DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
De Heidemoleu.
No. 235.
Honderd en twaalfde faargang.
1910
DONDERDAG
6 OCIOEER
Gemeenteraad van Alkmaar,
FEUILLETON
■■sê
ALRMAARSCHE COURANT.
VERGADERING van tien
op Woensdag 5 Oet. 1910, 'mii.iii. 1 uur.
Voorzitter de Burgemeester G. RIPPING.
Secretaris de heer G. D. DONATH.
Bij de opening tegenwoordig 14 leden. Afwezig met.
kennisgeving de heeren Wanna en Van der Feen de
1 -i 11e, zonder kennisgeving de heer Fortuin.
De notulen der vorige vergadering worden goedge
keurd.
Wordt aan de vergadering medegedeeld!:
a. dat zijn ingekomen een 12-tal brieven van ambten-
naren, waarbij dank wordt betuigd voor benoeming
en voor verbetering van jaarwedde. Voor kennis
geving' aangenomen.
b. dat is ingekomen een adres d.d. 6 September 1.1.
van bet bestuur der afd. Alkmaar van het Ned.
ünderw. Genootschap, houdende protest tegen de
wijze, waarop de beer Pot in den Raad heeft ge
sproken over een openbaar onderwijzer en een
adres d.d. 26 September 1.1. van dezelfde afdeeling,
houdende verklaring, dat de door bedoeld raadslid
niet gemotiveerde beschuldiging volkomen onge
grond blijkt te zijn.
Zie punt c.
c. alsvoren een schrijven d.d. 29 September 1.1. van
de comm. van toezicht op het lager onderwijs', hou
dende bericht, dat zij het oordeel van den heer Pot,
omtrent een onderwijzer aan de Burgerschool, in
de vorige raadsvergadering uitgesproken, ongemo
tiveerd en onverdiend acht en dat de heer Pot
naar hare meening niet den juisten weg heeft in
geslagen om op een vermeenden misstand te wij
zen.
p. alsvoren, een adres d.d. 3 October 1.1. van dei afd.
Alkmaar van den Bond1 van Nederlandsche onder
wijzers, houdende protest tegen hetgeen de lieer
Pot in openbare raadsvergadering heeft gemeend
te moeten zeggen over een in functie zijnden open
baar onderwijzer.
In verband met een tot den voorzitter gericht ver
zoek wordt van deze adressen met bijlagen, houdende
verklaringen omtrent den bedoelden onderwijzer, afge
geven door het hoofd der Burgerschool en den arroiir
dissements-schoolopziener voorlezing gedaan.
Naar aanleiding van deze missives zegt de heer
Pot, dat hij, daar het stenografisch verslag der vori
ge vergadering nog niet is ingekomen, deze adressen
op zijn zachtst genomen prématuur acht. Dat heeft
spreker ook gezegd tegen het bestuur van de afdeeling
van den Bond. Indien dat verslag er was, zou men
zich daarop kunnen beroepen. Nu schermt men wat
in 't wilde naar aanleiding van het courantenverslag.
Spreker zegt dit niet, omdat hij zich aan de zaak wil
onttrekken, volstrekt niet. De verklaringen, die hij
Reeft omtrent den genoemden' onderwijzer van drie
verschillende menschen zijn hem evenveel waard als
de overgelegde rapporten. In dit verband wil hij el
even aan herinneren hoe het destijds gegaan is, toen
zijn voorganger de heer Vonk in den raad' er de aan
dacht op vestigde, dat de secretarie-ambtenaren niet
voor half tien aan 't werk waren. Plet gevolg daar
van is geweest, dat ze den volgenden dag en daarna
wel aanwezig waren. Hij wil er niet voor instaan, dat
deze aanhaling geheel juist is, maar in hoofdzaak was
het toch zoo. Ook nu komt men après coup met be
wijzen aandragen. Spreker ziet geen enkele reden om
deze rapporten zwaarder te laten wegen dan de ver
klaringen die hij verkreeg over den toestand van ver
leden jaar en nog vroeger, en ziet niet in, dat hij zijn
meening zou moeten wijzigen. Blijkt het dat de be
doelde feiten niet meer bestaan dlan kan hij zich daar
over slechts verheugen in het belang van den onderwij
zer zelf en de jeugd, die aan hem is toevertrouwd.
Voor spreker is echter de zaak zoo eenvoudig- niet als
wordt voorgesteld.
De heer Dorbeck zegt, dat waar hem ook het
stenografisch verslag niet bereikte, hij geen oordeel
kan vellen over de zaak, daarom zou hij willen voor
stellen de zaak op te schorten tot het stenografisch
verslag is verschenen.
De voorzitter gelooft, dat het het beste is,
om zich thans te contenteeren met de mededeelingen,
die men heeft van hoogst betrouwbare personen, als
81
Roman naar het Duitsch van
OSWALD BERGENER.
„Het eerste jaar, dat Wolkenstein getrouwd was,
reed hij eens met zijn jonge vrouw uit in den honden
wagenzoo noemden zij een klein wagentje dat Wol
kenstein toebehoorde. Lachend en grapjes makend
met elkaar reden zij den zandweg door het bosch langs
naar Altheide. Plotseling viel er een schot, vlak bij
hen in het bosch -- de. paarden begonnen woest te
steigeren en holden met het jonge paar weg. Het ge
volg van dit voorval wat dat de jonge vrouw ernstig'
ziek werd en nooit meer recht gezond is geweest. Hun
eerste kindje, een jongentje, dat kort daarna te vroeg
geboren werd, stierf spoedig na de geboorte. Dit was
het eerste groote verdriet dat de'bewoners van den
heidemolen trof.
„Hij die het schot loste, was de arbeider Knurr-
u1 beweerde naar een vogel geschoten te heb
ben Maar men zei in die dagen dat hij geschoten had
om het gelukkige echtpaar te doen schrikken."
„De jonge vrouw werd zorgvuldig verpleegd door
1 ante Eveline en het gelukte met uiterste inspanning
hear in het leven te houden. Maar vader Wolkenstein
is na het schot in het bosch de laatste mannelijke dra-
ger van don familienaam gebleven.
„Later werden er nog twee dochters geboren, de bei
de meisjes die je nu kent. Walpm-g had een eigenaar
dig, somber karakter, het scheen of al het leed over
het eerste verlies in haar vleesch was geworden. Zij
is altijd zeer in zich gekeerd geweest aan den cenen
cant verlangt zij naar het heerlijke zonnelicht en aan
en anderen kant schuwt zij dien vriendelijken schijn.
het hoofd der school e,n den schoolopziener. Hij meent,
dat men thans over de zaak niet meer moet spreken.
Spreker had gehoopt, dat de heer Pot na gehoord te
hebben het adres van den Bond van Nederlandsche
onderwijzers, zou gezegd hebben, dat de uitlating in
de vorige zitting hem gespeten had. Verder op de zaak
in te gaan acht hij nu niet noodig.
De heer Dorbeck meent, dat het niet op den
weg van den raad ligt, te controleeren, of een verslag
van de raadszitting juist is, en daarop komt het toch
neer. Men verzoekt dat de raad' zich over de juistheid
of onjuistheid uitspreekt.
De voorzitter merkt op, dat dit niet juist is
en leest nogmaals een gedeelte uit het adres van den
Bond voor, waaruit blijkt, dat' de heer Pot in een on
derhoud met het Bestuur van den Bondi verklaard
heeft, dat hij zijn verheuging zou willen uitspreken
indien werd aangetoond, dat zijn oordeel (dat van
den heer Pot) niet juist was.
De Bond' verzocht de raad den heer Pot daartoe in
de gelegenheid te stellen.
De heer Dorbeck verklaart, dat hij de zaak
niet juist had begrepen, doch, zegt hij, de lieer Pot
geeft daar geen gevolg aan.
De heer Glinderman zegt, dat de heer Pot
den naam van den heer Beun niet heeft genoemd; hoe
weet men, dat de heer Beun werd bedoeld?
De heer Pot beweert, dat hij nimmer iets zegt,
waarvoor hij niet in staat, en durft ook in het publiek
steeds zijn meening te uiten.
Wien hij bedoeld heeft maakt niet uit. Spreker was
in de veronderstelling, dat de toestand geweest is, en
nog zoo is, als hem was meegedeeld. Is het niet meer
zoo, dan verheugt hij zich daarover. Spreker houdt
zich echter ten alien-tijde het recht voor om op ver
keerde toestanden te wijzen.
De heer Glinderman wijst er op, dat dooi
den heer Aukes aan den Bond inlichtingen zijn gege
ven. Is dat in orde? vraagt hij. Hem komt het beden
kelijk voor. Op die wijze zouden dergelijke verkla
ringen aan ieder particulier kunnen worden gegeven.
De voorzitter meent, dat daar niets tegen is,
als men de belangen van een persoon wil verdedigen.
De heer Glinderman blijft er bezwaar tegen
hebben.
De voorzitter: Dat is een verschil van meè-
ning.
De heer Glinderman hoopt, dat de heer Van
Buijsen het met zijn opvatting eens zal zijn.
De voorzitter vindt het toch alleszins begrij
pelijk dat de zaak zoo gegaan is. Er is over een on
derwijzer in het openbaar in ongunstigen zin gespro
ken en de Bond stelt zich voor den man op de bres.
Wat is er dan tegen dat de gevraagde verklaringen
gegeven worden.
De heer Glinderman vraagt, of de voorzitter
het dan zou kunnen goedvinden, indien buiten hem om
»door den heer Loman bijv. rapporten werden gegeven
over een ambtenaar.
De voorzitter: Het is hier een ander geval.
De onderwijzer was in het openbaar in ongunstigen
zin besproken.
De heer Glinderman: Hoe wist men welken
onderwijzer werd bedoeld?
De voorzitter: Dat is nog al duidelijk. De
heer Pot heeft gesproken over een onderwijzer aan de
Burgerschool, die een klasse had die overbevolkt was.
Er zijn daar 3 klassen overbevolkt: de eerste, tweedeen
derde. In de derde alleen staat een onderwijzer, dus
kon niemand anders bedoeld' zijn dan de heer Beun,
wat de heer Pot ook niet heeft ontkend.
De heer Glinderman blijft er tegen, dat een
hoofd der school inlichtingen geeft omtrent onderwij
zers aan derden.
De heer Zaadnoard ij k is het daarmede eens
en betreurt het, dat de heer Aukes dat op eigen gezag
heeft gedaan.
De heer Dorbeck sluit zich daarbij aan.
De voorzitter is het er niet mee eens.
De heer Zaadnoord ij k meent, dat er op dit
oogenblik zelfs veel voor is, dat de heer Aukes liet
heeft gedaan, maar zou er in de-toekomst bezwaar te
gen hebben.
De heer Yan Buijsen gelooft oek, dat men
Een zonderlinge mengeling van tegenstrijdige neigin
gen is haar karakter. Gisela is een geheel andere ver
schijning zij is levenslustig, zij doet als 't ware licht
en leven om zich ontwaken. Maar kort nadat Gisela
in den molen was gekomen, stierf de moeder.
„Daar hebt ge het eerste deel van het familiedra
ma.
„Niets teekent den zoq vroeg tot weduwnaar ge-
maakten man beter, dan de wijze waarop hij zijn leed1
heeft verzet. Al het kwaad dat hij in dit land van hei
de heeft ondervonden, heeft hij met goedl vergolden:
niet zegen en altijd weer zegen is zijn werk bekroond.
Hij heeft van de dalbewoners, die voor het meerendeel
deugnieten waren die dagelijks niet veel goeds 'bedre
ven, eerlijke, arbeidzame menschen gemaakt Dat was
zijn wraak voor het verdriet dat hij hier heeft g-ele-
den. Maar een van de mannen, die hem veel leed
aandeden, Peter Knurrhahn, die met zijn schieten de
eerste ziekte van zijn vrouw veroorzaakte, is na dien
tijd nooit weer op den molen verschenen.
„Zoo wat vier jaar geleden kwam er toen een be
kwaam opzichter als hulp in het huis van den opper
houtvester in Altheide. Een voorganger d'us van u.
De toenmalige opperhoutvester was een bejaard vrij
gezel, Ilabicht heette hij, en hij was niet altijd in een
goed humeur. Zijn beste vriend was namelijk de jicht
er: jaren lang heeft hij met de hevigste pijnen moeten
worstelen. Het was een bijzondere gunst van het be
stuur van liet boschwezen dat hij een bekwame assis
tent naast zich kreeg om hem zijn werk te verlichten.
De beambte Wiesenreiter was dan ook wat meer dan
gc-woon opzichter.
^„Nauwelijks vier maanden later vond ik 's morgens
bij het ontbijt een verlovingskaart naast mijn bord:
Walpurg Wolkenstein en Wolfgang Wiesenreiter.
„„Vier W.'s", zei mijn vrouw. „Gelukkig dat wij
niet bijgeloovig zijn." Het volk gelooft immers dat
zcoveel w.'s niets dan wee, dus ongeluk voorspelt. Wij
verheugden ons van harte over de goede tijding en
waren al nieuwsgierig- hoe die twee elkaar zoo spoedig
gevonden hadden.
„Ik herinner mij liet verlovingsfeest in den heide-
dc-or dit toe te laten op gevaarlijk terrein komt. Nu,
in dit bijzonder geval is de daad te verontschuldigen,
maar hij is het eens met den heer Glinderman, zoo iets
mag niet vigeerend worden, 't zij dat de verklaringen
in het nadeel of voordeel van den betrokkene; zijn.
Beter is het, dat het hoofd zich er van onthoudt ver
klaring-en omtrent de dienstprestatie van een onder
wijzer in de school af te geven. Spreker heeft er zich
voorts over verbaasd, dat de heer Pot heeft kunnen
zeggen, dat hij de verklaringen van 3, door hem niet
genoemde personen even hoog schat als die van het
hoofd der school en den arrondissements-schoolopzie-
ner. Uit dit gezegde blijkt, dat de heer Pot het oor
deel omtrent den heer Beun niet uit zich zelf had, en
in zulk een geval acht spreker het zeer gevaarlijk om
een oordeel over een ambtenaar in het openbaar uit te
spreken. Nu had! spr. ook gedacht, dat de heer Pot
gezegd zou hebben, dat hij, gehoord de verkregen in
lichtingen, er van overtuigd was, dat zijn woorden
ondoordacht waren en dat hij zijn oordeel zou terug
nemen.
Spreker zit niet hier als districts-schoolopziener
maar als raadslid, doch wenscht er toch op te wijzen,
dat hij als arrondissements-schoolopziener vele jaren
reeds de heer Beun als onderwijzer heeft gekend, en
naar sprekers meening- heeft de heer Beun altijd vol
daan en voldoet ook nu nog. Dit oordeel zou hij gaar
ne voegen bij de andere verklaringen. Ter rehabilita
tie van den heer Beun zou hij den heer Pot willen ver
zoeken ronduit te zeggen: gelet op de officieele rap
porten, neem ik mijn vorig oordeel terug.
Den heer Uitenbosch heeft het bevreemd de
verklaringen en opvattingen van verschillende leden
te hebben gehoord over het al of niet mogen afgeven
van verklaringen door het hoofd der school. Spr. zou
willen vragen: Wanneer de hr. Beun zelf zich gewend
had tot 't hoofd der school, zou deze dan die verklaring
wel hebben mogen afgeven? Indien men dat wel wil
toelaten, dan moet men ook erkennen het recht daar
op van de organisatie die optreedt in het belang zijner
leden.
De heer de G r o o ti zegt, dat het hem voorkomt,
dat waar de leden van den raad! leeken zijn op onder
wijsgebied, men zich richten moet naar de verklarin
g-en der deskundigen. Hij zou willen voorstellen, dat
de raad zich uitsprak om den heer Beun geheel in zijn
eer te herstellen.
(De héér Fortuin komt ter vergadering).
De heer Dorbeck vindt, dat de discussie een
loop neemt, die men niet had verwacht. Hij verklaart
de raad niet bevoegd om te doen wat de heer de Groot
wenscht. Wat de heer Pot heeft gezegd in de zitting
van 24 Aug. staat niet speciaal vast, en het lijkt hem
verkeerd toe, dat de raad zich thans uitspreekt over
de wijze, waarop de heer Pot zich heeft uitgelaten.
De voorzitter wijst er op, dat dat ook niet
door adressanten wordt verlangd.
De heer Dorbeck gaat daarmede accoord.
De voorzitter wenscht nog even terug te ko
men op hetgeen de heer Pot in het begin heeft gezegd
over het door wat de, heer Yonk destijds had aange
merkt op de secretarie-ambtenaren. De 'voorstelling
daarvan is niet juist. Dat zal de heer Pot bemerken,
wanneer hij de zaak eens nauwkeurig onderzoekt. Spr.
zegt dit omdat men anders weer zal risqueeren een
adres der secretarie-ambtenaren.
De heer Glinderman herinnert er aan, dat
de heer Yonk uitdrukkelijk heeft verklaard, dat Hij
geen blaam wilde werpen op de ambtenaren ter secre
tarie.
De heer Van1 Buijsen wil nog even terugko
men op hetgeen de heer Uitenbosch heeft, gezegd. Hij
heeft niet beweerd, dat de Bond niet het recht zou
hebben aan hoofden van scholen te vragen naar de
dienstprestaties van een onderwijzer. Maar hij gelooft
dat men zich daarmede op gevaarlijk terrein begeeft.
Indien een onderwijzer zoodanige verklaring zelf
vraagt, dan is het hoofd zedelijk verplicht die te ge
ven, doch dat is heel iets anders, dan gaat het door de
betrokken persoon. Hier is een verklaring afgegeven
aan particulieren en volgens de wet zijn de hoofden
van scholen ook alleen verplicht alle inlichtingen te
geven aan B. en W. Veilig doet een hoofd van een
school dus, als hij de inlichtingen slechts geeft aan
den betrokken persoon zelf. 't Feit komt echter op het-
molen nog zoo goed of het gisteren gevierd was. De
bruid zag er allerliefst uit, zij geleek een bloeiende
roos*die door de stralen der zon gekust wordt. Haar
geluk was zoo groot dat geheel haar persoonlijkheid
veranderd scheen. Haar oogen schitterden, haar ge-
heele gelaat had iets zeldzaam lichts. Dat viel des
te meer op naast den ernstigen, correcten persoon van
den bruidegom. Want hij had een ernstige natuur.
„Toen echter de goede, oude tante Eveline ook al
tegen mij fluisterde over de vier w.'s, die niets goeds
voorspelden, werd ik toch ernstig boos. Als men
steeds over ongeluk praatte, zei ik, dan zou het in
derdaad nog op ongeluk uitloopen. Waar moest het
heen als men zulke toevalligheden ging beschouwen
als vingerwijzingen van het lot!
„Dat jaar ging de opperhoutvester Ilabicht als ge
woonlijk naar Bad Nauheim, om daar genezing van
zijn pijnlijke jichtaanvallen te vinden. Op de terug
reis is hij plotseling- aan hartverlamming gestorven.
V ij hebben hem nooit weer gezien en ik weet niet
waar het hem overkomen is. Op het kerkhof te Alt
heide hebben zij hem een laatste rustplaats bereid.
Daar sluimert hij, terwijl de winden hem een graflied
zingen.
„De opzichter Wiesenreiter werd kort daarop tot
opperhoutvester in de plaats van Habicht benoemd en
hij bracht spoedig zijn jonge vrouw uit den molen in
het dal naar de opperhoutvesterij daar boven in Alt
heide.
„Aanvankelijk scheen het een zeer gelukkig huwe
lijk, het was blijkbaar een huwelijk uit liefde. Maar
wat later gekomen is, deed toch iets anders vermoe
den. Ik denk dat dat een gevolg was van het ver
schil in aanleg van de beide jonggehuwden. Zij was
wat eigenzinnig en niet standvastig, hij was nauw
keurig-, wilde alles in de puntjes hebben. Hij hield
van vasten regel, zij niet.
„Ook tot ons drongen ten slotte de geruchten van
huiselijke twisten in de opperhoutvesterij te Altheide
door. ij maakten ons wel eens bezorgd over die ge
ruchten, maar op praatjes kan men slecht vertrouwen
en af en toe vernamen wij er niets meer over en
zelfde neer, de betrokkene kan die verklaring aan an
deren geven om daarvan g-ebruik te maken.
De heer Uitenbosch meent te weten, dat de
Bond van Nederlandsche Onderwijzers de verklaring-
heeft gevraagd met medeweten van den heer Beun,
hoe het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap het
heeft gedaan, weet hij niet.
Den heer Yan den Bosch spijt het, dat hij
nog een enkel woord moet zeggen, nu het debat al zoo
uitvoerig' is geworden. Hij meent, dat de heer Uiten
bosch dwaalt, indien hij beweert, dat men het recht
der organisatie niet zou erkennen. Dat recht is niet
aangetast, de raad heeft, meent hij, herhaaldelijk dat
recht erkend. Doch naar zijn meening blijft altijd het
recht van het hoofd der school om de gevraagde in
lichtingen te weigeren. Van aantasting van het recht
der organisatie mag hier geen sprake zijn.
De voorzitter stelt thans voor de adressen
voor kennisgeving aan te nemen, waartoe wordt beslo
ten.
d. Alsvoren, het Proces-verbaal van verificatie der
gemeentekas, op 29 September 1.1.
Voor kennisgeving aangenomen.
e. alsvoren, een schrijven d.d. 14 September 1.1. no.
79 van de Gedeputeerde Staten, ten geleide van
het goedgekeurde raadsbesluit van 24 Augustus
1.1. no. 2, tot aankoop van een strook grond van de
Woningmaatschappij ^Alkmaar" achter de Ver
lengde Kruislaan en Wilhelminalaan.
Alsvoren.
f. alsvoren, een schrijven d.d. 21 September 1.1. no.
25 van de Gedeputeerde Staten, ten geleide van
het goedgekeurde raadsbesluit (B. Z.) van 31 Aug.
1.1. no.'l, tot aankoop van een stuk grond van den
heer Th. J. Stikkel.
Alsvoren.
g. alsvoren, een schrijven d.d. 16 September 1.1. van
dr. J. C. Pool, houdende het verzoek om ontslag'
als lid van het college van curatoren van het Gym
nasium.
Het ontslag wordt eervol verleend, onder dank
betuiging der bewezen diensten.
h. alsvoren, een adres d.d. 10 September 1.1. van Jb.
Mul c.s., houdende het verzoek om verbetering te
willen brengen in den toestand van den Schermer-
weg.
Gesteld in handen van B. en W. om bericht en
raad.
i. alsvoreu, een adres d.d. 13 September 1.1. van het
bestuur der Huishoud- en Industrieschool, houden
de het verzoek de subsidie voor die school met
900 te willen verhoogen.
Zal behandeld worden bij de begrooting.
j, alsvoren, een afschrift van het Koninklijk besluit
van 25 Augustus 1.1. no. 39, krachtens hetwelk aan
deze gemeente opnieuw concessie is verleend tot
tolheffing op'den weg van Alkmaar naai- Egmond
aan den Hoef tot 17 Augustus 1913.
Voor kennisgeving- aangenomen,
k, alsvoren, een adres d.d. 12 September 1.1. (alsme
de een nader schrijven d.d. 26 September 1.1.), van
de Vereeniging tot oprichting en instandhouding
eener openbare leeszaal en boekerij, houdende het
verzoek de haar toe te kennen subsidie te bepaleu
op 500.
Zal behandeld! worden bij de begrooting.
1. alsvoren, een adres d.d. 27 September 1.1., van de
oud-nachtwachts, om het hun vroeger toegekende
wachtgeld te verlengen.
Ter zijde gelegd. w
m. alsvoren, een schrijven d.d. 26 September 1.1. van
Mevr. Blaauw-v. d. Dries, houdende verzoek om
ontslag als lid' der commissie voor het toezicht op
het handwerkonderwijs.
Het ontslag wordt eervol verleend,
n. alsvoren, een schrijven d.d. 24 September 1.1. no
van de Kamer van Koophandel, waarbij opnieuw
wordt aangedrongen op verbetering van de Ka
naalkade.
Gevoegd bij de desbetreffende stukken, di« den
raad spoedig zullen bereiken,
o. alsvoren, een adres d.d. 1 October 1.1. van P. v. d.
Waal en J. G. Messelaar, houdende verzoek om te
rug te mogen ontvangen een bedrag van 100,
inschrijving Grootboek N. W. S.
dachten dan dat alles weer in orde was. Maar plotse
ling hoorden wij dan weer wat. Zoo kwam op zekeren
dag- een vrouw uit Altheide in de pastorie en vertelde
ons dat mevrouw Wiesenreiter haar man zoo kwaad
had gemaakt, dat deze haar zijn bord met eten naar
het hoofd had geworpen. Een ander vertelde dat Wie
senreiter in wanhoop over de plagerijen van zijns
vrouw, haar de trap opgesleurd had, in een zolderka
mertje geduwd en de deur op slot had gedaan. Door
het venster had zij gekeken den ganschen dag. Ilij
was uitgegaan en driemaal terug gekomen om te zien
of zij een vriendelijk gezicht zette. Tweemaal kwam
hij tevergeefs en keek zij nog steeds duister voor zich
heen het raam uit. De derde maal, 4egen den avond,
was zij van houding- veranderd. Zij keek zeer vriende
lijk en zag 'hem niet meer minachtend aan. Toen liet
hij haar weer vrij.
„Die praatjes dan toch! De fantasie van het volk
is nog- even kinderlijk onbeperkt als in de dagen van
wijlen ridder Blauwbaard.
„Dergelijke verhalen verden steeds talrijker, maar
ze waren zoo dwaas, dat een optimist, zooals ik, ex-
natuurlijk g-een geloof aan sloeg en er om lachte.
Daarbij kwam nog dat de ooievaar door den schoor
steen van de opperhoutvesterij binnen wist te drin
gen. Het was een jongetje en toen ik het kereltje
doopte was alles geluk en vreugde in de families Wie
senreiter en. Wolkenstein. Vooral vader Wolkenstein
was gelukkig met zijn kleinzoon. Hij zelf had, zooals
ge nu weet, geen zoon mogen hebben, daarom verheug
de hij zich te meer over de geboorte van den zoon van
zijn dochter."
De predikant stond op en begon met ernstig gelaat
de kamer op en neer te loopeix.
„Op een morgen dat ik juist naar het catechisatie
lokaal wilde gaan, kwam mijn buurman Sehrürsbündel
- dezelfde dien ik daar straks begraven heb voor
mijn geopend venster voorbij, bleef staan en riep mij
toe of ik het al wist. Ik wist echter niet wat hij be
doelde.
(Wordt vervolgd).