1
A
i
DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 261.
Honderd en
twaal'de Jaargang,
1910.
ZATERDAG
5 NOVEMBER
BINNENLAND.
VOLKSLECTUUR!!
B
r
au
Dit nummer bestaat uit 3 bladen.
.Rodrigo knarste op de tanden.
V
Vw'
y*;
„Misdaad1 en Boete of een Prinses als Roover-
bruid."
Zoo luidt de eerste aflevering van een werk uit
de „bibliotheek van colportage-verhalen voor Christe
lijke huisgezinnen onder leiding van Jan van der
Horst uitgegeven door de naamlooze vennootschap
Aug. Pelleman's boek- en kunstdrukkerij te Hel
mond," welke wij ter aankondiging ontvingen.
Een zeer waardeerende recensie had de uitgeefster
zelf, kant en klaar, erbij gestuurd', wij behoefden dus
het boekje niet te lezen, maar konden zóó de gedrukte
copie naar de zetterij zenden.
Ja men maakt het ons, redacteuren, wèl gemak
kelijk tegenwoordig
Intusschen hebben wij de vrijheid genomen het
boekje desondanks1 te lezen en instede van het vrien
delijke, aanmoedigende berichtje te plaatsen, meenen
we goed te doen met het feit van deze uitgave nadruk
kelijk te signaleeren, omdat hier een mooie vlag
wordt gebruikt om een slechte lading te dekken en
deze in christelijke en andere huisgezinnen binnen te
loodsen.
Hoewel de titel reeds groote gelijkenis vertoont
met de échte colportageromans, genre „De ongelukkige
vrouw of levend ingemetseld," mag daarop alleen na
tuurlijk geen oordeel worden geveld.
De bmslag van het boekje doet bovendien vermoe
den, dat de uitgave alleszins nobel bedoeld is.
De uitgeefster verklaart daar toch, dat toen de
eerste aflevering van „Gouddorst en Misdaad" (een
ander verhaal van den zelfden schrijver) was versche
nen, het werk in de Hederlandsche Pers met warmte
ter lezing werd aanbevolen. Zij beroept zich daarbij
op „het bekende katholiek-religieuse weekblad „Ons
Kerkklokje," hetwelk o. m. schreef, dat een reeks goe
de colportage-verhalen, waaraan reeds jarenlang een
steeds dringender wordende behoefte bestond niet al
leen voor katholieken, maar ook voor welmeenende
protestanten zou strekken als tegengif tegenover de
zoogenaamd „neutrale," maar in werkelijkheid niet
zelden anti-godsdienstige en zedelooze colportage-ro-
mans, terwijl genoemd blad voorts1 verklaarde over
tuigd te zijn, dat deze grootsche onderneming met
schitterend succes bekroond zal worden en duizenden
katholieken zich zullen abonneeren op dit uiterst
goedkoope volksverhaal, waarvan het de lezing ook
voor protestanten ten sterkste aanbeval.
De uitgeefster deelt vervolgens mede dat er tal van
kath. propaganda-elubs, besturen van kath. werklie-
den-vereenigingen en plaatselijke comité's van kath.
sociale actie waren, die haar hun steun verleenden
bij de. exploitatie van dit eerste verhaal. En met bij
zondere dankbaarheid en voldoening vermeldt zij „dat
verschillende Z. Z. E. E. heeren Pastoors zoo vrien
delijk waren, uit eigen beweging ons een geschikten
agent voor hun parochie op te geven."
„Wij vertrouwen, zoo eindigt zij, dat ook ditmaal,
bij de verschijning van ons tweede colportage-ver-
haal, alle invloedrijke bladen en personen ons zullen
helpen ter bereiking van ons doel, n.l. het bestrijden
van de slechte romans door de verspreiding van goe
de volkslectuur, geschikt voor jong en oud."
De schrijver geeft aan den achterkant van den om
slag een kleine ontboezeming met dit slot:
„Voor God en Vaderland ziedaar de strijd- en
„noodkreet tevens, waarmee wij ons om medehulpe
„wenden tot allen, zoo katholieken als protestanten,
„die het wèl meenen met de zaak der goede volkslec-
„tuur."
Ha den schrijver is altijd nog op den omslag
de uitgever weer aan het woord, die het publiek ver
zoekt door het nemen Van een abonnement de agenten
te steunen in „hun edelen strijd! tegen die volksver
giftiging, die velerwege optreedt met een duivelach
tige schaamteloosheid en brutaliteit," en die de ver
zekering geeft niet te zullen rusten „vóór dit zoo roe>-
rend geschreven verhaal huis aan huis gelezen wordt
in honderden steden, dorpen en gehuchten. „Slechts
drie cents per week derhalve nog niet een halven
cent per dag! dat zal ongetwijfeld zelfs1 de armste
werkman gaarne betalen, om langzamerhand in het
bezit te komen eener rijke verzameling van keurige
boekjes met goede spannende volkslectuur."
Wij hebben de veertien bladzijden van deze eerste
aflevering gelezen en ons daarna afgevraagd, of een
verhaal, dat aldus is opgezet in ernst mag worden
aangenomen als een bestrijding van zinneprikkelende
lectuur, dan wel of men hier met intellectueele fles-
schentrekkerij te doen heeft.
Men oordeele zelf, of die vraag gewettigd is.
Het eerste hoofdstuk heet de Roode Bloedhond,
naar „een bloeddorstig rooverhoofdman," Greta,
een oude vrouw, wordt zoo bleek als een lijk bij het
hooren van dien zonderlingen naam, dien Rodrigo
(een jongeman) met een huivering had' uitgespro
ken. Rodrigo vertelt, dat de Roode Bloedhond met
slechts tien roovers de bewoners van een hofstee
onbarmhartig neergeschoten heeft en ook zijn va
der heeft vermoord.
„Maar dat schreit ten Hemel om wraak" meent
het vrouwtje.
„Ja, mijn vader zal gewroken-worden, dat zweer
ik! Te lang reeds heeft die eerlooze allerlei gru
weldaden gepleegd; hij zal sterven op dezelfde wree-
de en gewelddadige wijze, waarop hij reeds zoo vele
personen om het leven heeft gebracht.
„Maar Rodrigo, gij zult zelf toch niet".
„Met dit wapen zal ik hem nog dezen avond neer
schieten zooals hij mijn armen vader neergeschoten
heeft sprak Rodrigo met ingehouden woede en
haalde een pistool uit den zak.
„God, spreek niet zoo luid. Weet ge wel hoe men
beweert, dat de Roode Bloedhond een verbond met
den duivel heeft gesloten en zich in een onzichtba-
ren geest kan veranderen?"
„Ilahahalachte Rodrigo met een akelig geluid,
terwijl hij zijn pistool weer weg stak
„Ik verzeker u dat hij met de hel in verbin
ding staat. waaraan is het andersi toe te schrij
ven, dat hij onkwetsbaar is?
„OnzinIk zal hem met e.en enkel welgericht schot
naar de andere wereld helpen."
..„De jonge prinses Regina vanCordovaheeftmij
in overleg met haar ouders, een vast jaargeld van
tweehonderd goudstukken toegezegd, indien ik er
in slaagde, den Rooden Bloedhond te dooden
.Hij moet haar eergister een brief hebben ge
schreven, waarin hij aankondigde, dat hij haar
eerstdaags zou ontvoeren om haar naar het echt
altaar te geleiden."
Hadat Rodrigo had! verteld dat hij brandde van
wraakzucht en haat, had verzekerd, dat hij op eens
een man geworden was, besloot hij te gaan: „Maar
nu mijn paard uitgerust is, mag ik mijn tijd niet
langer verbeuzelen. Als ik mij niet vergis, ligt het
oude kasteel, waarin de rooverhoofdman den laat-
sten tijd zijn verblijf houdt, nog anderhalf uur hier
vandaan."
Opeens klonken ruwe stemmen en met een woes-
ten trap werd de vermolmde achterdeur verbrijzeld.
„Mijn God de roovers!" gilde de oud-e Greta en
zonk op dé knieën terwijl zij met een stuipachtige
beweging de gevouwen handen boven haar hoofd
strekte.
Rodrigo greep naar zijn pistool, maar het was
reeds te laat. Hij werd van alle kanten tegelijk
aangegrepen en vóór hij goed wist wat. er gebeurde,
was hij aan handen en voeten gebonden.
„Rodrigo voelde een koude huivering over zijn le
den gaan, niet van angst, maar van machtelooze
woede.
„Roode Bloedhond! Schurk!" siste hij tusschen
de tanden en zijn oogen fonkelden in een akeligen
gloed, als had hij plotseling een aanval van waan
zin gekregen.
In het gesprek, dat nu volgt tusschen rooverhoofd
man en jongeman, leest men o.m.
....En toen zij (de prinses) die woorden sprak
las ik op haar gelaat een eindelooze walging en
verachting.
....„Zij (de prinses) houdt bijvoorbeeld! van ver
re reizen en vreemde ontmoetingen, terwijl zij altijd
met graagte avontuurlijke verhalen leest of naar
het verslag der lotgevallen van een krijgsman luis
tert.
„In het hart van een jong en avontuurlijk meisje
is plaats voor allerlei zonderlinge en schijnbaar on
gerijmde gevoelens, waarvoor gewone meisjes on
vatbaar zijn. En dan, ge moet niet vergeten, dat ik
iets over mij heb, dat mij voor jonge meisjes on
weerstaanbaar maakt. Wanneer ik U al mijn ver
overingen op meisjesharten moest opsommen, dan
zou ik vooreerst niet klaar zijn. Misschien hebt ge
wel eens gehoord, dat ik vroeger niet ver van Car
tagena heb gewoond. Welnu in die omgeving noem
den de meisjes mij den Hartenbreker en toch
diezelfde meisjes, die met zulk een afkeer over mij
spraken, rekenden het zich tot een eer, haar hart
door mij te laten breken. Ook het hart van prinses
Regina zal door mij gebroken worden. Ilc heb het
gezworen en zulk een eed breek ik nooit"
.Dat nooit! Ik zou u nog liever het hart door
boren dan-.
„Ik heb haar ontvoering reeds lang genoeg
uitgesteld. Dezen nacht zal zij
Logar legde een tien- of elfjarig meisje dat aan
den boord van het bosch twee gezadelde paarden bij
de teugels hield „met een teederheid, welke nie
mand bij dien man verwacht zou hebben, de hand
op het hoofd en kuste haar. „Zij beantwoordde
zijn kus met een huivering en trad toen onwillekeu
rig een paar schreden terug, als was zij bang voor
de teederheid van dien man, aan wien zij met een
geheimzinnigen band verbonden scheen te zijn. Op
haar gelaat lag een mengeling van medelijden, af
keer en schroomvalligheid.
De beide mannen gaven hun paard de sporen.
Het meisje staarde hen na en schudde weemoedig
het hoofd. Haar oogen werden vochtig en haar lip
pen trilden. Een traan liep haar over de wangen.,
toen sloeg zij opeens de handen voor het lieve ge
laat en weende bitter.
„Arme prinses*" nokte zij
In het tweede hoofdstuk „ontvoering der rpinses"
getiteld, komen prinses, Regina en prinses Reginald
op het tooneel, zittend op een bank.
De graaf sloeg zijn arm om haar leest en drukte
haar zacht tegen zich aan.
„Regina!" fluisterde hij teeder.
„Reginald!" fluisterde zij op denzelfden toon te
rug en vlijde haar blondlokkig hoofdje tegen zijn
wang, zoodat hij huiverde* van weelde.
Langen tijd zaten zij daar, zacht hijgend van een
zoet-weemoedige aandoening, somwijlen bogen zij
zich naar elkander toe, fluisterden elkanders naam
en blikten elkaar diep, zeer diep in de oogen, en dan
kwam over hen een zalige bedfvelming en zij sloten
de oogen weer en zij drukten zich tegen elkander
aan en voelden hun liefde als een zalige benauwing,
die hen zwaar en lang deed ademen i'n een overstel
ping van onuitsprekelijk geluk.
Het boekje eindigt midden-in een „spannende"
situatie.
Onder aan de laatste bladzijde wordt verteld
dat de prinses en haar minnaar „verre (waren)
van te vermoeden, dat zij nog in dit eigen uur op
vreeselijke wijze van elkaar gescheidén zouden wor
den en dat deze dag het beginpunt zou zijn eener
lange reeks van rampen en smarten."
Het bovenstaande is voldoende om het gehalte van
de hier geboden lectuur te kenschetsen. Uit niets
blijkt, dat men hier te doen heeft met een religieuzen
invloed, met een veredelend streven. Integendeel.
Blijkens deze eerste aflevering is „Misdaad en Boete"
in opzet een rooversverhaal, niets beter dan degene,
welke zij heet te moeten verdringen. Het is aan deze
gelijk en gelijkvormig. De titel is> even speculatief, de
hoofdjes der hoofdstukken zijn even „pakkend. (De
Roode Bloedhond, Ontvoering dér Prinses, In het
Roovershol, Reddeloos verloren, Martelaar voor het
Biechtgeheim de uitgeefster vermeldt om te doen
blijken dat 't verhaal „buitengewoon roerend1 en aan
grijpend zal zijn" 5 hoofdstukken van de 27), de taal is
even gezwollen en onnatuurlijk, de inhoud even prik
kelend en onzinnig als van den verderfelijken col-
portage-roman. Ja -de voor- en na-woorden van
uitgeefster en schrijver gelijken op aanbevelingen van
dezen. In een prospectus van een echten colportage-
rcman, getiteld „Liliane, de Wees van Rothenburg of
het ongelukkige offer eener schoone zondares" las
men indertijd:
„Zwaar rust de druk des tijds op arm en rijk. Hoe
„meer nu deze druk gevoeld wordrt, des te sterker
„wordt het verlangen naar geestelijke ontspanning,
„die men vooral bij het grootste gedeelte onzer
„maatschappij niet bij vr'oolijke feesten, doch in
den familiekring, onder het genot van goede,
„boeiende lektuur vindt."
„De uitgevers van dit werk zullen er prijs op stel-
„len, het geachte publiek lektuur van het beste ge-
„halte aan te bieden."
Eén verschil merkten we op in den prijs.
Terwijl bijv. De geluksvogel verscheen in 96, de
stiefmoeder in 80, de bruid van Venetië in 120 afle
veringen a 10 cents en „de ongelukkige vrouw of le
vend ingemetseld" in 90 a 7%cent per aflevering, is
„misdaad en boete" in 27 afleveringen van 3 cents
per stuk compleet.
Men stelle zich nu echter voor, dat er 250.000 boek
jes over bet geheele land worden verspreid. Leiden
deze tot abonnementen, dan wordt er door het onont
wikkelde niet-bezittende deel van het Nederlandsche
volk want dit leest en koopt zulke lectuur
202.500 uitgegeven. Wat zou er reeds voor de helft
een dergelijk bedrag niet verbazend veel gedaan kun
nen worden ter oplossing van de moeielijke kwestie
der volkslectuur
Verder dient men te bedenken, dat zulke lectuur
niet in hoofdzaak komt onder de oogen van menschen,
die om den onzin smakelijk kunnen lachen, maar
wordt gekocht en verslonden door lezers, die er niet
kritisch tegenover staan, op wier fantazie het nadee-
lig kan werken. Zelfs wordt het verhaal gewenscht in
handen van kinderen, in wier hoofden het zoo licht
een ziekelijke en gevaarlijke gedachtenwereld kan
doen ontstaan. De bewijzen daarvan liggen voor het
grijpen. Wij herinneren slechts aan het klassieke
voorbeeld, dat zich indertijd te Schagen heeft afge
speeld, waarbij de beklaagde bij zijn verhooren er
kende, dat de gedachte aan de vreeselijke door hem
bedreven misdaden bij hem was opgekomen bij de le
zing van schelmenromans.
Wenscht men een actueeler voorbeeld, dan zouden
we willen wijzen op Luik, waar jongens* dezen zomer
„een bende der maaiers van den dood" hadden ge
vormd, die de burgers brieven in den vorm van doods
aankondigingen met zeis-, doodskop, revolvers en der
gelijke attributen zonden, en die daartoe gekomen wa
ren door opwindende rooversverhalen.
Maar zelfs hij, die ondanks de voorbeelden, niet
overtuigd is van het kwaad dezer lectuur, zal het toch
als minderwaardig moeten bestempelen, als stellig
niet behoorend in handen van kinderen.
Juist omdat wij elke poging om goede volkslectuur
te verschaffen van harte zullen toejuichen en gaarne
willen bevorderen, waarschuwen we tegen de versprei
ding van dit colportage-verhaal, gaan we tegen de
mooie woorden van aanbeveling van uitgeefster en
schrijver vierkant in, raden we onze lezers aan hun
geld niet te verspillen aan deze lectuur, die, blijkens
dit eerste deeltje, al even erg is als het kwaad, waar
tegen het als tegengift -notabene onder de leuze
„Voor God en Vaderlandf' in den handel gebracht
en aangeprezen wordt.
EERSTE KAMER.
In de vergadering van gisteren was aan de orde
het wetsontwerp tot wijziging van eenige artikelen
van de Burgerlijke Pensioenwet.
De heer R e 11 (V.L.) opperde verschillende beden
kingen. Hij betreurde dat de Minister niet is inge
gaan op het denkbeeld om een Oentralen Raad van
Beroep aan te wijzen om in hoogste instantie om
trent pensioenzaken te beslissen.
Ook meende spreker, dat wij met betrekking tot het
waarborgen van de rechten van belanghebbenden er
met dit ontwerp, waarbij het hoofd van het daarbij
betrpkken Departement wordt uitgeschakeld, in pen
sioen-aangelegenheden eerder zijn achteruit- dan voor
uitgegaan. Dit moge leidten tot spoedige beslissingen,
maar het geeft den belanghebbenden niet een beteren
waarborg voor deugdelijkheid der beslissing, en dit is
toch de hoofdzaak.
Echter, nu de Minister eene meer doortastende her
ziening van de Pensioenwet' heeft toegezegd, zal spre-
kei' thans over zijne bezwaren heenstappen.
De Minister van Financiën, de heer
Kolkman, betoogde dat het ontwerp van hoogst
onscliuldigen aard is en alleen bedoelt een einde te
maken aan onnoodigen omslag, zonder in het minst
te schaden de rechten van belanghebbenden.
Tegenover den heer Roëll betoogde de Minister, dat
in alle gevallen van verschil van meening tusschen
het Departement van Financiën en den Pensioenraad
dus ook in het geval van ontkennen van recht op
pensioen beroep openstaat op den Raad van State,
welk college zich niet incompetent mag verklaren.
Dit ontwerp doet niets af aan de zekerheid van den
pensioen-gerechtigde.
Het ontwerp werd goedgekeurd evenals de compta-
biliteits-wetten voor West-Indië die daarna aan de
orde komen.
Het wetsontwerp tot terugbrenging van particulie
re landen op Java tot staatsdomein wordt het eerst
besproken door den heer W aller (A.-R.), die steu
nend op het gezag van verschillende schrijvers de uit
oefening van souvereine rechten door particulieren af
keurt. De opheffing dier rechten behoort z. i. te ge
schieden op de wijze door de regeering voorgesteld,
welke zal leiden tot verbetering der toestanden op die
landen. De kosten van die opheffing zullen groot
zijn, doch wij verhoogen daardoor ons aanzien als ko
loniale mogendheid.
De heer van Hierop (L.) vraagt, of bij ordon
nantie ook de souvereine rechten van den landheer
kunnen worden onteigend' krachtens de voorgestelde
wet.
Spr. wijst op de groote duurte Van de terugbrenging
van particuliere landen onder staatsdomein. Hierop
moet de Kamer letten, al is de Minister van Koloniën
ook zijn eigen minister van financiën.
Voorts vraagt spr. naar de verdere maatregelen,
die de Minister zal nemen ten opzichte van particu
liere landen en dringt aan op de opheffing van hee
rendiensten op die landen wegens hun onwettigheid.
De heer Laan (L.) sluit zich aan bij het betoog
van den heer WalTer en acht het ontwerp een goede
politiek, waarbij hij echter voorzichtigheid in de uit
gaven aanraadt.
De Minister van Koloniën, mr. d' e Waal M a-
1 e f ij t, verdedigt zijn ontwerp door te wijzen op de
verkeerdheden van het tegenwoordig stelsel, dat o. a.
de particuliere landen buiten de agrarische wetgeving
houdt en den landheer toelaat straffeloos de hem toe
gekende rechten te overtreden. Terugbrenging onder
staatsdomein is daartoe het eenige middel.
De Regeering heeft geen algemeen plan tot ont
eigening. Het feit, dat de regeering thans1 onteige
nen kan, zal den landheeren aanmanen de toestanden
op hunne landen te verbeteren.
De Minister wijst er op, dat meer Hederlandsch ka
pitaal naar Indlë moet vloeien, wil men den vreem
deling weerstaan. Zoolang dat niet in voldoende ma
te het geval is, blijft voor de Regeering niets over dan
'een wetsontwerp in te dienen, dat haar de bevoegdheid
geeft particuliere landen te onteigenen vóór zij in
vreemde handen komen.
Op de vraag, of ook de souvereine rechten kunnen
worden onteigend, evenals de landen, antwoordt de
Minister, dat dit een kwestie zonder belang is en de
onteigening van die rechten geen ontevredenheid
kan wekken bij de eigenaars.
Wat de heerendiensten betreft, wil de Minister
trapsgewijze komen tot vermindering daarvan.
Het wetsontwerp wordt 'zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Daarna komt aan de orde het wetsontwerp tot re
geling van de Banken van leening, waarbij mr. Van
I. e e u w e n (L.) verschillende bepalingen aan crL
tiek onderwierp.
Dat Ged. Staten zullen beoordeelen, of er in een
gemeente behoefte is aan een bank van leening, acht
te spr. een ernstige aanranding van de autonomie der
gemeenten.
De heer Tjarda van Starkenborg (L.)
sluit zich hierbij aan.
Het debat werd gesloten en het ontwerp met 23 te
gen 4 stemmen aangenomen.
De vergadering wordt verdaagd, vermoedelijk tot
de voorlaatste week van deze maand'.
DE WOHIKGEH VAH DE COMM. DER
KOHIHGIH.
Volgens een verleden week uit 's-Gravenhaga geko
men bericht zou de Regeering in onderhandeling zijn
getreden met de provinciale besturen, ten einde de
woningen van de commissarissen der Koningin, voor
zoo verre niet reeds aan het Rijk toebehoorende, van
de provinciën in eigendom over te nemen.
Men doet ons echter opmerken, dat ten aanzien van
de provincie Friesland casu quo een andere weg zal
moeten worden bewandeld.
De woning van den commissaris der Koningin in
de provincie is heb voormalig Koninklijk Paleis te
Leeuwarden. Ruim 25 jaar geleden stond Koning
Willem III dat Paleis aan het Rijk ten gebruike af,
n.l. om het voor woning van zijn commissaris in Fries
land te doen inrichten. Het eigendom bleef echter
aan den Koning en ging na diens overlijden, aan zijn
eenig kind, de Koningin, over.
Ten einde het voormalig Koninklijk Paleis te
Leeuwarden in eigendom' te verkrijgen, zal de Regee
ring zich mitsdien tot de Koningin hebben te wenden.
(Hbld.)
GEMENGD NIEUWS.
DE MOORD AAH DE HIKOLAAS WITSEHKA-
DE TE AMSTERDAM.
Bovengenoemde zaak tegen het dienstmeisje Imke
Beetsma en haar vriend Ronner werd gisteren voort
gezet. Hadat verschillende getuigen gehoord waren,
kwamen aan 't woord de door de verdediging als ge
tuigen opgeroepen familieleden van de overleden me
vrouw Winia, die het slachtoffer in het Wilhelmina-
gasthuis aan den vooravond van haar overlijden be
zochten.
Het eerst komt mej. M. A. O. Rameau Winia, zus
ter van den overledene, wonende te 's-Gravenhage.
Deze heeft, zoodra zij de droeve tijding vernam, zich
naar Amsterdam begeven, Ook op den 27en Februari,
den dag vóór haar overlijden, heeft zij haar zuster be
zocht. Dien dag zelfs tweemaal. Zij was toen vrijwel
bij kennis. Hu en dan was zij even weg. „Ik krijg
sterretjes voor mijn oogen, ik kan niet meer spreken,"
zeide zij dan. In een helder oogenblik vertelde zij,
dat de aanslag was bedreven do. twee vermomde
mannen, die om haar geld vroegen. „Maar zuster,"
zoo zeide mej. Winia tot het slachtoffer, „weet je dat
nu wel zeker?" En zoo vervolgde getuige haar ver
haal toen las ik haar. een stuk voor uit de krant.
„Dat begrijp ik niet," zeide mevr. Winia. „Maar zus
ter," zeide ik toen, „weet je dat Imke een vrijer had?"
„Heen," zeide ze, „dat wist ik niet." En zij vertelde
dan, dat de twee vermomde mannen gezegd hadden,
dat zij haar geld wilden hebben. Zij haalde d'e sleutels
van onder d'r kussens en zeide: „Br zal het halen."
Van die gelegenheid maakte het slachtoffer gebruik,
om naar de voorkamer te gaan en het venster open te
rukken, met het bekent^ gevolg.
Dit verhaal van mej. Winia verwekte, zooals te be
grijpen is, heel wat sensatie. De getuige vervolgt
haar verhaal: M'n zuster zeide, dat ze de stem van
een der mannen herkend! had. Dat was die van A.
Visscher, een neef van ons.
President: Het is reeds gebleken, dat het onmoge
lijk die persoon geweest kan zijn. yertelt, u eens, welke,
indruk maakte het op uw zuster, toen u het verhaal
uit de krant voorlas?
Getuige mej. Winia: Zij zeide, het kon niet. Want
Imke had nooit een vrijer gehad.
President: Heeft die neef van u iets gemeen met
den bekl. Ronner?
Getuige mej. Winia: Mijn neef is blond. M'n zuster
en ik hadden hem in 8 jaar niet gezien.
Verdediger, mr. Muiier Massis. Heeft mevrouw
Winia niet uitdrukkelijk gezegd, dat Imke Beetsma
niet schuldig kan zijn aan den moord?
Getuige: Zij haalde de schouders maar op, toen ik
het stuk uit de krant voorlas. Ten slotte zeide. zij
„Ga nou weg, ik heb slaap!"