DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
De Heidemoien.
^JLÏÏH
0
No. 234
Honderd en twaaide Jaargang.
1910
WOENSDAG
5 OCTOBER
Afkrnaarsche
Huishoud- en Industrieschool.
FEUILLETON
BINNENLAND.
1
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,—
Afzondei lijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek-' en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Aangifte van den NIEUWEN CUR
SUS 1 November as
IS
AARS
GOURA
ggÏAVS
Opleiding hulp in de Imislionding, vereischte
leeftijd 14 jaar, leergeld f 40.leertijd 2 jaar.
Voor den volledigen cursus der Industrieschool,
leeftijd 12 jaar, leertijd 31/.] jaar, leergeld f 25.
Voor onvermogenden bestaat gelegenheid kos
teloos geplaatst te worden.
Inlichtingen geeft gaarne de Directrice
M. W. ARBEITER.
ALKMAAR, 5 October.
De rust in Moabit is hersteld, maar de zaak is daar
mee nog niet uit. Er wordt nog heel wat over nage
praat. Allereerst is het de journalistenkwestie die
nog steeds opgeld doet. De bui tenia ndsche journalis
ten van wie er enkelen gewond zijn, zijn niet tevreden
met de houding van den poli tie-president von Jagow,
die zich zelfs niet heeft ontzien de heeren te beschul
digen van overtreding van artikel 125 van het wetboek
van strafrecht, waarbij deelneming- aan samenscholing
verboden is. Dat is' een aanranding van het journalis
ten-beroep en het protest der correspondenten tegen
deze daad is ter kennis gébracht van den rijkskanse
lier, terwijl de gezanten van Engeland en Amerika
onmiddellijk diplomatieke vertoogen tot de Dnitsche
regeering hebben gericht. Dit doortastend optreden
heeft geholpen, tenminste vannacht werd uit Berlijn
geseind dat de buitenlandsche persvereeniging- uit
naam va'n den rijkskanselier een schrijven heeft ont
vangen, waarin wordt medegedeeld, dat de rijkskanse
lier hetgeen de vier heeren is overkomen betreurt, dat
naar bet gebeurde door den minister van binnenland-
sche zaken een onderzoek zal worden ingesteld en ver
der dat bijzondere 'maatregelen tot bescherming der
pers op het oogenblik in bespreking zijn.
Ook de heer Von Jagow heeft een schrijven gezon
den waarin hij zijn houding- van hooghartigheid en on
genaakbaarheid laat varen.
„Ik zelf, zoo zegt de politie-president, „hecht er
groote waarde aan, dat berichtgevers een goede plaats
krijgen, want objectieve berichten op grond1 van eigen
aanschouwing' zijn het beste verweermiddel tegen de
onjuiste berichten, die principieel telkens na een kras
optreden der politie van belanghebbende zijde worden
verspreid."
Bij gebrek aan ee,n bijzonder recht voor berichtge
vers, moesten echter oploopen en samenscholingen
principieel vermeden worden, terwijl bij de voorvallen
in Moabit alle berichtgevers een plaats hadden kun
nen krijgen bij de politie, zoodat ze tegelijkertijd door
haar beschermd konden worden.
Intusschen vinden we in een der Berlijnsche och
tendbladen een merkwaardig feit vermeld, dat een zon
derling licht geeft op de gebeurtenissen van Moabit.
Het is de Morgenpost, die onder den titel „Friedrich
Hintze, Streikbruch Engros" een sensationeele ont
hulling- geeft. Wie deze man is en wat hij doet en
Roman naar het Duitsch van
OSWALD BERGEHER.
7
Zij was eerst wat verrast over het onverwachte be
zoek, maar het duurde niet lang of zij zat gezellig' met
hem te praten. De wat ouderwetsche maar door en
door goedige vrouw gaf zich alle mogelijke moeite den
bezoeker aangenaam bezig te houden zoolang' haai
man nog afwezig was.
Ilagenloh moest, terwijl zij zoo tegenover elkander
zaten, onwillekeurig denken aan het verhaal dat tante
Eveline hem eens had gedaan over den predikant en
zijn vrouw. Dominéé Schnelldahin was, vóór dat hij
predikant werd, huisleeraar geweest bij zekeren heer
von Pusterohr op het landgoed Alt-Pusterohr in
Acher-Pommeren. Hier had hij de schoone dochter
Lotte, de jongste, lief gekregen. Hij had haar later
schriftelijk ten huwelijk gevraagd. Schnelldahin was
soms verstrooid hij was dat ook toen hij dezen
brief schreef. In plaats van Lotte schreef hij den
naam van haar oudere zuster Kate neer. Het was een
vergissing, maar hij meende dat hij nu ook verplicht
was Kate te nemen. Want hij was een nauwgezet man
als zijn eer ergens mee gemoeid was. En zoo had hij,
daar Kate's vader zijn toestemming gaf, haar ge
trouwd.
En hij had geen berouw van zijn daad. Want on
danks haar scheeven neus en haar oogen, die wat
vreemd in haar hoofd stonden, zoodat het eene naar
links, het andere naar rechts speurde, was zij een beste
vrouw. Dat van die oogen viel Hagenloh terstond op.
Het eene oog ziet naar de toekomst, bet andere terug
la het verleden, dacht hij, het eene onzeker naar den
welke rol hij in Moabit heeft gespeeld, heeft hij aan
een verslaggever van d'at blad medegedeeld. Het blad
geeft deze mededeelingen in het plat-Berlijnseh weer,
omdat ze anders aan karakteristieke kleur zouden ver
liezen. Wij zullen, zoo goed en zoo kwaad het gaat,
het dialect vertalen.
„Ja, u zult het niet aan me zien, ik ben een en twin
tig jaar oud," zoo begon de breed geschouderde, mage
re man met de vooruitstekende jukbeenderen en den
vooruitstekenden kin.
„Ik heb vroeger bij de Miillers in Hamburg gewerkt,
maar met de Vrouwen is bet niets gedaan, ik lieb mij
zelfstandig gemaakt, toen de man overleed en de
vrouw de zaak overnam. De zaak is goed, maar ze is
te onbeschaamd "met de prijzen. Ik ben goedkooper en
daarom gaat mijn zaakje thans ook goed. Ik maak
aan iedere staking een einde. Binnen acht dagen kan
ik zesduizend man op de" been brengen. Mijn menschen
kunnen alles. Vandaag werken ze als smeden, morgen
als letterzetters en overmorgen laden ze, als hier, ko
len. Ziet U, die veertig man hier in den stal zijn sme
den, maar als ze de paarden roskammen doen ze dit
zoo goed alsof ze hun heele leven met paarden omge
gaan hebben. Als ik mijn menschen uitzoek, zie ik
eerst of ze goeie knuisten hebben, want pootig moeten
we zijn. Ziet u me daar eens dat kereltje, als die
iemand een klap geeft, blijft er geen droog. Zulke
menschen moeten, we hebben, want we worden voort
durend aangevallen door de georganiseerden en dan
is het maar het best, dat we zelf dat zaakje opknap
pen. Ik zeg u met dertig van mijn kerels jaag ik vijf
honderd georganiseerden op den loop. Ik verheug me
al op van avond (de redactie teekent hierbij aan, dat
de hoop tevergeefs was, want het is dien avond
kalm gebleven). De vingers beginnen mij te jeuken,
als ik zie dat er oplosgeslagen wordt. Kou, ik heb het
in de Rostockerstraat niet slecht gemaakt. Ziet u
mijn handen eens daarmee sla ik een vijfduims spij
ker zonder hamer in de tafel. Hier heb ik meer dan
vijftig menschen, voor het geval er meer noodig zijn,
kan ik dadelijk met vierhonderd aan het werk gaan.
De beste politiek bij het uitbreken van een staking is
te zorgen, dat er zoo veel mogelijk menschen aan het
werk gaan. De menschen behoeven het werk heelemaal
niet te kunnen, de hoofdzaak is, dat ze er zijn en het
bedrijf aan den gang- houden. In vier of vijf dagen
zijn ze zoo ver, dat ze het werk kunnen doen. Dan
kan men l>ü groote fabrieken langzamerhand ermee
beginnen, degenen, die er niet passen, er weer uit te
zetten. Maar in het eerst komt het er op aan men
schen te hebben, opdat de georganiseerden den moed
verliezen, als ze zien dat er zooveel onderkruipers zijn.
Mijn voornaamste taak is niet de staking te doen
mislukken, maar haar voorkomen. Dat geschiedt al
dus Men hoort wat mompelen over een staking-, gaat
naar de directie en vraagt, o-f ze het zaakje opgeknapt
wil hebben. Kon, natuurlijk, ze nemen het voorstel
met beide handen aan, als men met goede aanbeve
lingsbrieven komt. Ziet u, dan komen er eerst tien of
twaalf van mijn menschen en die agiteeren onder de
andere menschen, van wie er altijd een groot percen-
vreemden gast, het ander vol verlangen het raam uit
of de dominéé nog niet in aantocht is.
„O! daar komt mijn man al!" riep ze eindelijk,
zichtbaar verlicht.
Inderdaad ging de predikant juist voorbij het raam.
Zijn haar was al grijs en eerwaardig- was zijn uiterlijk
vooral nu hij van de begrafenis terugkwam in zijn
zwart pak, den hoogen hoed op en de witte das voor.
Vriendelijk en opgewekt zag hij er uit en zijn oogen
schitterden nog levendig achter zijn glimmenden bril.
Ilageiiloli hoorde, hem met luide stem naar zijn
zoon roepen:
„Hans, Hans, laat de ganzen toch met rust."
Even later was hij in de kamer, begroette den gast
hartelijk en verontschuldigde zich wegens zijn lang
wegblijven en vertoeven bij den doode.
„Ja, ja, ook de oude Schnürstbündel een diepzin
nige naam niet waar dien ik daar juist begraven
heb, is den dood niet ontsnapt. Alles gaat voorbij -
sommigen blijven wat langer, maar met de meesten
gaat het, zooals mijn naam zegt: Schnelldahin. Het
is zooals in Psalm 90:10 staat, alles vliegt voorbij."
Hij lachte vergenoegd.
Hagenloh kreeg den indruk dat het predikantsgezin
het niet al te ruim had. Zeker hadden zij hier met
heel wat moeilijkheden te kampen gehad, maar de pre
dikant scheen een man die met wat humor de duistere
stemmingen trachtte te verdrijven en zich niet spoe
dig door tegenspoed liet terneer drukken.
Hij scheen de kunst te verstaan van zich veel te
kunnen ontzeggen, een man dus van weinig behoeften,
weinig- zelfzucht.
Een kwartier later zaten de heeren op de studeer
kamer van dominéé Schnelldahin. Gemakkelijk ge
leund, ieder in een hoek van de oude sofa, rookten zij
een sigaar en dronken een glaasje helder bier. Zij
praatten over koetjes en kalfjes1 en Hagenloh gevoelde
zich zeer op zijn gemak bij den grijzen predikant.
Door de witte kordijnen voor de vensters hadden zij
het uitzicht op de zwartachtige ruïne van de afge-
tage uiets van de staking moeten hebben, omdat ze
het weekgeld niet kunnen missen. Hoe graag deze
menschen ook zouden willen, ze kunnen niet. Mijn
menschen zoeken nu den leider van de vakvereeniging
uit en dan wordt die eruit gebonjourd. Dat doen we
heel netjes. De man wordt niet voortdurend getreiterd,
dat zou kwaad bloed zetten. Hij krijgt plotseling- eens
een klap in het gezicht. Als hij zich dan beklaagt,
wordt hem gezegd: „Dat gaat ons niemendal aan,
dat is een flink werkman, die kunneip we niet ont
slaan, omdat hij jou een pats gegeven heeft." Hu gadt
de leider nog niet weg, maar dan gebeurt er nog zoo
het een en ander en dan verdwijnt hij en staat de sta
king niet zoo dadelijk meer te vreezen. Dan zend ik
langzamerhand mijn mannetjes erheen, totdat er te
veel zijn, die geen staking- willen; dan is er weinig
geestdrift voor de staking en is het ook gemakkelijk
er een einde aan te maken, zoo ze mocht komen.
De hoofdzaak is. dat ik mijn menschen goed gedisci
plineerd houd, want zonder discipline is het niets ge
daan. 's Morgens om half zes wordt er opgestaan,
dan wordt er koffie én brood met reuzel gegeven en
om zes uur is het „aantreden voor het appel." Militair
renient. Ik heb mijn menschen op wie ik vertrouwen
kan. Ik weet, dat men soms zelf ook last kan krijgen.
In Delmenhorst is een van mijn menschen doodgescho
ten. Daaraan staan we bloot, maar we doen hot voor
pleizier. De kerels krijgen niet meer betaald dan ge
wone arbeiders, maar het gevaar, de opwinding en het
ongestraft erop los mogen slaan, zoodnt de stukken
er af vliegen, trekt hen aan.
Van vijftien stakingen heb ik slechts twee verloren,
dat was in Saksen, waar de politie te slap is. De poli
tie hielp ons niet, maar wij hielpen ons zelf. De stoel-
poot.cn uit de stoelen gehaald en toen er maar op losj
Dat was me een pret. Het duurde niet- lang of het
zaakje was gezond.
Ziet IT, Hier zijn mijn getuigschriften.
Ik krijg zes gulden per man, dien ik bezorg, maar
ik maak oók pog andere zaken. Ik zorg n.l. voor het
eten en drinken van de politic-agenten en mijn man
netjes.
Ik heb hier drie auto's, die chauffeurs zijn kranige
kerels, die rijden zoo snel als ze kunnen, om de num
mers niet te doen herkennen. Zij krijgen bovendien
een ander nummer, als 't hier nfgeloopen is. Hier in
Moabit Willen de menschen ons niet verknopen. Wel
dan laat ik het uit een ander stadsgedeelte halen.
Vandaag heb ik de officieren der politie eens goed la
ten smullen. Ja als ik eens een kapitalist voor mijn
zaak kon interesseeren, die er een 3000 gulden instak,
dan zou ik een winstje maken van zeker wel 60.000
gulden 's ja ars.
Zoover Friedricht Hintze. Op de vraag, waarom hi]
zijn zakengeheimen zoo maar vertelde antwoordde hij:
„Ja weet u, ik moet eens een beetje bekend worden,
ik heb nog reclame noodig-." Hier, zegt het blad, heeft
hij ze. Het kan zijn, dat hij overdreven heeft, maar
wat. hij vertelt werpt toch een schitterend licht op de
pogingen, om een staking te doen mislukken en
brengt het antwoord op de vraag naar de onmiddellij-
brande kerk, op de groote vlierstruiken en de in het
zonlicht blinkende grafzerken.
„Onze boeren zouden zeker allang een nieuwe kerk
hebben", zei Schnelldahin met zekere vroolijkheid,
waaronder echter ernst las verborgen, „maar de heer
van Eulen'horst, die hier vele bezittingen heeft en die
gij zeker nog wel zult leeren kennen, en de boeren
konden het over de verdeeling der kosten niets eens
worden."
Hij zweeg even en keek wat droevig naar de ruïne
en het kerkhof.
„Daar op die plaats ruischten eens de orgeltonen
en klonk het „Een vaste burcht is onze God." Daar
dreunden de klokken, zoodat mijn huis en mijn hart
er vaak van trilden. Dat alles is nu vernield, voorbij
de orgeltonen ruischen niet meer, de klokken zwij
gen. En wie weet hoe lang het nog duurt voor er iets
nieuws, een nieuw Godshuis, verrijst op de ruïnen."
Maar dadelijk lachte hij weer en streek met de
hand door zijn grijze haar.
„Dat zijn mijne misschien zeer kleine maar toch
zeer harde zorgen. Laten wij liever over wat anders
spreken."
„Hoe velen gaat het zooals u", antwoordde Hagen
loh ernstig' en nadenkend. „Het ruischende orgelge
zang en het stormgeluid van jeugddroomen, de droo-
men van heldendaden en geluk, dat alles wordt begra
ven, valt ineen als de ruïne daar op het keikhof. Te
vergeefs verlangt men dat nog- eens weer te hooren,
nog eens weer te zien. Het is voorbij. Men kan al
leen wanneer men eenzaam is in de stilte, als de we
reld slaapt en niets ons stoort, soms heel ver weg nog
iets hooren klinken van die jeugdgeluiden en -zangen.
Dan meent men een oogenblik dat alles weer zal ont
waken, dat de jeugd met al haar geluk weer zal terug--
komen maar de stilte wordt ras weer verbroken en
de klanken uit het verleden sterven weer weg."
„Ook gij!" zei hij toen met ontroering in zijn stem.
Het was duideuijk dat er allerlei herinneringen in hem
waren wakker geroepen, dat hem momenten in zijn le-
ke aanleiding van het tumult in Moabit een heel stuk
dichter bij. Ka deze mededeelingen zullen de officie
ren wel hegrijpen, waarom de vakvereenigiugen zoo
tegen „arbeidswilligen" gekant zijn, zoo eindigt- het
blad, voor welks rekening we natuurlijk het boven
staande moeten laten.
TWEEDE KAMER.
In de afdeelingen der Tweede Kamer is gisteren het
onderzoek der Staatsbegrooting voor 1911 aangevan
gen.
MELCHIOR TREUB.
Uit St. Raphael komt het bericht, dat aldaar on
verwacht is overleden prof. dr. M. Treub, oud-direc
teur van «Landbouw in Hed.-Tndië en oud-directeur
van den Botanischen Tuin te Buitenzorg.
ANTWOORD OP IIET KRUPP-RAPPORT.
Door de ministers van Oorlog, Marine en Koloniën
is een antwoord aan de Tweede Kamer ingezonden
op de beschouwingen en voorstellen der zoogenaamde
Krupp-commissie, welker rapport kort voor het zomer
reces in hunne handen was gesteld.
Dit antwoord is evenals het verslag zelf geheim en
slechts in één exemplaar toe gestuurd.
Om de kennisneming in deze dagen van drukke par
lementaire werkzaamheden niet geheel onmogelijk te
doen zijn, is, naar de Avp. verneemt, door den voor
zitter der Tweede Kamer besloten om nog een drietal
exemplaren te doen drukken, zoodat vier leden tege
lijkertijd op de griffie van het belangrijke staatsstuk
kunnen kennis nemen.
DE KAMERCITTB DER LIB. UHIE.
De Kamerclub der Liberale Unie benoemde tot. haar
bestuursleden: den heer mr. Goeman Borgesius, voor
zitter; dr. Hubrecht, ondervoorzitter; mr. Jannink,
secretaris en mr. Dolk, penningmeester.
Rechtzaken.
ARROKDISSEMEKTS-REOHTBAKK TE
ALKMAAR.
Zitting van Donderdag 4 October 1910.
VALSCIIIIEID IK GESCHRIFTE EK VERDUIS
TERING.
B er nar dus Herman W., thans gedetineerd in het
huis van bewaring alhier, had op verschillende tijdstip
pen in 1909 en 1910 quitanties vervalscht en zich gel
den toegeëigend ten nadeele van de Haamlooze Ven
nootschap Hollandsch IJzel-magazijn voorheen M. de
Wild.
Beklaagde, die al eens meer veroordeeld was, be
kende het hem ten laste gelegde. Hij was aan de rij-
wiel-afdeeling van de K. V. IIolRndsch IJzermaga-
zijn, voorheen M. de Wild verbonden, moest daar de
boeken bijhouden en rekeningen en quitanties schrij
ven. Bijna 5 jaar was hij daar in dienst geweest en
vroeg toen ontslag, dat was tegen 15 Juli van dit jaar.
De reden hiervan was, dat de patroon hem ander werk
wilde opdragen en hij bang was, dat zijn. opvolger bij
de boekhouding zijn knoeierijen zou ontdekken. De be
dragen, welke verschillende firma's1 aan de Kaaml.
Vennootschap schuldig waren, inde hij op valsche
quitanties en droeg ze dan niet af, maar gebruikte het
geld ten eigen bate. Ook behieldi hij wel eens geld,
dat door reizigers voor de firma ontvangen was en aan
hem overhandigd werd.
De eerste getuige in deze zaak, Mauritius Hendri-
kus Eraneiscus de Wild, bij wien beklaagde ruim 4
jaar in dienst was, verklaart, dat deze de boeken bij
ven te binnen schoten, waarin hij tegen bitter ver
driet had gestreden, momenten die nu lang voorbij en
overwonnen waren.
Maar hij onderdrukte zijn opkomende stemming met
geweld. Slechts dé vochtige glans van zijn oogen en
een zacht heven van de hoeken van zijn mond, spra
ken van de ontroering die den predikant had aange
grepen.
Zoo zaten zij eenige oogenblikken zwijgend tegen
over elkaar. Het houden schemerlicht van den Octo-
beinamiddag- scheen vriendelijk naar binnen op de
beide mannen.
„Ook op den heidemoien weten zij mee te praten
over verloren geluk", zoo onderbrak eindelijk de predi
kant de stilte. „Aleen zij, onze zonnige Gisela, gaat
nog vroolijk en ongetroffen door het leven. Zij is'het
die menig oogenblik van geluk hééft gebracht in het
huisgezin in den molen, dat zooveel duistere dagen
hi eft gekend. Zij doet mij altijd aan de lente denken,
die over weiden komt, strooiende bloemen van velerlei
kleur, of aan een leeuwerik, die zijn dankbaarheid tot
den Vader uitjubelt in de blauwe zomerlucht. De an
deren echter, Wolkenstein, de zwaar beproefde, en nog'
veel meer Walpurg, de oudste dochter, gaan nu door
het leven met gebogen hoofd, ernstig' en in zichzelf
gekeerd. Hun gedachten zijn in het verleden en bij de
dooden die hun zoo lief waren."
Hij zweeg- weer even en rookte.
„Toen ik ong-eveer in achttienzestig hier kwam",
vervolgde hij, weer met dien humor in zijn stem die
hem eigen was, „en hier zoo vast raakte dat ik hier
nóg altijd zit. in dien tijd dan was het eerste dra
ma dat zich op den molen afspeelde reeds eenige jaren
geleden. En de vader van onze tegenwoordige dienst
maagd, de houthakker Peter Ktiurrhahn, die in hef
heidedal woonde, een man die al heel' wat booze daden
op zijn geweten heeft, droeg voor een groot deel de
schuld van die tragedie."
(Wordt vervolgd.)