DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Honderd en twaalfde faargang.
Zaterdag 2 Juli 1Q10
Do Brusselsche Tentoonstelling.
FEUILLETON.
Het nest van den sperwer.
Uit school en huis.
No. 153
ALKMAARSCHE COURANT.
II1 X D E It H E T.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR brengen ter algemeene kennis, d at zij bij
besluit van heden onder voorwaarden, vergunning
hebben verleend aan J. OTTER Sr, aldaar, tot het
oprichten van een mineraalwaterfabriek, waarin een
stoom- en andere machines in het perceel Spanjaard-
straat, wijk C No. 14.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING, Voorzitter.
DONA TH, Secretaris.
Alkmaar, 30 Juni 1910.,
XI.
(Particuliere correspondentie).
Er is toch niets dat zoo vermoeit als een tentoon
stelling. Loop vijf uur door de dreven van het Zoni-
ënbosch en gij voelt geen vermoeienis. En toch is er
weinig variatie: Boomen. Een enkele maal wat of
ficieren te paard, een wandelende school, een „steen
weg", onveilig gemaakt door jakkerende automobie
len. Verder kunt gij u vroolijk maken over de malle
namen der boschwegen, als „de welriekende dreef", de
„damenrustdreef', de „varengstraat-straat" (sic!)
maar meer variatie is er dan ook niet. Er is het spel
van licht en schaduw, er zijn telkens weer anders zin
gende „vogel-yns", er is de stilte en de stemming en
het boschgeweefdat is al.
En op de tentoonstelling is het al variatie. Nauw
zijt gij den hoofdingang in of het rechts tegen het Ter
Kamerenbosch opschietende bouwsel van 10, 20, 30 ba
rokke, de aandacht trekkende, drukdoende paviljoens
en gebouwtjes zijn in staat uw architectonische maag
onpasselijk te maken als gij op dat punt gevoelige
maagzenuweu hebt. Gelukkig ligt het grillige en wel
aardige oud-Brussel wat verstopt, anders bekwam u
van dien kant ook nog een architectonische duizeling.
Intusschen gij bewaart uw kalmte door rechts uw
oog te laten wijden op het groen van het Ter Kame
renbosch, dat men wel'mooier als achtergrond had
kunnen gebruiken, en door links het pompeuse Belgi
sche hoofdgebouw, in' den echten grooten tentoonstel
lingsstijl gebouwd, te bekijken. Als één gebouw in zijn
uiterlijk zijn bestemming aangeeft, dan is het dit.
Dit kan onmogelijk iets anders zijn dan een tentoon
stellingsgebouw.
Gaat gij nu verder rechtuit, dan zijt gij, altijd ar
chitectonisch gesproken, verloren. Want de variatie
in de gebouwen wordt aan het uiteinde van het eerste
groote tuinplein oneindig. Gij hebt nu rechts dat on
rustbarende doorelkaar van paviljoens, tempels, huis
jes, molens, café's, waar de meest heterogene dingen,
als half en half nitrate de soude, zeep, hydraulische
machines, electrische machinetjes, sigaren enz. enz.
enz. zijn ondergebracht. Gij meent in de namaakhui-
zen van Brussel en Antwerpen, die, hoe mooi ook, hier
wat wonderlijk doen, eenige rust te zullen vinden,
maar wacht maar eens. Van alle zijden Architecto
nisch geschetter-. Gaat gij den verbindingsweg naar
het tweede tuinplein door, dan wachten u daar res
taurants in alle stijlen van de wereld met een geweldig
gedrang voor het paviljoen van de groote bonthande
laars Révillon frères, een paviljoen dat met dat van
Monaco de eer deelt de drukstbezochte van de heele
tentoonstelling te zijn. Van Révillon is dat te begrij
pen. De dames willen gaarne zien, waar haar bont
vandaan komt. Maar van Monaco? Wij hebben het
van binnen en wij hebben het van buiten bekeken en
begrijpen nog altijd niet waarom men daar zoo gaarne
heen gaat. Is dat nu alleen de' mode, de naam, het
prettig-slechte, het geurige wij weten het niet,
maar zooveel is zeker dat men een groot gedeelte van
het leger van Monaco hierheen heeft moeten sturen
om op dit nieuwe plekje vaderlandschen grond de orde
te handhaven. En toch is er niet het minste speel -
bankje, ja wij hebben in het veel te groote paviljoen
gezocht naar één herinnering aan die instelling en
deze. niet gevonden, behalve dan misschien in den
onnoodig-royalen opzet van het geheel, die op een
ruime beurs wijst.
Maar nu zijn wij den verbindingsweg toch doorge
gaan en het tuinplein overgestoken in gedachten.
Gelukkig alleen in gedachten. Want in werkelijkheid
is die verbindingsweg niet alleen gevaarlijk voor een
architectonische maag'. Hij is het ook voor uw werke
lijke mitsgaders voor uw portemonnaie. Want hier
zijn vele zitjes, waar o. a. allerlei champagne-firma's
u haar waren voorzetten. En groot is dus de verlei
ding om als het niet stuift hier amechtig neer
te zinken, de tentoonstelling tentoonstelling te laten
en rustig het publiek voorbij te zien dribbelen. Ja
nu de tentoonstellingen zoo groot gaan worden, nu het
zoo onmogelijk is haar in 10, 20, 30, 40 dagen heele-
maal goed te zien, nu men zelfs 4, 5, 6 dagen noodig
heeft om overal langs te vliegen, nu komt bij ons het
idee of de eigenlijke tentoonstelling niet bezig is van
karakter te veranderen. Vroeger was zij een rijsten-
brijberg, dien men door moest eten, om tot het Luilek
kerland der restaurants te komen. Doch nu die berg
zoo is geworden, dat men hem niet door eten kan, nu
is het gevaar groot dat hij van berg uithangbord wordt
of dat men den tunnel, die in deze verbindingswèg
gebruikt om direct in het Luilekkerland der champag
nebars te komen. Want naarmate dat wanhopige ge
voel van de tentoonstelling toch niet te kunnen bevat
ten, grooter en meer gemotiveerd wordt, naar die ma
te zal wel het verlangen levendiger worden om maar
geen poging tot kijken te doen en direct neer te zin
ken bij Bovril, Sarlet, Sober, Moët et Chandon, Grand
Hotels, Rosmeulen, Schlichte, Bodega, Leien, Mercier,
Maison du Peuple, Hansahaus en hoe al die kapelle
tjes in den verbindingsweg mogen heeten.
V ij laten dien weg dus links liggen en nemen koers
langs het groen en wit van de uitbreiding der Belgi
sche sectie. Wij komen nu in een wonderlijken uit
hoek van dc tentoonstelling, waar men van wege de
kiosken, gebouwtjes enz. enz. de kluts totaal kwijt
raakt. Het is de exotische hoek: Brazilië heeft er
een. de Nederlandsche taal is t-e arm om te zeg
gen wat Brazilië er heeft. Het is iets geweldig groots,
hoogs, met veel beelden, een ding van een paar reus
achtige afmetingen, een gebouw zonder doel, een huis
zonder inhoud, een ingang zonder huis, een paviljoen
in den overtreffenden trap. Het heeft geweldige moei
te gekost om dit ding klaar te krijgen. Weken lang
werd men hier bestoven en werd er geschreeuwd van
boven naar beneden dat het een aard had. En steeds
werden er stukken stuc, en armen, hoofden, borststuk
ken van beelden enz. opgeheschen. Zoodat men er nu
eigenlijk verbaasd over staat dat er nog maar zoo wei
nig beelden op staan. En waarvoor dit alles dient?
Wij begrijpen maar één reden: om naar buiten te geu
ren, om te zeggen: „Brazilië is er ook nog", om acte
de présence te maken, wat overigens voor Brazilië
heel wat minder noodig schijnt dan voor Nederland
of Monaco bijv., die ook groote en de aandacht trek
kende „paviljoens" hebben.
Na Brazilië krijgen wij weer een veld, waar de ge
bouwen in velerlei kleur en vorm welig opschieten.
I Eerst allerlei waterleiding, steenkolen- en gaspaleisjes
en dan de Eransche koloniën, leuk, smaakvol en schil-
1 derachtig ondergebracht in allerlei kleinere gebouw-
i tjes, waarvan er een in Afrikaanschen stijl en slik-
kleur, een in gloeiend rood en de mooie gebouwtjes
van de Noord-Afrikaansehe koloniën zéér opvallen.
Hier heeft men op heel wat eenvoudiger en minder
grootdoenerige wijze hetzelfde bereikt als in het Bra-
ziliaansche geval: de aandacht trekken, wat op een
tentoonstelling natuurlijk noodig is. Óp dat punt
schijnt Frankrijk ons met zijn koloniën even gelukkig
als Nederland met zijn geheel. Maar ook overigens
gaat de vergelijking op in zoover als de inhoud hier
evenmin als in Nederland overzichtelijk is, evenzeer
ietwat samengepakt, zonder veel relief en zonder voor
stellingen en schikkingen, die de uit zijn aard op-
peivlakkigen tentoonstellingsbezoeker interessee
ren. Alleen de negers, die trekken in hun kleurige
Eransche uniformen zeer de aandacht. Vooral na
tuurlijk van de jeugd. Maar als wij goed gezien heb-
vben, interesseeren zich ook heel veel dames voor etli-
nographische studiën in anima vile op deze negers.
1 en minste zien wij er velen telkens met die heeren
in gesprek. Of deze negers moeten nog al wat soci
ale relaties hebben in de Belgische hoofdstad.
Bij -de Eransche koloniën treden dus de gebouwen
en de wachters het meest op den voorgrond. Wil men
nu in gedeeltelijke tegenstelling hiermee een tentoon
stelling hebben, die als zoodanig en om zichzelf het
meest interesseert, dan stevene men oud-Dusseldorf
voorbij het kan zonder de minste gewetenswroeging
EEN ROMANTISCH VERHAAL UIT
DEN TIJD VAN DE PURITEINEN DER
17de EEUW.
door
BARONES ORCZY,
Schrijfster van: De Roode Pimpernel, Ik zal ver
gelden, Een zoon van het Volk, etc.
3)
Zijn geheele manier van doen werd nu anders. Alle
schijn van verlegenheid en vroomheid was van zijn ge
zicht als weggevaagd. De uitdrukking op zijn gelaat
toekende sluwheid en verraderij. Hij kwam dichter bij
Charity, greep haar hand, terwijl hij een vinger aan
zijne lippen bracht.
„Ge zoudt denken, dat het hier een doodonschuldig
gezin was, niet waar?"
Hij herhaalde zijn vraag. Zijn stem ging over in
een bijna onhoorbaar gefluister. Zijn mond had hij
zoo dicht bij haar gebracht, dat zijn adem haar neus
roerde en in haar gezicht kriewelde. Zij rilde van
angst. Zijn manier van doen was zoo ontzettend ge
heimzinnig!
„Ja. ja....!" knikte zij bevend.
„En ik zeg u, hier i s iets aan de hand!" zeide hij
op een toon van gewicht.
„Maar, meester Busygijgij maakt mii
angstig. zeide zij, terwijl de tranen bij haar op
kwamen. „Wat zou hier aan de hand zijn!?"
Busy stak zijn beide handen ter hoogte van zijn kin
op, en begon met zijn rechter op de vingers van zijn
linkerhand te tellen.
„Numero één", begon hij ernstig. „Hier is een
rijke erfgename! Ten tweede: Onze heer Marmaduke
is zoo arm als een kerkrot! Ten derde: Er is hier
iemand in huis, secretaris noemen ze hem, ofschoon
hij nooit eenbrief schrijft, maar altijd over allerlei
boeken gebogen zit. Welnu, wat. concludeert gij uit
deze gegevens? Zeg me nu eens, wat er gebeuren zal?"
vroeg hij, Charity triomfantelijk aanziende.
„Wat zal er gebeuren, Loflied? Ik vat het niet!"
vroeg zij angstig.
„Ik zal het u zeggenantwoordde hij zoo ge
heimzinnig mogelijk. „zoodra ik het weet. Maar
denk aan mijne woorden: Er is hier iets op touw ge
zetZeg vooral absoluut niets, niets, tegen dien
onnoozelen bloed!" fluisterde hij, door het geram
mel de nadering van Courage hoorende. „En let nu
goed op, liefste, g-ij mocht bij geval iets bijzonders op
merken Als ik het ontdek, slaan wij er een fortuin
uit
Andermaal bracht hij den vinger aan zijn lippen,
wisselde met, Charity een blik van verstandhouding en
drukte waarschuwend haar de hand. Maar op het-
ze foogenblik was hij weer de oude Busy geworden,
met zijn vrome gezicht en zijn lagen neustoon. De
klank van vele stemmen, de golving van jeugdig ge-
lacht, het gerinkel van gespoorde laarzen óp het ge
plaveide pad, had de nabijheid der hooge gasten aan
gekondigd.
HOOFDSTUK II.
OP EEN JULI-NAMTDDAG.
i
In een hoek van het park waren de voorname gasten I
op een. andere kegelbaan bijeen. Daar zien wij Sir 1
Marmaduke, een vurig aanhanger van den Lord Pro
tector en de Puriteien, de man die in dezen achter
hoek van Kent met alle macht Cromwell had ge
steund. Hij was een echte Rondkop stram van
houding, scherpe trekken en holle oogen, ge
kleed in een donker wambuis en korte broek, beide
zonder eenige versiering. Zijn rond afgeknipt haai
mat een plat achterhoofd zien. Zijn gezicht is hoekig,
en de dikke kaal geschoren lippen houdt hij stijf op
elkaar. Nabij hem zit op een stoel van ruw hout zijne
schoonzuster Amelia Editha, wedüwe van een ouderen
broeder. Zij is nog een werkelijk knappe vrouw, wier
gelaat echt-er ontsierd werd door een trek van onver-
gedaan worden en zette men koers naar Canada,
dat ook hier aan de grens der bewoonde wereld ligt.
Uit een tentoonstellings-teehnisch oogpunt wij
hadden al eens gelegenheid er op te wijzen schijnt
ons deze tentoonstelling de meest geslaagde. Hier is
men het meest nog eens, vergeving, lezer! doel
bewust geweest. Het is waar en wij verliezen niet uit
het oog, dat Canada al tentoonstellend iets anders
wil bereiken dan veel andere landen. Canada wil be
woners hebben. En dus adverteert het zichzelf als het
beste en in het gebruik het goedkoopste land. En al
adverteerend moet het zich niet vooral richten tot de
beschavings-aristocraten, doch tot de groote menigte,
tot de candidaat-landverhuizérs. Dat doet het met iets
onmiskenbaar kermisachtigs. Maar toch ook weer
met zooveel handigheid en met zooveel menschenken-
nis, dat ons deze expositie in menig opzicht voorbeel
dig lijkt.
Van buiten trekt het weinig de aandacht: er staan
vlak bij den ingang een menigte banken, die den ver
moeiden tentoonstellingsbezoeker de gelegenheid ge
ven eerst eens uit te rusten. Doch van binnen is het
geheel anders dan andere gebouwen. Niet smaakvol
ler, wel frisscher en practischer. Er is niet te veel in
samengepakt, maar wat er is, kan men gemakkelijk en
prettig overzien.
De leelijke, verlichte, levensgroote portretten in het
midden, benevens de menigte uitnoodigingen om eens
met Canada een proef te nemen, op vele wanden en
pilaren geschrexen, zetten wij op de kermis-rekening.
Blijft het idee om verder de verschillende secties onder
te brengen in een massa uitbouwsels, die of hun licht
van buiten krijgen, terwijl de toeschouwer in het
duister staat of onder scherp kunstlicht gebracht zijn.
De ruimte boven die uitgebouwde vertrekken is dan
o. a. gebruikt om (als fries) groote gekleurde glasfoto
grafieën aan te brengen, die buitengemeen goed uit
komen, Trouwens ook overigens vindf men er heel
mooie, groote foto's.
In die uitgebouwde afdeelingen nu worden de ver
schillende takken van volkswelvaart ondergebracht.
Doch alweer héél handig. Op den achtergrond een
doek, voorstellend een Canadeesch landschap, dat
naar voren langzamerhand in „werkelijkheid" over
gaat. Zoo vindt men er den graanbouw en de graan-
verzending met een werkelijk zich bewegend trein
tje voorgesteld, terwijl men daarvoor, smakelijk op
gesteld, vindt de verschillende graansoorten, de wijze
van verpakking, de artikelen die uit graan gemaakt
worden enz. enz.
Heel mooi en frisch is zoo ook de ooftbouw met een
magnifieke etalage ooft.
Hier komt gij in de bosschen en in maagdelijke stre
ken, waar nog een interessante dierenwereld is, die gij
in levenden lijve" vindt voorgesteld door opgezette die
ren, welke vooraan in het panorama staan. Alleen
een reusachtige beer is hier wat al te veel „kermis,"
waar hij in zijn poot een kaart draagt, vermeldend, dat
bij nu niet meer te vinden is, nu er zooveel nieuwe
menschen in Canada komen. De candidaat-landverhui-
zers weten het nu. Verder vindt men levende bevers
en levende beertjes als zij er tenminste nu zijn: zij
zouden komen, doch wij hebben nog geen gelegenheid
gehad hen weer te gaan opzoeken, heel in Canada,
achterin de expositie. Ook deze diertjes staan voor
een gedeeltelijk reëel, gedeeltelijk geschilderd achter-
land van woeste natuur. Voor een andere af deeling,
het oerwoud voorstellend, vindt gij de houtsoorten. Op
dezelfde wijze kunt gij nog de visschen, de mijnen en
haar producten, het noorderlicht, allerlei gesteenten,
de metamorphose van hout tot papier en wat niet al
bewonderen. En alles is goed, ruim opgesteld, smake
lijk voor iedereen, belangwekkend, goed toegelicht en
belicht. Waarlijk dit is in zijn soort een model-ten
toonstelling, waar Canada veel plezier van zal beleven
omdat het doel van den tentoonsteller hier werkelijk in
elk opzicht bereikt wordt. Wil men doelmatig tentoon
stellen, dan geeft Canada liier een uitstekend voor
beeld, dat, ontdaan van wel wat schreeuwerigs, soms
wat kermisachtigs of minder smaakvols, overal met
goed succes gevolgd kan worden.
(Wordt vervolgd).
TER OVERDENKING.
„In ieder kind worden inzonderheid twee begeerten
gevonden, welke de opvoeding moet trachten te bevre
digen. Weetgierigheid en lust om bezig te zijn."
"tJ. Fransen).
Deze uitspraak komt voor in een opstel over Han
denarbeid en dateert uit den tijd, toen dit leervak (al
willen sommigen hier van geen „vak" weten, gebrui
ken wij het woord gemakshalve) nog in ons land ge
ïntroduceerd moest worden. Het behoeft ons daarom
niet al te zeer te verwonderen, dat na deze uitspraak
terstond volgt: „Voor de eerste beeft de school reeds
I gezorgd. Voor de laatste is dit niet het geval."
Onze sympathieën kunnen ons wel eens tot uitspra
ken verleiden, die wij bij nader inzicht moeilijk zouden
kunnen verdedigen. Hier is er zoo een. Heeft de
school niet gezorgd voor den lust om bezig te zijn?
Wat is er dan van de zelfwerkzaamheid der leerlingen
geworden? Menig onderwijzer(es) zou hem, die aan de
zijde van den heer Fransen staat, in de klas kunnen
introduceeren en triomfantelijk toeroepen: „Zie, hoe
ze bezig zijn!" En daarbij behoefden griffels of pot-
looden en pennen nog niet eens noodzakelijke ingre
diënten te zijn. Er kan ook in de klas gespeeld, ja
zelfs comedie-gespeeld wordenPlerinner u slechts
bet stilleventje, geschilderd in een der laatste afleve
ringen van School en Leven. Tooneel: laagste klasse.
Handelende personen: Juf en kleintjes.
Juf roept er zes bij zich en vraagt: „Hoeveel zijn
er?"
Tellen, aanwijzen met vingertjes. Heuseh-ernstig«
gezichten. Juf weer: „En als ik tot tien tel en jelui
zoolang je oogen sluit, hoeveel zijn er dan?" Groot
effect. Blijde gezichten, ernstige, leuke, enz. „Nu pas
dan op."
Een mooi moment, dat net als een mooie feestdag,
j veel te gauw om is. Juf fluistert er twee in, dat z«
weg moeten kruipen.
1 Effect verloren door de komst van den patroon, die
vraagt: „Of dat orde houden is!" Ba! Het mooie
tafreeltje in de school, maar ook het stilleventje in
School en Leven wordt door dat slot bedorven, 't Had
er niet bij moeten komen en ook niet bij moeten
staan; want het hoort er niet bij. De hoofdzaak
was er toch al. Juf wou eens heel aanschouwelijk ma
ken, dat 2 van 6 vier is. Laat een ander het op een
andere wijze beproeven. Juf leerde zonder te „leeren"
haar kleintjes, dat leeren leven is. Meeleven, opgaan
in het groote leven, zich geven, omdat anderen het
zoo willen, dat is ook een kunst. En als de school
ooit aanpassing zal geven aan het maatschappelijk le
ven, dan moet deze kunst beoefend worden reeds op
de banken in de laagste klasse. Of de beoefening de
zer kunst ook aanleiding zou geven tot bezig zijn? Nu
kan het zeer goed zijn, dat er een veel kortere weg is
om te leeren 6 2~4, maar 't is zeer de vraag, of die
beter is. Zoo is bet ook de vraag, of alle korte we'
gen in de school de beste zijn en een andere vraag is,
was ons noopt tot het volgen van den kortsten weg.
Wanneer eenmaal recht wordt ingezien, dat de school
niet uitsluitend een leerplaats, maar veeleer een nood
zakelijk iets is, niet voor het kinder-, maar voor het
menschenleven, n.l. de brug tusschen kinderleven en
groote samenleving, dan zal men die vragen niet meer
zoo verwonderd aankijken als thans.
Maar de niet de heel doordachte uitspraak ter zijde
gelaten - het kind is niet alleen weetgierig, maar
ook werklustig, het wil bezig zijn. En nu komt de be
zigheid voor de school handenarbeid. De schrijver
waarschuwt voor kinderen, die nooit iets anders dan
een pen of boek in de hand hebben. Wat gaat het bij
al menschelijke zaken toch volgens eigenaardige lij
nen De tijd, waarin het opstel geschreven werd kon
onze kindertijd geweest zijn. Zijn wij groot geworden
met een pen in de eene, een boek in de andere hand?
Wie herinnert het zich nog goed?
Wat verder terug in den tijd. We komen bij Hilde-
brand. Die haalde de zakken der jongens uit en
vond er van alles in, maar noch boeken noch pennen.
Overdreef, jokte Jansen? Neen, hij was daartoe een
te warm kindervriend, een te groot paedagoog. Maar
Ja maar
Kom, laat het ons maar zeggen, er is gezocht en
men zoekt nog steeds geschikte bezigheid voor de
jeugd. Zonder iets op Handenarbeid, Openluchtspe-
genoegdheid, bijna van bittere ontevredenheid, zicht
baar in de somber saamgetrokken wenkbrauwen, in de
neergetrokken hoeken van haar anders welgevormden
mond, en in den dreigenden blik, die uit de mooie
oogen niet scheen te willen wijken.
Ook de Vrijvrouwe Harrison was tegenwoordig: een
aanzienlijke dikke douairière, een toonbeeld van ge
zondheid, majestueus in haar optreden, gekleed naar
de afschuwelijke mode van dien tijd, toen alles wat
werkelijk mooi was in zake kunst en natuur, uitgekre
ten werd als zondig en goddeloos. Zij had een don
kerkleurige japon aan, een vormloos keurs met een
sneeuwwitten halsdoek, gekruisd over haar vollen boe
zem; heur haar was midden op het hoofd gescheiden,
glad geborsteld en weggestreken naar hare ooren,
waar het slechts aan eukcle lokjes vergund was om
met kunstmatige stijfheid van onder den hoornen kam
uit te komen. Haar geheel, zoo als zij daar stond, was
tamelijk potsierlijk, te meer daar ze den puriteinschen
kastoren tophoed op had, een wonder van wansmaak
on ondoelmatigheid, daar de smalle rand niet beschut
te tegen de zon en de hooge top bij den minsten wind
stoot moest tuimelen.
Dan was er ook Mevrouw Fairsoul Puncheon, de
echtgenoote van den Lieer Van Ashe. Deze was ten
ger en niet groot, een contrast van Vrouwe Harrison,
ook door haar vriendelijk en ietwat druk optreden.
Haar tulen japon was met strooken gegarneerd, en in
weerwil van den warmen dag, had zij een mantille met
bont omgezoomd over hare schouders, welke onbe
duidende versiering blijkbaar de grimmigheid had op
gewekt. van hare gebuur, een stijve puriteinsche.
Voorts waren er nog andere heeren, met het kegel
spel bezig. De Squire of landheer John Boatfield was
te paard gekomen. Sir Timothy Harrison was met
zijne tante meegereden. De jonge Squire, Sir Pyn-
cheon, had zijne oude moeder begeleid.
En te midden van deze aanzienlijke heeren en da
mes, van jongelui, naar Puriteinschen eisch gekleed,
bewoog zich een jong meisje, zóó echt gratieus in hou
ding- en beweging, haar sprekend gelaat, zóó on
vergelijkelijk mooi, zóó frisch blozend getint, dat de
kleedij, die anderen misstond, als uitgezocht scheen
om hare bekoorlijke gedaante, haar borst en mooie ar
men te beter te doen uitkomen. Toen jaren later de
beroemde schilder, Peter Lely, haar portret maakte en
zij de bijzondere vriendin was der Koningin, mocht de
rozeknop zich in vollen bloei hebben ontwikkeld, nim
mer was Lady Sue mooier dan op dien Juli-namiddag
van het jaar onzes Heeren 1657, toen zij verhit door
het spel, opgewonden door de vleiende attenties, die
haar om strijd werden bewezen, vroolijk babbelde en
lachte met de dames, de heeren plaagde..», de wan
gen in gloed, de oogen schitterende van pret, de weer
spannige bruine haren, golvend over de schouders en
nek.
„Het is toch merkwaardig, waarde Sir Marmaduke",
zeide Mevrouw Harrison tot den gastheer, terwijl zij
mi et welgevallen op haar neef wees, die in een worp
drie kegels liad doen vallen. „Het is toch merkwaar
dig, wat een talent onze neef Timothy heeft voor al
die oefeningen in de open lucht; en hoewel de Lord
Protector al die spelen als zondig veroordeelt, zou ik
toch meenen dat ze de lichaamskracht prachtig ver
sterken en in handigheid oefenen, wat later het land
ten goede kan komen."
Nauwelijks had zij dat gezegd, of Sir Timothy had
het malheur, met een onhandig geworpen bal niet de
kegels^ te bereiken, maar het scheenbeen van Squire
Boatfield ter dege te raken.
„Verdoemde aap!" liet de gewonde zich ontval
len, niet bedenkende dat de Lord Protector een zware
boete op het vloeken had gesteld. „Ik. ik maak
de Dames wel mijn excuus.maar. die aap van
een jongen heeft mijn been bijna stuk gegooid!"
Bij die sterke bewoordingen liet menige dame een
kreet van afkeuring hooren, en tante Harrison uitte
hare verontwaardiging het luidst.
„AfschuwelijkM at een ruw ongemanierd' mensch
is die nabuur van u, waarde Sir Marmaduke!" zei
de zij op haar gewonen scherpen toon. „Goed gezel
schap voor uw pupil is hij zeker niet!"
(Wordt vervolgd)