DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Groote Veemarkt Groote Paardenmarkt De Heidemolen. s\ Honderd en twaalfde |aargang. 1910. WOENSDAG 26 OCTOBER. FEUILLETON. i No. 252 te ASkmaii*; op Maandag 7 NoveTberas, te Jtlkma r, op Woensdag 9 November a.s LANDWEER. Oproeping or.dr zoek vsrlofgangei s. verlofganger* der. Landweer Op Maandag 7 November J9i0, Op Dinsdag 8 November 1910, i\ i - -15 ALKMAARSCHE COURANT. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR roepen bij deze op, de binnen deze gemeente in het register vermeld in art. 26 der Landweerwet ingeschreven, om zich op de tijd stippen als hieronder is aangegeven te laten vinden in een der lokalen van de „Nieuwe Doelen,'' aan de Doe- lenstraat alhier, om aldaar door of-van wege den land weerdistrictscommandant te worden onderzocht, g e- kleed in uniform en voorzien van de wapenen, het ledergoed en de kleeding- en uitrustingstukken hun bij hun vertrek met verlof mededgegeven of hun later uitgereikt, benevens zakboekje en verlofpas. Het onderzoek zal plaats hebben als volgt des voorm. ten 9 ure, de verlofgangers der landweer lichtingen 1904, 1905, 1906, 1908 en 1909, alsmede zij der landweerlichting 1903, die nog aan het onderzoek moeten deelnemen, behoorendè tot de Infanterie, Ves ting-artillerie, Genietroepen, Pontonniers, Admini stratietroepen en Hospitaal-soldaten, waaraan voor de Hospitaal-soldaten nog is toegevoegd de landweer lichting 1907; des voorm. ten 11 ure, de verlofgangers der land weerlichting 1907, behoorende tot de Infanterie, Ves ting-artillerie, Genietroepen, Pontonniers en Admi nistratietroepen. des voorm. ten 9 ure, de verlofgangers der landweer- lichting 1910, behoorende tot de Infanterie en de Hospitaal-soldaten des middags ten 12 ure, de verlofgangers der land- weerlichting 1910, behoorende tot de Vesting-artillerie, Genietroepen, Pontonniers eni Administratietroepen. Bij deze gelegenheid! zullen nieuwe kleedingstnk- ken worden aangepast en uitgereikt. Aan het onderzoek zullen moeten deelnemen alle verlofgangers van de Landweer onverschillig tot welke lichting zij behooren, met Uitzondering echter in overeenstemming met het ba paalde in art. 29 der Landweer we-tlen in verband met art. 28 van het Landweer-be sluit I, van de verlofgangers, die in den loop van het jaar 1910 overeenkomstig ar tikel 11 der wet onder de wapenen zij n geweest, dan wel ouder de wapenen zijn gekomen, vóór ol op den datum voor dat onderzoek vastgesteld. alsmede van de verlof gangers, die van de bevoegde autoriteit v r ij stel ling hebben gekregen van de verplichting om het onderzoek hij te wonen. Dienstplichtigen bij de land weer, die blijkens Koninklijke beslissing in art. 19 van dat besluit bedoeld, van den werkelijken dienst zijn ontheven, zijn gedurende den tijd, dien zij in het genot zijn van de ontheffing, niet aan het onderzoek onderworpen. Zoomede behoeft, volgens art. 18 van meergemeld besluit, door dienstplichtigen geen ge volg te worden gegeven aan eene te hunnen aanzien gedane oproeping tot het bijwonen van het onderzoek, zoolang niet is beslist op hunne aanvrage tot het ver- Roman naar het Duitsch van OSWALD BERGENER. 25) „Gij hebt toch zeker nooit zilveren lepels gestolen Toen kwam een -lachje op haar gezicht. „Staat het dan zoo vast dat ik dat nooit zal doen? Meent ge dat dat onmogelijk is." Maar dadelijk werd zij weer ernstig. „Maar neen", zei ze gekrenkt, ge drijft den spot met mij. „En het is mij toch waarachtig hooge ernst." „Neern me niet kwalijk, maar met dien ernst bent ge niet op den goeden weg. Ik zou u alleen kunnen gelooven als het vaststond dat ge als straatroover en inbreker opgetreden waart of een vijand gepijnigd of verdronken hadt. „Wie weet of ik daar ook nog niet eens toe. kom?" zei ze kwaad en toch wat ironisch; „maar. „Ik zou u ook gelooven als het vaststond dat gij ergens een huis in brand gestoken hadt of de kerk te Espenwiese „Nu word ik toch werkelijk hoos." „Och toe neen. Ik wilde u alleen er op wijzen, wat wérkelijk slecht is! Wij hebben allen gebreke n en zwakheden. En als wij een mensch liefhebben dan hebben wij ook zijn fouten lief, ja wij hebben hem of haar om hun fouten zelfs dubbel lief. Wij begrijpen hem dan beter wij zien dat zijn gebrekkige natuur gelijk is aan de onze." Dat zei hij zoo hartelijk, met zooveel overtuiging, dat zij er een kleur van kreeg. „Overigens is het waar dat ge een gevaarlijke brand stichtster bent. Het vuur dat gij ontstoken hebt grijpt wild om zich heen en dringt door tot in de meest ver- horgen hoeken de kelders branden zelfs." Zij wendde het hoofd om, vuurrood, de lippen perste krijgen van de in art. 14 van dat besluit bedoelde ontheffing. Ook behoeven in tijd van vrede het onderzoek niet bij te wonen de categorieën van dienstplichtigen bedoeld in het tweede lid van ar tikel 15 der Landweerwet en aangeduid bij art. 1 van het Landweerbesluit II. De verlofgangers worden daarbij herinnerd aan de navolgende bepalingen der landweerwet. Art. 31. De verlofganger van de landweer verschijnt bij het onderzoek gekleed in uniform en voorzien van de wapenen, het ledergoed en de kleeding- en uitrus tingstukken, hem bij zijn vertrek met verlof medege geven of hem later uitgereikt, van zijn zakboekje en van zijn verlofpas. Zijn hem reglementen of dienstvoorschriften uitge reikt, dan verschijnt hij ook daarvan voorzien bij het onderzoek. Hij is verplicht om, in de gevallen en naar de voor schriften door Onzen Minister van Oorlog vastgesteld, de voorwerpen in dit artikel bedoeld in ontvangst te nemen, dan wel deze hetzij in hun geheel, hetzij voor een aangewezen deel in te leveren. Art. 32. Behoudens het bepaalde in art. 21 kan een arrest van twee tot zes dagen, te ondergaan in de naastgelegen provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring door den districtscommandant worden opge legd aan den verlofganger: Ia. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek verschijnt; b. die, daarbij verschenen zijnde, zonder geldige reden niet voorzien is van de in het vorige arti kel vermelde voorwerpen; c. wiens wapenen, ledergoed, kleeding- of uitrusting stukken, reglementen of dienstvoorschriften bij het onderzoek niet in voldoenden staat worden bevonden d. die wapenen, ledergoed, kleeding- of uitrusting stukken, reglementen of dienstvoorschriften, aan een ander behoorende, als do zijne vertoont. Ila. die zonder geldige reden de in het vorige artikel genoemde voorwerpen niet in ontvangst neemt, of deze niet inlevert, hetzij in hun geheel, hetzij voor het aangewezen deel, in de gevallen en naar de voorschriften in het laatste lid van dat artikel bedoeld; b. wiens wapenen, ledergoed, kleeding- of uitrus tingstukken, reglementen of dienstvoorschriften na inlevering niet in voldoenden staat worden bevonden c. die wapenen, ledergoed, kleeding- of uitrusting stukken, reglementen of dienstvoorschriften, aan een ander toebehoorende, als de zijne inle vert. Art. 33. Is de verlofganger, wien krachtens het vo rig artikel, arrest is opgelegd, bij het onderzoek tegen woordig, dan kan hij dadelijk onder verzekerd geleide in arrest worden gebracht. De verlofganger die zich niet onderwerpt aan eene straf, hem opgelegd door de krachtens deze of eenige andere wet daartoe, bevoegde militaire autoriteit, wordt- op schriftelijke aanvrage van den districtscom mandant, te richten aan den Burgemeester der woon plaats van den verlofganger, aangehouden en onder verzekerd geleide naar de naastbij gelegen provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring overgebracht. Art. 34. Onverminderd de straf, in art. 32 vermeld, is de onder I van dat artikel bedoelde verlofganger ver plicht, op den daartoe door den districtscommandant te bepalen tijd en plaats, en op de in art. 31 voorge schreven wijze te verschijnen om te worden onderzocht. Van tijd en plaats geschiedt door burgemeester en wethouders van de gemeente, waar de verlofganger is ingeschreven in het register in art. 26 bedoeld, ten minste 10 dagen te voren, openbare kennisgeving. Art. 35. De verlofganger, die rich bij herhaling schuldig maakt aan het feit ondei ld. van art. 32 be doeld, of niet verschijnt om overeenkomstig art. 34 te worden onderzocht of, voor dat onderzoek verschenen zijnde, in het geval verkeert onder lb en c van art. 32 vermeld, wordt in) werkelijken dienst geroepen en daar in gedurende ten hoogste drie maanden gehouden. Hierbij geldt de tweede volzin van art. 28. Art. 35bis. Onverminderd! de straf in art. 32 ver meld, is de onder Ila en c van dat artikel bedoelde verlofganger gehouden op de voorgeschreven wijze aan de verplichting tot het in ontvangst nemen, dan wel tot het inleveren, hetzij in hun geheel, hetzij voor het aangewezen deel van de in art. 31 genoemde voor werpen te voldoen zulks op den tijd' en de plaats door den districts-commandant te bepalen. Art. 35ter. De verlofganger die zich bij herhaling schuldig maakt aan het feit onder lie van art. 32 be doeld, of niet overeenkomstig art. 35 bis alsnog vol doet aan de in het laatste lid van art. 31 onder meer omschreven verplichting tot inleveren, of, dienover eenkomstig deze verplichting vervullende, in het geval verkeert onder Hb van a,rt. 32 vermeld, wordt in wer kelijken dienst geroepen en daarin ten hoogste drie maanden gehouden. Hierbij geldt de tweede volzin van art. 28. Art. 36. De oproeping van den verlofganger van de landtveer tot opkomst onder de wapenen of in wer kelijken dienst geschiedt op de wijze en naar de voor schriften door Onzen Minister van Oorlog vastgesteld De verlofganger van de landweer, die niet voldoet aan eene oproeping onder de wapenen voor den werke lijken dienst, wordt als deserteur behandeld, nadat tot zijne afvoering als deserteur door Onzen Minister van Oorlog de last- is verstrekt. Art. 21. Het Crimineel Wetboek en het reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande zijn op het personeel van de landweer, dat zich onder de wa penen bevindt, van toepassing, en met opzicht tot de verschillende gevallen van desertie, op het geheele landweerpersoneel. Dat personeel wordt geacht onder de wapenen te zijn: zoo lang het zich in werkelijken dienst bij eene afdeeling van de landweer of hij een der korpsen van het leger bevindt; gedurende den tijd, dien het in art. 29 bedoeld onderzoek duurt; in het algemeen, wanneer het in uniform is ge kleed. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. lo. 2o. 3o. zij op elkander niets verried) echter of zij zoo een lachje van geluk of een hard woord terughield. Even later keerde zij hem haar gezicht weer toe. Zij deed of zij niets van zijn woorden gehoord had en zei met neergeslagen oogen: „Of ge dat nu fouten, zwakheden of nog anders noemt, komt ten slotte toch op hetzelfde neer. Het blijft plichtsverzuim. En zijn die schaduwzijden van mijn karakter niet nog veel erger omdat ik daarbij nog zeer eigenzinnig ben ook? Ja ik ben verschrikkelijk eigenwijsDat heeft mijn vader gezegd en tante Eveline heeft zich er nog vaker over beklaagd „Maar daar tegenover staat dan toch zeker ook dat gij u als ge eenmaal wat wilt daarop trouw en vastbe raden toelegt, niet?!" „De eigenwijsheid is een karaktertrek van ons allen. Vader heeft het ook en mijn koppigheid heeft hij zich weten op te werken uit zijn armoede tot wat hij nu voor het heidedal is een man van beteekenis. Zijn zuster heeft het ook, veel van haar verdriet moet op rekening van haar stijfkoppigheid en eigenzinnigheid geschreven worden. En ik „Ik geloof toch dat ge u in, u zelf vergist," onder brak Hagenloh haar. „Gij hebt een veel zachter, op gewekter, zonniger natuur dan uw zuster." „Ik weet niet of dat wel zoo is," zei ze nadenkend. „Ik kan mij heter anders voordoen dan ik hen. Ik kan beter mijne werkelijke gedachten en sombere buien on- j der wat vroolijkheid verbergen dan zij. Geloof me, ik versta uitstekend de kunst om mij anders voor te doen dan ik ben. Ik doe dat graag en heb er talent voor. Ik ben een huichelaarster, ik zeg heel vaak onwaar heid, ik speel veel comedie. En dat is alles. Mijn zus ter is altijd veel eerlijker geweest dan ik zij doet zich meestal niet anders voor dan zij is. Zij heeft een les getrokken uit haar groot verdriet, lang is zij som ber geweest, maar langzaam wordt dat nu beter. Zoo lang zij verdriet had toonde zij zich somber en terugge trokken, nu gaat zij zich weer toon en, zooals zij werke lijk is: een rijk, edel karakter!" j Gisela had dit laatste met groote opgewondenheid en met onverwachte heftigheid half luid gezegd. Nu Kurt Felsing, een knappe, jonge officier, staat te genover een gebruinden en gebaarden kameraad. Zij staan, op dertig pas afstandj van elkaar. Het is in den vroegen morgen. De secondanten geven het teeken. Beiden richten de pistolen. De schoten knallen, een rilling gaat er door de aanwezigen. Kurt slaat met- de armen in de lucht, zijn knieën buigen, hij valt. Daar ligt hij in de sneeuw met doorschoten hoofd, zijn bloed kleurt de natte sneeuw donkerrood. De se condanten snellen toe, tillen hem op, de dokter eonsta teert, den dood en de eerekwestie is opgelost. Het eerste wat nu moest gebeuren was het 't regi ment moe te deelen, en Kurt's oude moeder op het voorgevallene voor te bereiden. zijn moeder, die van haar eenigen steun is beroofd. Beling werd opgedragen zich zoo goed mogelijk van deze taak te kwijten. Mevrouw Felsing- had juist aan de theetafel plaats genomen, toen Beling somber en wanhopig de kamer binnenkwam. „Nee maar hoe aardig is dat! U drinkt toch een kop thee met me? U komt zeker voor Kurt?" riep de oude dame verheugd' uit, toen haar matineuse bezoe ker binnen kwam. Beling stond verpletterd. „Neen ik - wou slechts en passant eventjes ko men inkijken." „Kurt slaapt nog. Ge moet hem niet kwalijk ne men. Van nacht heeft hij voortdurend zijn kamer op en neer geloopen, ik heb bevolen, dat men hem niet moest wekken het is immers Zondag. Hebt u mis schien iets voor hem?" „Neen volstrekt niet ik" „Maar zal ik hem toch maar wekken?" „Neen, dank u, doe u geen moeite." Beling balde vertwijfelend! de handen, zonder te we ten, hoe hij moest beginnen. beet zij haar witte tanden in haar roode lippen en haalde snel en diep adem. Hij zag haar verbaasd en wat verschrikt aan. Hij meende plotseling- Gisela te doorzien, iets te begrijpen dat zij voor hem trachtte te verbergen, iets dat verbor gen lag diep in haar hart. Dat bracht hem eenige oogenblikken in de war. Hij begreep dat Gisela haar zuster in zijn achting wilde doen stijgen zij wilde niet in den weg staan aan het geluk dat Walpurg mis schien verwachtte. Zij vermoedde dat Hagenloh voor Walpurg liefde had opgevat en zij wilde niet. laten be merken hoeveel verdriet haar dat deed. Thans was echter het diner afgeloopen. Men stond op. Hagenloh greep Gisela's kleine hand, die koud als ijs geworden was en die zij hem snel weer wilde ont rukken, stevig vast. „Ik laat u niet losfluisterde hij snel. Maar zij rukte -haar hand! t-och uit de zijne. Hagen loh bedwong zijn gewaarwordingen en wendde zich kalm tot de anderen, die al dezen tijd zoo goed waren geweest weinig op hem en Gisela te letten. Toen men daarop weer in de ontvangkamer bijeen zat, kwam het gesprek al spoedig op zingen. Gisela zong zoo goed, zeiden de anderen. De belangstelling van meneer en mevrouw Wilda werd nog grooter toen zi.) hoorden dat Hagenloh zeer goed pianospeelde. Katharina stak de kaarsen op de piano aan en ge leidde Gisela naar het klavier. Dokter Eisenbart greep Hagenloh bij zijn kraag en trok hem op het pia nostoeltje. Zoo waren zij dan toch weer bij elkaar en hun zang en spel wekte in hooge mate de bewondering van de toehoorders op. Zij vermeden het elkander aan te zien, maar spel en zang mengden zich melodieus ineen en zoo musiceerende voelden zij zich zeer dicht bijeen. Thans stond daar niet tusschen hen als een donkere schaduw de gedachte aan Walpurg? Reeds na een paar liederen hield Gisela op en was niet te bewegen meer te zingen. Zoo kwam eindelijk het oogenblik dat zij afscheid moest nemen en in den open wagen reden zij in den stillen, klaren winternacht weer huiswaarts naar het Mevrouw Felsing liet zich nu toch niet langer te rughouden. „Wat denkt u, jonge man", zeide zij goedig, toen zij uit de kamer van haar zoon terugkwam, „ik zit hier en pas er voor op, om ook maar met een kopje te rin kelen, en hem niet in den slaap te storen en daa.r is de vogel reeds lang uitgevlogen. Maar gaat u toch zitten en drink een kop koffie met mij." Zij glimlachte en voegde er zacht aan toe: „Wat is er bij ons in den laatsten tijd veel nieuws gebeurd. Kurt, die het hart steeds op de tong- heeft, heeft u zeker alles verteld!. Toen hij vannacht niet slapen kon, heeft- hij weer voortdurend over zijn Lisa gefantaseerd. Altijd als hij 's nachts zoo aan het fantaseeren is, gaat hij den volgenden morgen naar haar toe. Om één ding bid ik voortdurend, dat hij mij in mijn oud» dagen vreugde zal brengen. Ik geloof zeker, dat in het oogenblik dat Kurt en Lisa man en vrouw worden, al mijn wen-sehen vervuld1 worden. Hoe vroolijk en ge lukkig zal ik dan zijn. Buiten Kurt- heb ik niets noo- dig. Het kostelijkste voor mij is zijn geluk. Herin nert u zich al die moeilijkheden met het geld? Nu is alles in orde. Ik heb mijn jongen het noodige ver schaft, zoodat zij daa.rom morgen wel trouwen kunnen. En. Lisa heeft mij een brief geschreven zulk een mooien brief. Wat een allerliefst meisje is zij toch." Dat alles hoorde Beling aan en het was hem of hij op naalden zat. Hij wilde haar in de rede vallen, haar zeggen dat alles voorbij was, dat al haar ver wachtingen binenkort weg zouden zijn, dat Kurt zou worden doodgeschoten maar hij zweeg. Als hij in die edele trouwe oogen keek, dan werd zijn keel al» toegeknepen hij kon niet De oude vrouw merkte niets; geheel met haar eigen gedachten bezig, ging zij voort: „Ik heb ook voor u een groet. Zij mag u zoo gaarne. Wilt u den brief hooren?" Voorzichtig haalde zij den brief uit het couvert e» begon te lezen „Lieve mevrouw van Felsing! Nu zat eindelijk d» tijd komen dat ik u mijn lieve, geliefde moeder noe men kan. Ik verlang daar zeer naar en hoop, dat het spoedig zijn zal. Ze hield op en keek met vochtige oogen glimlachend tot Beling op. „Dat ziet gij", zei ze. Maar tegelijkertijd bemerkte ze, dat z'n oogen- vochtig werden. Ze. stond' or>, legde haar bevende hand op z'n hoofd en kuste hem behoed zaam op de wang. „Ik dank je, mijn lieve Beling", zei ze geroerd. „Ik heb altijd wel geweten, dat gij en Kurt niet alleen vrienden, maar ook broeders zijt. Vergeef het me. ik ben zoo onuitsprekelijk gelukkig. God' zij geloofd en gedankt!" En stil stroomden de tranen de oude vrouw over d» wangen. Beling verloor geheel zijn zelfbeheersching. Hij greep haar magere hand1 en bedekte ze met. kussen; d» tranen dreigden hem te verstikken; geen woord kon hij uitbrengen. Had' niet hij, zijn vriend, het lijdzaam toegelaten, dat men de pistolen op Kurt's horst richt te? Had hij, zijn broeder, niet zelf den afstand afge meten en de wapens geladen? Dat alles had! hij koud en rustig kunnen doeu. En nu zat hij daar, de „vriend en broeder", en hij vermocht niet zijn plicht te doen. Hij verachtte zich zelf maar hij kon deze vreese- lijke waarheid niet uitspreken. Zoo zat hij daar; d« tijd verliep. en steeds meer verlieten hem d» krachten, om z'n moeder van deze laatste gelukkig» minuten te berooven. Wat zou hij haar zeggen? Hoe zou hij haar voorbe reiden? Duizendvoudig vervloekte hij alle duels en alle heldhaftigheid. Zwijgend' greep hij haar hand, drukte ze nogmaals aan z'n lippen, liep, z'n gelaat in de han den verborgen, de deur uit, trok zijn jas aan en rende het huis uit, zonder iets te zeggen. De oude vrouw staarde hem verbaasd na en dacht: „Misschien bemint hij haar zelf wel?. De arme!" En toen verzonk ze weer in gepeins over het groote, zoo dichtbij zijnde geluk van haar zoon, een geluk, dat haar zoo onwankelbaar zeker en volmaakt toescheen. heidedal. Gisela en Hagenloh zaten achterin naast el kaar met één reisdeken om zich heen, maar Gisela vermeed hem aan te raken. Het gesprek wilde niet vlotten, stokte af-en-toe, zoodat er soms lange pauzes waren. Toen zij het dorp Ilundefleck achter zich hadden drukten hun knieën tegen elkaar, maar Gisela keek naar links en Hagenloh naar rechts naar den groot- schen sterrenhemel. Gesproken werd niet, maar even als straks toen zij muziek maakten, gevoelden zij dat zij met hun gedachten elkaar waren. Voor den molen hielp hij haar uit den wagen en terwijl Siehdichfiir luid blaffend tegen hen opsprong, voelde hij nog even haar hand in de zijne. Den volgenden dagen was Hagenloh den geheelen morgen en middag op jacht en kwam eerst tegen den avond terug. Daarom kwam er in deze dagen niet veel van het schaatsenrijden. Als Hagenloh dan des avonds vroeg of Gisela ook op het ijs geweest was. antwoordde zij met een kort „neen", zonder hem daar bij aan te zien. Na den avond in Griintanne was er een zekere spanning tusschen hen beiden gekomen. Het was of er nu iets gebeuren moest, maar of de aanleiding daartoe ontbrak. Zij ontweken elkander niet. Zij kwamen echter ook niet dichter tot elkander. Er kwam een melancholieke stemming in den molen en het praten, lachen en schertsen g-ing niet meer zoo ongedwongen en vrij als in den beginne. Vóór een week om was na het bezoek aan Griin tanne sloeg het weer'om. Zij zouden anders Zondags nog hebben kunnen rijden op de beek, maar daaraan viel nu niet meer te denken. De lucht werd grijzer en grauwer en weldra dansten de eerste sneeuwvlokjes naar beneden door de koude, stille lucht. Steeds meer vielen er, steeds sneller vielen ze. En het duurde niet. lang of daken en hoornen, vensterbanken, paden en heide waren bedekt met een dik. wit kleed. Toen daarop de zon door de donkere wolken brak, was alles wit in 't heidedal, dat een betooverd sprook jesland! geleek. fWordt vervolgd)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 5