DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. De Heidemoleu. No. 235. Honderd en twaalfde faargang. 1910 DONDERDAG 6 OCIOEER Gemeenteraad van Alkmaar, FEUILLETON ■■sê ALRMAARSCHE COURANT. VERGADERING van tien op Woensdag 5 Oet. 1910, 'mii.iii. 1 uur. Voorzitter de Burgemeester G. RIPPING. Secretaris de heer G. D. DONATH. Bij de opening tegenwoordig 14 leden. Afwezig met. kennisgeving de heeren Wanna en Van der Feen de 1 -i 11e, zonder kennisgeving de heer Fortuin. De notulen der vorige vergadering worden goedge keurd. Wordt aan de vergadering medegedeeld!: a. dat zijn ingekomen een 12-tal brieven van ambten- naren, waarbij dank wordt betuigd voor benoeming en voor verbetering van jaarwedde. Voor kennis geving' aangenomen. b. dat is ingekomen een adres d.d. 6 September 1.1. van bet bestuur der afd. Alkmaar van het Ned. ünderw. Genootschap, houdende protest tegen de wijze, waarop de beer Pot in den Raad heeft ge sproken over een openbaar onderwijzer en een adres d.d. 26 September 1.1. van dezelfde afdeeling, houdende verklaring, dat de door bedoeld raadslid niet gemotiveerde beschuldiging volkomen onge grond blijkt te zijn. Zie punt c. c. alsvoren een schrijven d.d. 29 September 1.1. van de comm. van toezicht op het lager onderwijs', hou dende bericht, dat zij het oordeel van den heer Pot, omtrent een onderwijzer aan de Burgerschool, in de vorige raadsvergadering uitgesproken, ongemo tiveerd en onverdiend acht en dat de heer Pot naar hare meening niet den juisten weg heeft in geslagen om op een vermeenden misstand te wij zen. p. alsvoren, een adres d.d. 3 October 1.1. van dei afd. Alkmaar van den Bond1 van Nederlandsche onder wijzers, houdende protest tegen hetgeen de lieer Pot in openbare raadsvergadering heeft gemeend te moeten zeggen over een in functie zijnden open baar onderwijzer. In verband met een tot den voorzitter gericht ver zoek wordt van deze adressen met bijlagen, houdende verklaringen omtrent den bedoelden onderwijzer, afge geven door het hoofd der Burgerschool en den arroiir dissements-schoolopziener voorlezing gedaan. Naar aanleiding van deze missives zegt de heer Pot, dat hij, daar het stenografisch verslag der vori ge vergadering nog niet is ingekomen, deze adressen op zijn zachtst genomen prématuur acht. Dat heeft spreker ook gezegd tegen het bestuur van de afdeeling van den Bond. Indien dat verslag er was, zou men zich daarop kunnen beroepen. Nu schermt men wat in 't wilde naar aanleiding van het courantenverslag. Spreker zegt dit niet, omdat hij zich aan de zaak wil onttrekken, volstrekt niet. De verklaringen, die hij Reeft omtrent den genoemden' onderwijzer van drie verschillende menschen zijn hem evenveel waard als de overgelegde rapporten. In dit verband wil hij el even aan herinneren hoe het destijds gegaan is, toen zijn voorganger de heer Vonk in den raad' er de aan dacht op vestigde, dat de secretarie-ambtenaren niet voor half tien aan 't werk waren. Plet gevolg daar van is geweest, dat ze den volgenden dag en daarna wel aanwezig waren. Hij wil er niet voor instaan, dat deze aanhaling geheel juist is, maar in hoofdzaak was het toch zoo. Ook nu komt men après coup met be wijzen aandragen. Spreker ziet geen enkele reden om deze rapporten zwaarder te laten wegen dan de ver klaringen die hij verkreeg over den toestand van ver leden jaar en nog vroeger, en ziet niet in, dat hij zijn meening zou moeten wijzigen. Blijkt het dat de be doelde feiten niet meer bestaan dlan kan hij zich daar over slechts verheugen in het belang van den onderwij zer zelf en de jeugd, die aan hem is toevertrouwd. Voor spreker is echter de zaak zoo eenvoudig- niet als wordt voorgesteld. De heer Dorbeck zegt, dat waar hem ook het stenografisch verslag niet bereikte, hij geen oordeel kan vellen over de zaak, daarom zou hij willen voor stellen de zaak op te schorten tot het stenografisch verslag is verschenen. De voorzitter gelooft, dat het het beste is, om zich thans te contenteeren met de mededeelingen, die men heeft van hoogst betrouwbare personen, als 81 Roman naar het Duitsch van OSWALD BERGENER. „Het eerste jaar, dat Wolkenstein getrouwd was, reed hij eens met zijn jonge vrouw uit in den honden wagenzoo noemden zij een klein wagentje dat Wol kenstein toebehoorde. Lachend en grapjes makend met elkaar reden zij den zandweg door het bosch langs naar Altheide. Plotseling viel er een schot, vlak bij hen in het bosch -- de. paarden begonnen woest te steigeren en holden met het jonge paar weg. Het ge volg van dit voorval wat dat de jonge vrouw ernstig' ziek werd en nooit meer recht gezond is geweest. Hun eerste kindje, een jongentje, dat kort daarna te vroeg geboren werd, stierf spoedig na de geboorte. Dit was het eerste groote verdriet dat de'bewoners van den heidemolen trof. „Hij die het schot loste, was de arbeider Knurr- u1 beweerde naar een vogel geschoten te heb ben Maar men zei in die dagen dat hij geschoten had om het gelukkige echtpaar te doen schrikken." „De jonge vrouw werd zorgvuldig verpleegd door 1 ante Eveline en het gelukte met uiterste inspanning hear in het leven te houden. Maar vader Wolkenstein is na het schot in het bosch de laatste mannelijke dra- ger van don familienaam gebleven. „Later werden er nog twee dochters geboren, de bei de meisjes die je nu kent. Walpm-g had een eigenaar dig, somber karakter, het scheen of al het leed over het eerste verlies in haar vleesch was geworden. Zij is altijd zeer in zich gekeerd geweest aan den cenen cant verlangt zij naar het heerlijke zonnelicht en aan en anderen kant schuwt zij dien vriendelijken schijn. het hoofd der school e,n den schoolopziener. Hij meent, dat men thans over de zaak niet meer moet spreken. Spreker had gehoopt, dat de heer Pot na gehoord te hebben het adres van den Bond van Nederlandsche onderwijzers, zou gezegd hebben, dat de uitlating in de vorige zitting hem gespeten had. Verder op de zaak in te gaan acht hij nu niet noodig. De heer Dorbeck meent, dat het niet op den weg van den raad ligt, te controleeren, of een verslag van de raadszitting juist is, en daarop komt het toch neer. Men verzoekt dat de raad' zich over de juistheid of onjuistheid uitspreekt. De voorzitter merkt op, dat dit niet juist is en leest nogmaals een gedeelte uit het adres van den Bond voor, waaruit blijkt, dat' de heer Pot in een on derhoud met het Bestuur van den Bondi verklaard heeft, dat hij zijn verheuging zou willen uitspreken indien werd aangetoond, dat zijn oordeel (dat van den heer Pot) niet juist was. De Bond' verzocht de raad den heer Pot daartoe in de gelegenheid te stellen. De heer Dorbeck verklaart, dat hij de zaak niet juist had begrepen, doch, zegt hij, de lieer Pot geeft daar geen gevolg aan. De heer Glinderman zegt, dat de heer Pot den naam van den heer Beun niet heeft genoemd; hoe weet men, dat de heer Beun werd bedoeld? De heer Pot beweert, dat hij nimmer iets zegt, waarvoor hij niet in staat, en durft ook in het publiek steeds zijn meening te uiten. Wien hij bedoeld heeft maakt niet uit. Spreker was in de veronderstelling, dat de toestand geweest is, en nog zoo is, als hem was meegedeeld. Is het niet meer zoo, dan verheugt hij zich daarover. Spreker houdt zich echter ten alien-tijde het recht voor om op ver keerde toestanden te wijzen. De heer Glinderman wijst er op, dat dooi den heer Aukes aan den Bond inlichtingen zijn gege ven. Is dat in orde? vraagt hij. Hem komt het beden kelijk voor. Op die wijze zouden dergelijke verkla ringen aan ieder particulier kunnen worden gegeven. De voorzitter meent, dat daar niets tegen is, als men de belangen van een persoon wil verdedigen. De heer Glinderman blijft er bezwaar tegen hebben. De voorzitter: Dat is een verschil van meè- ning. De heer Glinderman hoopt, dat de heer Van Buijsen het met zijn opvatting eens zal zijn. De voorzitter vindt het toch alleszins begrij pelijk dat de zaak zoo gegaan is. Er is over een on derwijzer in het openbaar in ongunstigen zin gespro ken en de Bond stelt zich voor den man op de bres. Wat is er dan tegen dat de gevraagde verklaringen gegeven worden. De heer Glinderman vraagt, of de voorzitter het dan zou kunnen goedvinden, indien buiten hem om »door den heer Loman bijv. rapporten werden gegeven over een ambtenaar. De voorzitter: Het is hier een ander geval. De onderwijzer was in het openbaar in ongunstigen zin besproken. De heer Glinderman: Hoe wist men welken onderwijzer werd bedoeld? De voorzitter: Dat is nog al duidelijk. De heer Pot heeft gesproken over een onderwijzer aan de Burgerschool, die een klasse had die overbevolkt was. Er zijn daar 3 klassen overbevolkt: de eerste, tweedeen derde. In de derde alleen staat een onderwijzer, dus kon niemand anders bedoeld' zijn dan de heer Beun, wat de heer Pot ook niet heeft ontkend. De heer Glinderman blijft er tegen, dat een hoofd der school inlichtingen geeft omtrent onderwij zers aan derden. De heer Zaadnoard ij k is het daarmede eens en betreurt het, dat de heer Aukes dat op eigen gezag heeft gedaan. De heer Dorbeck sluit zich daarbij aan. De voorzitter is het er niet mee eens. De heer Zaadnoord ij k meent, dat er op dit oogenblik zelfs veel voor is, dat de heer Aukes liet heeft gedaan, maar zou er in de-toekomst bezwaar te gen hebben. De heer Yan Buijsen gelooft oek, dat men Een zonderlinge mengeling van tegenstrijdige neigin gen is haar karakter. Gisela is een geheel andere ver schijning zij is levenslustig, zij doet als 't ware licht en leven om zich ontwaken. Maar kort nadat Gisela in den molen was gekomen, stierf de moeder. „Daar hebt ge het eerste deel van het familiedra ma. „Niets teekent den zoq vroeg tot weduwnaar ge- maakten man beter, dan de wijze waarop hij zijn leed1 heeft verzet. Al het kwaad dat hij in dit land van hei de heeft ondervonden, heeft hij met goedl vergolden: niet zegen en altijd weer zegen is zijn werk bekroond. Hij heeft van de dalbewoners, die voor het meerendeel deugnieten waren die dagelijks niet veel goeds 'bedre ven, eerlijke, arbeidzame menschen gemaakt Dat was zijn wraak voor het verdriet dat hij hier heeft g-ele- den. Maar een van de mannen, die hem veel leed aandeden, Peter Knurrhahn, die met zijn schieten de eerste ziekte van zijn vrouw veroorzaakte, is na dien tijd nooit weer op den molen verschenen. „Zoo wat vier jaar geleden kwam er toen een be kwaam opzichter als hulp in het huis van den opper houtvester in Altheide. Een voorganger d'us van u. De toenmalige opperhoutvester was een bejaard vrij gezel, Ilabicht heette hij, en hij was niet altijd in een goed humeur. Zijn beste vriend was namelijk de jicht er: jaren lang heeft hij met de hevigste pijnen moeten worstelen. Het was een bijzondere gunst van het be stuur van liet boschwezen dat hij een bekwame assis tent naast zich kreeg om hem zijn werk te verlichten. De beambte Wiesenreiter was dan ook wat meer dan gc-woon opzichter. ^„Nauwelijks vier maanden later vond ik 's morgens bij het ontbijt een verlovingskaart naast mijn bord: Walpurg Wolkenstein en Wolfgang Wiesenreiter. „„Vier W.'s", zei mijn vrouw. „Gelukkig dat wij niet bijgeloovig zijn." Het volk gelooft immers dat zcoveel w.'s niets dan wee, dus ongeluk voorspelt. Wij verheugden ons van harte over de goede tijding en waren al nieuwsgierig- hoe die twee elkaar zoo spoedig gevonden hadden. „Ik herinner mij liet verlovingsfeest in den heide- dc-or dit toe te laten op gevaarlijk terrein komt. Nu, in dit bijzonder geval is de daad te verontschuldigen, maar hij is het eens met den heer Glinderman, zoo iets mag niet vigeerend worden, 't zij dat de verklaringen in het nadeel of voordeel van den betrokkene; zijn. Beter is het, dat het hoofd zich er van onthoudt ver klaring-en omtrent de dienstprestatie van een onder wijzer in de school af te geven. Spreker heeft er zich voorts over verbaasd, dat de heer Pot heeft kunnen zeggen, dat hij de verklaringen van 3, door hem niet genoemde personen even hoog schat als die van het hoofd der school en den arrondissements-schoolopzie- ner. Uit dit gezegde blijkt, dat de heer Pot het oor deel omtrent den heer Beun niet uit zich zelf had, en in zulk een geval acht spreker het zeer gevaarlijk om een oordeel over een ambtenaar in het openbaar uit te spreken. Nu had! spr. ook gedacht, dat de heer Pot gezegd zou hebben, dat hij, gehoord de verkregen in lichtingen, er van overtuigd was, dat zijn woorden ondoordacht waren en dat hij zijn oordeel zou terug nemen. Spreker zit niet hier als districts-schoolopziener maar als raadslid, doch wenscht er toch op te wijzen, dat hij als arrondissements-schoolopziener vele jaren reeds de heer Beun als onderwijzer heeft gekend, en naar sprekers meening- heeft de heer Beun altijd vol daan en voldoet ook nu nog. Dit oordeel zou hij gaar ne voegen bij de andere verklaringen. Ter rehabilita tie van den heer Beun zou hij den heer Pot willen ver zoeken ronduit te zeggen: gelet op de officieele rap porten, neem ik mijn vorig oordeel terug. Den heer Uitenbosch heeft het bevreemd de verklaringen en opvattingen van verschillende leden te hebben gehoord over het al of niet mogen afgeven van verklaringen door het hoofd der school. Spr. zou willen vragen: Wanneer de hr. Beun zelf zich gewend had tot 't hoofd der school, zou deze dan die verklaring wel hebben mogen afgeven? Indien men dat wel wil toelaten, dan moet men ook erkennen het recht daar op van de organisatie die optreedt in het belang zijner leden. De heer de G r o o ti zegt, dat het hem voorkomt, dat waar de leden van den raad! leeken zijn op onder wijsgebied, men zich richten moet naar de verklarin g-en der deskundigen. Hij zou willen voorstellen, dat de raad zich uitsprak om den heer Beun geheel in zijn eer te herstellen. (De héér Fortuin komt ter vergadering). De heer Dorbeck vindt, dat de discussie een loop neemt, die men niet had verwacht. Hij verklaart de raad niet bevoegd om te doen wat de heer de Groot wenscht. Wat de heer Pot heeft gezegd in de zitting van 24 Aug. staat niet speciaal vast, en het lijkt hem verkeerd toe, dat de raad zich thans uitspreekt over de wijze, waarop de heer Pot zich heeft uitgelaten. De voorzitter wijst er op, dat dat ook niet door adressanten wordt verlangd. De heer Dorbeck gaat daarmede accoord. De voorzitter wenscht nog even terug te ko men op hetgeen de heer Pot in het begin heeft gezegd over het door wat de, heer Yonk destijds had aange merkt op de secretarie-ambtenaren. De 'voorstelling daarvan is niet juist. Dat zal de heer Pot bemerken, wanneer hij de zaak eens nauwkeurig onderzoekt. Spr. zegt dit omdat men anders weer zal risqueeren een adres der secretarie-ambtenaren. De heer Glinderman herinnert er aan, dat de heer Yonk uitdrukkelijk heeft verklaard, dat Hij geen blaam wilde werpen op de ambtenaren ter secre tarie. De heer Van1 Buijsen wil nog even terugko men op hetgeen de heer Uitenbosch heeft, gezegd. Hij heeft niet beweerd, dat de Bond niet het recht zou hebben aan hoofden van scholen te vragen naar de dienstprestaties van een onderwijzer. Maar hij gelooft dat men zich daarmede op gevaarlijk terrein begeeft. Indien een onderwijzer zoodanige verklaring zelf vraagt, dan is het hoofd zedelijk verplicht die te ge ven, doch dat is heel iets anders, dan gaat het door de betrokken persoon. Hier is een verklaring afgegeven aan particulieren en volgens de wet zijn de hoofden van scholen ook alleen verplicht alle inlichtingen te geven aan B. en W. Veilig doet een hoofd van een school dus, als hij de inlichtingen slechts geeft aan den betrokken persoon zelf. 't Feit komt echter op het- molen nog zoo goed of het gisteren gevierd was. De bruid zag er allerliefst uit, zij geleek een bloeiende roos*die door de stralen der zon gekust wordt. Haar geluk was zoo groot dat geheel haar persoonlijkheid veranderd scheen. Haar oogen schitterden, haar ge- heele gelaat had iets zeldzaam lichts. Dat viel des te meer op naast den ernstigen, correcten persoon van den bruidegom. Want hij had een ernstige natuur. „Toen echter de goede, oude tante Eveline ook al tegen mij fluisterde over de vier w.'s, die niets goeds voorspelden, werd ik toch ernstig boos. Als men steeds over ongeluk praatte, zei ik, dan zou het in derdaad nog op ongeluk uitloopen. Waar moest het heen als men zulke toevalligheden ging beschouwen als vingerwijzingen van het lot! „Dat jaar ging de opperhoutvester Ilabicht als ge woonlijk naar Bad Nauheim, om daar genezing van zijn pijnlijke jichtaanvallen te vinden. Op de terug reis is hij plotseling- aan hartverlamming gestorven. V ij hebben hem nooit weer gezien en ik weet niet waar het hem overkomen is. Op het kerkhof te Alt heide hebben zij hem een laatste rustplaats bereid. Daar sluimert hij, terwijl de winden hem een graflied zingen. „De opzichter Wiesenreiter werd kort daarop tot opperhoutvester in de plaats van Habicht benoemd en hij bracht spoedig zijn jonge vrouw uit den molen in het dal naar de opperhoutvesterij daar boven in Alt heide. „Aanvankelijk scheen het een zeer gelukkig huwe lijk, het was blijkbaar een huwelijk uit liefde. Maar wat later gekomen is, deed toch iets anders vermoe den. Ik denk dat dat een gevolg was van het ver schil in aanleg van de beide jonggehuwden. Zij was wat eigenzinnig en niet standvastig, hij was nauw keurig-, wilde alles in de puntjes hebben. Hij hield van vasten regel, zij niet. „Ook tot ons drongen ten slotte de geruchten van huiselijke twisten in de opperhoutvesterij te Altheide door. ij maakten ons wel eens bezorgd over die ge ruchten, maar op praatjes kan men slecht vertrouwen en af en toe vernamen wij er niets meer over en zelfde neer, de betrokkene kan die verklaring aan an deren geven om daarvan g-ebruik te maken. De heer Uitenbosch meent te weten, dat de Bond van Nederlandsche Onderwijzers de verklaring- heeft gevraagd met medeweten van den heer Beun, hoe het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap het heeft gedaan, weet hij niet. Den heer Yan den Bosch spijt het, dat hij nog een enkel woord moet zeggen, nu het debat al zoo uitvoerig' is geworden. Hij meent, dat de heer Uiten bosch dwaalt, indien hij beweert, dat men het recht der organisatie niet zou erkennen. Dat recht is niet aangetast, de raad heeft, meent hij, herhaaldelijk dat recht erkend. Doch naar zijn meening blijft altijd het recht van het hoofd der school om de gevraagde in lichtingen te weigeren. Van aantasting van het recht der organisatie mag hier geen sprake zijn. De voorzitter stelt thans voor de adressen voor kennisgeving aan te nemen, waartoe wordt beslo ten. d. Alsvoren, het Proces-verbaal van verificatie der gemeentekas, op 29 September 1.1. Voor kennisgeving aangenomen. e. alsvoren, een schrijven d.d. 14 September 1.1. no. 79 van de Gedeputeerde Staten, ten geleide van het goedgekeurde raadsbesluit van 24 Augustus 1.1. no. 2, tot aankoop van een strook grond van de Woningmaatschappij ^Alkmaar" achter de Ver lengde Kruislaan en Wilhelminalaan. Alsvoren. f. alsvoren, een schrijven d.d. 21 September 1.1. no. 25 van de Gedeputeerde Staten, ten geleide van het goedgekeurde raadsbesluit (B. Z.) van 31 Aug. 1.1. no.'l, tot aankoop van een stuk grond van den heer Th. J. Stikkel. Alsvoren. g. alsvoren, een schrijven d.d. 16 September 1.1. van dr. J. C. Pool, houdende het verzoek om ontslag' als lid van het college van curatoren van het Gym nasium. Het ontslag wordt eervol verleend, onder dank betuiging der bewezen diensten. h. alsvoren, een adres d.d. 10 September 1.1. van Jb. Mul c.s., houdende het verzoek om verbetering te willen brengen in den toestand van den Schermer- weg. Gesteld in handen van B. en W. om bericht en raad. i. alsvoreu, een adres d.d. 13 September 1.1. van het bestuur der Huishoud- en Industrieschool, houden de het verzoek de subsidie voor die school met 900 te willen verhoogen. Zal behandeld worden bij de begrooting. j, alsvoren, een afschrift van het Koninklijk besluit van 25 Augustus 1.1. no. 39, krachtens hetwelk aan deze gemeente opnieuw concessie is verleend tot tolheffing op'den weg van Alkmaar naai- Egmond aan den Hoef tot 17 Augustus 1913. Voor kennisgeving- aangenomen, k, alsvoren, een adres d.d. 12 September 1.1. (alsme de een nader schrijven d.d. 26 September 1.1.), van de Vereeniging tot oprichting en instandhouding eener openbare leeszaal en boekerij, houdende het verzoek de haar toe te kennen subsidie te bepaleu op 500. Zal behandeld! worden bij de begrooting. 1. alsvoren, een adres d.d. 27 September 1.1., van de oud-nachtwachts, om het hun vroeger toegekende wachtgeld te verlengen. Ter zijde gelegd. w m. alsvoren, een schrijven d.d. 26 September 1.1. van Mevr. Blaauw-v. d. Dries, houdende verzoek om ontslag als lid' der commissie voor het toezicht op het handwerkonderwijs. Het ontslag wordt eervol verleend, n. alsvoren, een schrijven d.d. 24 September 1.1. no van de Kamer van Koophandel, waarbij opnieuw wordt aangedrongen op verbetering van de Ka naalkade. Gevoegd bij de desbetreffende stukken, di« den raad spoedig zullen bereiken, o. alsvoren, een adres d.d. 1 October 1.1. van P. v. d. Waal en J. G. Messelaar, houdende verzoek om te rug te mogen ontvangen een bedrag van 100, inschrijving Grootboek N. W. S. dachten dan dat alles weer in orde was. Maar plotse ling hoorden wij dan weer wat. Zoo kwam op zekeren dag- een vrouw uit Altheide in de pastorie en vertelde ons dat mevrouw Wiesenreiter haar man zoo kwaad had gemaakt, dat deze haar zijn bord met eten naar het hoofd had geworpen. Een ander vertelde dat Wie senreiter in wanhoop over de plagerijen van zijns vrouw, haar de trap opgesleurd had, in een zolderka mertje geduwd en de deur op slot had gedaan. Door het venster had zij gekeken den ganschen dag. Ilij was uitgegaan en driemaal terug gekomen om te zien of zij een vriendelijk gezicht zette. Tweemaal kwam hij tevergeefs en keek zij nog steeds duister voor zich heen het raam uit. De derde maal, 4egen den avond, was zij van houding- veranderd. Zij keek zeer vriende lijk en zag 'hem niet meer minachtend aan. Toen liet hij haar weer vrij. „Die praatjes dan toch! De fantasie van het volk is nog- even kinderlijk onbeperkt als in de dagen van wijlen ridder Blauwbaard. „Dergelijke verhalen verden steeds talrijker, maar ze waren zoo dwaas, dat een optimist, zooals ik, ex- natuurlijk g-een geloof aan sloeg en er om lachte. Daarbij kwam nog dat de ooievaar door den schoor steen van de opperhoutvesterij binnen wist te drin gen. Het was een jongetje en toen ik het kereltje doopte was alles geluk en vreugde in de families Wie senreiter en. Wolkenstein. Vooral vader Wolkenstein was gelukkig met zijn kleinzoon. Hij zelf had, zooals ge nu weet, geen zoon mogen hebben, daarom verheug de hij zich te meer over de geboorte van den zoon van zijn dochter." De predikant stond op en begon met ernstig gelaat de kamer op en neer te loopeix. „Op een morgen dat ik juist naar het catechisatie lokaal wilde gaan, kwam mijn buurman Sehrürsbündel - dezelfde dien ik daar straks begraven heb voor mijn geopend venster voorbij, bleef staan en riep mij toe of ik het al wist. Ik wist echter niet wat hij be doelde. (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 5