verband daarmede besloten om den post voor uitdie ping' ran havens en vaarten te verlioogen. Spr. wijst er op, dat toen, dus 10 jaar geleden, de heer de Groot het ecnige lid was, die voor de demping was, terwijl hij er zich thans tegen verklaart. Dat spr. van gevoelen is veranderd vindt zijn oorzaak hierin dat er nu een adres bij den raad is ingekomen zonder oppositie, en de graanmarkt evenals het overige verkeer in dien tijd van 10 jaren belangrijk is vooruitgegaan. De voorzitter meent, dat in de vergadering van 30 Maart alle argumenten voor en tegen de dem ping vrijwel zijn uitgeput. Waar men dus geen nieuwe gezichtspunten kan openen, hoopt spr. dat men zich zooveel mogelijk zal bekorten. De heer de Groot zegt in 1900 vóór de dem ping te zijn geweest, omdat hij toen niet zooals nu wist, dat er meer mee in verband1 stond, n.l. andere plannen ten opzichte van het verkeer. Toen had men bovendien door de uitdieping der Singels een groote hoeveelheid zand over, die men voor de demping kon gebruiken, zoodat er bijna geen kosten met de dem ping gepaard gingen. De heer Boelmans ter Spill gelooft, dat de discussie een omvang aanneemt, die niet noodig is. Als de raad goedvindt B. en W. op te dragen het in gediende plan nader te onderzoeken, dan zal spr. zich als lid van het college er niet teg'en verzetten, doch als lid van den raad verklaart hij zich tegen het voor stel. De burgemeester heeft er reeds op gewezen, dat pas in de vergadering van 30 Maart antwoord is gegeven op de vraag of het wensehelijk was den Kooltuin te dempen. Met groote meerderheid heeft de raad toen geantwoord: op dit oogenblik aehten wij het niet ge- wenseht. Alles is nu hetzelfde gebleven. Het moet in. het al gemeen een verkeerd beginsel genoemd worden om zoo spoedig* op een eensgenomen besluit terug te komen, maar het is in dit geval zeer zeker verkeerd. Waarom zal men thans B. en W. de opdracht geven? Is het be doeld als werkverschaffing aan B. en W., de suppletoi- re agenda voor dezen raad is het bewijs, dat daaraan geen behoefte is. Waarom dan? Omdat de kosten vroeger den doorslag* gaven? Die waren slechts een klein onderdeel der bezwaren. Spr. wenscht er aan te herinneren, hoe er de vorige maal lang en breed' ge sproken is over een beteren verkeersweg tusschen het Oosten en Westen der stad, hoe men er van overtuigd was, dat groote kwalen groote geneesmiddelen vorde ren en er veel meer gebeuren moest Dat liep als een roode draad door de heele discussie. Nu is alles het zelfde gebleven, er is niets in den toestand veranderd en daarom zal spreker tegen stemmen. De heer Van der Feen de L i 11 e kan zich met hetgeen de heer Boehnans ter Spill eerst heeft gezegd geheel vereenigen, dat niet de kosten de vorige maal den doorslag gaven. Reeds vroeger is er, zooals blijkt, gewezen op den hygiënischen toestand. Spr. vraagt of die toestand nog* slecht is, en of het onmo gelijk is met het oog op den toestand der huizen, om de gracht uit te diepen naar men hem heeft medege deeld. De voorzitter zegt, dat het verkeerd is te spreken van uitdiepen; dat is niet noodig. De mod der moet gedurig worden opgeruimd en dat hindert niet, als men niet aan 't blauwe zand' komt. De heer Van der Peen d' e L i 11 eWordt er voldoende gebaggerd. De voorzitter: Ja. De heer Meienbrink zegt in de zitting van 30 Maart zich van stemming te hebben onthouden, en verklaart er niet voor te zijn, dat, het' punt tharfs weer behandeld wordt. De heer Glinderman merkt op, dat de heer van, den Bosch gesproken heeft over het rapport der doktoren, dat in 1900 was ingekomen. Spr. meent zich te herinneren, dat toen de heer Cohen Stuart opge merkt heeft, dat zooals elders, in Amsterdam o.a. was gebleken, de dampen uit de grachten niet schadelijk waren. De heer Van den Bosch gelooft niet, dat dc* heer Cohen Stuart toen lid] van den raad was, en herinnert zich alleen dat er een rapport was van de doktoren, waarbij een afzonderlijk van dr. Conijn. De v oor zitter merkt op, dat de heeren er blijkbaar ook geen rekening mee houden, dat sedert 1900 de toestand belangrijk is verbeterd. De gemeen te-baggerman werkt daar regelmatig en indien de toestand te wenschen overliet, dan zou de gezond heidscommissie, die toch ook niet stil zit wel eens een aanmerking hebben gemaakt. De heer Pot is het niet geheel eens met den heer Boelmans ter Spill. Het spijt hem, dat de heer Wanna en Dorbeck afwezig zijn, anders zouden ze kunnen verklaren, dat wel. de kosten voor hen het be zwaar waren en zij er voor zijn, indien, de begrooting lager is. Ook de heeren de Lange en Fortuin hebben dit aan spreker verklaard. Daarom durft spreker te be twijfelen of niet de kosten den doorslag hebben gege ven. Voorts wenscht spr. op te merken, ofschoon hij voor zich cv niet zooveel aan hecht, maar anderen mis schien wel. dat in het rapport van den directeur van miblieke werken voorkomt, dat deze reeds 10 jaar ge leden voor de demping was. Ook de heeren de Groot en Litenbosch hebben zooals belanghebbenden spreker hebben medegedeeld verklaard voor demping te zijn. de heer Uitenbosch zou gezegd hebben: al was 't alleen voor werkverschaffing, evenwel er is, dat blijkt ook thans weer, niets veranderlijker dan de mensch. Spr. merkt voorts op, dat er van het bedrag voor de bruggen, geraamd op 25.000, 3000 zal overblijven, bovendien van den post voer riolen, groot 2500 nog niets, of slechts een klein gedeelte uitgegeven, zoodat het voor den Kooltuin benoodigde bedrag geheel op de ze begrooting kan worden gevonden. Gaat het niet van den post voor riolen, dan is er althans de 3000 der bruggen. In afwijking met het voorstel zou voorts de benoodigde grond in plaats van uit het kanaal langs de Kanaalkade, ook gehaald kunnen worden uit de Voor meer, omdat men voor de bruggen niet zooveel noodig heeft. Dat komt diis den Kooltuin en de Voor- meer beide ten goede. De voorzitter acht het van den heer Pot niet gelukkig er den bruggenbouw bij te halen. Voor dien bouw moet worden geleend' en nu zal men toch wel niet fneer leenen, dan de bruggen kosten. Het gaat toch niet aan te zeggen: de bruggsn kosten 22.000, maar nu leenen we toch maar 25.000. Dat is geen manier van zaken doen. heer IT i t e n b o s c h is met een eiïkel' woord in het debat betrokken en wenschti daar even op in te gaan. Eerst, wil hij terugkeeren tot hetgeen de heer Van den Bosch heeft gezegd. Deze zeide, dat hij niet veel waarde hecht aan adressen. Spreker doet dat ook niet, maar evenmin aan de gewijzigde begrooting, die door den heer Pot is ontworpen. De heer Pot heeft ook spreker gevraagd] om het voors'tel te onder teekenen; spr. heeft toen gezegd: ,,IIoor eens, mijn heer 1 ot, ik zou eerst willen, dat uw begrooting in handen werd gesteld van den directeur van publieke werken om advies." Spreker meende, dat het ook zoo zou gaan, en dat er geen debat zou worden gevoerd, aangezien in Maart het kostenbedrag buiten beschouwing werd gelaten. Spreker heeft beweerd, dat hij er toen geen noodzake lijkheid! meer in zag den Kooltuin te dtempen, in ver hand met andere groote plannen. Dat is de "reden waarom hij is omgedraaid! en van voorstander tegen stander is geworden. Tot demping moet alleen wor den overgegaan om het gemeentebelang en niet om iemand een pleizier te doen, of iemand een hak te zet ten. Wat de heer Van den Bosch heeft gezegd is niet geheel juist; de heer Pot heeft eenvoudig eenige menschen opgezocht. De heer Fortuin mompelt afkeurend. De heer Uitenbosch: Zegt U iets De voorzitter hamert. De heer Uitenbosch: eenige mensehen opge zocht en gevraagd wat ze er voor over hadden en heeft daarna enkele raadsleden kunnen vinden, die verlang den, dat aan hun bezwaar tegen de kosten tegemoet gekomen werd'. Spr. gelooft, dat daarom heel eenvou dig dit voorstel in handen gesteld! moet worden van B. en W., die dan rapport kunnen uitbrengen over de gewijzigde begroeting. Gaat men nu stemmen vóór of tegen de demping, dan verkrijgt men een foutieve stemming. Hu zou het een weg zijn, dat men ging stemmen onder voorbehoud, dat het niet meer zal kos ten dan zooveel, maar dat is niet de rationeele weg. Als 't gemeentebelang* de demping vordert spr, meent achter dat het hier een andere zaak is, dat de heer Pot in zeker opzicht belanghebbend! is dan moet er gedempt worden, wat het dan ook kosten kan, althans volgens de begrooting van den directeur der gemeentewerken. De heer G o v e r s merkt nog* op, dat' de heer Dor beck in de zitting van Maart er op heeft gewezen, d'at het wensehelijk is, dat ei* een ruime verkeersweg komt tusschen het Oosten en Westen der stad', doch wat zal een demping van het Verdronken oord! geven voor dë ontlasting van de Friesche brug en Vlotbrug'? De heer Fortuin heeft gehoord, dat de heeren Wanna en Dorbeck met het voorstel kunnen meegaan, daarom zou hij willen voorstellen het punt aan te hou den tot de volgende vergadering. De heer Van der Feen de Lille onder steunt dit. Het komt hem voor, dat het verkeerd' is zoo'n belangrijke zaak te behandelen in den tijd vacantie. De voorzitter merkt op, dat de vacanties zijn geëindigd, al het onderwijs behalve he,t middelbaar en hooger is weer aangevangen. Bovendien de heer Dor beck is ziek en de heer Wanna is gisteren uit de stad gfgaan. De heer Glinderman is tegen uitstel. Het voorstel Fortuin wordt daarna in stemming ge bracht en met 10 tegen 4 stemmen verworpen. Aoor de heeren: Van der Feen de Lille, Pot, Govers en Fortuin. Daarna, wordt gestemd over het,voorstel fot c. s Het wordt met- 9 tegen 5 stemmen verworpen. Voor: de heeren Pot, de Lange, Van den Bosch, Fortuin en Govers. Tegen: de^heeren de Groot, Zaad- •noordijk, Uitenbosch, Glinderman, de Wit, Meien- brink, Luiting, Boelmans ter Spill en Van der Feen de Lille. De. heer Pot zegt na deze beslissing nog* een en ander in het midden te willen brengen, naar aanlei ding van hetgeen wel en hetgeen niet is gezegd met betrekking tot de demping van den Kooltuin. De voorzitter geeft den heer Pot, die blijkens het opstel, dat hij voor zich heeft, nog al heel wat heeft te zeggen, in overweging* daarmede te wachten tot aan het eind der zitting. De heer Pot vindt dat goed. WONING* VERORDE- TOEPASSING BOUW- EN NING. Bij adres d.d. 4 Juli 1.1. (den 13en Juli 1.1. ontvan gen) heeft de heer J. Spruyt zich tot den raad gewend, daarbij in beroep komende van een besluit van het college van B. en W. d.d. 23 Juni 1.1., krachtens het welk aan hem is bericht, dat zijn verzoek om het win kelhuis aan het Payglop A No. 3 te mogen vergrooten volgens overgelegde teekening, niet voor inwilliging vatbaar is op grond van bezwaren ontleend aan art. 31 der Bouw- en Woningverordening (Gemeente-blad No. 244). Bedoeld adres werd in den Raad van 13 Juli 1.1. om bericht en raad in handen van B. en W. gesteld. Daaraan voldoende berichten zij dat ingevolge be doeld artikel bij elk bouwwerk (dus ook bij dat van den adressant) binnen de Singelgrachten en niet over de volle breedte van twee of meer gevels gelegen aan openbare straten of wateren, ter breedte van minstens 4 M., 1/3 van de oppervlakte -van het bouwwerk tot een maximum van 60 M2. onbebouwd mo-et worden gelaten. Nu is de adressant van meening, dat met het woord „bouwwerk" hier wordt bedoeld dat gedeelte alleen, hetwelk hij aan het perceel Payglop A 3 wenscht bij te bouwen. De meening* van B. en W. daarentegen is en de geheele verordening pleit er voor, dat dit de bedoeling- is geweest bij hare vaststelling dat het woord „bouwwerk" hier beteekent niet slechts een gedeelte van bedoeld perceel, doch het geheele perceel, 't welk met hetgeen zou worden bijgebouwd, zou vergroot en verruimd1 worden. Deze meening wordt door eene meerderheid van de Commissie voor de Publieke Werken gedeeld1 (alleen de heer Uitenbosch staat aan de zijde van den adres sant) en o.ok de Inspecteur der Volksgezondheid, de heer Zoetmulder, kon, zich daarmede, blijkens diens advies d.d. 8 Augustus 1.1. No. 426, geheel vereenigen. Op dien grond zullen B. en W. voorstellen afwijzend op adressants verzoek ta beschikken. Intusschen heeft deze zaak hun geleerd dat, ten ein de voor het vervolg aan eiken twijfel op dit punt een einde te maken, en eveneens te voorkomen dab de be staande open ruimten binnen de bebouwde kom der gemeente worden verkleind, eene aanvulling der veror dening wensehelijk mag heeten. Zij stellen daarom voor te hesluiten: aan den heer I J. Spruyt te berichten, dat de Raad de opvatting van Burgemeester en Wethouders, met betrekking t.ot de toepassing van art. 31 der Bouw- en Woningverorde ning deelt en dat er mitsdien geene aanleiding bestaat in deze anders te beslissen De voorzitter licht nog met een enkel woord fee, waarom B. en W. meenen, dat men ajet anders kan doen, dan afwijzend beschikken, ook in verband met het uitvoerig advies van den inspecteur van de Volksgezondheid, den heer Zoetmulder, dat aan den raad is overgelegd en wijst er nog* op, dat ook de com missie van Dijstand! met uitzondering* van den heer Uitenbosch met de a-fwijzende beschikking kon mee gaan. Voorts deelt de voorzitter mede, dat B. en W. de wijzigingen van de bouwverordening wenschen uit te stellen, om daarover nog de commissie van bijstand te kunnen hooren, en dat dus thans alleen aan de orde is dë beschikking op het verzoek van den heer Spruyt. De heer Uitenbosch zeg't, dat de voorzitter te recht heeft medegedeeld, dat hij het eenige lid der commissie was, die zich niet met de conclusie van B. en W. kon vereenigen en gezien het voorstel van B. en W. om de verordening* naar aanleiding van deze zaak te wijzigen, gelooft hij, dat er toch wel ©enigen gi ond bestond voor de door hem gemaakte opmerking omtrent het bewuste artikel der verordening. Spr. meent, dat hier wel eenig verschil is tusschen de letter en geest dér verordening*, en dat er voor B. en V wel aanleiding kan bestaan om aan het verzoek tegemoet te komen. Wat toch is het geval? Er bestaat een slechte toestand! spr. weet niet, of de raad den toestand kent het perceel van Spruyt is ongunstig* gelegen. Dat kan men Spruyt niet kwalijk nemen, u wil adressant den, toestand ,van zijn perceel verbe teren, door aankoop van een achtergelegen terrein, doch daaidoor wordt de toestand: van een ander perceel wat slechter, ziedaar de groote grief. Evenwel dat is niet te voorkomen. De verordening is nog niet gewij zigd en daarom kan, naar spr. meent, niemand' belet ten, dat een gedeelte terrein, hier van juffrouw Aglri- na verkocht wordt aan een ander (a.an Spruyt). Wat sprekers opvatting van art. 31 betreft, hiervoor pleit z. i. de wijziging die B. en W. voorstellen. Aan de hand van de tegenwoordige verordening kunnen B. W. een afwijking toestaan. Met veel waardeering heeft spr. het advies van den heer Zoetmulder gelezen, doch spr. blijft van meening dat waar^ hier grond gekocht wordt om te bebouwen, het niet in strijd is met de vigeerende verordening, wanneer het bedoelde gedeelte alleen onbebouwd' blijft. ^e. _voorzitter zegt, dat indien de onderstel liftg juist was, dat en W. geen vasten grond' onder de voeten hadden, zij eerst zouden zijn gekomen met de wijziging der verordening, maar juist wenschen zij thans eerst een beslissing in zake het verzoek Spruijt, Verder wijst spr. er op, dat indien Spruijt een gedeelte van den tuin van juffrouw Aghi- na wordt verkocht, om dat te bebouwen, het perceel va» juffrouw Aghina niet meer aan de eischen der bouwverordening voldoet. Daar moet tegen gewaakt, en nu is het spr. een raadsel, dat iemand als de heer Uitenbosch, die zoo voor verbetering van den woning toestand is, die voorzitter is van de vereeniging tot verbetering van Volkshuisvesting, kan toestaan, da ter verbetering van het perceel van Spruijt dat juffrouw Aghina slechter wordt. De heer Spruijt heeft gebouwd voordat de verorde riing er was. Nu heeft hij gebrek aan ruimte en lucht, maar dat is niet te veranderen dan ten koste van een ander perceel. De bouwverordening* wordt hier zoo billijk mogelijk toegepast, B. en W. zien wel eens wat door de vingers, maar hier zou men de geheele verordening op zij zet ten en dat gaat niet aan. De heer Van der Feen de Lille ver klaart den toestand te kennen en mee te gaan met het voorstel van B. en W. De heer Uitenbosch zegt, dat het hem juist te doen is om het perceel van Spruijt te verbeteren, dat is geheel in overeenstemming met zijn functie als voorzitter van Volkshuisvesting. De voorzitter wijst er op, dat de heer Uiten bosch den een wil helpen ten koste van den ander en het gaat toch niet aan het perceel van Spruijt na de .verbouwing te beschouwen als twee perceel en. Spruijt hefeft gelijk, dat hij zich tot den raad) heeft gewend, en het eens wil probeeren; hij kan er niet slechter door worden, maar de raad' dient de verorde ning te handhaven. De heer Van den Bosch is dit met den voor- zitter eens en hij erkent, dat B. en W. de verordening juist hebben toegepast. Alle theorie is echter grauw en de practijk eischt dikwijls, dat men van de theorie afwijkt. Deze zaak heeft B. en W. terecht aanleiding gege ven tot wijziging der verordening. Toch zou spreker willen, dat er altijd! beroep mogelijk is, waarbij men dan ieder geval op zich zelf kan beschouwen. In, theo rie wordt het perceel van juffrouw Aghina niet vol doende, doch als we daar strikt aan vasthouden dan bevordert de verordening aan den anderen kant juist een onhyg'iënischen toestand. De heer Spruijt wenscht zijn winkel, waarin den geheelen dag personeel werkt, te verbeteren, dat personeel komt daardoor in beter hygiënische conditie. Zijn bovenhuis krijgt een open ruimte in den vorm van een plat, zoodat de geheele toestand beter zou worden. Spreker wil thans1 niet verder op de zaak ingaan; er zijn op het oogenblik twee van de. juristen in den raad aanwezig en hij ge looft niet, dat de raad thans een juridisch debat over do vraag of het hier zou kunnen of niet, zou wenschen, doch het komt hem voor, dat het wensehelijk is, dat men in een bijzonder geval als dit van den heer Spruijt in dë verordening altijd' een „escape" heeft. De voorzitter is het met den heer Van den Bosch niet eens. In de plaats van den vorigen spreker zou hij misschien ook voor Spruijt opkomen, doch hij gelooft, dat de raad niet goed zal doen, den weg daar- toe^ open te laten. De heer Spruijt blijkt vroeger te klein gebouwd te hebben, nu de zaak zich heeft uitge breid, heeft hij geen ruimte meer en daar valt niets tegen te doen. De heer Van der Feen de Lille meent dat de disclussie eigenlijk over de zaak heen gaat De vraag is hebben B. en W. de verordening juist toege past. Naar zijn overtuiging hebben B. en W. aan het bewuste artikel de goede uitlegging* gegeven en daar om kan hij niet anders dan voor het voorstel stemmen. De heer Van den Bosch is dat eens, doch hij meent, dat toch bij de toepassing van elke verorde ning* gelegenheid moet zijn, om te voorkomen, dat het betere de vijand wordt van het goede. Het voorstel wordt daarop zonder hoofdelijke stem ming goedgekeurd. (Zie verrelg eerste blad.) De getuige Jan Jes bevestigde, voor zoover wij kon den hooren, da verklaring van zijn vriend Meits, maar hij had in het geheel niets gezien of gehoord. Jacob Wijs verklaarde de toedracht der zaak zooals de beklaagde ze vertéld had, voor wa-ar. De getuige Klaas Jes was wegens ziekte niet ver schenen. De Officier van Justitie achtte het moeielijk een oordeel te vellen, daar aan deze beschuldiging twee lezingen kunnen worden gegeven, n.l. mishandeling en een handeling uit zelfverdediging. Gebruik makende van art.^ 193 van het Wetboek van Strafvordering vroeg hij, dat deze zaak ter verder nauwkeurig onder zoek zou worden gesteld in handen van den Rechter - Commisaris, waartoe de rechtbank staande de zitting besloot. DIEFSTAL. Martinus Johannes D. te Alkmaar was niet versche nen. Hij had den 25sten Mei een paar kleedingstuk- ken weggenomen van de waschvrouw, mej. J. E. Klin kenberg, bij wien hij steeds en reeds van kind af aan een welkom thuis had gevonden. Nadat mej. Klinkenberg een zeer breedvoerige uit* legging van deze ondankbare zaak had gegeven, eisoh- te de officier een maand gevangenisstraf. EENVOUDIGE BELEEDIGTNG. Toen de gemeente-veldwachter Kramer te Egmond aan den Hoef op verzoek van den kastelein Akkerman Johannes C. uit diens herberg wilde verwijderen om dat hij, zooals wel meer voorkwam, door te veel drank gebruik lastig en onbetamelijk was, zeide C. tegen den veldwachter: „je komt zeker weer om een zak eer- deppels en doppers." De veldwachter achtte zich hierdoor beleedigd en maakte proces-verbaal op, waarop tegen C., die niet -verschenen was, bij verstek 3 dagen gevangenisstraf werd geëischt. Kunst en Wetenschappen. Rechtzaken. ARRONDISSEMENTS-RECHTBANK TE ALKMAAR. Zitting van 23 Augustus. MISHANDELING. Manus O.. 35 jaar, werkman te Noord'-Scharwoude, had, zoo luidde de beschuldiging, in den nacht van 19 op 20 Juni Abram Meits mishandeld' door hem met een stomp voorwerp klappen in 't gezicht toe te dienen, waardoor hij hevig bloedde. Abram Meits te Noord^Scharwoude was- met zijne vrienden Klaas en Jan Jes mede aldaar woonachtig, naar de kermis te Verlaat geweest. Op den terugweg gingen zij een gezelschap van 4 personen voorbij n. 1. de beschuldigde, zijne vrouw, zijn kostganger en Jacob Wijs, visscher te Oudorp, deze laatste mede als ge tuige in deze zaak gedagvaard. Meits verklaarde van een onbekende op de plaats zoo ongeveer waar zij die personen ontmoetten een klap met een hem onbekend voorwerp te hebben gekre gen, zonder dat hij er eenige aanleiding* toe gaf. Later bij de Roskambrug werd hem eveneens een pak slaag' toegediend en in Noord-Scharwoude werd hij weer ach tervolgd, gegrepen en geslagen. Beklaagde gaf een geheel andere beschrijving van de toedracht der zaak. Hij beweerde dat hij eerst door 3 hem geheel onbekende personen vervloekt was en uitgemaakt voor alles wat mooi en leelijk was en, dat na zijne thuiskomst in zijne woning nabij de Roskam brug steenen op zijn huis en tegen de deur werden gegooid, en hij naar buiten gaande een steen tegen „zijn borst" kreeg. Verder op onderzoek uitgaande vond hij 3 personen achter de kermistent bij Schagen, waarvan een hem toeriep „je. hebt de verkeerde voor je." Hij, driftig geworden zijnde, ging echter naar de jongens toe, waarvan hij er een een klap gaf die niet raak kwam, zijne vrouw en de kostganger haalden hem ter voorkoming van erger terug, waarbij zijn vrouw een slag* tegen haar neus kreeg, tengevolge waarvan deze bloedde. Toen werd hij zoo- kwaad, dat hij er op in sloeg en de jongens verdreef. Toen hij de aangifte bij den rijksveldwachter van der Molen ging doen, ontmoette hij nog een van die jongens, althans volgens het zeggen van een ander en dien had hij toen ook nog maar een pak slaag gege ven. J. G. VELDHEER IN DEN BERGER KUNST HANDEL. J. G. Veldheer haalt ruimer adem dan Graadt van Roggen. Er is wel niet die rijkdom van technische mogelijkheden bij hem te vinden, maar er is meergevoel. Veldheer is bekend als teekenaar. Hij etste stads gezichten en maakte houtsneden. Hierdoor heeft hij meegeholpen deze laatste kunstuiting weer tot aanzien te brengen, waar zij als reproductiemiddel tot een ma chinaal procédé verlaagd was. Evenals Graadt tracht hij zich in den laatsten tijd ook met de water- en olieverf techniek bevriend te maken. En zjjn hier dan ook etsen en houtsneden, aquarellen en olieverf schilderijen te zien. "V eldheer heeft niet overal voldoende kracht om te karakteriseeren. Het was te wenschen, dat hij met meer eerbied voor de natuur stond. Daardoor zou hij gedwongen worden nauwkeuriger te teekenen en zoo doende zou zijn werk rijker en meer genuanceerd worden. Het onvoldoende beheerschen der techniek speelt hem ook dikwijls parten, voornaamlijk waar hij voor het eerst een nieuw „Verfahren" bezigt. Het duurt langen tijd, voor hij er heelemaal in is. Zoo ziet hij vaak iets moois en gaat hartstochtelijk aan het werk', maar .zijn hand weigert te volgen. Daar hij volhar dend is, komt het meestal toch tot een resultaat, doch men bespeurt de inspanning, welke het hem gekost heeft. Omdat hier etsen te zien' zijn uit vroegen tijd en ook enkelen, die pas van de drukpers komen, wil ik d^ze voor een nadere toelichting gebruiken. Ets No. 17, een gezicht op de Waag te Alkmaar is een blad, dat al van ouderen datum is. Ik kies dit, omdat het on- deiwerp het meest bekend is. Men vindt hier een gebiek aan karakteristiek, door willekeurig omgaan met de gegevens veroorzaakt. De gracht lijkt niet vol doende breed en ruim, zij heeft iets van een slootje. De gevel in de verte naast de waag is wel een trapjes gevel, maar niet juist deze. De waagtoren. zelf mist de sierlijkheid en rankheid hem zoo bijzonder eigen. Dit zijn gebreken voortgekomen uit fouten in den op bouw van het geheel en vooral ook uit technische moeilijkheden. Men lette in zonderheid eens op het toientje, omdat men hierbij de minste afwijking het meeste bespeurt. De toren lijkt te plat en de naar boven zoo mooi geproportioneerde vorm a der architectuur zijn niet voldoende gepreciseerd, zoodat iemand, die hem in natura niet kent, er zich geen voorstelling van vormen kan. Was de teekening* goed, die voor deze ets als fundament diende, dan is de fijnheid en de gevoeligheid verloren gegaan bij de verschillende bewerkingen aan het etsen verbonden, alshet overbengen op een koperen -plaat, het natee- kenen met den naald, enz. Tot de knapste etsen uit denzelfden tijd behoort No. 14 „Achterburgwal". Pas ontstaan zijn No. 21 en 22, „Molen te Bentheim" en „Molen' bij Leiden". Veldheer is nu meester der tech niek, beiden zijn gemakkelijker en vrijer gegeven. Zij zijn meer voor naald en koper gedacht. Men bespeurt de teekening, die den grondslag vormde, er niet meer in. Alleen in de compositie had ik"gaarne den voor grond van den kleinen molen iets vaster van bouw, zoodat de hoogten en laag'ten van het terrein duidelij ker uitkwamen. Hetgeen ik over deze etsen zeide, is natuurlijk ook in al het andere werk terug te vinden. Daar Veldheer nog* niet lang schildert is hier haast alleen schilderwerk te zien, dat de tekortkomingen der vroegste etsen vertoont. Maar met het oog op do ontwikkeling* van zijn techniek op het gebied van het etsen doorgemaakt, kunnen wij er zeker van zijn, dat zijn wilskracht ook hier triomfeeren zal. Hoe mooi dan de resultaten-kunnen zijn, laat een aquarel' No. 7 zien, hetwelk de schilder dan ook met recht een eere- pla'ats gegeven heeft. Het onderwerp is zoo beschei den mogelijk: een wijd en vlak, van houtgewas beroofd brok land aan den binnenkant van het duin, door grijsgouden nevel omwaasd, een boschrand' tegen de duinen op. Een zilverig luchtveertje drijft droomerig in het luchtruim. Dat is alles. Een onderwerp, ge lijk gezegd, zoo bescheiden, als het maar kan, maar bezield met oneindig fijn gevoel. Hoe jammer, dat dit aquarel hier niet alleen staat! De olieverfschilderijen zijn ondanks al hun druk ge doe niet rijp genoeg. Daar komt het er niet alleen op aan meester te worden ov.er den vorm, maar ook over de kleur. En evenals bij de meeste aquarellen is dit hier nog niet gelukt. Zij zijn haast allen met het zelfde kleurgamma geschilderd, wijl de kunstenaar den rijkdom van zijn palet nog* niet goed1 weet te gebrui ken. ^Van de weinige houtsneden, hier aanwezig, is wel No. 23, „de Werf", de zuiverste. De van kleur zoo gezonde houtsnee No. 26, „Volendammer", moest even gevoeliger geteekend zijn, om tot het belangrijkste te behooren van hetgeen Veldheer gaf. KARL HENTSCHEL. In het vorige kritiekje stond dat de „geest des kun sten a ars zich te veel met zaken van technischen aard, die hij onbewust geeft, bezighoudt." Daar had na tuurlijk moeten staan „die hij onbewust moest gaven." Druk N. V. voorh. Herin* Ouster A Zoon, Alkmaar.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 6