DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No 219 Honderd en twaalfde Jaargang, 1910 ZATERDAG 17 SEPTEMBER. onderwijzer in liet boekhouden Uit school en huis. FEUILLETON. Het nest van den sperwer. S«iiisaaka*siiSi»iek. lil ill Éi DE GILLDTASCHJES. E5 Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,T Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. m.Is ALRMAARSCHE COURANT Zy die ziels niet 1 October op dit blad abonueerenontvangen de tot dien datnni verschijnende nummers franco en gratis. De Uitgevers. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK- MAAR roepen sollicitanten op naar de betrek king van voor het lierhalingsonderwijs voor jongens in deze gemeente tegen eene belooning van f 1,per lesuur. Stukken in te zenden bij het gemeentebestuur vóór of op 19 September a.s. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH Secretaris. TANTALUS-KWELLINGEN. Een boek, dat voor de meeste menschen gesloten blijft en voor velen, die er nu en dan wel een blik in slaan, een gesloten boek schijnt te blijven, is de my thologie of godenleer. Het wil ons, voorkomen, dat dé ze mythologie verder moest worden gebracht da!n tot op het boekenrek van studeerenden in letteren en ge schiedenis. De sprookjes van Griimlm en Andersen, die wel tot het volk komen, staan in opvoedkundige waarde volstrekt niet hooger dan deze mythen. Een zekere schroom heeft ze waarschijnlijk op den achter grond gehouden. Althans een enkele poging- om my thologie in school en huis te brengen, moge zijn be proefd, maar zonder ©enig bepaald succes. Toch zou bij zeer verstandige keuze de godenleer -stof kunnen leveren voor een hoogst leerzaam, volksboek. Wij zou den die stof liefst zien in het gewaad der sprookjes. Wie niet tegen feeën en kaboutertjes, tegen reuzen en dwergen, tooverpaleizen en wonderlanden opziet, kan ook vrede nemen met den godenberg en zijn bewo ners. ook, aan W.eet. u wat een Tantalus-kwlelling is? U heeft er zoo vele in uw leven gehad' en nog te wachten. Op den blauwen, steen voor het restaurant-Proot, in de Langestraat, stonden een paar jongens door de ra men te tturen. Daarbinnen1 zagen ze een gedekte ta fel en het water kwam hen in den. mond. „Nebbus", verzuchtte de een, terwijl de ander duim en vinger te gen de ruit drukte. Heeft u zelf wel eens zoo voor een andere ruit gestaan, voor een magazijn bijv., en heeft u toen dé kracht en dun omvang van dat „Neb- bus" gevoeld en geproefd1? Welnu, dan weet u wat een Tantalus-kwelling is. Hoe komen wij di - uitdrukking? Tantalus was een zoon van Zeus en Pluto en werd door zijn vader waardig gekeurd, de vergaderingen der goden bij te wonen en aan bun dis'dh plaats te ne men. Dit maakte den jeugdigen Tantalus trotsch en overmoedig. Hij noodde zijn dischgenooten aan een maaltijd en zette hen zijn eigen zoon voor, dien hij voor dat doel geslacht en gebraden had. Zijn gasten kwamen eerst na den maaltijd te weten, wat zij gege ten hadden en Tantalus voegde hen spottend toe: „En gij, goden, meent alwetend' te) zijn." Maar de straf voor zijn gruweldaad bleef niet uit. Hij werd door Zeus in de rivier Tartaros geworpen en met de voeten EEN ROMANTISCH VERHAAL UIT DEN TUD VAN DE PURITEINEN DER 17de EEUW. door BARONES ORCZY, Schrijfster van: De Roode Pimpernel, Ik zal ver gelden, Een zoon van het Volk, etc. 69) - Er sprak een zoo hooge ernst in de woorden dei- oude vrouw, dat- iedereen als verslagen toegeluisterd had. Richard, die het ergste vreesde -en oogenblikken van helle-angst had doorgemaakt, van wege de ver dwijning van zijn broer, had nog- maar één verlangen: de goede ziel den slag te besparen, die voor haar er ger dan dé dood zou zijn. En wat Editha de Chavass© aangaat, zij was tot hiertoe een loutere aanwezige: zóó verward van zin nen, zoo verbijsterd, dat zij een gevoel had alsof ze krankzinnig was. Wat zij ook deed, zij kon Marma duke niet in het oog krijgen. Een blik op hem, ver schrikte haar minder dan wel mystificeerda Behalve de moordenaar, wist alleen zij, dat de man in de kist de Pi-ins niet was, die nooit had bestaan. Maar indien dan al niet de vreemdeling, wie was het dan? En wat had Adam Lambert er mee te maken? S-ue trachtte nog eens vrouw Martha weg te bren gen,, maar deze schoof het jonge meisje heslist Op zij. „Ge gelooft me niet?" vroeg zij/van den een naar den ander kijkende. „Gij gelooft me niet, maar ik zeg u, dat Adam onschuldig is.en dat de ITeere God geen onschuldige voor den s/chuldige zal laten boeten. Als het moet, zal hij den doode laten getui gen voor Adam's onschuld! In mijn jongen stak geen kwaad; Adam deed het niet, hij is onschuldig!" Hare wijd geopende oogen, met groote pupillen en verbleekte donkere randen teekenden den zienersblik. %'j staarde recht voor zich uit, in de met regen bela- aan den bodem vastgeklonken. Aan den kant stond een rijk beladen vruchtboom. Bij ov-ervloed van spijs en drank moest hij honger en dorst lijden. Strekte hij de hand naar de vruchten uit, dan wieken de takken ter zijde, wilde hij drinken van het water, dak hem tot aan de lippen reikte, dan daalde het terstond. Ook aan zijn kinderen werd zijn misdaad bezocht. Zijn zoons leefden in voortdhirenden ond'erlingen twist, zijn dochter Niobe laaddé door haar overmoed den toom der godjen otp zich. Pralend! met trotsch op haar schoonheid en haar zeven zonen en zeven doch ters, die haar in schoonheid evenaarden, smaalde zij op een godin, d'ie minder schoon was en ma,ar twee kinderen had. Zij werd van al haar kinderen beroofd en zelf in een steen veranderd. Zelfs in deze gedaante had zij geen rust; de stelen' drupte ten teeken, dat Niobe tranen bleef storten. Ken menschelijke hoog moed en aardsche teleurstelling- Schooner worden ge schilderd? Wij weten nu, wat onder een Tantalus-kwelling wordt verstaanhet onmachtig staan tegenover hin derpalen, die ons beletten, de volheid van het heerlijke leven te genieten. Die onmacht wordt ons telkens opnieuw herinnerd en gaat telkens weer vergezeld van waarschuwing en verwijt. Elk onzer voelt maar al te zeer zijn verwant zijn aan Tantalus. In de diep te van ons zieleleven schuilt de oprechte erkenning „Ja, ook wij werden (eenmaal, worden nog altijd waar dig g-ekenrd, de plaats in te nemen, die Tantalus werd! gewijd. Even rijk 'begiftigd! en begaafd, worden ook wij trotsch en overmoedig 'gestemd, totdat wij aan het eeuwenoude: „,Qij zult niet begeeren", wordien herinnerd." Menschelijke hoogmoed! is besmettelijk en overerfe lijk. Versmacht Tantalus in den Tartaros van dorst, zijn dochter Niobe stort tranen van eeuwige droefe nis. Offert Tantalus zijn zoon om goden te beproe ven en goden te bespotten, Niobe geeft ha)ar kinderen prijs in trotschen hoogmoed en eigenwaan. En hun nageslacht boet voor beider dwaasheid. Een Tantalus-kwelling! Wie kent er geen? Er zijn zo-oveel mooie kleeren, zooveel mooie meubelen, zoo vele genietingen en ze gaan ons voorbij. Aller lei hinderpalen staan ons in den wieg om ze te bezit ten en te genieten. Te midden van zooveel weelde lijden wij gebrek. Och kom, wij weten wel heter. Moedwillig zijn wij in den' Tartarus terecht gekomen, het is onze schuld, dat de takken en het water terug wijken bij onze nadering, ons tartend toeroepen: „Er zijn grenzen en gij zult niiet begeeren!" En dan die velen, wier leW-en één lange reeks van Tantalus-kwellingen schijnt te zijn? „Als alle geheimen d-es levens ons wanen geopen baard, dan -zou het leven het leven niet. waard zijn", heeft een wijze gezegd. Wij zullen de waarheid dier woorden wel niet deelachtig- worden, maar die velen, waarvan sprake is, stellen ons voor een andere waar heid en een andere vraag: Menschelijke hoogmoed en menschelijke dwaasheid zijn besmettelijk en overerfelijk. Zullen wij doen als Tantalus en onze kinderen offeren, ons nageslacht prijsgeven? O, die geschiedenis der mythologie is zulk een heer lijk boek! Zij is al zoo oud! En er zijn nog' altijd Tan talus-kwell i ngen. W. W. den lucht, en het scheen bijna, alsof zij daarin visioe nen zag van wreekende zwaarden, beschermende enge len en beschuldigende geesten- -dat zij fluisterende gedempte stemmen hoorde, en wenkende handen voel de, die haar wilden brengen naar gewesten, bevolkt met booze geesten die op lijken loerden. „Laat me voorbijzeide zij met wonderbare kracht, toen Squire Boatfield haar met goede bedoeling, den doorgang wilde beletten; „laat me voorbij, zeg ik! De doode en ik moeten elkaar spreken!" „Maar dat is krankzinnig gedoe!" viel Marmaduke de Chavasse in. „Zoo'n' lijk is geen gezicht voor een vrouw!" Hij zou de oude Quakere® bij den arm gegrepen hebben, om haar met geweld te dringen, maar reeds stond Richard ttusschen hem en haar. „Laat niemand -het wagen, haar ook maar aan te raken!' zei hij vastberaden, maar bedaard. En de oude vrouw, nu bevrijd van allen die haar hadden willen tegenhouden, ging de deur uit, en het pad op, naar de smederij. Weer en wind deerden haar niet. Maar als door hoogore kracht gesteund ging zij over de glibberige steenen tegen den feilen wind in. Een oogenblik later stond' zij bij den grenen kist, en lichtte onvervaard het laken op, dat den doodte dekte. Zij was gekomen om te1 zien, en. zij zag- niet wat van grootheid of vrede getuigde, maar wat afgrij zen wekte en onbegrijpelijk was. „Wel zoo, mijn fijne Prins", zeide zij, onderwijl de wakers 'en dragers onwillekeurig achteruit weken, toen de oude vrouw tegen den doode ging praten. „Hebt gij in uw dood mijn jongen nog kwaad willen doen!.... Ge hebt hem altijd! gehaat.... gij, met uw grootschheid eni ruwe manierenHad de Ileere God het toegelaten, ge zoudt al veel vroeger de hand ^tegen hem opgeheven hebben. zooals gij meermalen tegen de oude vrouw hebt gedaan. wier ouderdom voor u heilig had moeten zijn." Iliar zweeg zij, en nam d'e hand' van den vermoorde in de hare, en bekeek die een oogenblik met alle op merkzaamheid. En hoewel ook die deerlijk was ver- No. 356. A. VAN EELDE te Alkmaar. „Reichsbote" 1899. 8 7 6 5 4 V///, V/77////s w,. abcdefgh Mat in 2 zetten. Oplossing van No. 253 (J. Volf). 1 L h2 d6 eniz. Goede oplossingen ontvingen wij van; P. J. Boom, F. Böttger, O. Bramer, G. van Dort, G. Imhülsen, G. Nobel, C. van Stam en 0. Visser, allen te Alk maar; Mr. Ch. Enschedé te Haarlem; P. Bakker, Jos. de Koning en TI. Weenink te Amsterdam; J. Vijze laar te VGravenhage, G. H. B. Hogewind te Utrecht; S. te S.; J. Deuzeman te Frederiksoord; O. J. Ooster- holt te Groenlo; J. Reeser te Voorburg; G. Feyth Jr. te Bunnik; II. Striek van Linschoten te Rijswijk; A. Tates te Heiloo en O. Boomsma te Kampen. Ad. No. 256. K b5, D c7, T dé, L hé, P d8 en f8, Pi 'b3, c2 ,en d6. K e5, I c5, p e3, pi bé, b6, d'7 en f5. De redacteur van de schaakrubriek in de „Reichs bote" was in '99 Bernard Hülsen, die in dien tijd en nog jaren daarna probleemred'act'eur was van het over bekende Duitsch vakblad „D-eutsches Wochenschach." Wij vermelden dit omd'alt zulk een redacteur veilig als een autoriteit op probleemgebied! kan beschouwd worden en wij dus ook kunnen aannemen, dat No. 256 een groote tien jaar terug een probleem werd geacht, dat voor de publicatie geschikt was. Nu wilden wij onzen lelzers een 2zet laten zien, die een tiental jaren geleden plaatsbaar werd geoordeeld en zoo viel onze kenze op No. 256 èn om de reputatie van den redacteur, die hem plaatste èn omdat wij er zoo gauw g-een ander bij de hand had'den, die ons ge schikt toescheen. Geschikt toch om onzen lezers dui delijk te maken hoe er op tweezettersgebied feitelijk niets nieuws meer onder de zon is. Want- deze 2zet; heeft in de afwikkeling een eigen aardigheid, die in opgaven van den laatsten tijd nog veelvuldig wordt aangetroffen. Dan wel op minder lompe en veel verrassender wijze, doch dit maakt in het wezen der zaak geen verschil, naar wij dachten. De lezer oordeele intusschen zelf! CORRESPONDENTIE. S. te K. U deserteert toch niet Hein. Tot onzen grooten spijt hoorden wij in geruimen tijd niets van u. Toch zoo gezond als een visch, naar wij hopen. pletterd, toch zag zij het ruwe vel, de lteelijke nagels, het sterke g-ewricht van den pols. Zoo, met die hand in de hare, zag zij -op en rond naar een ieder, die haar gadesloeg. Zoo zag zij de mannen en vrouwen, die alleen waren gekomten om iets bijzonders te zien gebeuren!maar ook d-en goedhartigen Squire, en Ladjy Sue, mevrouw de Cha vasse en haar anderen jongen, Richard, en al dege nen die haar uit medegevoel instinctmatig wareD ge volgd op haar vreemden pelgrimstocht. Allerlaatst zag zij ook Marmaduke de Chavasse. Toen begon zij langzaam op gedempten toon te spreken. Eerst verstond men haar nagenoeg niet. Maar spoedig nam haar stem in sterkte en omvang toe. „Ja, waarlijk! De Heer is rechtvaardigDe Heer is groot! De doode zal opstaan 'en de onschuld van den rechtvaardige uitroepen, enl den schuldige verkla gen." Zij wachtte een oogenblik, en boog om de ijskoude hand! te kussen, die zij in de hare vasthield. „Adam!" zeide zij. „Adam, mijn jongen!.... Mijn lieveling!" De mannen en vrouwen keken op, verbijsterd' en al lerminst bevroedend, welike tragedie nu d)e vorige ver ving. „Tante, lieve tante!" fluisterde Richard, die naar voren was gekomen en zijn arm om haar heensloeg, want zij was. een bezwijming- nabij. „Tante, wat is er? Wat hebt ge?" vroeg hij angstig en ontroerd. En zijn afschuw van den doode overwinnende, poog de hij diens hand weg t'e trekken uit de hare. Maar de oude Martha wist wat zij had, en wilde niet toege ven, doch wendde zich om en keek hem aan, met een herinnering van vele jaren, en haar stem werd weer vast- en klonk b.oYen liet geplas van den regen en het geloei van den wind in de verre -staande hoornen. „Wat ik heb, mijn jongen!" zeide zij. „Wat ik heb? Hoort het, g-ij allen! Ik heb de waarheid gevonden, van wat ik zeide: Adam is onschuldig. want kier ligt- hijdood! Maar de wrake is des Heeren Hij zal voorzien „Ik zal de courant maar hier laten, Mary, er staat toch niets in", sprak Tom Vender, toen hij 's morgens voor zijn zaken naar de stad ging. Niets i-n de courant? En het scheen Mary Vender toe, of de kolommen louter met verschrikkelijke be richten gevuld waren. Men was werkelijk benauwd om iets.te lezen. Gedurende de drie maanden, dat ze nu getrouwd w-as, woonde Mary in de stille voorstad Hornsey, en het eenzame leven, waaraan ze niet ge wend was, begon haar angstig te maken. Zij wan trouwde de leveranciers, de haar onbekende buren, het dienstmeisje: de wereld' was immers zoo slecht! Zuchtend dronk ze haar kopje leeg en las intus schen het volgende bericht: „In den' laatsten tijd' talrijke diefstallen van „geldtaschj es gepleegd bij dames, die in de elect risehe „tram zaten. De politie: meent het spoor van den dief „gevonden te hebben: Hij moet in Hornsey wo-nen." Hornsey? Maiar dat.wa® vreeselijk! Mary keek na- denkend door het venster op de straat. Misschien herbergde een deir naaste villa's wel den misdadiger. Ze moest er niet aan denken. Misschien was het wel die zonderlinge man, die naast hen woonde, en die geen geregelde uren had! om zaken te doen. Gisteren stond er een politie-agent volle vijf minuten tegen over het huib bij de lantaarn. Dezen avond kwajn Tom niet op den gewonen tijd thuis, weliswaar was- het slechts tien minuten later dan anders, maar 't was- toch voldoende om Mary koortsachtig opgewonden te maken. „O, Tem, wat is er gebeurd'?" „Ongeluk met de tram. Je 'he'bt je toch niet bang ge maakt, hoop- ik?" Hij kuste haar. „Het eten klaar? O, ja, i'k ruik het al. Ik loop vlug naar boven om me wat te verfrisschen." M-ary nam de achteloos- op een stoel neergeworpen overjas en hing die op. Bij die heiweging viel er iets met kletterend' geluid op den grond. Het was een da- meis-geldt-aschje, wel wat versleten, maar toch goed van geld voorzien. Ontzet staarde de jonge vrouw op het voorwerp. Op dat oogenblik evenwel werd de keukendeur ge opend en verscheen de keukenmeid met het eten. In haar verwarring liet Mary de beurs vlug in haar zak .glijden. Aan tafel verwonderde Tom er zich over, dat ^ijn vrouw zoo buitengewoon stil was, en' toen hij haar er na-ar vroeg, klaagde ze' over ho.ofdpijn. Na het eten stond hij er op, dat ze op da canapé ging liggen ,en zich vochtige doeken om het hoofd liet wikkelen. Alle vijf minuten vroeg hij, of 't al beter werd. Ofschoon zij de oogen stijf dicht hield, sloeg ze hem -toch in 't geheim gade, „Drommels", zei hij plotseling-, en stond met een ruk van zijn stoel op. Zonder iets te zeggen, ging" hij de kamer uit. Een paar minuten hoorde ze hem in de vestibule heen en weer loopen. Toen hij weer binnenkwam, lag er op zijn gelaat een uitdrukking van verlegenheid en ontsteltenis. Verstrooid vroeg hij naar haar hoofdpijn en g-ing- in ■een hoek van de canapé zitten. „Mary", zei hij plotseling, „is ons dienstmeisje wel eerlijk „Dat geloof ik wel. Je mist immers niets?" „Neen, ten minste niets vap beteekenis. Ik dacht, dat ik wat geld in den zak van mijn overjas had. Het was niet veel, niet de moeite waard, maar mis schien heb ik er ook niets in gedaan." Bij d'eze woorden nam- hij een tijdschrift op. Was er nog twijfel a.an zijn' schu'ld mogelijk. Hij hield' het tijdschrift onderst boVen vóór zich en laS toch. En nogmaals kuste zij de koude hand, en legde dia eerbiedig en stil tier neder en viel op hare knieën naast de kist. HOOFDSTUK XXXIX. DE THUISKOMST VAN ADAM LAMBERT. In diep ontzag had een ieder het hotofd gebogen. Niet een van alle dorpelingen- zou het gewaagd heb ben, om ook maar te kijken naar de oude vrouw, zoo als zij daar geknield lag naast de kist, die niet den schuw gesmeden Prins, maar haar eigen jongen in hield. Een eerbiedig medegevoel had alle nieuwsgie righeid vervangen. De verbijstering over den buiten gewonen, onverwachten keer in den toestand, was als sneeuw voor de zon versmolten in eerbiediging van de smart die ieder ouderhart ten diepste begirijpt. Geen geluid werd gehoord, geen hand bewogen. Squire Boatfield, verschrikt door den intens tragi- sehen ommekeer, mompelde als versuft: „Adem.... Adam Lambert.... d-ood? Daar be grijp ik niets van!" Hij keek om naar Marmaduke de Chavasse, vaag maair instinctmatig van hem de oplossing wachtende van het verschrikkelijke raadsel. Zonder zelf te begrijpen wat hij deed, was deze werktuigelijk naar voren gekomen en stond' niet ver van de oude vrouw, die ini samenspraak was met haar God. Hij stond in hare nabijheid, stil en stijf, zich alleen bewust geen ongewoon verschijnsel dat Editha's oogen scherp op hem waren gericht. Alle andere gedachten waren in hem vervaagd tot éen droom, Alleen wat die oogen zochten, alleen dat hi-eld zijn gedachten bezig. Het was hem, alsof die oog-en vonken schoten dierzelfde nieuwsgierigheid, die hem de laatste dagen, tot 'krankzinnigheid' toe, had bezeten. (Wordt Torrolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 5