verband daarmede besloten om den post voor uitdie
ping' ran havens en vaarten te verlioogen. Spr. wijst
er op, dat toen, dus 10 jaar geleden, de heer de Groot
het ecnige lid was, die voor de demping was, terwijl hij
er zich thans tegen verklaart. Dat spr. van gevoelen
is veranderd vindt zijn oorzaak hierin dat er nu een
adres bij den raad is ingekomen zonder oppositie, en
de graanmarkt evenals het overige verkeer in dien tijd
van 10 jaren belangrijk is vooruitgegaan.
De voorzitter meent, dat in de vergadering
van 30 Maart alle argumenten voor en tegen de dem
ping vrijwel zijn uitgeput. Waar men dus geen nieuwe
gezichtspunten kan openen, hoopt spr. dat men zich
zooveel mogelijk zal bekorten.
De heer de Groot zegt in 1900 vóór de dem
ping te zijn geweest, omdat hij toen niet zooals nu
wist, dat er meer mee in verband1 stond, n.l. andere
plannen ten opzichte van het verkeer. Toen had men
bovendien door de uitdieping der Singels een groote
hoeveelheid zand over, die men voor de demping kon
gebruiken, zoodat er bijna geen kosten met de dem
ping gepaard gingen.
De heer Boelmans ter Spill gelooft, dat
de discussie een omvang aanneemt, die niet noodig is.
Als de raad goedvindt B. en W. op te dragen het in
gediende plan nader te onderzoeken, dan zal spr. zich
als lid van het college er niet teg'en verzetten, doch
als lid van den raad verklaart hij zich tegen het voor
stel.
De burgemeester heeft er reeds op gewezen, dat pas
in de vergadering van 30 Maart antwoord is gegeven
op de vraag of het wensehelijk was den Kooltuin te
dempen. Met groote meerderheid heeft de raad toen
geantwoord: op dit oogenblik aehten wij het niet ge-
wenseht.
Alles is nu hetzelfde gebleven. Het moet in. het al
gemeen een verkeerd beginsel genoemd worden om zoo
spoedig* op een eensgenomen besluit terug te komen,
maar het is in dit geval zeer zeker verkeerd. Waarom
zal men thans B. en W. de opdracht geven? Is het be
doeld als werkverschaffing aan B. en W., de suppletoi-
re agenda voor dezen raad is het bewijs, dat daaraan
geen behoefte is. Waarom dan? Omdat de kosten
vroeger den doorslag* gaven? Die waren slechts een
klein onderdeel der bezwaren. Spr. wenscht er aan te
herinneren, hoe er de vorige maal lang en breed' ge
sproken is over een beteren verkeersweg tusschen het
Oosten en Westen der stad, hoe men er van overtuigd
was, dat groote kwalen groote geneesmiddelen vorde
ren en er veel meer gebeuren moest Dat liep als een
roode draad door de heele discussie. Nu is alles het
zelfde gebleven, er is niets in den toestand veranderd
en daarom zal spreker tegen stemmen.
De heer Van der Feen de L i 11 e kan zich
met hetgeen de heer Boehnans ter Spill eerst heeft
gezegd geheel vereenigen, dat niet de kosten de vorige
maal den doorslag gaven. Reeds vroeger is er, zooals
blijkt, gewezen op den hygiënischen toestand. Spr.
vraagt of die toestand nog* slecht is, en of het onmo
gelijk is met het oog op den toestand der huizen, om
de gracht uit te diepen naar men hem heeft medege
deeld.
De voorzitter zegt, dat het verkeerd is te
spreken van uitdiepen; dat is niet noodig. De mod
der moet gedurig worden opgeruimd en dat hindert
niet, als men niet aan 't blauwe zand' komt.
De heer Van der Peen d' e L i 11 eWordt
er voldoende gebaggerd.
De voorzitter: Ja.
De heer Meienbrink zegt in de zitting van
30 Maart zich van stemming te hebben onthouden, en
verklaart er niet voor te zijn, dat, het' punt tharfs weer
behandeld wordt.
De heer Glinderman merkt op, dat de heer
van, den Bosch gesproken heeft over het rapport der
doktoren, dat in 1900 was ingekomen. Spr. meent zich
te herinneren, dat toen de heer Cohen Stuart opge
merkt heeft, dat zooals elders, in Amsterdam o.a. was
gebleken, de dampen uit de grachten niet schadelijk
waren.
De heer Van den Bosch gelooft niet, dat
dc* heer Cohen Stuart toen lid] van den raad was, en
herinnert zich alleen dat er een rapport was van de
doktoren, waarbij een afzonderlijk van dr. Conijn.
De v oor zitter merkt op, dat de heeren er
blijkbaar ook geen rekening mee houden, dat sedert
1900 de toestand belangrijk is verbeterd. De gemeen
te-baggerman werkt daar regelmatig en indien de
toestand te wenschen overliet, dan zou de gezond
heidscommissie, die toch ook niet stil zit wel eens
een aanmerking hebben gemaakt.
De heer Pot is het niet geheel eens met den
heer Boelmans ter Spill. Het spijt hem, dat de heer
Wanna en Dorbeck afwezig zijn, anders zouden ze
kunnen verklaren, dat wel. de kosten voor hen het be
zwaar waren en zij er voor zijn, indien, de begrooting
lager is. Ook de heeren de Lange en Fortuin hebben
dit aan spreker verklaard. Daarom durft spreker te be
twijfelen of niet de kosten den doorslag hebben gege
ven. Voorts wenscht spr. op te merken, ofschoon hij
voor zich cv niet zooveel aan hecht, maar anderen mis
schien wel. dat in het rapport van den directeur van
miblieke werken voorkomt, dat deze reeds 10 jaar ge
leden voor de demping was. Ook de heeren de Groot
en Litenbosch hebben zooals belanghebbenden spreker
hebben medegedeeld verklaard voor demping te zijn.
de heer Uitenbosch zou gezegd hebben: al was 't alleen
voor werkverschaffing, evenwel er is, dat blijkt ook
thans weer, niets veranderlijker dan de mensch.
Spr. merkt voorts op, dat er van het bedrag voor de
bruggen, geraamd op 25.000, 3000 zal overblijven,
bovendien van den post voer riolen, groot 2500 nog
niets, of slechts een klein gedeelte uitgegeven, zoodat
het voor den Kooltuin benoodigde bedrag geheel op de
ze begrooting kan worden gevonden. Gaat het niet van
den post voor riolen, dan is er althans de 3000 der
bruggen. In afwijking met het voorstel zou voorts de
benoodigde grond in plaats van uit het kanaal langs
de Kanaalkade, ook gehaald kunnen worden uit de
Voor meer, omdat men voor de bruggen niet zooveel
noodig heeft. Dat komt diis den Kooltuin en de Voor-
meer beide ten goede.
De voorzitter acht het van den heer Pot niet
gelukkig er den bruggenbouw bij te halen. Voor dien
bouw moet worden geleend' en nu zal men toch wel
niet fneer leenen, dan de bruggen kosten. Het gaat
toch niet aan te zeggen: de bruggsn kosten 22.000,
maar nu leenen we toch maar 25.000. Dat is geen
manier van zaken doen.
heer IT i t e n b o s c h is met een eiïkel' woord
in het debat betrokken en wenschti daar even op in te
gaan. Eerst, wil hij terugkeeren tot hetgeen de heer
Van den Bosch heeft gezegd. Deze zeide, dat hij niet
veel waarde hecht aan adressen. Spreker doet dat
ook niet, maar evenmin aan de gewijzigde begrooting,
die door den heer Pot is ontworpen. De heer Pot
heeft ook spreker gevraagd] om het voors'tel te onder
teekenen; spr. heeft toen gezegd: ,,IIoor eens, mijn
heer 1 ot, ik zou eerst willen, dat uw begrooting in
handen werd gesteld van den directeur van publieke
werken om advies."
Spreker meende, dat het ook zoo zou gaan, en dat
er geen debat zou worden gevoerd, aangezien in Maart
het kostenbedrag buiten beschouwing werd gelaten.
Spreker heeft beweerd, dat hij er toen geen noodzake
lijkheid! meer in zag den Kooltuin te dtempen, in ver
hand met andere groote plannen. Dat is de "reden
waarom hij is omgedraaid! en van voorstander tegen
stander is geworden. Tot demping moet alleen wor
den overgegaan om het gemeentebelang en niet om
iemand een pleizier te doen, of iemand een hak te zet
ten. Wat de heer Van den Bosch heeft gezegd is niet
geheel juist; de heer Pot heeft eenvoudig eenige
menschen opgezocht.
De heer Fortuin mompelt afkeurend.
De heer Uitenbosch: Zegt U iets
De voorzitter hamert.
De heer Uitenbosch: eenige mensehen opge
zocht en gevraagd wat ze er voor over hadden en heeft
daarna enkele raadsleden kunnen vinden, die verlang
den, dat aan hun bezwaar tegen de kosten tegemoet
gekomen werd'. Spr. gelooft, dat daarom heel eenvou
dig dit voorstel in handen gesteld! moet worden van
B. en W., die dan rapport kunnen uitbrengen over de
gewijzigde begroeting. Gaat men nu stemmen vóór of
tegen de demping, dan verkrijgt men een foutieve
stemming. Hu zou het een weg zijn, dat men ging
stemmen onder voorbehoud, dat het niet meer zal kos
ten dan zooveel, maar dat is niet de rationeele weg.
Als 't gemeentebelang* de demping vordert spr,
meent achter dat het hier een andere zaak is, dat de
heer Pot in zeker opzicht belanghebbend! is dan
moet er gedempt worden, wat het dan ook kosten kan,
althans volgens de begrooting van den directeur der
gemeentewerken.
De heer G o v e r s merkt nog* op, dat' de heer Dor
beck in de zitting van Maart er op heeft gewezen, d'at
het wensehelijk is, dat ei* een ruime verkeersweg komt
tusschen het Oosten en Westen der stad', doch wat zal
een demping van het Verdronken oord! geven voor dë
ontlasting van de Friesche brug en Vlotbrug'?
De heer Fortuin heeft gehoord, dat de heeren
Wanna en Dorbeck met het voorstel kunnen meegaan,
daarom zou hij willen voorstellen het punt aan te hou
den tot de volgende vergadering.
De heer Van der Feen de Lille onder
steunt dit. Het komt hem voor, dat het verkeerd' is
zoo'n belangrijke zaak te behandelen in den tijd
vacantie.
De voorzitter merkt op, dat de vacanties zijn
geëindigd, al het onderwijs behalve he,t middelbaar en
hooger is weer aangevangen. Bovendien de heer Dor
beck is ziek en de heer Wanna is gisteren uit de stad
gfgaan.
De heer Glinderman is tegen uitstel.
Het voorstel Fortuin wordt daarna in stemming ge
bracht en met 10 tegen 4 stemmen verworpen.
Aoor de heeren: Van der Feen de Lille, Pot, Govers
en Fortuin.
Daarna, wordt gestemd over het,voorstel fot c. s
Het wordt met- 9 tegen 5 stemmen verworpen.
Voor: de heeren Pot, de Lange, Van den Bosch,
Fortuin en Govers. Tegen: de^heeren de Groot, Zaad-
•noordijk, Uitenbosch, Glinderman, de Wit, Meien-
brink, Luiting, Boelmans ter Spill en Van der Feen
de Lille.
De. heer Pot zegt na deze beslissing nog* een en
ander in het midden te willen brengen, naar aanlei
ding van hetgeen wel en hetgeen niet is gezegd met
betrekking tot de demping van den Kooltuin.
De voorzitter geeft den heer Pot, die blijkens
het opstel, dat hij voor zich heeft, nog al heel wat
heeft te zeggen, in overweging* daarmede te wachten
tot aan het eind der zitting.
De heer Pot vindt dat goed.
WONING* VERORDE-
TOEPASSING BOUW- EN
NING.
Bij adres d.d. 4 Juli 1.1. (den 13en Juli 1.1. ontvan
gen) heeft de heer J. Spruyt zich tot den raad gewend,
daarbij in beroep komende van een besluit van het
college van B. en W. d.d. 23 Juni 1.1., krachtens het
welk aan hem is bericht, dat zijn verzoek om het win
kelhuis aan het Payglop A No. 3 te mogen vergrooten
volgens overgelegde teekening, niet voor inwilliging
vatbaar is op grond van bezwaren ontleend aan art.
31 der Bouw- en Woningverordening (Gemeente-blad
No. 244).
Bedoeld adres werd in den Raad van 13 Juli 1.1. om
bericht en raad in handen van B. en W. gesteld.
Daaraan voldoende berichten zij dat ingevolge be
doeld artikel bij elk bouwwerk (dus ook bij dat van den
adressant) binnen de Singelgrachten en niet over de
volle breedte van twee of meer gevels gelegen aan
openbare straten of wateren, ter breedte van minstens
4 M., 1/3 van de oppervlakte -van het bouwwerk tot een
maximum van 60 M2. onbebouwd mo-et worden gelaten.
Nu is de adressant van meening, dat met het woord
„bouwwerk" hier wordt bedoeld dat gedeelte alleen,
hetwelk hij aan het perceel Payglop A 3 wenscht bij
te bouwen.
De meening* van B. en W. daarentegen is en de
geheele verordening pleit er voor, dat dit de bedoeling-
is geweest bij hare vaststelling dat het woord
„bouwwerk" hier beteekent niet slechts een gedeelte
van bedoeld perceel, doch het geheele perceel, 't welk
met hetgeen zou worden bijgebouwd, zou vergroot en
verruimd1 worden.
Deze meening wordt door eene meerderheid van de
Commissie voor de Publieke Werken gedeeld1 (alleen
de heer Uitenbosch staat aan de zijde van den adres
sant) en o.ok de Inspecteur der Volksgezondheid, de
heer Zoetmulder, kon, zich daarmede, blijkens diens
advies d.d. 8 Augustus 1.1. No. 426, geheel vereenigen.
Op dien grond zullen B. en W. voorstellen afwijzend
op adressants verzoek ta beschikken.
Intusschen heeft deze zaak hun geleerd dat, ten ein
de voor het vervolg aan eiken twijfel op dit punt een
einde te maken, en eveneens te voorkomen dab de be
staande open ruimten binnen de bebouwde kom der
gemeente worden verkleind, eene aanvulling der veror
dening wensehelijk mag heeten.
Zij stellen daarom voor te hesluiten: aan den heer
I J. Spruyt te berichten, dat de Raad de opvatting van
Burgemeester en Wethouders, met betrekking t.ot de
toepassing van art. 31 der Bouw- en Woningverorde
ning deelt en dat er mitsdien geene aanleiding bestaat
in deze anders te beslissen
De voorzitter licht nog met een enkel woord
fee, waarom B. en W. meenen, dat men ajet anders
kan doen, dan afwijzend beschikken, ook in verband
met het uitvoerig advies van den inspecteur van de
Volksgezondheid, den heer Zoetmulder, dat aan den
raad is overgelegd en wijst er nog* op, dat ook de com
missie van Dijstand! met uitzondering* van den heer
Uitenbosch met de a-fwijzende beschikking kon mee
gaan.
Voorts deelt de voorzitter mede, dat B. en W. de
wijzigingen van de bouwverordening wenschen uit te
stellen, om daarover nog de commissie van bijstand te
kunnen hooren, en dat dus thans alleen aan de orde
is dë beschikking op het verzoek van den heer Spruyt.
De heer Uitenbosch zeg't, dat de voorzitter te
recht heeft medegedeeld, dat hij het eenige lid der
commissie was, die zich niet met de conclusie van B.
en W. kon vereenigen en gezien het voorstel van B.
en W. om de verordening* naar aanleiding van deze
zaak te wijzigen, gelooft hij, dat er toch wel ©enigen
gi ond bestond voor de door hem gemaakte opmerking
omtrent het bewuste artikel der verordening.
Spr. meent, dat hier wel eenig verschil is tusschen
de letter en geest dér verordening*, en dat er voor B.
en V wel aanleiding kan bestaan om aan het verzoek
tegemoet te komen. Wat toch is het geval? Er bestaat
een slechte toestand! spr. weet niet, of de raad den
toestand kent het perceel van Spruyt is ongunstig*
gelegen. Dat kan men Spruyt niet kwalijk nemen,
u wil adressant den, toestand ,van zijn perceel verbe
teren, door aankoop van een achtergelegen terrein,
doch daaidoor wordt de toestand: van een ander perceel
wat slechter, ziedaar de groote grief. Evenwel dat is
niet te voorkomen. De verordening is nog niet gewij
zigd en daarom kan, naar spr. meent, niemand' belet
ten, dat een gedeelte terrein, hier van juffrouw Aglri-
na verkocht wordt aan een ander (a.an Spruyt). Wat
sprekers opvatting van art. 31 betreft, hiervoor pleit
z. i. de wijziging die B. en W. voorstellen. Aan de
hand van de tegenwoordige verordening kunnen B.
W. een afwijking toestaan.
Met veel waardeering heeft spr. het advies van den
heer Zoetmulder gelezen, doch spr. blijft van meening
dat waar^ hier grond gekocht wordt om te bebouwen,
het niet in strijd is met de vigeerende verordening,
wanneer het bedoelde gedeelte alleen onbebouwd' blijft.
^e. _voorzitter zegt, dat indien de onderstel
liftg juist was, dat en W. geen vasten grond' onder
de voeten hadden, zij eerst zouden zijn gekomen met
de wijziging der verordening, maar juist wenschen zij
thans eerst een beslissing in zake het verzoek
Spruijt, Verder wijst spr. er op, dat indien
Spruijt een gedeelte van den tuin van juffrouw Aghi-
na wordt verkocht, om dat te bebouwen, het perceel
va» juffrouw Aghina niet meer aan de eischen der
bouwverordening voldoet. Daar moet tegen gewaakt,
en nu is het spr. een raadsel, dat iemand als de heer
Uitenbosch, die zoo voor verbetering van den woning
toestand is, die voorzitter is van de vereeniging tot
verbetering van Volkshuisvesting, kan toestaan, da
ter verbetering van het perceel van Spruijt dat
juffrouw Aghina slechter wordt.
De heer Spruijt heeft gebouwd voordat de verorde
riing er was. Nu heeft hij gebrek aan ruimte en
lucht, maar dat is niet te veranderen dan ten koste
van een ander perceel.
De bouwverordening* wordt hier zoo billijk mogelijk
toegepast, B. en W. zien wel eens wat door de vingers,
maar hier zou men de geheele verordening op zij zet
ten en dat gaat niet aan.
De heer Van der Feen de Lille ver
klaart den toestand te kennen en mee te gaan met het
voorstel van B. en W.
De heer Uitenbosch zegt, dat het hem juist te
doen is om het perceel van Spruijt te verbeteren, dat
is geheel in overeenstemming met zijn functie als
voorzitter van Volkshuisvesting.
De voorzitter wijst er op, dat de heer Uiten
bosch den een wil helpen ten koste van den ander
en het gaat toch niet aan het perceel van Spruijt na
de .verbouwing te beschouwen als twee perceel en.
Spruijt hefeft gelijk, dat hij zich tot den raad) heeft
gewend, en het eens wil probeeren; hij kan er niet
slechter door worden, maar de raad' dient de verorde
ning te handhaven.
De heer Van den Bosch is dit met den voor-
zitter eens en hij erkent, dat B. en W. de verordening
juist hebben toegepast. Alle theorie is echter grauw
en de practijk eischt dikwijls, dat men van de theorie
afwijkt.
Deze zaak heeft B. en W. terecht aanleiding gege
ven tot wijziging der verordening. Toch zou spreker
willen, dat er altijd! beroep mogelijk is, waarbij men
dan ieder geval op zich zelf kan beschouwen. In, theo
rie wordt het perceel van juffrouw Aghina niet vol
doende, doch als we daar strikt aan vasthouden dan
bevordert de verordening aan den anderen kant juist
een onhyg'iënischen toestand. De heer Spruijt wenscht
zijn winkel, waarin den geheelen dag personeel werkt,
te verbeteren, dat personeel komt daardoor in beter
hygiënische conditie. Zijn bovenhuis krijgt een open
ruimte in den vorm van een plat, zoodat de geheele
toestand beter zou worden. Spreker wil thans1 niet
verder op de zaak ingaan; er zijn op het oogenblik
twee van de. juristen in den raad aanwezig en hij ge
looft niet, dat de raad thans een juridisch debat over
do vraag of het hier zou kunnen of niet, zou wenschen,
doch het komt hem voor, dat het wensehelijk is, dat
men in een bijzonder geval als dit van den heer Spruijt
in dë verordening altijd' een „escape" heeft.
De voorzitter is het met den heer Van den
Bosch niet eens. In de plaats van den vorigen spreker
zou hij misschien ook voor Spruijt opkomen, doch hij
gelooft, dat de raad niet goed zal doen, den weg daar-
toe^ open te laten. De heer Spruijt blijkt vroeger te
klein gebouwd te hebben, nu de zaak zich heeft uitge
breid, heeft hij geen ruimte meer en daar valt niets
tegen te doen.
De heer Van der Feen de Lille meent
dat de disclussie eigenlijk over de zaak heen gaat De
vraag is hebben B. en W. de verordening juist toege
past. Naar zijn overtuiging hebben B. en W. aan het
bewuste artikel de goede uitlegging* gegeven en daar
om kan hij niet anders dan voor het voorstel stemmen.
De heer Van den Bosch is dat eens, doch
hij meent, dat toch bij de toepassing van elke verorde
ning* gelegenheid moet zijn, om te voorkomen, dat het
betere de vijand wordt van het goede.
Het voorstel wordt daarop zonder hoofdelijke stem
ming goedgekeurd.
(Zie verrelg eerste blad.)
De getuige Jan Jes bevestigde, voor zoover wij kon
den hooren, da verklaring van zijn vriend Meits, maar
hij had in het geheel niets gezien of gehoord.
Jacob Wijs verklaarde de toedracht der zaak zooals
de beklaagde ze vertéld had, voor wa-ar.
De getuige Klaas Jes was wegens ziekte niet ver
schenen.
De Officier van Justitie achtte het moeielijk een
oordeel te vellen, daar aan deze beschuldiging twee
lezingen kunnen worden gegeven, n.l. mishandeling en
een handeling uit zelfverdediging. Gebruik makende
van art.^ 193 van het Wetboek van Strafvordering
vroeg hij, dat deze zaak ter verder nauwkeurig onder
zoek zou worden gesteld in handen van den Rechter -
Commisaris, waartoe de rechtbank staande de zitting
besloot.
DIEFSTAL.
Martinus Johannes D. te Alkmaar was niet versche
nen. Hij had den 25sten Mei een paar kleedingstuk-
ken weggenomen van de waschvrouw, mej. J. E. Klin
kenberg, bij wien hij steeds en reeds van kind af aan
een welkom thuis had gevonden.
Nadat mej. Klinkenberg een zeer breedvoerige uit*
legging van deze ondankbare zaak had gegeven, eisoh-
te de officier een maand gevangenisstraf.
EENVOUDIGE BELEEDIGTNG.
Toen de gemeente-veldwachter Kramer te Egmond
aan den Hoef op verzoek van den kastelein Akkerman
Johannes C. uit diens herberg wilde verwijderen om
dat hij, zooals wel meer voorkwam, door te veel drank
gebruik lastig en onbetamelijk was, zeide C. tegen den
veldwachter: „je komt zeker weer om een zak eer-
deppels en doppers."
De veldwachter achtte zich hierdoor beleedigd en
maakte proces-verbaal op, waarop tegen C., die niet
-verschenen was, bij verstek 3 dagen gevangenisstraf
werd geëischt.
Kunst en Wetenschappen.
Rechtzaken.
ARRONDISSEMENTS-RECHTBANK
TE ALKMAAR.
Zitting van 23 Augustus.
MISHANDELING.
Manus O.. 35 jaar, werkman te Noord'-Scharwoude,
had, zoo luidde de beschuldiging, in den nacht van 19
op 20 Juni Abram Meits mishandeld' door hem met een
stomp voorwerp klappen in 't gezicht toe te dienen,
waardoor hij hevig bloedde.
Abram Meits te Noord^Scharwoude was- met zijne
vrienden Klaas en Jan Jes mede aldaar woonachtig,
naar de kermis te Verlaat geweest. Op den terugweg
gingen zij een gezelschap van 4 personen voorbij n. 1.
de beschuldigde, zijne vrouw, zijn kostganger en Jacob
Wijs, visscher te Oudorp, deze laatste mede als ge
tuige in deze zaak gedagvaard.
Meits verklaarde van een onbekende op de plaats
zoo ongeveer waar zij die personen ontmoetten een
klap met een hem onbekend voorwerp te hebben gekre
gen, zonder dat hij er eenige aanleiding* toe gaf. Later
bij de Roskambrug werd hem eveneens een pak slaag'
toegediend en in Noord-Scharwoude werd hij weer ach
tervolgd, gegrepen en geslagen.
Beklaagde gaf een geheel andere beschrijving van
de toedracht der zaak. Hij beweerde dat hij eerst door
3 hem geheel onbekende personen vervloekt was en
uitgemaakt voor alles wat mooi en leelijk was en, dat
na zijne thuiskomst in zijne woning nabij de Roskam
brug steenen op zijn huis en tegen de deur werden
gegooid, en hij naar buiten gaande een steen tegen
„zijn borst" kreeg.
Verder op onderzoek uitgaande vond hij 3 personen
achter de kermistent bij Schagen, waarvan een hem
toeriep „je. hebt de verkeerde voor je."
Hij, driftig geworden zijnde, ging echter naar de
jongens toe, waarvan hij er een een klap gaf die niet
raak kwam, zijne vrouw en de kostganger haalden hem
ter voorkoming van erger terug, waarbij zijn vrouw
een slag* tegen haar neus kreeg, tengevolge waarvan
deze bloedde. Toen werd hij zoo- kwaad, dat hij er op
in sloeg en de jongens verdreef.
Toen hij de aangifte bij den rijksveldwachter van
der Molen ging doen, ontmoette hij nog een van die
jongens, althans volgens het zeggen van een ander en
dien had hij toen ook nog maar een pak slaag gege
ven.
J. G. VELDHEER IN DEN BERGER KUNST
HANDEL.
J. G. Veldheer haalt ruimer adem dan Graadt van
Roggen. Er is wel niet die rijkdom van technische
mogelijkheden bij hem te vinden, maar er is meergevoel.
Veldheer is bekend als teekenaar. Hij etste stads
gezichten en maakte houtsneden. Hierdoor heeft hij
meegeholpen deze laatste kunstuiting weer tot aanzien
te brengen, waar zij als reproductiemiddel tot een ma
chinaal procédé verlaagd was. Evenals Graadt tracht
hij zich in den laatsten tijd ook met de water- en
olieverf techniek bevriend te maken. En zjjn hier
dan ook etsen en houtsneden, aquarellen en olieverf
schilderijen te zien.
"V eldheer heeft niet overal voldoende kracht om te
karakteriseeren. Het was te wenschen, dat hij met
meer eerbied voor de natuur stond. Daardoor zou hij
gedwongen worden nauwkeuriger te teekenen en zoo
doende zou zijn werk rijker en meer genuanceerd worden.
Het onvoldoende beheerschen der techniek speelt
hem ook dikwijls parten, voornaamlijk waar hij voor
het eerst een nieuw „Verfahren" bezigt. Het duurt
langen tijd, voor hij er heelemaal in is. Zoo ziet hij
vaak iets moois en gaat hartstochtelijk aan het werk',
maar .zijn hand weigert te volgen. Daar hij volhar
dend is, komt het meestal toch tot een resultaat, doch
men bespeurt de inspanning, welke het hem gekost
heeft.
Omdat hier etsen te zien' zijn uit vroegen tijd en
ook enkelen, die pas van de drukpers komen, wil ik
d^ze voor een nadere toelichting gebruiken. Ets No. 17,
een gezicht op de Waag te Alkmaar is een blad, dat
al van ouderen datum is. Ik kies dit, omdat het on-
deiwerp het meest bekend is. Men vindt hier een
gebiek aan karakteristiek, door willekeurig omgaan
met de gegevens veroorzaakt. De gracht lijkt niet vol
doende breed en ruim, zij heeft iets van een slootje.
De gevel in de verte naast de waag is wel een trapjes
gevel, maar niet juist deze. De waagtoren. zelf mist
de sierlijkheid en rankheid hem zoo bijzonder eigen.
Dit zijn gebreken voortgekomen uit fouten in den op
bouw van het geheel en vooral ook uit technische
moeilijkheden. Men lette in zonderheid eens op het
toientje, omdat men hierbij de minste afwijking
het meeste bespeurt. De toren lijkt te plat en
de naar boven zoo mooi geproportioneerde vorm a
der architectuur zijn niet voldoende gepreciseerd,
zoodat iemand, die hem in natura niet kent, er zich
geen voorstelling van vormen kan. Was de teekening*
goed, die voor deze ets als fundament diende, dan is
de fijnheid en de gevoeligheid verloren gegaan bij de
verschillende bewerkingen aan het etsen verbonden,
alshet overbengen op een koperen -plaat, het natee-
kenen met den naald, enz. Tot de knapste etsen uit
denzelfden tijd behoort No. 14 „Achterburgwal". Pas
ontstaan zijn No. 21 en 22, „Molen te Bentheim" en
„Molen' bij Leiden". Veldheer is nu meester der tech
niek, beiden zijn gemakkelijker en vrijer gegeven. Zij
zijn meer voor naald en koper gedacht. Men bespeurt
de teekening, die den grondslag vormde, er niet meer
in. Alleen in de compositie had ik"gaarne den voor
grond van den kleinen molen iets vaster van bouw,
zoodat de hoogten en laag'ten van het terrein duidelij
ker uitkwamen.
Hetgeen ik over deze etsen zeide, is natuurlijk ook
in al het andere werk terug te vinden.
Daar Veldheer nog* niet lang schildert is hier haast
alleen schilderwerk te zien, dat de tekortkomingen
der vroegste etsen vertoont. Maar met het oog op do
ontwikkeling* van zijn techniek op het gebied van het
etsen doorgemaakt, kunnen wij er zeker van zijn, dat
zijn wilskracht ook hier triomfeeren zal. Hoe mooi
dan de resultaten-kunnen zijn, laat een aquarel' No. 7
zien, hetwelk de schilder dan ook met recht een eere-
pla'ats gegeven heeft. Het onderwerp is zoo beschei
den mogelijk: een wijd en vlak, van houtgewas beroofd
brok land aan den binnenkant van het duin, door
grijsgouden nevel omwaasd, een boschrand' tegen de
duinen op. Een zilverig luchtveertje drijft droomerig
in het luchtruim. Dat is alles. Een onderwerp, ge
lijk gezegd, zoo bescheiden, als het maar kan, maar
bezield met oneindig fijn gevoel. Hoe jammer, dat
dit aquarel hier niet alleen staat!
De olieverfschilderijen zijn ondanks al hun druk ge
doe niet rijp genoeg. Daar komt het er niet alleen
op aan meester te worden ov.er den vorm, maar ook
over de kleur. En evenals bij de meeste aquarellen is
dit hier nog niet gelukt. Zij zijn haast allen met het
zelfde kleurgamma geschilderd, wijl de kunstenaar den
rijkdom van zijn palet nog* niet goed1 weet te gebrui
ken.
^Van de weinige houtsneden, hier aanwezig, is wel
No. 23, „de Werf", de zuiverste. De van kleur zoo
gezonde houtsnee No. 26, „Volendammer", moest even
gevoeliger geteekend zijn, om tot het belangrijkste te
behooren van hetgeen Veldheer gaf.
KARL HENTSCHEL.
In het vorige kritiekje stond dat de „geest des kun
sten a ars zich te veel met zaken van technischen aard,
die hij onbewust geeft, bezighoudt." Daar had na
tuurlijk moeten staan „die hij onbewust moest gaven."
Druk N. V. voorh. Herin* Ouster A Zoon, Alkmaar.