DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Groote Veemarkt
Groote Paardenmarkt
De Heidemolen.
s\
Honderd en twaalfde |aargang.
1910.
WOENSDAG
26 OCTOBER.
FEUILLETON.
i
No. 252
te ASkmaii*;
op Maandag 7 NoveTberas,
te Jtlkma r,
op Woensdag 9 November a.s
LANDWEER.
Oproeping or.dr zoek vsrlofgangei s.
verlofganger* der. Landweer
Op Maandag 7 November J9i0,
Op Dinsdag 8 November 1910,
i\
i
- -15
ALKMAARSCHE COURANT.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR roepen bij deze op, de
binnen deze gemeente in het register vermeld in art.
26 der Landweerwet ingeschreven, om zich op de tijd
stippen als hieronder is aangegeven te laten vinden in
een der lokalen van de „Nieuwe Doelen,'' aan de Doe-
lenstraat alhier, om aldaar door of-van wege den land
weerdistrictscommandant te worden onderzocht, g e-
kleed in uniform en voorzien van de wapenen,
het ledergoed en de kleeding- en uitrustingstukken
hun bij hun vertrek met verlof mededgegeven of hun
later uitgereikt, benevens zakboekje en verlofpas.
Het onderzoek zal plaats hebben als volgt
des voorm. ten 9 ure, de verlofgangers der landweer
lichtingen 1904, 1905, 1906, 1908 en 1909, alsmede zij
der landweerlichting 1903, die nog aan het onderzoek
moeten deelnemen, behoorendè tot de Infanterie, Ves
ting-artillerie, Genietroepen, Pontonniers, Admini
stratietroepen en Hospitaal-soldaten, waaraan voor de
Hospitaal-soldaten nog is toegevoegd de landweer
lichting 1907;
des voorm. ten 11 ure, de verlofgangers der land
weerlichting 1907, behoorende tot de Infanterie, Ves
ting-artillerie, Genietroepen, Pontonniers en Admi
nistratietroepen.
des voorm. ten 9 ure, de verlofgangers der landweer-
lichting 1910, behoorende tot de Infanterie en de
Hospitaal-soldaten
des middags ten 12 ure, de verlofgangers der land-
weerlichting 1910, behoorende tot de Vesting-artillerie,
Genietroepen, Pontonniers eni Administratietroepen.
Bij deze gelegenheid! zullen nieuwe kleedingstnk-
ken worden aangepast en uitgereikt.
Aan het onderzoek zullen moeten deelnemen alle
verlofgangers van de Landweer onverschillig tot
welke lichting zij behooren, met Uitzondering
echter in overeenstemming met het ba
paalde in art. 29 der Landweer we-tlen in
verband met art. 28 van het Landweer-be
sluit I, van de verlofgangers, die in den
loop van het jaar 1910 overeenkomstig ar
tikel 11 der wet onder de wapenen zij n
geweest, dan wel ouder de wapenen zijn
gekomen, vóór ol op den datum voor dat
onderzoek vastgesteld. alsmede van de verlof
gangers, die van de bevoegde autoriteit v r ij stel
ling hebben gekregen van de verplichting om het
onderzoek hij te wonen. Dienstplichtigen bij de land
weer, die blijkens Koninklijke beslissing in art. 19
van dat besluit bedoeld, van den werkelijken dienst
zijn ontheven, zijn gedurende den tijd, dien zij in het
genot zijn van de ontheffing, niet aan het onderzoek
onderworpen. Zoomede behoeft, volgens art. 18 van
meergemeld besluit, door dienstplichtigen geen ge
volg te worden gegeven aan eene te hunnen aanzien
gedane oproeping tot het bijwonen van het onderzoek,
zoolang niet is beslist op hunne aanvrage tot het ver-
Roman naar het Duitsch van
OSWALD BERGENER.
25)
„Gij hebt toch zeker nooit zilveren lepels gestolen
Toen kwam een -lachje op haar gezicht.
„Staat het dan zoo vast dat ik dat nooit zal doen?
Meent ge dat dat onmogelijk is."
Maar dadelijk werd zij weer ernstig.
„Maar neen", zei ze gekrenkt, ge drijft den spot met
mij. „En het is mij toch waarachtig hooge ernst."
„Neern me niet kwalijk, maar met dien ernst bent
ge niet op den goeden weg. Ik zou u alleen kunnen
gelooven als het vaststond dat ge als straatroover en
inbreker opgetreden waart of een vijand gepijnigd of
verdronken hadt.
„Wie weet of ik daar ook nog niet eens toe. kom?"
zei ze kwaad en toch wat ironisch; „maar.
„Ik zou u ook gelooven als het vaststond dat gij
ergens een huis in brand gestoken hadt of de kerk
te Espenwiese
„Nu word ik toch werkelijk hoos."
„Och toe neen. Ik wilde u alleen er op wijzen,
wat wérkelijk slecht is! Wij hebben allen gebreke n en
zwakheden. En als wij een mensch liefhebben dan
hebben wij ook zijn fouten lief, ja wij hebben hem of
haar om hun fouten zelfs dubbel lief. Wij begrijpen
hem dan beter wij zien dat zijn gebrekkige natuur
gelijk is aan de onze."
Dat zei hij zoo hartelijk, met zooveel overtuiging,
dat zij er een kleur van kreeg.
„Overigens is het waar dat ge een gevaarlijke brand
stichtster bent. Het vuur dat gij ontstoken hebt grijpt
wild om zich heen en dringt door tot in de meest ver-
horgen hoeken de kelders branden zelfs."
Zij wendde het hoofd om, vuurrood, de lippen perste
krijgen van de in art. 14 van dat besluit bedoelde
ontheffing. Ook behoeven in tijd van vrede het
onderzoek niet bij te wonen de categorieën van
dienstplichtigen bedoeld in het tweede lid van ar
tikel 15 der Landweerwet en aangeduid bij art. 1
van het Landweerbesluit II.
De verlofgangers worden daarbij herinnerd aan de
navolgende bepalingen der landweerwet.
Art. 31. De verlofganger van de landweer verschijnt
bij het onderzoek gekleed in uniform en voorzien van
de wapenen, het ledergoed en de kleeding- en uitrus
tingstukken, hem bij zijn vertrek met verlof medege
geven of hem later uitgereikt, van zijn zakboekje en
van zijn verlofpas.
Zijn hem reglementen of dienstvoorschriften uitge
reikt, dan verschijnt hij ook daarvan voorzien bij het
onderzoek.
Hij is verplicht om, in de gevallen en naar de voor
schriften door Onzen Minister van Oorlog vastgesteld,
de voorwerpen in dit artikel bedoeld in ontvangst te
nemen, dan wel deze hetzij in hun geheel, hetzij voor
een aangewezen deel in te leveren.
Art. 32. Behoudens het bepaalde in art. 21 kan een
arrest van twee tot zes dagen, te ondergaan in de
naastgelegen provoost of het naastbij zijnde huis van
bewaring door den districtscommandant worden opge
legd aan den verlofganger:
Ia. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek
verschijnt;
b. die, daarbij verschenen zijnde, zonder geldige
reden niet voorzien is van de in het vorige arti
kel vermelde voorwerpen;
c. wiens wapenen, ledergoed, kleeding- of uitrusting
stukken, reglementen of dienstvoorschriften bij
het onderzoek niet in voldoenden staat worden
bevonden
d. die wapenen, ledergoed, kleeding- of uitrusting
stukken, reglementen of dienstvoorschriften, aan
een ander behoorende, als do zijne vertoont.
Ila. die zonder geldige reden de in het vorige artikel
genoemde voorwerpen niet in ontvangst neemt,
of deze niet inlevert, hetzij in hun geheel, hetzij
voor het aangewezen deel, in de gevallen en
naar de voorschriften in het laatste lid van dat
artikel bedoeld;
b. wiens wapenen, ledergoed, kleeding- of uitrus
tingstukken, reglementen of dienstvoorschriften
na inlevering niet in voldoenden staat worden
bevonden
c. die wapenen, ledergoed, kleeding- of uitrusting
stukken, reglementen of dienstvoorschriften,
aan een ander toebehoorende, als de zijne inle
vert.
Art. 33. Is de verlofganger, wien krachtens het vo
rig artikel, arrest is opgelegd, bij het onderzoek tegen
woordig, dan kan hij dadelijk onder verzekerd geleide
in arrest worden gebracht.
De verlofganger die zich niet onderwerpt aan eene
straf, hem opgelegd door de krachtens deze of eenige
andere wet daartoe, bevoegde militaire autoriteit,
wordt- op schriftelijke aanvrage van den districtscom
mandant, te richten aan den Burgemeester der woon
plaats van den verlofganger, aangehouden en onder
verzekerd geleide naar de naastbij gelegen provoost of
het naastbij zijnde huis van bewaring overgebracht.
Art. 34. Onverminderd de straf, in art. 32 vermeld,
is de onder I van dat artikel bedoelde verlofganger ver
plicht, op den daartoe door den districtscommandant
te bepalen tijd en plaats, en op de in art. 31 voorge
schreven wijze te verschijnen om te worden onderzocht.
Van tijd en plaats geschiedt door burgemeester en
wethouders van de gemeente, waar de verlofganger is
ingeschreven in het register in art. 26 bedoeld, ten
minste 10 dagen te voren, openbare kennisgeving.
Art. 35. De verlofganger, die rich bij herhaling
schuldig maakt aan het feit ondei ld. van art. 32 be
doeld, of niet verschijnt om overeenkomstig art. 34 te
worden onderzocht of, voor dat onderzoek verschenen
zijnde, in het geval verkeert onder lb en c van art. 32
vermeld, wordt in) werkelijken dienst geroepen en daar
in gedurende ten hoogste drie maanden gehouden.
Hierbij geldt de tweede volzin van art. 28.
Art. 35bis. Onverminderd! de straf in art. 32 ver
meld, is de onder Ila en c van dat artikel bedoelde
verlofganger gehouden op de voorgeschreven wijze
aan de verplichting tot het in ontvangst nemen, dan
wel tot het inleveren, hetzij in hun geheel, hetzij voor
het aangewezen deel van de in art. 31 genoemde voor
werpen te voldoen zulks op den tijd' en de plaats
door den districts-commandant te bepalen.
Art. 35ter. De verlofganger die zich bij herhaling
schuldig maakt aan het feit onder lie van art. 32 be
doeld, of niet overeenkomstig art. 35 bis alsnog vol
doet aan de in het laatste lid van art. 31 onder meer
omschreven verplichting tot inleveren, of, dienover
eenkomstig deze verplichting vervullende, in het geval
verkeert onder Hb van a,rt. 32 vermeld, wordt in wer
kelijken dienst geroepen en daarin ten hoogste drie
maanden gehouden.
Hierbij geldt de tweede volzin van art. 28.
Art. 36. De oproeping van den verlofganger van
de landtveer tot opkomst onder de wapenen of in wer
kelijken dienst geschiedt op de wijze en naar de voor
schriften door Onzen Minister van Oorlog vastgesteld
De verlofganger van de landweer, die niet voldoet
aan eene oproeping onder de wapenen voor den werke
lijken dienst, wordt als deserteur behandeld, nadat tot
zijne afvoering als deserteur door Onzen Minister van
Oorlog de last- is verstrekt.
Art. 21. Het Crimineel Wetboek en het reglement
van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande zijn op
het personeel van de landweer, dat zich onder de wa
penen bevindt, van toepassing, en met opzicht tot de
verschillende gevallen van desertie, op het geheele
landweerpersoneel.
Dat personeel wordt geacht onder de wapenen te
zijn:
zoo lang het zich in werkelijken dienst bij eene
afdeeling van de landweer of hij een der korpsen
van het leger bevindt;
gedurende den tijd, dien het in art. 29 bedoeld
onderzoek duurt;
in het algemeen, wanneer het in uniform is ge
kleed.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING, Voorzitter.
DONATH, Secretaris.
lo.
2o.
3o.
zij op elkander niets verried) echter of zij zoo een
lachje van geluk of een hard woord terughield.
Even later keerde zij hem haar gezicht weer toe.
Zij deed of zij niets van zijn woorden gehoord had en
zei met neergeslagen oogen:
„Of ge dat nu fouten, zwakheden of nog anders
noemt, komt ten slotte toch op hetzelfde neer. Het
blijft plichtsverzuim. En zijn die schaduwzijden van
mijn karakter niet nog veel erger omdat ik daarbij nog
zeer eigenzinnig ben ook? Ja ik ben verschrikkelijk
eigenwijsDat heeft mijn vader gezegd en tante
Eveline heeft zich er nog vaker over beklaagd
„Maar daar tegenover staat dan toch zeker ook dat
gij u als ge eenmaal wat wilt daarop trouw en vastbe
raden toelegt, niet?!"
„De eigenwijsheid is een karaktertrek van ons allen.
Vader heeft het ook en mijn koppigheid heeft hij zich
weten op te werken uit zijn armoede tot wat hij nu
voor het heidedal is een man van beteekenis. Zijn
zuster heeft het ook, veel van haar verdriet moet op
rekening van haar stijfkoppigheid en eigenzinnigheid
geschreven worden. En ik
„Ik geloof toch dat ge u in, u zelf vergist," onder
brak Hagenloh haar. „Gij hebt een veel zachter, op
gewekter, zonniger natuur dan uw zuster."
„Ik weet niet of dat wel zoo is," zei ze nadenkend.
„Ik kan mij heter anders voordoen dan ik hen. Ik kan
beter mijne werkelijke gedachten en sombere buien on-
j der wat vroolijkheid verbergen dan zij. Geloof me, ik
versta uitstekend de kunst om mij anders voor te doen
dan ik ben. Ik doe dat graag en heb er talent voor.
Ik ben een huichelaarster, ik zeg heel vaak onwaar
heid, ik speel veel comedie. En dat is alles. Mijn zus
ter is altijd veel eerlijker geweest dan ik zij doet
zich meestal niet anders voor dan zij is. Zij heeft een
les getrokken uit haar groot verdriet, lang is zij som
ber geweest, maar langzaam wordt dat nu beter. Zoo
lang zij verdriet had toonde zij zich somber en terugge
trokken, nu gaat zij zich weer toon en, zooals zij werke
lijk is: een rijk, edel karakter!"
j Gisela had dit laatste met groote opgewondenheid
en met onverwachte heftigheid half luid gezegd. Nu
Kurt Felsing, een knappe, jonge officier, staat te
genover een gebruinden en gebaarden kameraad. Zij
staan, op dertig pas afstandj van elkaar.
Het is in den vroegen morgen.
De secondanten geven het teeken. Beiden richten
de pistolen. De schoten knallen, een rilling gaat er
door de aanwezigen. Kurt slaat met- de armen in de
lucht, zijn knieën buigen, hij valt.
Daar ligt hij in de sneeuw met doorschoten hoofd,
zijn bloed kleurt de natte sneeuw donkerrood. De se
condanten snellen toe, tillen hem op, de dokter eonsta
teert, den dood en de eerekwestie is opgelost.
Het eerste wat nu moest gebeuren was het 't regi
ment moe te deelen, en Kurt's oude moeder op het
voorgevallene voor te bereiden. zijn moeder, die van
haar eenigen steun is beroofd.
Beling werd opgedragen zich zoo goed mogelijk van
deze taak te kwijten.
Mevrouw Felsing- had juist aan de theetafel plaats
genomen, toen Beling somber en wanhopig de kamer
binnenkwam.
„Nee maar hoe aardig is dat! U drinkt toch een
kop thee met me? U komt zeker voor Kurt?" riep de
oude dame verheugd' uit, toen haar matineuse bezoe
ker binnen kwam.
Beling stond verpletterd.
„Neen ik - wou slechts en passant eventjes ko
men inkijken."
„Kurt slaapt nog. Ge moet hem niet kwalijk ne
men. Van nacht heeft hij voortdurend zijn kamer op
en neer geloopen, ik heb bevolen, dat men hem niet
moest wekken het is immers Zondag. Hebt u mis
schien iets voor hem?"
„Neen volstrekt niet ik"
„Maar zal ik hem toch maar wekken?"
„Neen, dank u, doe u geen moeite."
Beling balde vertwijfelend! de handen, zonder te we
ten, hoe hij moest beginnen.
beet zij haar witte tanden in haar roode lippen en
haalde snel en diep adem.
Hij zag haar verbaasd en wat verschrikt aan. Hij
meende plotseling- Gisela te doorzien, iets te begrijpen
dat zij voor hem trachtte te verbergen, iets dat verbor
gen lag diep in haar hart. Dat bracht hem eenige
oogenblikken in de war. Hij begreep dat Gisela haar
zuster in zijn achting wilde doen stijgen zij wilde
niet in den weg staan aan het geluk dat Walpurg mis
schien verwachtte. Zij vermoedde dat Hagenloh voor
Walpurg liefde had opgevat en zij wilde niet. laten be
merken hoeveel verdriet haar dat deed.
Thans was echter het diner afgeloopen. Men stond
op. Hagenloh greep Gisela's kleine hand, die koud als
ijs geworden was en die zij hem snel weer wilde ont
rukken, stevig vast.
„Ik laat u niet losfluisterde hij snel.
Maar zij rukte -haar hand! t-och uit de zijne. Hagen
loh bedwong zijn gewaarwordingen en wendde zich
kalm tot de anderen, die al dezen tijd zoo goed waren
geweest weinig op hem en Gisela te letten.
Toen men daarop weer in de ontvangkamer bijeen
zat, kwam het gesprek al spoedig op zingen. Gisela
zong zoo goed, zeiden de anderen. De belangstelling
van meneer en mevrouw Wilda werd nog grooter toen
zi.) hoorden dat Hagenloh zeer goed pianospeelde.
Katharina stak de kaarsen op de piano aan en ge
leidde Gisela naar het klavier. Dokter Eisenbart
greep Hagenloh bij zijn kraag en trok hem op het pia
nostoeltje.
Zoo waren zij dan toch weer bij elkaar en hun zang
en spel wekte in hooge mate de bewondering van de
toehoorders op. Zij vermeden het elkander aan te
zien, maar spel en zang mengden zich melodieus ineen
en zoo musiceerende voelden zij zich zeer dicht bijeen.
Thans stond daar niet tusschen hen als een donkere
schaduw de gedachte aan Walpurg? Reeds na een paar
liederen hield Gisela op en was niet te bewegen meer
te zingen.
Zoo kwam eindelijk het oogenblik dat zij afscheid
moest nemen en in den open wagen reden zij in den
stillen, klaren winternacht weer huiswaarts naar het
Mevrouw Felsing liet zich nu toch niet langer te
rughouden.
„Wat denkt u, jonge man", zeide zij goedig, toen zij
uit de kamer van haar zoon terugkwam, „ik zit hier
en pas er voor op, om ook maar met een kopje te rin
kelen, en hem niet in den slaap te storen en daa.r
is de vogel reeds lang uitgevlogen. Maar gaat u
toch zitten en drink een kop koffie met mij."
Zij glimlachte en voegde er zacht aan toe:
„Wat is er bij ons in den laatsten tijd veel nieuws
gebeurd. Kurt, die het hart steeds op de tong- heeft,
heeft u zeker alles verteld!. Toen hij vannacht niet
slapen kon, heeft- hij weer voortdurend over zijn Lisa
gefantaseerd.
Altijd als hij 's nachts zoo aan het fantaseeren is,
gaat hij den volgenden morgen naar haar toe. Om
één ding bid ik voortdurend, dat hij mij in mijn oud»
dagen vreugde zal brengen. Ik geloof zeker, dat in
het oogenblik dat Kurt en Lisa man en vrouw worden,
al mijn wen-sehen vervuld1 worden. Hoe vroolijk en ge
lukkig zal ik dan zijn. Buiten Kurt- heb ik niets noo-
dig. Het kostelijkste voor mij is zijn geluk. Herin
nert u zich al die moeilijkheden met het geld? Nu is
alles in orde. Ik heb mijn jongen het noodige ver
schaft, zoodat zij daa.rom morgen wel trouwen kunnen.
En. Lisa heeft mij een brief geschreven zulk een
mooien brief. Wat een allerliefst meisje is zij toch."
Dat alles hoorde Beling aan en het was hem of hij
op naalden zat. Hij wilde haar in de rede vallen,
haar zeggen dat alles voorbij was, dat al haar ver
wachtingen binenkort weg zouden zijn, dat Kurt zou
worden doodgeschoten maar hij zweeg. Als hij in
die edele trouwe oogen keek, dan werd zijn keel al»
toegeknepen hij kon niet
De oude vrouw merkte niets; geheel met haar eigen
gedachten bezig, ging zij voort:
„Ik heb ook voor u een groet. Zij mag u zoo gaarne.
Wilt u den brief hooren?"
Voorzichtig haalde zij den brief uit het couvert e»
begon te lezen
„Lieve mevrouw van Felsing! Nu zat eindelijk d»
tijd komen dat ik u mijn lieve, geliefde moeder noe
men kan. Ik verlang daar zeer naar en hoop, dat het
spoedig zijn zal.
Ze hield op en keek met vochtige oogen glimlachend
tot Beling op.
„Dat ziet gij", zei ze. Maar tegelijkertijd bemerkte
ze, dat z'n oogen- vochtig werden. Ze. stond' or>, legde
haar bevende hand op z'n hoofd en kuste hem behoed
zaam op de wang.
„Ik dank je, mijn lieve Beling", zei ze geroerd. „Ik
heb altijd wel geweten, dat gij en Kurt niet alleen
vrienden, maar ook broeders zijt. Vergeef het me.
ik ben zoo onuitsprekelijk gelukkig. God' zij geloofd
en gedankt!"
En stil stroomden de tranen de oude vrouw over d»
wangen.
Beling verloor geheel zijn zelfbeheersching. Hij
greep haar magere hand1 en bedekte ze met. kussen; d»
tranen dreigden hem te verstikken; geen woord kon
hij uitbrengen. Had' niet hij, zijn vriend, het lijdzaam
toegelaten, dat men de pistolen op Kurt's horst richt
te? Had hij, zijn broeder, niet zelf den afstand afge
meten en de wapens geladen? Dat alles had! hij koud
en rustig kunnen doeu. En nu zat hij daar, de „vriend
en broeder", en hij vermocht niet zijn plicht te doen.
Hij verachtte zich zelf maar hij kon deze vreese-
lijke waarheid niet uitspreken. Zoo zat hij daar; d«
tijd verliep. en steeds meer verlieten hem d»
krachten, om z'n moeder van deze laatste gelukkig»
minuten te berooven.
Wat zou hij haar zeggen? Hoe zou hij haar voorbe
reiden?
Duizendvoudig vervloekte hij alle duels en alle
heldhaftigheid. Zwijgend' greep hij haar hand, drukte
ze nogmaals aan z'n lippen, liep, z'n gelaat in de han
den verborgen, de deur uit, trok zijn jas aan en rende
het huis uit, zonder iets te zeggen.
De oude vrouw staarde hem verbaasd na en dacht:
„Misschien bemint hij haar zelf wel?. De arme!"
En toen verzonk ze weer in gepeins over het groote,
zoo dichtbij zijnde geluk van haar zoon, een geluk, dat
haar zoo onwankelbaar zeker en volmaakt toescheen.
heidedal. Gisela en Hagenloh zaten achterin naast el
kaar met één reisdeken om zich heen, maar Gisela
vermeed hem aan te raken. Het gesprek wilde niet
vlotten, stokte af-en-toe, zoodat er soms lange pauzes
waren.
Toen zij het dorp Ilundefleck achter zich hadden
drukten hun knieën tegen elkaar, maar Gisela keek
naar links en Hagenloh naar rechts naar den groot-
schen sterrenhemel. Gesproken werd niet, maar even
als straks toen zij muziek maakten, gevoelden zij dat
zij met hun gedachten elkaar waren.
Voor den molen hielp hij haar uit den wagen en
terwijl Siehdichfiir luid blaffend tegen hen opsprong,
voelde hij nog even haar hand in de zijne.
Den volgenden dagen was Hagenloh den geheelen
morgen en middag op jacht en kwam eerst tegen den
avond terug. Daarom kwam er in deze dagen niet
veel van het schaatsenrijden. Als Hagenloh dan des
avonds vroeg of Gisela ook op het ijs geweest was.
antwoordde zij met een kort „neen", zonder hem daar
bij aan te zien.
Na den avond in Griintanne was er een zekere
spanning tusschen hen beiden gekomen. Het was of
er nu iets gebeuren moest, maar of de aanleiding
daartoe ontbrak. Zij ontweken elkander niet. Zij
kwamen echter ook niet dichter tot elkander. Er
kwam een melancholieke stemming in den molen en
het praten, lachen en schertsen g-ing niet meer zoo
ongedwongen en vrij als in den beginne.
Vóór een week om was na het bezoek aan Griin
tanne sloeg het weer'om. Zij zouden anders Zondags
nog hebben kunnen rijden op de beek, maar daaraan
viel nu niet meer te denken. De lucht werd grijzer
en grauwer en weldra dansten de eerste sneeuwvlokjes
naar beneden door de koude, stille lucht. Steeds meer
vielen er, steeds sneller vielen ze. En het duurde niet.
lang of daken en hoornen, vensterbanken, paden en
heide waren bedekt met een dik. wit kleed.
Toen daarop de zon door de donkere wolken brak,
was alles wit in 't heidedal, dat een betooverd sprook
jesland! geleek.
fWordt vervolgd)