Juf en kleintjes. Juf roept er zes bij zich en vraagt: „Hoeveel zijn er?" Tellen, aanwijzen met vingertjes. Heuseh-ernstig« gezichten. Juf weer: „En als ik tot tien tel en jelui zoolang je oogen sluit, hoeveel zijn er dan?" Groot effect. Blijde gezichten, ernstige, leuke, enz. „Nu pas dan op." Een mooi moment, dat net als een mooie feestdag, j veel te gauw om is. Juf fluistert er twee in, dat z« weg moeten kruipen. 1 Effect verloren door de komst van den patroon, die vraagt: „Of dat orde houden is!" Ba! Het mooie tafreeltje in de school, maar ook het stilleventje in School en Leven wordt door dat slot bedorven, 't Had er niet bij moeten komen en ook niet bij moeten staan; want het hoort er niet bij. De hoofdzaak was er toch al. Juf wou eens heel aanschouwelijk ma ken, dat 2 van 6 vier is. Laat een ander het op een andere wijze beproeven. Juf leerde zonder te „leeren" haar kleintjes, dat leeren leven is. Meeleven, opgaan in het groote leven, zich geven, omdat anderen het zoo willen, dat is ook een kunst. En als de school ooit aanpassing zal geven aan het maatschappelijk le ven, dan moet deze kunst beoefend worden reeds op de banken in de laagste klasse. Of de beoefening de zer kunst ook aanleiding zou geven tot bezig zijn? Nu kan het zeer goed zijn, dat er een veel kortere weg is om te leeren 6 2~4, maar 't is zeer de vraag, of die beter is. Zoo is bet ook de vraag, of alle korte we' gen in de school de beste zijn en een andere vraag is, was ons noopt tot het volgen van den kortsten weg. Wanneer eenmaal recht wordt ingezien, dat de school niet uitsluitend een leerplaats, maar veeleer een nood zakelijk iets is, niet voor het kinder-, maar voor het menschenleven, n.l. de brug tusschen kinderleven en groote samenleving, dan zal men die vragen niet meer zoo verwonderd aankijken als thans. Maar de niet de heel doordachte uitspraak ter zijde gelaten - het kind is niet alleen weetgierig, maar ook werklustig, het wil bezig zijn. En nu komt de be zigheid voor de school handenarbeid. De schrijver waarschuwt voor kinderen, die nooit iets anders dan een pen of boek in de hand hebben. Wat gaat het bij al menschelijke zaken toch volgens eigenaardige lij nen De tijd, waarin het opstel geschreven werd kon onze kindertijd geweest zijn. Zijn wij groot geworden met een pen in de eene, een boek in de andere hand? Wie herinnert het zich nog goed? Wat verder terug in den tijd. We komen bij Hilde- brand. Die haalde de zakken der jongens uit en vond er van alles in, maar noch boeken noch pennen. Overdreef, jokte Jansen? Neen, hij was daartoe een te warm kindervriend, een te groot paedagoog. Maar Ja maar Kom, laat het ons maar zeggen, er is gezocht en men zoekt nog steeds geschikte bezigheid voor de jeugd. Zonder iets op Handenarbeid, Openluchtspe- genoegdheid, bijna van bittere ontevredenheid, zicht baar in de somber saamgetrokken wenkbrauwen, in de neergetrokken hoeken van haar anders welgevormden mond, en in den dreigenden blik, die uit de mooie oogen niet scheen te willen wijken. Ook de Vrijvrouwe Harrison was tegenwoordig: een aanzienlijke dikke douairière, een toonbeeld van ge zondheid, majestueus in haar optreden, gekleed naar de afschuwelijke mode van dien tijd, toen alles wat werkelijk mooi was in zake kunst en natuur, uitgekre ten werd als zondig en goddeloos. Zij had een don kerkleurige japon aan, een vormloos keurs met een sneeuwwitten halsdoek, gekruisd over haar vollen boe zem; heur haar was midden op het hoofd gescheiden, glad geborsteld en weggestreken naar hare ooren, waar het slechts aan eukcle lokjes vergund was om met kunstmatige stijfheid van onder den hoornen kam uit te komen. Haar geheel, zoo als zij daar stond, was tamelijk potsierlijk, te meer daar ze den puriteinschen kastoren tophoed op had, een wonder van wansmaak on ondoelmatigheid, daar de smalle rand niet beschut te tegen de zon en de hooge top bij den minsten wind stoot moest tuimelen. Dan was er ook Mevrouw Fairsoul Puncheon, de echtgenoote van den Lieer Van Ashe. Deze was ten ger en niet groot, een contrast van Vrouwe Harrison, ook door haar vriendelijk en ietwat druk optreden. Haar tulen japon was met strooken gegarneerd, en in weerwil van den warmen dag, had zij een mantille met bont omgezoomd over hare schouders, welke onbe duidende versiering blijkbaar de grimmigheid had op gewekt. van hare gebuur, een stijve puriteinsche. Voorts waren er nog andere heeren, met het kegel spel bezig. De Squire of landheer John Boatfield was te paard gekomen. Sir Timothy Harrison was met zijne tante meegereden. De jonge Squire, Sir Pyn- cheon, had zijne oude moeder begeleid. En te midden van deze aanzienlijke heeren en da mes, van jongelui, naar Puriteinschen eisch gekleed, bewoog zich een jong meisje, zóó echt gratieus in hou ding- en beweging, haar sprekend gelaat, zóó on vergelijkelijk mooi, zóó frisch blozend getint, dat de kleedij, die anderen misstond, als uitgezocht scheen om hare bekoorlijke gedaante, haar borst en mooie ar men te beter te doen uitkomen. Toen jaren later de beroemde schilder, Peter Lely, haar portret maakte en zij de bijzondere vriendin was der Koningin, mocht de rozeknop zich in vollen bloei hebben ontwikkeld, nim mer was Lady Sue mooier dan op dien Juli-namiddag van het jaar onzes Heeren 1657, toen zij verhit door het spel, opgewonden door de vleiende attenties, die haar om strijd werden bewezen, vroolijk babbelde en lachte met de dames, de heeren plaagde..», de wan gen in gloed, de oogen schitterende van pret, de weer spannige bruine haren, golvend over de schouders en nek. „Het is toch merkwaardig, waarde Sir Marmaduke", zeide Mevrouw Harrison tot den gastheer, terwijl zij mi et welgevallen op haar neef wees, die in een worp drie kegels liad doen vallen. „Het is toch merkwaar dig, wat een talent onze neef Timothy heeft voor al die oefeningen in de open lucht; en hoewel de Lord Protector al die spelen als zondig veroordeelt, zou ik toch meenen dat ze de lichaamskracht prachtig ver sterken en in handigheid oefenen, wat later het land ten goede kan komen." Nauwelijks had zij dat gezegd, of Sir Timothy had het malheur, met een onhandig geworpen bal niet de kegels^ te bereiken, maar het scheenbeen van Squire Boatfield ter dege te raken. „Verdoemde aap!" liet de gewonde zich ontval len, niet bedenkende dat de Lord Protector een zware boete op het vloeken had gesteld. „Ik. ik maak de Dames wel mijn excuus.maar. die aap van een jongen heeft mijn been bijna stuk gegooid!" Bij die sterke bewoordingen liet menige dame een kreet van afkeuring hooren, en tante Harrison uitte hare verontwaardiging het luidst. „AfschuwelijkM at een ruw ongemanierd' mensch is die nabuur van u, waarde Sir Marmaduke!" zei de zij op haar gewonen scherpen toon. „Goed gezel schap voor uw pupil is hij zeker niet!" (Wordt vervolgd)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 5