DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 213
Honderd en twaalfde Jaargang.
1910.
ZATERDAG
Uit school en huis,
FEUILLETON.
Het nest van den sperwer.
10 SEPTEMBER,
HerhaiingaofideiPifirsjs*
Eehtscheiciin§|i
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzondei lijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Telefoonnummer 3.
ALRMAARSCHE COURANT
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR brengen ter kennis van belanghebbenden, dat
het bovenbedoelde onderwijs zal aanvangen voor de
jongens op Maandag 12 September a.s., des
nam. 6 uur in de Se gemeen tescltool aan den
Koningsweg en voor de meisjes op Woensdag 14
September d.a.v., des nam. 2 uur, in de Meisjes
school aan de Oudegraclit.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING, Voorzitter.
DONATH, Secretaris.
Alkmaar, 5 Sept. 1910.
UIT DE DIERENWERELD*
(Historisch)
Hij had een ongelukje gehad. Hoe het kwam wist
niemand, maar daar lag hij op het speelplein en kon
niet verder. Schuw draaiden zijn oogjes, nu hierheen
dan daarheen, pijnlijk richtte hij zich even op, met
een hang zuchtje liet hij zich weer vallen. Op eens
kromp zijn lichaampje ineen alsof hij zich heel, heel
klein wou maken. Daar kwamen ze op hem af, wel
twintig luidruchtige schooljongens, elkaar duwend, al
roepend„Kijk daar zit een vink."
Eén had hem, of eigenlijk ze hadden hem allemaal;
want hij lag in de warme, zachte hand van een knaap,
maar het was alsof ze hem allemaal vasthielden, zoo
veel handen werden naar hem uitgestoken.
Mee moest hij. „Je kunt hem best opkweeken, zeg.
Zijn vleugels zijn goed' en zijn pooten ook. Hij is ze
ker ergens tegenaan gevlogen en flauw geworden van
de pijn. 't Treft goed, dat jelui een volière hebt. "Hij
kan mooi bij de anderen. Jelui liebt meer vinken, hè?
't Is een mooie, deze. Als hij nu maar niet dood gaat."
Onder dergelijke gesprekken werd de patiënt weg
gedragen. Hij had het slechter kunnen treffen; d©
jongen, die hem van de straat had opgenomen, was een
dierenvriend. De kleine vogeldokter had succes met
zijn behandeling. Met een paar dagen kwiekte het
vinkje weer op en had het wel weer willen wegvliegen;
want zijn zwerversleventje was hem best bevallen. Zijn
meestertje bracht hem naar de volière. Daar maakte
liij kennis met een aantal kameraadjes, vinkjes en
niet-vinkjes en die kennismaking beviel de rustige
volière-bevolking heel slecht. De nieuwe bewoner
zocht niet alleen ruzie en pikte er duchtig op los. Plet.
werd onuitstaanbaar op den duur.
,,'k Zal hem nog een paar dagen afzonderen", zei
de knaap en onze kribbebijter kwam weer in de kooi.
De kuur was zonder baat en uit wanhoop liet men
den vink vliegen. Een paar dagen later stonden de
tuindeuren open. Heel familiaar vloog een vink naar
binnen en zette zich op een byouterie-tafeitje neer.
Dadelijk herkende men hem en als belooning voor dat
bewijs van trouw en dankbaarheid! werd hem nogmaals
een plaatsje in de. volière gegund. De ondervinding
had hem blijkbaar wijzer gemaakt; tenminste hij
schikte zich in zijn lot en pikte niet meer van zich af.
Een paar weken geleden werd' hij opnieuw aan een
proef onderworpen. De knaap nam hem mee op een
wandeling en liet hem vliegen. Heel behoorlijk was
het vinkje nog eerder thuis dan zijn baas.
Is er iets merkwaardigs in dit stukje dierenleven?
Voor de waarheid staan wij in; de knaap is ons van
EEN ROMANTISCH VERHAAL UIT
DEN TIJD VAN DE PURITEINEN DER
17de EEUW.
door
BARONES ORCZY,
Schrijfster van: De Roode Pimpernel, Ik zal ver
gelden, Een zoon van het Volk, etc.
63)
En nu beving hem opnieuw die ziekelijke nieuwsgie
righeid en koppige onvoorzichtigheid. Hij zou al wat
hij bezat misschien wel het geheele fortuin lieb-
oen willen geven, als hij op dat oogenblik had kunnen
weten, wat de domme meid dacht over het gebeurde,
en het kostte hem een werkelijk pijnigende moeite om
liet meisje zelf niet te ondervragen.
Hij had genoeg besef van waf zijn veiligheid eischte,
om te toonen dat hij belang stelde in den moord en
wat men er van dacht. Toch keerde hij zich terstond'
om en ging weer binnen.
Toen hij in het voorportaal was, kwam Sue juist
de trap af, met hoed en mantel, gereed! om uit te
'<;e^en elkaar aan, en liij zag dat zij het wist.
at wist? Luid' en hooghartig lachte hij. haar
wilden vragend en blik ziende.
Natuurlijk zou Editha het nu ook vernomen heb-
en. e gedachte aan haar bittere teleurstelling en
wanhoop had hem zoo dom doen lachen
De mysterieuse Fransche Prins was op het strand
gevonden vermoord en verminkt, onmogelijk te
herkennenMaar dan
Altijd, aan een krankzinnige gelijk, lachte hij door,
wendde zich om en ging weer naar buiten, zich niet
ophoudende voor hij bij de hem wachtenden was Hij
steeg op en nam de teugels. Maar toen hij zich, zoo
gemakkelijk mogelijk in den zadel zette, doemde het
woest vertwijfelde gezicht van Edit.ha weer voor hem
op en deed hem zijn krankzinnig gelach herhalen.
zeer nabij bekend. Het zou, dunkt ons, de moeite loo-
nen, dergelijke staaltjes meer onder de aandacht te
brengen, ons te vergewissen of zoo'n geval op zichzelf
staat of niet. Niet alleen rees de vraag bij ons op:
„Zou dat vinkje heel toevallig' dat ongelukje, hebben
gekregen of zou het van huis uit wat onervaren of
wild zijn geweest?" Maar ook deze: „Zouden, alle
onervaren en wilde, ongelukjes krijgende vinkjes re-
ageeren als dit?"
Met andere woorden, zou het in de dierenwereld net
toegaan als in de menschenwereld? Want er is een
groote, een merkwaardige overeenstemming tusschen
het doen en laten van dezen vink en dat van sommige
kinderen. Die overeenkomst heeft ons getroffen en
vooral daarom maakten wij het geval publiek.
Van de straat opgenomen, gekweekt en gekoesterd,
opgekwikt en bij kornuiten gebracht, daar baasje spe
lend, nijdig van zich af pikkend, dan in afzondering
geplaatst, weer in gemeenschap gebracht, nog niet be
keerd, dan weer gevoed! en opgevoed, eindelijk rijp ge
acht om op eigen wieken te drijven en op eigen beenen
te staan, het toch gemakkelijker vindend! dat niet te
doen en ten slotte zijn vrije leven prijsgevend. Dat is
niet alleen een stukje dierenleven, dat doet ons den
ken aan zoo menig' menschenleventje. Het is niet
noodig, de vergelijking verder aan te duiden, nader uit
te werken. Wij kennen die zwakke, onzelfstandige we
zentjes wel en ze zijn beklagenswaardig genoeg. Wer
den ze niet liefderijk opgenomen en opgekwiekt, wat
zou er van ze worden? Maar dat het er in de dieren
wereld ook zoo toegaat en dat men daar tot dezelfde
uitkomst geraakt, is merkwaardig genoeg om wat na
der te worden overwogen. De: uitkomst van die be
trachting kan alleen ten voordeele der onderhavige
kindertjes uitvallen. Als zoo, iets in de dierenwereld
voorkomt en vooral als het daar regel is, dan zal
het ons niet verwonderen, onder de mensehen ook zul
ke vinkjes aan te treffen. Dan wordt hun bestaan een
gewoon natuurlijk feit.
Wat wij met ons vinkje voor hebben? Dit. Wij ho
pen te vernemen, of er meer zulke, gevallen bekend
zijn. Wij zouden gaarne weten of een ander in een
dergelijk geval een anderen weg heeft' ingeslagen en
tot een andere uitkomst is gekomen. Het zou op zijn
minst gezegd, heel merkwaardig zijn, als bij alle „mis
lukte" of „verongelukte" vinkjes dezelfde resultaten
werden bereikt; een hoogst bijzondere speling der na
tuur kunnen worden genoemd, als alle uit liefde en
barmhartigheid in volières gekweekte vinkjes niet te
gen vrijheid opgewassen vinken werden. Voor inlich
tingen houden wij ons daarom bijzonder aanbevolen.
W. W.
Schetsje, naar het Fransch.
De grijze advocaat klopte met zijne dunne, magere
vingers op zijn gouden snuifdoos en veegde een paar
malen over zijn neus heep. Daarna zette hij zich weer
kalm in zijn armstoel, tuurde naar het plafond van
zijn studeerkamer en zei kalmpjes:
„Dus het is beslist uw beider wensch? Gij acht toe
nadering niet mogelijk?"
„Onmogelijk!" zei de jonge man, die over het bu
reau zat, op heftigen toon en zijne donkere oogen
schitterden met verhoogden gloed. „Het is voor ons
beider welzijn meneer, dat er een einde aan komt.
Onze temperamenten komen niet overeen."
„Gij hebt u overigens in hoegenaamd niets over me-
De hit stapte eerst langzaam door de modder, maar
ging weldra in een matigen, draf over. De twee bege
leiders met hun lantaren liepen vooruit.
De ijzel, gemengd1 met kleine sneeuwvlokjes, was on-
verdragelijk sclierp en verstijvend. Maar Sir Marma-
duke lette er niet op, tot de hit onvast op zijn pooten
begon te worden. Eens struikelde het beest en had zijn
berijder bijna in 't slik doen vallen, waarna hij het met
een paar zweepslagen tot. attentie vermaande en zelf
meer attent werd op den steun, dien het willige dier
behoefde op zulk een weg.
Even voorbij den zijweg naar St. Nicol wendde hij
den teugel weer naar Acol Court. Het leek, alsof
hij zonder verwijl moest weten, of Edltlia met Sue
had gesproken on wat het jonge meisje gedaan had en
gezegd, toen zij eindelijk hoorde dat haar man was
vermoord. Alleen de vrees, Adam Lambert niet meer
voor het laatst te zullen zien, voor de kist werd geslo
ten, weerhield hem weer huiswaarts te gaan.
Pijnlijk voortsukkelende in de modder, haalde hij al
spoedig' Busy en Courage in, die zingende flink door
stapten. om vroolijk en blij den weg te1 vervorderen.
Sir Marmaduke dreef den hit tusschen hen in, als
wilde hij den vrede bewaren. Over het geheel genomen,
viel de weg hem niet mee. Geen sterveling ziende,
heinde noch ver, was hij blij geleiders te hebben.
Rondom de woning" van de Lambert's was een kleine
menigte bijeen. De kleine klok der op een hoogte
gebouwde Acol-kerk, sloeg het uur vaii tweeën.
Squire Boatfield, de Generaal-Majoor van het dis
trict, was te paard! van Sarre gekomen, en afstijgende,
herkende Sir Marmaduke de beenen en het kruis van
des Squire s prachtigen ruin. Een klein troepje stond
in de onmiddellijke nabijheid van de smederijmaar
waar hij nu stoud, kon hij den eigenlijken ingang van
dat getimmerte niet zien, wel den zijmuur en de pui
van de woning, waarvan alle vensters gesloten waren.
Tegenover den hoek, gevormd! door den wand der
smederij en het woonhuis,- had de ondernemende her
bergier van bet dorp een kleine schraag-tafel opgezet,
vanwaar acliter hij gekruide ale en g'ebottelden Spaan-
sclien wijn verkocht.
vrouw Dumont te beklagen?"
Er sprak iets van verbaasde verontwaardiging uit
den blik, waarmee de cliënt hem aanzag.
„Be. .klagen, hoe meent u dat?"
„Of..", herhaalde de oude practicus, hem met zijn
kleine grijze oogjes scherp aanziend, „of er op het ge
drag uwer echtgenoote geen de minste aanmerking is
te maken?"
„Clotilde is eene brave vrouw, meneer. Ik begrijp
niet hoe u, die haar en hare familie zoolang kent, iets
dergelijks kunt vragen. Zooals ik u zei, we komen
niet overeen."
„Hebben er hevige twisten plaats gehad?"
De jonge man aarzelde blijkbaar. Het scheen hem
te hinderen, diep tö grieven, dat de intimiteit van zijn
huwelijksleven op die koele, onkiesche, onverschillige
wijze werd ontwijd. Hij scheen gekrenkt over de laat
ste vraag van zijn raadsman. Ontwijkend en schijn
baar kalm hernam hij
„Me dunkt, lievige twisten zijn toch niet noodig om
een huwelijk ongelukkig te doen worden. Wij hebben
ons in elkaar vergist. Ik heb haar niet lief, zooals ik
vroeger dacht. En ik wil niet, dat zij haar leven lang
gebonden zal zijn aan een man, die haar niet gelukkig'
kan maken, evenmin als zij 't mij vermag. Ziedaar de
gansclie waarheid. Wij hebben er zoo lang, zoo rijpe
lijk over nagedacht. Ik wil u niet ontkennen, dat de
ze stap mij moeite kost. Maar het is beter zóó, waar
achtig, meneer Sauvage. het is veel beter. Ook voor
haar."
En met ernstigen, reurigen blik staarde hij voor
zich uit, terwijl hij met kracht aandoeningen van zoo
onderscheiden aard, die in hem opwelden beheerschte-
„Dus eene scheiding met wederzijdsch goedvinden,
onder een voorwendsel, onder een pretekst; om den
huwelijksband te slaken?" zei de advocaat, op wiens
fijnbesneden, klein gezicht geen spier werd) vertrokken,
„zeer verstandig."
„Niet waar?" en de ander zag hem met een paar
verschrikte oogen aan. Hij had die instemming niet
verwacht.
„Heel verstandig", zei de grijze jurist, en knikte
met zijn rond, kaal hoofdje, terwijl de dunne vingers
weer op de afgesleten snuifdoos trommelden, „volko
men mijn beginsel. Wanneer een huwelijk ongelukkig
dreigt te worden, dan is het duizendmaal beter om het
te ontbinden dan den keten voort te sleuren. Zeer ver
standig. Voor mevrouw Dumont zoowel als voor u.
Ik ben gaarne bereid u te helpen, mijn jongen."
Het viel den advocaat op, dat zijn cliënt daar nog
altijd roerloos zat. Bij de laatste woorden: „Ilt ben
bereid u te helpen", liad hij even gebogen, ten teeken
van erkentelijkheid. Maar er was geen zweem van
blijdschap op zijn gelaat te bespeuren.
De grijsaard zag hem nog eens scherp aan, van on
der de lange wenkbrauwen, die zijne slimme, bewege
lijke oogjes overschaduwden. Hij zweeg' enkele oogen-
blikken en zei toen weer op denzelfden kalmen toon
van zooeven:
„Om je de waarheid te zeggen, mijn vriend, heb ik
dat zien aankomen. Ik mag u dftt immers wel ronduit
bekennen, niet waar? Ik ben zoo'n oude kennis van
de familie! Maar het is mij al vroeger opgevallen, dat
gij niet voor elkander geschapen zijt. Ik ben 't ge
heel met u eensbeider temperamenten verschillen te
veel. Beiden heftig van natuur, en toch met gansch
andere neigingen ieder. Neen, het is duizendmaal be
ter ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald. Ge i
hebt mij verteld, dat ge al sinds weken niet met elkan- j
der spreekt- Vindt u goed, dat ik van mijn kant, me-
vrouw Dumont raadpleeg en haar van uw bezoek op j
de hoogte stel? Het verdere kunnen wij nader bespre
ken. Hoofdzaak is thans, dat gij beiden 't eens zijt
omtrent de vraag, dat echtscheiding wenschelijk is."
De ander, der cliënt, wachtte even met zijn antwoord.
Hij had niet gedacht, dat de zaak zulk een snelle wen
ding zou nemen. Vooral van de zijde van mr. Sauva
ge, den ouden vriend der familie, liadi hij ernstig ver
zet, pogingen tot toenadering gevreesd. Het maakte
hem verlegen en besluiteloos! dat grif toegeven aan
zijn wensch.
„O. stamelde hij, „u acht het wenschelijk.
ik wil zeggen, 't is noodig, dat u. dat u. met
haar. met Clotilde.
Er schitterde iets van ondeugend pleizier in de grij
ze oogjes. Maar de advocaat zag hem uiterst ver
baasd aan, als heelemaal niet begrijpende wat hij ei
genlijk bedoelde.
„Dat ik mevrouw Dumont op de hoogte stel? Ja,
natuurlijk! Of geeft u er misschien zelf de voorkeur
aan om haar voor te bereiden? Het kwam mij voor,
dat, in uwe pijnlijke en verwijderde verhouding, 't wel
licht aangenamer.
„O neen, zeker, ik dank u zeer, zeker!" en hij nam
haastig, gejaagd, met doodsbleek gelaat, zijn hoed,
drukte den advocaat vluchtig en nerveus de hand en
vertrok.
Voordat mr. Sauvage het schelletje deed overgaan,
nam hij heel langzaam een snuifje. Hij wijdde veel
langer tijd dan anders aan deze bezigheid. Verwonder-
iijk dikwijls veegde hij met zijn bontzijden zakdoek
langs zijn neus en bleef ook daarna nog een minuut
of wat zitten peinzen. Zijn gelaat was nu ernstig
geworden. Hij staarde nadenkend! voor zich uit, als
om eene oplossing te vinden van iets, waarvan hij nog
niet volkomen zeker was. Maar toch scheen hij licht
te vinden in de duisternis. Want hij schudde een paar
malen het hoofd en er speelde een fijn glimlachje om
zijne dunne lippen. Toen tikte hij even met zijn ma
gere hand op d!e schel, die naast hem op hef bureau-
ministre stond, en zeide tot den binnentredtenden
knecht: „Wie volgt, gauw maar!"
Doch de cliënt, die in het allerheiligste van den be
roemden en gezoehteri pleitbezorger werd binnengela
ten, vond tot zijne verbazing, dat mr. Sauvage dien
dag wat verstrooid, wat afgetrokken was. Wat nog
nooit was gebeurd', viel thans voor. De advocaat luis
terde met half oor en terwijl hij nog steeds aan iets
anders scheen te denken, naar het begin van een lang
verhaal, waarin sprake was van een oude schuld, bijna
verjaard, doch die de crediteur thans met alle kracht
en macht wilde invorderen.
„Vindt u ook niet, meneer, dat het' zaak is om nu
terwijl de man toch in alle opzichten solvent mag hee-
ten, de pretentie te laten gelden?"
En de scherpzinnige rrtr. Sauvage trachtte zich te
vergeefs den loop van het verhaal te herinneren, zoo
dat hij teil slotte zijn cliënt oin verontschuldiging
moest vragen, daar hij hem niet aandachtig genoeg'
had gevolgd.
En toen de crediteur een kwartier later met zijne
vrouw het huis van den advocaat verliet, zeide hij
,,'t Mag een knappe man geweest zijn in z'n tijd,
maar nu begint hij toch oud te worden, daar heb ik
vandaag het beste bewijs van gezien.
Acht dagen later tradi de heer Dumont weer de ka
mer van mr. Sauvage binnen.
De jonge man was, zoo mogelijk, nog bleeker dan
de vorige maal. En tevergeefs poogde hij te verber
gen, hoe zijn handen, die een paar glacé's op alle mo-
Squire stond' naast het geïmproviseerde buffet', en
Sir Marmaduke ziende, zette1 hij den tinnen kroes neer
dien hij juist aan zijn lippen bracht, en kwam zijn
vriend' Marmaduke begroeten.
„Wat is dat voor een drukte om dien vreemdeling,
eh, Boatfield?" vroeg de Ohavasse, met ruwe vriende
lijkheid, onderwijl hij hem de hand gaf en zich willig
liet meenemen waar een verleidende rij flesschen en
kroezen stond.
De nieuwsgierigen, die bij den ingang der smederij
stonden, keken nu om naar den Squire van Acol. De
Ohavasse werd niet dikwijls in het dorp gezien; het
was een zeldzaamheid als hij buiten het Park zijner
Iluizinge kwam.
Ieder man sloeg voor hem aan, en de herbergier,
Jeremia Mounce, vroeg zeer nederig waarmee hij Zijn
Hooggeboorne dienen mocht.
Sir Marmaduke vroeg om ale met suiker, of gezeet
en met kruidnagelen gemengd', wat Mounce dadelijk
klaar had en bracht. Hij dronk den beker in één teug'
leeg. Hij voelde den gekruiden dronk door zijn lichaam
gaan, en voelde zich beter en meer zeker van zichzelf.
Hij vroeg om een tweeden kroes.
„Maar wat sterker, heer waardzeide hij opge
ruimd. „Neen, vriend, ge tapt hier geen melk voor
kinderen, maar iets warms, daar een man van op
knapt."
„Ik heb een halve flesch brandewijn in voorraad,
geachte Heer Marmadukezeide Mounce eenigszins
weifelend, want brandewijn was een koopwaar, voor de
meeste Squire's te kostbaar.
„Dan, natuurlijk, brandewijn, mijn beste!" ant
woordde de Ohavasse vroolijk. „Ge weet wel, brande
wijn is de nectar der goden. Kom hier!" vervolgde hij,
een goudstuk uit een zakje van zijn wambuis halende.
Is dat voldoende voor uw halve flesch nectar?"
„Meer dan voldoende, hooggeachte Sir Marma
duke!" zeide Mounce, tot op den grond! bukkende. Van
onder de tafel kreeg hij nu een flesch en een glas. Met
bijzondere zorg ontkurkte hij de brandewijn en schonk
het glas vol, onderwijl Sir Marmaduke met gretige
oogen zijn bewegingen volgde.
„Doet ge met mij mee, Squire?" vroeg de Ohavasse,
het kleine fijne glas opheffende, en het glinsterende,
doorschijnende vocht met welgevallen beschouwend.
„Neen, dank!" antwoordde Boatfield1 met een glim
lach. „Ht houd niet van die vreemde kooksels. Geef
me nog' een kroes of een dubbele zoete ale met kruid
nagelen gemengd",zeide hij, zich naar Mounce wen
dende.
lntusschen stond de kleine Pyot eerbiedig te wach
ten, gereed om voor de honderdste maal wellicht, te
zeggen wat hij wist of meende te weten van den mys-
terieusen moord.
Sir Marmaduke wilde zeer zeker nog allerlei vra
gen doen, want het was opvallend vreemd, dat hij tot
nu toe zoo weinig notitie had genomen van de zaak.
„Wel, Pyot", zeide hij, den man wenkende om nader
bij te komen. „Zeg op, wat ge weet. Het gebeurt
niet dikwijls in Thanet, dat we te doen hebben met
zoo'n origineel bedachten moord. Waar gebeurde het?
Toch niet op mijn land?"
„De agenten vonden het lijk in de Eppel-baai, Ge
nadige Heer 1" zeide Pyot. „Het hoofd was onher
kenbaar verminkt. d'e zware steenen, uwe Gena
de.... en een beslist krankzinnige, dunkt mij, die
zich op een persoonlijken vijand! heeft willen wreken,
moet het gedaan hebben, anders begrijp ik zoo'n
beestachtige daad niet."
„Ik veronderstel", vroeg Marmaduke, „dat de iden
titeit. vati den doode vastgesteld is?"
„Neen maar, uwe Genade Al de personen, die het
lijk zagen, hebben verzekerd! dat het dat van den
vreemdeling is. Prins van Orleans noemde hij
zich, dezelfde die de laatste maanden hier in huis zijn
verblijf hield!"
En de kleine Constable wenkte even naar d'e woning
der Lamberts.
„Inderdaad' weet ik maar heel weinig van hem", zei
nu Sir Marmaduke, zich tot Squire Boatfield wenden
de, „ofschoon de man in een huisje van mij woonde,
palende aan het Park. waar hij, naar ik hoorde,
veel in rondliep. Er werd nog al over hem gebabbeld
door de meisjes van het dorp."
(Wordt vervolgd.)
i^RTAVl!