DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 213 Honderd en twaalfde Jaargang. 1910. ZATERDAG Uit school en huis, FEUILLETON. Het nest van den sperwer. 10 SEPTEMBER, HerhaiingaofideiPifirsjs* Eehtscheiciin§|i Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzondei lijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Telefoonnummer 3. ALRMAARSCHE COURANT BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter kennis van belanghebbenden, dat het bovenbedoelde onderwijs zal aanvangen voor de jongens op Maandag 12 September a.s., des nam. 6 uur in de Se gemeen tescltool aan den Koningsweg en voor de meisjes op Woensdag 14 September d.a.v., des nam. 2 uur, in de Meisjes school aan de Oudegraclit. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. Alkmaar, 5 Sept. 1910. UIT DE DIERENWERELD* (Historisch) Hij had een ongelukje gehad. Hoe het kwam wist niemand, maar daar lag hij op het speelplein en kon niet verder. Schuw draaiden zijn oogjes, nu hierheen dan daarheen, pijnlijk richtte hij zich even op, met een hang zuchtje liet hij zich weer vallen. Op eens kromp zijn lichaampje ineen alsof hij zich heel, heel klein wou maken. Daar kwamen ze op hem af, wel twintig luidruchtige schooljongens, elkaar duwend, al roepend„Kijk daar zit een vink." Eén had hem, of eigenlijk ze hadden hem allemaal; want hij lag in de warme, zachte hand van een knaap, maar het was alsof ze hem allemaal vasthielden, zoo veel handen werden naar hem uitgestoken. Mee moest hij. „Je kunt hem best opkweeken, zeg. Zijn vleugels zijn goed' en zijn pooten ook. Hij is ze ker ergens tegenaan gevlogen en flauw geworden van de pijn. 't Treft goed, dat jelui een volière hebt. "Hij kan mooi bij de anderen. Jelui liebt meer vinken, hè? 't Is een mooie, deze. Als hij nu maar niet dood gaat." Onder dergelijke gesprekken werd de patiënt weg gedragen. Hij had het slechter kunnen treffen; d© jongen, die hem van de straat had opgenomen, was een dierenvriend. De kleine vogeldokter had succes met zijn behandeling. Met een paar dagen kwiekte het vinkje weer op en had het wel weer willen wegvliegen; want zijn zwerversleventje was hem best bevallen. Zijn meestertje bracht hem naar de volière. Daar maakte liij kennis met een aantal kameraadjes, vinkjes en niet-vinkjes en die kennismaking beviel de rustige volière-bevolking heel slecht. De nieuwe bewoner zocht niet alleen ruzie en pikte er duchtig op los. Plet. werd onuitstaanbaar op den duur. ,,'k Zal hem nog een paar dagen afzonderen", zei de knaap en onze kribbebijter kwam weer in de kooi. De kuur was zonder baat en uit wanhoop liet men den vink vliegen. Een paar dagen later stonden de tuindeuren open. Heel familiaar vloog een vink naar binnen en zette zich op een byouterie-tafeitje neer. Dadelijk herkende men hem en als belooning voor dat bewijs van trouw en dankbaarheid! werd hem nogmaals een plaatsje in de. volière gegund. De ondervinding had hem blijkbaar wijzer gemaakt; tenminste hij schikte zich in zijn lot en pikte niet meer van zich af. Een paar weken geleden werd' hij opnieuw aan een proef onderworpen. De knaap nam hem mee op een wandeling en liet hem vliegen. Heel behoorlijk was het vinkje nog eerder thuis dan zijn baas. Is er iets merkwaardigs in dit stukje dierenleven? Voor de waarheid staan wij in; de knaap is ons van EEN ROMANTISCH VERHAAL UIT DEN TIJD VAN DE PURITEINEN DER 17de EEUW. door BARONES ORCZY, Schrijfster van: De Roode Pimpernel, Ik zal ver gelden, Een zoon van het Volk, etc. 63) En nu beving hem opnieuw die ziekelijke nieuwsgie righeid en koppige onvoorzichtigheid. Hij zou al wat hij bezat misschien wel het geheele fortuin lieb- oen willen geven, als hij op dat oogenblik had kunnen weten, wat de domme meid dacht over het gebeurde, en het kostte hem een werkelijk pijnigende moeite om liet meisje zelf niet te ondervragen. Hij had genoeg besef van waf zijn veiligheid eischte, om te toonen dat hij belang stelde in den moord en wat men er van dacht. Toch keerde hij zich terstond' om en ging weer binnen. Toen hij in het voorportaal was, kwam Sue juist de trap af, met hoed en mantel, gereed! om uit te '<;e^en elkaar aan, en liij zag dat zij het wist. at wist? Luid' en hooghartig lachte hij. haar wilden vragend en blik ziende. Natuurlijk zou Editha het nu ook vernomen heb- en. e gedachte aan haar bittere teleurstelling en wanhoop had hem zoo dom doen lachen De mysterieuse Fransche Prins was op het strand gevonden vermoord en verminkt, onmogelijk te herkennenMaar dan Altijd, aan een krankzinnige gelijk, lachte hij door, wendde zich om en ging weer naar buiten, zich niet ophoudende voor hij bij de hem wachtenden was Hij steeg op en nam de teugels. Maar toen hij zich, zoo gemakkelijk mogelijk in den zadel zette, doemde het woest vertwijfelde gezicht van Edit.ha weer voor hem op en deed hem zijn krankzinnig gelach herhalen. zeer nabij bekend. Het zou, dunkt ons, de moeite loo- nen, dergelijke staaltjes meer onder de aandacht te brengen, ons te vergewissen of zoo'n geval op zichzelf staat of niet. Niet alleen rees de vraag bij ons op: „Zou dat vinkje heel toevallig' dat ongelukje, hebben gekregen of zou het van huis uit wat onervaren of wild zijn geweest?" Maar ook deze: „Zouden, alle onervaren en wilde, ongelukjes krijgende vinkjes re- ageeren als dit?" Met andere woorden, zou het in de dierenwereld net toegaan als in de menschenwereld? Want er is een groote, een merkwaardige overeenstemming tusschen het doen en laten van dezen vink en dat van sommige kinderen. Die overeenkomst heeft ons getroffen en vooral daarom maakten wij het geval publiek. Van de straat opgenomen, gekweekt en gekoesterd, opgekwikt en bij kornuiten gebracht, daar baasje spe lend, nijdig van zich af pikkend, dan in afzondering geplaatst, weer in gemeenschap gebracht, nog niet be keerd, dan weer gevoed! en opgevoed, eindelijk rijp ge acht om op eigen wieken te drijven en op eigen beenen te staan, het toch gemakkelijker vindend! dat niet te doen en ten slotte zijn vrije leven prijsgevend. Dat is niet alleen een stukje dierenleven, dat doet ons den ken aan zoo menig' menschenleventje. Het is niet noodig, de vergelijking verder aan te duiden, nader uit te werken. Wij kennen die zwakke, onzelfstandige we zentjes wel en ze zijn beklagenswaardig genoeg. Wer den ze niet liefderijk opgenomen en opgekwiekt, wat zou er van ze worden? Maar dat het er in de dieren wereld ook zoo toegaat en dat men daar tot dezelfde uitkomst geraakt, is merkwaardig genoeg om wat na der te worden overwogen. De: uitkomst van die be trachting kan alleen ten voordeele der onderhavige kindertjes uitvallen. Als zoo, iets in de dierenwereld voorkomt en vooral als het daar regel is, dan zal het ons niet verwonderen, onder de mensehen ook zul ke vinkjes aan te treffen. Dan wordt hun bestaan een gewoon natuurlijk feit. Wat wij met ons vinkje voor hebben? Dit. Wij ho pen te vernemen, of er meer zulke, gevallen bekend zijn. Wij zouden gaarne weten of een ander in een dergelijk geval een anderen weg heeft' ingeslagen en tot een andere uitkomst is gekomen. Het zou op zijn minst gezegd, heel merkwaardig zijn, als bij alle „mis lukte" of „verongelukte" vinkjes dezelfde resultaten werden bereikt; een hoogst bijzondere speling der na tuur kunnen worden genoemd, als alle uit liefde en barmhartigheid in volières gekweekte vinkjes niet te gen vrijheid opgewassen vinken werden. Voor inlich tingen houden wij ons daarom bijzonder aanbevolen. W. W. Schetsje, naar het Fransch. De grijze advocaat klopte met zijne dunne, magere vingers op zijn gouden snuifdoos en veegde een paar malen over zijn neus heep. Daarna zette hij zich weer kalm in zijn armstoel, tuurde naar het plafond van zijn studeerkamer en zei kalmpjes: „Dus het is beslist uw beider wensch? Gij acht toe nadering niet mogelijk?" „Onmogelijk!" zei de jonge man, die over het bu reau zat, op heftigen toon en zijne donkere oogen schitterden met verhoogden gloed. „Het is voor ons beider welzijn meneer, dat er een einde aan komt. Onze temperamenten komen niet overeen." „Gij hebt u overigens in hoegenaamd niets over me- De hit stapte eerst langzaam door de modder, maar ging weldra in een matigen, draf over. De twee bege leiders met hun lantaren liepen vooruit. De ijzel, gemengd1 met kleine sneeuwvlokjes, was on- verdragelijk sclierp en verstijvend. Maar Sir Marma- duke lette er niet op, tot de hit onvast op zijn pooten begon te worden. Eens struikelde het beest en had zijn berijder bijna in 't slik doen vallen, waarna hij het met een paar zweepslagen tot. attentie vermaande en zelf meer attent werd op den steun, dien het willige dier behoefde op zulk een weg. Even voorbij den zijweg naar St. Nicol wendde hij den teugel weer naar Acol Court. Het leek, alsof hij zonder verwijl moest weten, of Edltlia met Sue had gesproken on wat het jonge meisje gedaan had en gezegd, toen zij eindelijk hoorde dat haar man was vermoord. Alleen de vrees, Adam Lambert niet meer voor het laatst te zullen zien, voor de kist werd geslo ten, weerhield hem weer huiswaarts te gaan. Pijnlijk voortsukkelende in de modder, haalde hij al spoedig' Busy en Courage in, die zingende flink door stapten. om vroolijk en blij den weg te1 vervorderen. Sir Marmaduke dreef den hit tusschen hen in, als wilde hij den vrede bewaren. Over het geheel genomen, viel de weg hem niet mee. Geen sterveling ziende, heinde noch ver, was hij blij geleiders te hebben. Rondom de woning" van de Lambert's was een kleine menigte bijeen. De kleine klok der op een hoogte gebouwde Acol-kerk, sloeg het uur vaii tweeën. Squire Boatfield, de Generaal-Majoor van het dis trict, was te paard! van Sarre gekomen, en afstijgende, herkende Sir Marmaduke de beenen en het kruis van des Squire s prachtigen ruin. Een klein troepje stond in de onmiddellijke nabijheid van de smederijmaar waar hij nu stoud, kon hij den eigenlijken ingang van dat getimmerte niet zien, wel den zijmuur en de pui van de woning, waarvan alle vensters gesloten waren. Tegenover den hoek, gevormd! door den wand der smederij en het woonhuis,- had de ondernemende her bergier van bet dorp een kleine schraag-tafel opgezet, vanwaar acliter hij gekruide ale en g'ebottelden Spaan- sclien wijn verkocht. vrouw Dumont te beklagen?" Er sprak iets van verbaasde verontwaardiging uit den blik, waarmee de cliënt hem aanzag. „Be. .klagen, hoe meent u dat?" „Of..", herhaalde de oude practicus, hem met zijn kleine grijze oogjes scherp aanziend, „of er op het ge drag uwer echtgenoote geen de minste aanmerking is te maken?" „Clotilde is eene brave vrouw, meneer. Ik begrijp niet hoe u, die haar en hare familie zoolang kent, iets dergelijks kunt vragen. Zooals ik u zei, we komen niet overeen." „Hebben er hevige twisten plaats gehad?" De jonge man aarzelde blijkbaar. Het scheen hem te hinderen, diep tö grieven, dat de intimiteit van zijn huwelijksleven op die koele, onkiesche, onverschillige wijze werd ontwijd. Hij scheen gekrenkt over de laat ste vraag van zijn raadsman. Ontwijkend en schijn baar kalm hernam hij „Me dunkt, lievige twisten zijn toch niet noodig om een huwelijk ongelukkig te doen worden. Wij hebben ons in elkaar vergist. Ik heb haar niet lief, zooals ik vroeger dacht. En ik wil niet, dat zij haar leven lang gebonden zal zijn aan een man, die haar niet gelukkig' kan maken, evenmin als zij 't mij vermag. Ziedaar de gansclie waarheid. Wij hebben er zoo lang, zoo rijpe lijk over nagedacht. Ik wil u niet ontkennen, dat de ze stap mij moeite kost. Maar het is beter zóó, waar achtig, meneer Sauvage. het is veel beter. Ook voor haar." En met ernstigen, reurigen blik staarde hij voor zich uit, terwijl hij met kracht aandoeningen van zoo onderscheiden aard, die in hem opwelden beheerschte- „Dus eene scheiding met wederzijdsch goedvinden, onder een voorwendsel, onder een pretekst; om den huwelijksband te slaken?" zei de advocaat, op wiens fijnbesneden, klein gezicht geen spier werd) vertrokken, „zeer verstandig." „Niet waar?" en de ander zag hem met een paar verschrikte oogen aan. Hij had die instemming niet verwacht. „Heel verstandig", zei de grijze jurist, en knikte met zijn rond, kaal hoofdje, terwijl de dunne vingers weer op de afgesleten snuifdoos trommelden, „volko men mijn beginsel. Wanneer een huwelijk ongelukkig dreigt te worden, dan is het duizendmaal beter om het te ontbinden dan den keten voort te sleuren. Zeer ver standig. Voor mevrouw Dumont zoowel als voor u. Ik ben gaarne bereid u te helpen, mijn jongen." Het viel den advocaat op, dat zijn cliënt daar nog altijd roerloos zat. Bij de laatste woorden: „Ilt ben bereid u te helpen", liad hij even gebogen, ten teeken van erkentelijkheid. Maar er was geen zweem van blijdschap op zijn gelaat te bespeuren. De grijsaard zag hem nog eens scherp aan, van on der de lange wenkbrauwen, die zijne slimme, bewege lijke oogjes overschaduwden. Hij zweeg' enkele oogen- blikken en zei toen weer op denzelfden kalmen toon van zooeven: „Om je de waarheid te zeggen, mijn vriend, heb ik dat zien aankomen. Ik mag u dftt immers wel ronduit bekennen, niet waar? Ik ben zoo'n oude kennis van de familie! Maar het is mij al vroeger opgevallen, dat gij niet voor elkander geschapen zijt. Ik ben 't ge heel met u eensbeider temperamenten verschillen te veel. Beiden heftig van natuur, en toch met gansch andere neigingen ieder. Neen, het is duizendmaal be ter ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald. Ge i hebt mij verteld, dat ge al sinds weken niet met elkan- j der spreekt- Vindt u goed, dat ik van mijn kant, me- vrouw Dumont raadpleeg en haar van uw bezoek op j de hoogte stel? Het verdere kunnen wij nader bespre ken. Hoofdzaak is thans, dat gij beiden 't eens zijt omtrent de vraag, dat echtscheiding wenschelijk is." De ander, der cliënt, wachtte even met zijn antwoord. Hij had niet gedacht, dat de zaak zulk een snelle wen ding zou nemen. Vooral van de zijde van mr. Sauva ge, den ouden vriend der familie, liadi hij ernstig ver zet, pogingen tot toenadering gevreesd. Het maakte hem verlegen en besluiteloos! dat grif toegeven aan zijn wensch. „O. stamelde hij, „u acht het wenschelijk. ik wil zeggen, 't is noodig, dat u. dat u. met haar. met Clotilde. Er schitterde iets van ondeugend pleizier in de grij ze oogjes. Maar de advocaat zag hem uiterst ver baasd aan, als heelemaal niet begrijpende wat hij ei genlijk bedoelde. „Dat ik mevrouw Dumont op de hoogte stel? Ja, natuurlijk! Of geeft u er misschien zelf de voorkeur aan om haar voor te bereiden? Het kwam mij voor, dat, in uwe pijnlijke en verwijderde verhouding, 't wel licht aangenamer. „O neen, zeker, ik dank u zeer, zeker!" en hij nam haastig, gejaagd, met doodsbleek gelaat, zijn hoed, drukte den advocaat vluchtig en nerveus de hand en vertrok. Voordat mr. Sauvage het schelletje deed overgaan, nam hij heel langzaam een snuifje. Hij wijdde veel langer tijd dan anders aan deze bezigheid. Verwonder- iijk dikwijls veegde hij met zijn bontzijden zakdoek langs zijn neus en bleef ook daarna nog een minuut of wat zitten peinzen. Zijn gelaat was nu ernstig geworden. Hij staarde nadenkend! voor zich uit, als om eene oplossing te vinden van iets, waarvan hij nog niet volkomen zeker was. Maar toch scheen hij licht te vinden in de duisternis. Want hij schudde een paar malen het hoofd en er speelde een fijn glimlachje om zijne dunne lippen. Toen tikte hij even met zijn ma gere hand op d!e schel, die naast hem op hef bureau- ministre stond, en zeide tot den binnentredtenden knecht: „Wie volgt, gauw maar!" Doch de cliënt, die in het allerheiligste van den be roemden en gezoehteri pleitbezorger werd binnengela ten, vond tot zijne verbazing, dat mr. Sauvage dien dag wat verstrooid, wat afgetrokken was. Wat nog nooit was gebeurd', viel thans voor. De advocaat luis terde met half oor en terwijl hij nog steeds aan iets anders scheen te denken, naar het begin van een lang verhaal, waarin sprake was van een oude schuld, bijna verjaard, doch die de crediteur thans met alle kracht en macht wilde invorderen. „Vindt u ook niet, meneer, dat het' zaak is om nu terwijl de man toch in alle opzichten solvent mag hee- ten, de pretentie te laten gelden?" En de scherpzinnige rrtr. Sauvage trachtte zich te vergeefs den loop van het verhaal te herinneren, zoo dat hij teil slotte zijn cliënt oin verontschuldiging moest vragen, daar hij hem niet aandachtig genoeg' had gevolgd. En toen de crediteur een kwartier later met zijne vrouw het huis van den advocaat verliet, zeide hij ,,'t Mag een knappe man geweest zijn in z'n tijd, maar nu begint hij toch oud te worden, daar heb ik vandaag het beste bewijs van gezien. Acht dagen later tradi de heer Dumont weer de ka mer van mr. Sauvage binnen. De jonge man was, zoo mogelijk, nog bleeker dan de vorige maal. En tevergeefs poogde hij te verber gen, hoe zijn handen, die een paar glacé's op alle mo- Squire stond' naast het geïmproviseerde buffet', en Sir Marmaduke ziende, zette1 hij den tinnen kroes neer dien hij juist aan zijn lippen bracht, en kwam zijn vriend' Marmaduke begroeten. „Wat is dat voor een drukte om dien vreemdeling, eh, Boatfield?" vroeg de Ohavasse, met ruwe vriende lijkheid, onderwijl hij hem de hand gaf en zich willig liet meenemen waar een verleidende rij flesschen en kroezen stond. De nieuwsgierigen, die bij den ingang der smederij stonden, keken nu om naar den Squire van Acol. De Ohavasse werd niet dikwijls in het dorp gezien; het was een zeldzaamheid als hij buiten het Park zijner Iluizinge kwam. Ieder man sloeg voor hem aan, en de herbergier, Jeremia Mounce, vroeg zeer nederig waarmee hij Zijn Hooggeboorne dienen mocht. Sir Marmaduke vroeg om ale met suiker, of gezeet en met kruidnagelen gemengd', wat Mounce dadelijk klaar had en bracht. Hij dronk den beker in één teug' leeg. Hij voelde den gekruiden dronk door zijn lichaam gaan, en voelde zich beter en meer zeker van zichzelf. Hij vroeg om een tweeden kroes. „Maar wat sterker, heer waardzeide hij opge ruimd. „Neen, vriend, ge tapt hier geen melk voor kinderen, maar iets warms, daar een man van op knapt." „Ik heb een halve flesch brandewijn in voorraad, geachte Heer Marmadukezeide Mounce eenigszins weifelend, want brandewijn was een koopwaar, voor de meeste Squire's te kostbaar. „Dan, natuurlijk, brandewijn, mijn beste!" ant woordde de Ohavasse vroolijk. „Ge weet wel, brande wijn is de nectar der goden. Kom hier!" vervolgde hij, een goudstuk uit een zakje van zijn wambuis halende. Is dat voldoende voor uw halve flesch nectar?" „Meer dan voldoende, hooggeachte Sir Marma duke!" zeide Mounce, tot op den grond! bukkende. Van onder de tafel kreeg hij nu een flesch en een glas. Met bijzondere zorg ontkurkte hij de brandewijn en schonk het glas vol, onderwijl Sir Marmaduke met gretige oogen zijn bewegingen volgde. „Doet ge met mij mee, Squire?" vroeg de Ohavasse, het kleine fijne glas opheffende, en het glinsterende, doorschijnende vocht met welgevallen beschouwend. „Neen, dank!" antwoordde Boatfield1 met een glim lach. „Ht houd niet van die vreemde kooksels. Geef me nog' een kroes of een dubbele zoete ale met kruid nagelen gemengd",zeide hij, zich naar Mounce wen dende. lntusschen stond de kleine Pyot eerbiedig te wach ten, gereed om voor de honderdste maal wellicht, te zeggen wat hij wist of meende te weten van den mys- terieusen moord. Sir Marmaduke wilde zeer zeker nog allerlei vra gen doen, want het was opvallend vreemd, dat hij tot nu toe zoo weinig notitie had genomen van de zaak. „Wel, Pyot", zeide hij, den man wenkende om nader bij te komen. „Zeg op, wat ge weet. Het gebeurt niet dikwijls in Thanet, dat we te doen hebben met zoo'n origineel bedachten moord. Waar gebeurde het? Toch niet op mijn land?" „De agenten vonden het lijk in de Eppel-baai, Ge nadige Heer 1" zeide Pyot. „Het hoofd was onher kenbaar verminkt. d'e zware steenen, uwe Gena de.... en een beslist krankzinnige, dunkt mij, die zich op een persoonlijken vijand! heeft willen wreken, moet het gedaan hebben, anders begrijp ik zoo'n beestachtige daad niet." „Ik veronderstel", vroeg Marmaduke, „dat de iden titeit. vati den doode vastgesteld is?" „Neen maar, uwe Genade Al de personen, die het lijk zagen, hebben verzekerd! dat het dat van den vreemdeling is. Prins van Orleans noemde hij zich, dezelfde die de laatste maanden hier in huis zijn verblijf hield!" En de kleine Constable wenkte even naar d'e woning der Lamberts. „Inderdaad' weet ik maar heel weinig van hem", zei nu Sir Marmaduke, zich tot Squire Boatfield wenden de, „ofschoon de man in een huisje van mij woonde, palende aan het Park. waar hij, naar ik hoorde, veel in rondliep. Er werd nog al over hem gebabbeld door de meisjes van het dorp." (Wordt vervolgd.) i^RTAVl!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 5