DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 177 Honderd en twaal de Jaargang. Zaterdag 30 Juli 1910 De Brusselsche Tentoonstelling. FEUILLETON. Het nest van den sperwer. Schaakrubriek. ■mmi m, mi De zili?eg*en beurs ar«. 247. ,e„ yfcWÈI abcdefgh ALKMAARSGHE COURANT. (Particuliere correspondentie.) XIY. Men weet, dat de hoogst bekwame, beminnelijke, eenvoudige, man die is de architect Kromhout, de man van het Nederlandsche gebouw op de Brusselsche tentoonstelling, eerst een ander, grootet en grootscher gebouw had ontworpen, dat dat, hetwelk thans op de Brusselsche tentoonstelling door den vreemdeling' be wonderd en door den Hollander als iets door en door nationaals bewonderd1 en bemind wordt. En men kan ook weten, dat de kunstenaar, die deze architect is, een voorkeur heeft voor diens eerstgeborene, die niet verder is gekomen dan het papier. Wij kunnen ons die voorkeur zoo geheel en al be grijpen, al blijven wij de oplossing, die de heer Krom hout nu gevonden heeft, een heel gelukkige noemen. En wij moeten de commissie tot zekere hoogte gelijk geven, die zelf met het idee van dit „nationale" ge bouw gekomen is, al nemen wij aan, dat het eerste plan van den heer Kromhout, dat herinneren wij ons wel in het gebouw van het Jubelpark hangt in de nabijheid van een interessante bouwkundige teelce- ning van den heer A. W. Jansz te Nijmegen over de electriciteitstentoonstelling te Nijmegen, - al nemen wij aan dat. dit plan werkelijk mooier was. Want het thans geschapen gebouw is een transac tie. Het is gemaakt in een stijl, die niet bij tentoon stellingen hoort, in een stijl, die in zijn grondbegrip haast de negatie is van tentoonstellen, alleen al om dat die stijl in-Hollandsch en tentoonstellen in den grond iets zeer on-Nederlandsch is. Het gebouw werkt als uithangbord. „Ah, Holland!" zegt ieder, die ook maar een snufje van bouwkunst te pakken heeft. En Holland is wel in de mode, de bouwwijze heeft voor voor het groote publiek iets bizonder aantrekkelijks, al die trapgeveltjes, torentjes, kozijnkleurtjes, uit- steekseltjps, geven tegelijk iets opwekkends en eene herinnering aan iets kleins, propers, netjes, voorzich tigs, knus; bovendien is er de frissche, blijde, roode kleur, die zoo scherp afsteekt tegen de eentonige kleu ren van de andere tentoonstellingsgebouwen en die in hooge mate meewerkt om ons gebouw te doen opvallen. Qua reclame-huis, qua aangename kitteling- van den smaak van het over, overgroote deel van het publiek, is het gebouw dus terecht een succes genoemd. De commissie had dha gelijk en. de heer Kromhout heeft voortreffelijk werk geleverd, bijna het onmogelijke be reikt. Maar toch is er een schaduwzijde, en die is, dat er ten slotte niet een tentoonstellingsgebouw is ontstaan, maar de coulissen van een heel, heel mooi, echt-Neder- landsch huis, waarachter men zoo goed en zoo kwaad dat ging een tentoonstellingsgebouw heeft moeten in richten. Dit is de transactie tusschen kunst en op portuniteit en die transactie heeft ten slotte ten ge volge gehad, dat het geëxposeerde in de Nederlandsche af deeling niet zoo tot zijn recht komt als1 wel wensche- lijk ware geweest, dat alles op elkaar gedrongen en onoverzichtelijk is geworden. Daarbinnen had een Hollandsch gerechtsgebouw, een binnenhuisje, een stadhuis en wat niet al kunnen gemaakt zijn. Alleen een tentoonstellingsruimte, die zoo speciale, eischen stelt, ging heel moeilijk. En van daar een conflict, dat voor wie verder ziet dan zijn neus lang is, zeer ten nadeele van het geheel van het geëxposeerde heeft doorgewerkt. Intusschen de vraag doet zich voor of wij met een echt tentoonstellingsgebouw niet weer op een an dere moeilijkheid waren gestuit: dat de Nederlander niet kan tentoonstellen omdat hij niet groot kan doen. Er is het koninklijk woord, dat Nederland in alles groot moet zijn, waarin het groot kan zijn. Doch kan Nederland in deze richting groot zijn? Altijd dringt zich hier de vergelijking met België weer op, waar men dat groot doen jvèl geleerd heeft. En nu is wel waar dat groot doen licht leidt tot doen alsof men groot is, maar grootdoen op zich zelf is toch ook iets. Zie de heele tentoonstelling. Zij is veel namaak, weinig origineel, er is veel Fransch in. Maar toch zij is groot, groot in haar opzet, groot in haar uitvoering'. De ingang is breed ontworpen, de aanleg van het eerste tuinplein is breed, het Belgische hoofd gebouw, al is het o. i. origineel noch mooi, en ook het tweede tuinplein is groot geconcipieerd. Zie dan b.v. EEN EOMANTISCH VERHAAL UIT DEN TIJD VAN DE PURITEINEN DER 17de EEUW. door BARONES ORCZY, Schrijfster van: De Roode Pimpernel, Ik zal ver gelden, Een zoon van het Volle, etc. 27) HOOFDSTUK XIV. HET HUIS IN LONDEN. Nagenoeg aan het einde der Strandstraat was een meestal vermeden steegje, dat bij de Theems uitkwam. Oudtijds was de ingang' afgesloten door een poort- deur. Die deur was er thans niet meer, wel de poort, maar die stond zoo scheef als een kip met an- derhalven poot. Die er doorging, vond een onbestraat, eng en vuil pad, met aan den eenen kant een hoog op getrokken verschimmelden muur, en aan de linkerzijde een rij huizen, waarvan de deuren stevig' waren gesló ten en de vensters zoodanig met vodden waren bedekt, dat geen spiedend oog kon zien, wat daarachter ge beurde. Midden in die rij stond het huis, waarin Mevrouw de Chavasse in vroegere dagen een speelbank had ge houden, en dat daarvoor nu weer zou dienen. Voor dat doel mocht het veilig genoeg geacht wor den; want bijna niemand waagde zich in dien duiste ren doorgang, en slechts éénmaal in de vier en twintig- uur ging, de door den Lord Protector georganiseerde politie, er schouder aan schouder door, naar rechts noch links omziende en dankbaar als de uitgang in het gezicht kwam. ■Maar op den bewusten avond van Augustus 1657, leek het wel, alsof tal van persoonlijkheden iets ia het nu weer eens de expositie van de Belgische Fabrique Nationale d'Armes de Herstal. Alweer mooi breed van opzet. En datzelfde vindt gij ook elders. Het paleis van justitie is zoo leelijk als gij het maar vinden wilt en toch is daarin iets groots, iets breeds. Datzelfde vindt gij in de flinke woningen met de royale koetspoorten, in het Parkkwartier, in het Jubelpark, dat plechtiger en dreunender Palais du Cinquantenaire heet, en in heel den aanleg' van den weg naar en in Tervueren. Wij kunnen ons denken dat het voor velen een vraag is of het Palais du Cinquantenaire mooi is, of een laan, als de veel genoemde laan van Tervueren, wel iets moois is, of die geweldige breedte niet ongemoti veerd en ong-ezellig is. Maar breed opgezet en groot is het plan van die laan zeker, is de minder mooie weg van de brug van Woluwe-naar Boitsfort (die daar nioest loopen naar Waterloo) is 't gezicht op de vijvers, de mooie partij door het hoog opgaandhout.het reuzenperk van rhododendrons en den aanleg van Ter vueren zelf. Buitengewoon mooi, hoog, groot, breed, ruim is bet koloniale museum aldaar, dat met de an dere koloniale tentoonstelling te Tervueren feitelijk ook weer bedoeld is als koloniale afdeeling van de groote tentoonstelling. In Nederland hebben wij, voor zoover ons bekend is, niet breede, groote, royale gebouwen als dit museum, geen wegenaanleg als deze alleen te zien geeft en daar moeten ook Nederlandsche tentoonstellingsgebouwen tegenspraken in-zich-zelf zijn. Men denke zich maar eens vele van de geëxposeerde voorwerpen in een reuzen-gebouw. Wat zou clan liet klein-geëxposeerde weer afvallen. Daar is bijvoorbeeld de feministische kant van de tentoonstelling. Wij heb ben g'een „palais de la femme", wij hebben niets dan een „hoekkamer de la femme" en dan nog liier en daar verspreid werk. Er is daar veel interessants. Wij noemen de étalage van ,,De Voorpost" te Am sterdam en het smaakvolle geheel van de Koninklijke Nederlandsche Kantwerkschool te Dén Haag. Mooie boekbanden bewonderen wij van J. J. C. barones van Haersolte. Het drijfwerk van Anna Wijers te Amster dam heeft, ons getroffen, vooral een mooi zilveren bak je. Mooie batiks van R. SteinbuchHekmeijer te Amersfoort zijn er, welke dame zelfs op perkament ba tikt, Er zijn poppen en een aardig Zweedsch costuum van allerlei vrouwenvereenigingen, vooral ook van „Arbeid Adelt". Verder noemen wij nog mej. S. van de Weg te Nijmegen, Eckhart te Scheveningen en L. II. Wildt (een uit de hand geweven gordijntje) te Amersfoort. En laten wij niet vergeten het werk van moj. Neeltje Lettinga te Berlikum, een keurig gesne den boekenkastje. Dan is er ten slotte de expositie van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid, als wij hier ten minste niet zullen spreken van bet vele vrouwenwerk, dat nog' elders verspreid ligt. Het zijn statistieken, een lijst van hoeken en dissertaties met de boeken in werkelijkheid er bij. Heel interessant en opmerkelijk. Maar tentoonstellingswerk? Maar meer geschikt voor een „foor", voor tentoonstelling dan voor het pruilkamertje van een feministe in een Ilaagsehe of Amsterdamsche boven-woning Wij zou den het niet gaarne beweren. Het is intiem, een aar dig idee, zeer respectabel werk, maar dat. in hooge tentoonstellingshallen niet zou voldoen. En zoo is er veel, heel veel, dat bij ons de vraag doet opkomen of, ware de hal groot en ruim geweest, de tentoonstellers zich g-een geweld hadden moeten aan doen om groot te zijn in datgene waarin de Nederlan der nu eenmaal niet 'groot is: in het tentoonstellen. P.S. Indertijd is hier een opmerking van een bui- tenlandsch deskundige overgebracht naar aanleiding van het door ons waargenomen feit, dat slechts één firma weliswaar zeer goed' maar dan toch slechts één de firma Hamers en Co. de Nederlandsche sigaienindustrie vertegenwoordigde. Deze zegsman verklaarde, dat eerste klas sigaren slechts zeer weinig door Nederland naar het buitenland worden uitge voerd. En wij vroegen: „Ts dat waar? Voert het land van de tabaksmarkt niet prima-sigaren uit?" Wij hebben daarop velerlei antwoord gekregen. Een zeer deskundig Nederlander bevestigde ons die opinie, gaf ons een kras voorbeeld van den weinig goeden naam, waarin de Hollandsche sigaar als eerste klasse sigaar in liet buitenland staat en verklaarde, dat dit alles ook aan de regeering niet onbekend is. Verder wijst men ons op den invoer van Noordwest Duitsche ongure steegje, dat nog wel Bathstreet heette! te doen hadden. Opvallend was het vooral, toen de naburige kerkklok negen uur had geslagen. Want kort daarna, slopen allerlei door mantel en neergesla gen hoed onherkenbare gedaanten, achter elkaar aan, soms ook wel twee of drie te zamen, het enge donkere steegje in. Allen bewaarden het diepste stilzwijgen, zelfs groet ten zij niemand. Enkelen keken schichtig', van tijd tot tijd achterom; maar al die geheimzinnige figuren schenen toch wel op een zelfde doel af te gaan, want zoodra zij bij het kippepoortje waren gekomen, wipten zij er binnen en dekten zich in de daarachter heer- schende duisternis. Iets dergelijks gebeurde, waar het steegje uitkwam aan de rivier. Daar wachtten twee eveneens mysteri euss personen, tot de politie-patrouille ver uit het ge zicht was. Toen slipten ook zij het steegje ijlings bin nen, en liepen wat zij konden naar de smalle deur van hetzelfde huis. Aan die deur was een zware bronzen klopper, maar opmerkelijk was het dat niet een der komenden daar van gebruik maakte. Als bij afspraak tikten zij op het houten paneel, driemaal, na telkens een oogenblik wachtens. Meestal werden zij onmiddellijk binnen gelaten. Als van zelf ging de deur open en stonden zij in het voor portaal. Daar was liet even donker als in het steegje zelf, en toen het tweetal, dat op het verdwijnen der patrouille gewacht had, binnen kwam, zeide een zachte eentoni ge stem van een onzichtbare „Het is al laat!" „En het zal nog later worden!" -antwoordde een van de t-wee. „Maar de koekoek heeft zich nog niet laten hoo- ren!" zei de onzichtbare. „Ook is de fret nog' niet uit op zijn prooi!" was het weerwoord, waarna de wachter op meer natuurlij ken toon zeide: „Twee vluchttrappen, en pas op de zeventiende tree sigaren in Den Haag'. De Nederlandsche Tabakscou rant (Weekblad) noemt hét nonsens, doch weerlegt weinig. „De Sigarenwinkelier" voldoet aan ons ver zoek om ons nauwkeuriger in te lichten en bevestigt daarbij niet weinig van wat wij hoorden. Dit1 blad ziet daarin een harde les voor de sigarenindustrie, die naar buiten niet genoeg van zich laat hooren door consuls en reizigers. Er is een „innerlijke waarde" wat kwaliteit en maaksel aangaat. Doch die is in het buitenland niet bekend. Bovendien verwijt de schrij ver den industrieelen, dat zij niet voldoende letten op de buitenlandsche eischen van kleur, vorm en verpak king. Een Nederlandsche 3 cents sigaar is voor een ken ner beter dan Duitsche, Amerikaansche en andere van 10, 12 en 15 cent. En dan komt1 letterlijk: „De goede, brave, prat op .zijn metier gaande Hol lander heeft zich door die verpoende uiterlijkheden van den buitenlander de loef laten afsteken. Was het toch reeds zoover gekomen, dat de Nederlandsche si garenwinkelier z'n landgenoot fabrikant voorbij liep en z'n sigaren in de hoogere prijzen uit Duitschland ging betrekken De schrijver ziet beterschap. Doch slechts „de eer ste schrede" Is gedaan. Nu moet men de handen in alkaar slaan tot „dezen gemeensehappelijken pioniers- dienst." Maar ziet er dat niet veel meer uit naar een beves tiging dan naar een ontkenning van onze onder alle reserve aanvaarde inlichting van een buitenlander, dat niet Nederland maar het buitenland de beste siga ren van onze tabakken maakt? Hopen wij intusschen met de „Tabakswinkelier," dat de eerste schrede door meerdere gevolgd zal worden en dat wat wij nu nog als treurige waarheid konden me- dedeelen spoedig onwaarheid zal worden. (Wordt vervolgd). A. LUDANIJI te Szolnok. lste Prijs „Az Ujsag" 1910. 6 5 4 3 2 1 V// in de vorige rubriek vergaloppeerd hebben, waarover wij ons leedwezen uitdrukken. Ad. No. 246. Door een ongplukje bij het drukken is het diagram van dit probleem vrijwel mislukt. De stand er van was echter goed1 opgegeven, zoodat wij hopen dat dit malheur onzen getrouwen geen moeilijk heden oplevert. Ad. 247. StandK a5, D e7, T b4, L a8, PL c2, c6, d4, e2 en f5, k d5, t el en h8, 1 gl, pi a4, a7, d6 en f7. De wedstrijd, waarin deze 2zet den lsten prijs be haalde, was een nationale, door het Hongaarsche blad uitgeschreven, waarvan de naam boven deze opgave prijkt.1) Bij dezen wedstrijd deed zich eene zeer eigenaardige omstandigheid voor. Er waren 136 opgaven ingeko men en dat is zeker een aardig partijtje. Doch van deze waren er niet minder dan 112incorrekt of zoo gebrekkig, dat dit niet minder belangrijk getal 2zetten onmiddellijk ter zijde moest gelegd worden. Van de 24, die overbleven, kwamen er slechts 10 voor een nader onderzoek in aanmerking met liet oog op bekroning en onder dit tiental bevonden zich er drie van den componist van No. 247, die de drie prijzen behaalden. Vier werden er bovendien eervol vermeld, waarvan de laatste weder van den „triple" prijswin- ner was. Voorwaar een hoogst eigenaardag, ja wellicht be droevend resultaat! Mat in 2 zetten. Oplossing van No. 244 (L. A. KUTJERS.) 1 P cl b3 enz. Goede oplossingen ontvingen wij van: P. J. Boom, F. Böttger, O. Bramer, G. van Dort,, J. J. Hubel- meijer, G. Imhiilsen, G. Nobel, C. van Stam en Vis ser, allen te Alkmaar; Mr. Ch. Enschedé te, Haarlem; J. Vijzelaar te 's-GravenhageP. Bakker, Jos. de Ko ning' en H. Ween ink te Amsterdam; J. Deuzeman te Frederiksoord; S. te S.; G. H. B. Hogewind te Utrecht; C. J. Oosterholt te Delft; J. Reeser te Voorburg; II. Strick van Linschoten te Rijswijk; A. Tates te Heiloo; „Schaaklust" te Koedijk en O. Boomsma te Kampen. Ad. No. 243. Eén onzer trouwste oplossers schrijft ons: „Het mat, dat in de oorspronkelijke positie, op kd6 volgt, is niet rein (c6) maar m. i. toch mooier dan dat na 1 L c6, voornamelijk door de eigenaardige be koring, die van de „werking op afstand" der witte L en D uitgaat." Juist, c6 wordt èn door het paard op d>8 èn door den looper op hl in de origineele positie besteken. Wij hebben hier niets anders bij te voegen dan dat wij ons van de tweede trap. Deur links, twee tikken, daarna drie." „Dank u, mijn waarde!" zeide nu hij, die toe gang wenschte. „Het geeft een aangenaam gevoel wanneer men bemerkt dat een trouwe portier den toe gang' bewaakt tot het paleis der genotrijkste vreugde." Daarna gingen de twee bezoekers, die door hun in- stinct of door hunne volledige bekendheid met de plaatselijke inrichting voorgelicht moesten zijn, want het was pikdonker naar een steenen trap die op een portaal eindigde, waar linksaf een tweede trap naar de bovenverdieping van liet huis bracht. Een leuning, die onder den minsten druk gevaarlijk terugweek, moest de bezoekers bij hun opgaan den weg- wijzen, maar blijkbaar-was de waarschuwing van den portier bij lange na niet overbodig geweest. Want toen zij hoogst voorzichtig zestien treden waren opge gaan, kwamen de jongst binnengekomenen bij het aangegeven punt, en met de grootste voorzichtigheid j hun verderen weg onderzoekende, voelden zij een gat, dat een ernstig ongeval zou berokkend hebben aan den onbekende met de valluiken. Een verachtende lach, in zachter toon herhaald, toonde dat de bezoekers gevonden hadden, wat zij ver moedden, en na dit korte oponthoud vervolgden zij hun verderen weg, zonder eenige gedachte aan gevaar. Een kwalijk riekende olielamp lichtte hen bij, op de eerste verdieping, waar bij iederen stap een mengsel van modder en vuil uit de voegen der gescheurde steenen opweldde. Maar naarmate zij vorderden, drong des te duidelij ker een gegons als van vele stemmen tot hen door, waaronder een schril gelach, door een zachter beant woord en in koor herhaald, wegstervend als een echo, zich onderscheidde. Toen het tweetal op het portaal der tweede verdie ping was gekomen, ging' het gegons ook in meer geac centueerde tonen over, waardoor het ook beter te hoo ren was, ofschoon de geluiden nog dof en gedempt klonken, als van achter zware en goed sluitende deu ren komende. Maar te hooren was het, dat aldaar tal 2) Wij zullen den zetter (en ons zeiven) maar niet meer door de herhaling van den naam vermoeien. door EMILE RICHEBOURG. Op de derde verdieping in de Trois-frèresstraat te Montmartre, in een kleine woning', bestaande uit twee kamertjes en een keukentje, woonde Berfin met zijne vrouw en drie kinderen; een jongetje van zeven, een meisje van vijf en een ventje van nog geen vier jaar. Van hun meubeltjes kan ik u niets bijzonders ver tellen, heel eenvoudig' maar keurig netjes; men kon zien dat moeder de vrouw ze uitstekend1 onderhield. De Bertins waren, zoodra zij getrouwd waren, daar komen wonen, het waren nette menschen, volkomen gelukkig met elkaar, dol op hun kinderen en door ie dereen geacht. Bertin was slotenmaker van zijn ambacht; hij was een oppassend man en bracht geregeld iedere veertien dagen al zijn loon thuis. Dat moest- ook wel, als hij er op gesteld was dat zijn vrouw en kinderen netjes voor den dag kwamen. Marie Bertin werkte ook flink mee, niet alleen in haar huishouden, zij naaide voor een kioermakor- ooi w„ i. i- t-rViU-on ruaa.iat„r vtvi\ V Jen; van wat zij verdiende, gevoegd bij de zeven franc per dag van baar man, konden zij heel aardig en fat soenlijk leven. Maar overleggen, daar kwam niet veel van. Zij betaalde alles uit d-e hand en had dus gelukkig niet van die kleine schulden, die iemand het leven zoo lastig kunnen maken. Dat was de toestand waarin de familie Bertin1 zich bevond, toen tegen de tweede helft van de maand No vember de slotenmaker te bed1 moest blijven wegens ongesteldheid. Hij werd -ernstig ziek, kreeg longont steking', en zijn leven, zoo onuitsprekelijk veel waard voor vrouw en kinderen, kwam ernstig in gevaar. Dank zij de trouwe zorgen van den geneesheer en de toewijding' van zijn vrouw, die dagen en nachten aan liet ziekbed doorbracht, werd zijn leven gespaard. Maar zelfs nog langen tijd daarna vereischte hij groote zorgen, hij mocht niet onvoorzichtig wezen en de dokter verklaarde dat hij voor het eind van Janu ari er nigt aan mocht denken zijn werk te hervatten. Ofschoon Marie niet had opgehouden met werken en dikwijls een gedeelte van den nacht over haar naai werk heengebogen zat, had zij niet in alle behoeften kunnen voorzien. Bij bakker, slager en andere leveranciers had zij schulden moeten maken. Men had vertrouwen in haar en men gaf haar op crediet, met het oog op de ziekte van haar man. Het was een verdriet voor Marie om niet te betalen, zij schaamde zich; zoodra zij haar geld van den kleer maker ontvangen had, haastte zij zich dan ook steeds van mannen en vrouwen in druk gesprek waren. De nieuw-gekomenen tikten, volgens de aanwijzing van hun mentor op de massive eiken deur aan hun linker kant, eerst tweemaal en een oogenblik daarna drie achtereenvolgende keeren. Terstond werd de deur van binnen open gedaan, en stroomde er een zee van licht hen tegemoet; en terwijl de béide mannen nog' op den drempel zich bevonden, werden zij van alle kanten met groot gejuich begroet. „Walterton, zoo waar ik leef!" „En Overbury ook!" „Wat komt gij laat?" „We dachten al, dat ge door de trawenten van den ouden Crom gesnapt waart!" liet was werkelijk een vroolijk jolig gezelschap dat dooreen liep of in groepjes bijeen stond, in de niet al to groote kamer op de tweede verdieping van het huis in de steeg', die Bath-streetheette. De kale, besmoezelde muren waren oorspronkelijk wel aschgrauw getint, maar de afschuwelijke Londen- iehe mist had van die tint een veelkleurige wereld kaart gemaakt, trouw daarbij geholpen door de uit spattingen der vroegere bezoekers. Dikke gordijnen van een onbeschrijfbare kleur, hingen in reclite plooi en voor de ramen, en daar tegenover was nog een an dere deur met dubbele paneelen, die blijkbaar toe gang gaf tot een binnenkamer. Toch was er iets in deze overigens armzalige ont vangkamer, dat aanspraak op bewondering mocht ma ken,. de schitterende verlichting door waskaarsen in tal van candelabres op kleine tafeltjes, hier en daar in de kamer opgesteld. Dezè tafeltjes, met groene serge overdekt, zoomede een massa stoelen van allerlei soort en twijfelachtige soliditeit, waren de eenige meubelen, maar in een nis stond een pleisterbeeld, een hoorn des overvloeds een cornucopia ophoudende, waarin pleister-afbeeldin gen van de heerlijkste vruchten. Dat beeld stond op een piëdestal dat overdekt was met rood fluweel. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 5