1 A i DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 261. Honderd en twaal'de Jaargang, 1910. ZATERDAG 5 NOVEMBER BINNENLAND. VOLKSLECTUUR!! B r au Dit nummer bestaat uit 3 bladen. .Rodrigo knarste op de tanden. V Vw' y*; „Misdaad1 en Boete of een Prinses als Roover- bruid." Zoo luidt de eerste aflevering van een werk uit de „bibliotheek van colportage-verhalen voor Christe lijke huisgezinnen onder leiding van Jan van der Horst uitgegeven door de naamlooze vennootschap Aug. Pelleman's boek- en kunstdrukkerij te Hel mond," welke wij ter aankondiging ontvingen. Een zeer waardeerende recensie had de uitgeefster zelf, kant en klaar, erbij gestuurd', wij behoefden dus het boekje niet te lezen, maar konden zóó de gedrukte copie naar de zetterij zenden. Ja men maakt het ons, redacteuren, wèl gemak kelijk tegenwoordig Intusschen hebben wij de vrijheid genomen het boekje desondanks1 te lezen en instede van het vrien delijke, aanmoedigende berichtje te plaatsen, meenen we goed te doen met het feit van deze uitgave nadruk kelijk te signaleeren, omdat hier een mooie vlag wordt gebruikt om een slechte lading te dekken en deze in christelijke en andere huisgezinnen binnen te loodsen. Hoewel de titel reeds groote gelijkenis vertoont met de échte colportageromans, genre „De ongelukkige vrouw of levend ingemetseld," mag daarop alleen na tuurlijk geen oordeel worden geveld. De bmslag van het boekje doet bovendien vermoe den, dat de uitgave alleszins nobel bedoeld is. De uitgeefster verklaart daar toch, dat toen de eerste aflevering van „Gouddorst en Misdaad" (een ander verhaal van den zelfden schrijver) was versche nen, het werk in de Hederlandsche Pers met warmte ter lezing werd aanbevolen. Zij beroept zich daarbij op „het bekende katholiek-religieuse weekblad „Ons Kerkklokje," hetwelk o. m. schreef, dat een reeks goe de colportage-verhalen, waaraan reeds jarenlang een steeds dringender wordende behoefte bestond niet al leen voor katholieken, maar ook voor welmeenende protestanten zou strekken als tegengif tegenover de zoogenaamd „neutrale," maar in werkelijkheid niet zelden anti-godsdienstige en zedelooze colportage-ro- mans, terwijl genoemd blad voorts1 verklaarde over tuigd te zijn, dat deze grootsche onderneming met schitterend succes bekroond zal worden en duizenden katholieken zich zullen abonneeren op dit uiterst goedkoope volksverhaal, waarvan het de lezing ook voor protestanten ten sterkste aanbeval. De uitgeefster deelt vervolgens mede dat er tal van kath. propaganda-elubs, besturen van kath. werklie- den-vereenigingen en plaatselijke comité's van kath. sociale actie waren, die haar hun steun verleenden bij de. exploitatie van dit eerste verhaal. En met bij zondere dankbaarheid en voldoening vermeldt zij „dat verschillende Z. Z. E. E. heeren Pastoors zoo vrien delijk waren, uit eigen beweging ons een geschikten agent voor hun parochie op te geven." „Wij vertrouwen, zoo eindigt zij, dat ook ditmaal, bij de verschijning van ons tweede colportage-ver- haal, alle invloedrijke bladen en personen ons zullen helpen ter bereiking van ons doel, n.l. het bestrijden van de slechte romans door de verspreiding van goe de volkslectuur, geschikt voor jong en oud." De schrijver geeft aan den achterkant van den om slag een kleine ontboezeming met dit slot: „Voor God en Vaderland ziedaar de strijd- en „noodkreet tevens, waarmee wij ons om medehulpe „wenden tot allen, zoo katholieken als protestanten, „die het wèl meenen met de zaak der goede volkslec- „tuur." Ha den schrijver is altijd nog op den omslag de uitgever weer aan het woord, die het publiek ver zoekt door het nemen Van een abonnement de agenten te steunen in „hun edelen strijd! tegen die volksver giftiging, die velerwege optreedt met een duivelach tige schaamteloosheid en brutaliteit," en die de ver zekering geeft niet te zullen rusten „vóór dit zoo roe>- rend geschreven verhaal huis aan huis gelezen wordt in honderden steden, dorpen en gehuchten. „Slechts drie cents per week derhalve nog niet een halven cent per dag! dat zal ongetwijfeld zelfs1 de armste werkman gaarne betalen, om langzamerhand in het bezit te komen eener rijke verzameling van keurige boekjes met goede spannende volkslectuur." Wij hebben de veertien bladzijden van deze eerste aflevering gelezen en ons daarna afgevraagd, of een verhaal, dat aldus is opgezet in ernst mag worden aangenomen als een bestrijding van zinneprikkelende lectuur, dan wel of men hier met intellectueele fles- schentrekkerij te doen heeft. Men oordeele zelf, of die vraag gewettigd is. Het eerste hoofdstuk heet de Roode Bloedhond, naar „een bloeddorstig rooverhoofdman," Greta, een oude vrouw, wordt zoo bleek als een lijk bij het hooren van dien zonderlingen naam, dien Rodrigo (een jongeman) met een huivering had' uitgespro ken. Rodrigo vertelt, dat de Roode Bloedhond met slechts tien roovers de bewoners van een hofstee onbarmhartig neergeschoten heeft en ook zijn va der heeft vermoord. „Maar dat schreit ten Hemel om wraak" meent het vrouwtje. „Ja, mijn vader zal gewroken-worden, dat zweer ik! Te lang reeds heeft die eerlooze allerlei gru weldaden gepleegd; hij zal sterven op dezelfde wree- de en gewelddadige wijze, waarop hij reeds zoo vele personen om het leven heeft gebracht. „Maar Rodrigo, gij zult zelf toch niet". „Met dit wapen zal ik hem nog dezen avond neer schieten zooals hij mijn armen vader neergeschoten heeft sprak Rodrigo met ingehouden woede en haalde een pistool uit den zak. „God, spreek niet zoo luid. Weet ge wel hoe men beweert, dat de Roode Bloedhond een verbond met den duivel heeft gesloten en zich in een onzichtba- ren geest kan veranderen?" „Ilahahalachte Rodrigo met een akelig geluid, terwijl hij zijn pistool weer weg stak „Ik verzeker u dat hij met de hel in verbin ding staat. waaraan is het andersi toe te schrij ven, dat hij onkwetsbaar is? „OnzinIk zal hem met e.en enkel welgericht schot naar de andere wereld helpen." ..„De jonge prinses Regina vanCordovaheeftmij in overleg met haar ouders, een vast jaargeld van tweehonderd goudstukken toegezegd, indien ik er in slaagde, den Rooden Bloedhond te dooden .Hij moet haar eergister een brief hebben ge schreven, waarin hij aankondigde, dat hij haar eerstdaags zou ontvoeren om haar naar het echt altaar te geleiden." Hadat Rodrigo had! verteld dat hij brandde van wraakzucht en haat, had verzekerd, dat hij op eens een man geworden was, besloot hij te gaan: „Maar nu mijn paard uitgerust is, mag ik mijn tijd niet langer verbeuzelen. Als ik mij niet vergis, ligt het oude kasteel, waarin de rooverhoofdman den laat- sten tijd zijn verblijf houdt, nog anderhalf uur hier vandaan." Opeens klonken ruwe stemmen en met een woes- ten trap werd de vermolmde achterdeur verbrijzeld. „Mijn God de roovers!" gilde de oud-e Greta en zonk op dé knieën terwijl zij met een stuipachtige beweging de gevouwen handen boven haar hoofd strekte. Rodrigo greep naar zijn pistool, maar het was reeds te laat. Hij werd van alle kanten tegelijk aangegrepen en vóór hij goed wist wat. er gebeurde, was hij aan handen en voeten gebonden. „Rodrigo voelde een koude huivering over zijn le den gaan, niet van angst, maar van machtelooze woede. „Roode Bloedhond! Schurk!" siste hij tusschen de tanden en zijn oogen fonkelden in een akeligen gloed, als had hij plotseling een aanval van waan zin gekregen. In het gesprek, dat nu volgt tusschen rooverhoofd man en jongeman, leest men o.m. ....En toen zij (de prinses) die woorden sprak las ik op haar gelaat een eindelooze walging en verachting. ....„Zij (de prinses) houdt bijvoorbeeld! van ver re reizen en vreemde ontmoetingen, terwijl zij altijd met graagte avontuurlijke verhalen leest of naar het verslag der lotgevallen van een krijgsman luis tert. „In het hart van een jong en avontuurlijk meisje is plaats voor allerlei zonderlinge en schijnbaar on gerijmde gevoelens, waarvoor gewone meisjes on vatbaar zijn. En dan, ge moet niet vergeten, dat ik iets over mij heb, dat mij voor jonge meisjes on weerstaanbaar maakt. Wanneer ik U al mijn ver overingen op meisjesharten moest opsommen, dan zou ik vooreerst niet klaar zijn. Misschien hebt ge wel eens gehoord, dat ik vroeger niet ver van Car tagena heb gewoond. Welnu in die omgeving noem den de meisjes mij den Hartenbreker en toch diezelfde meisjes, die met zulk een afkeer over mij spraken, rekenden het zich tot een eer, haar hart door mij te laten breken. Ook het hart van prinses Regina zal door mij gebroken worden. Ilc heb het gezworen en zulk een eed breek ik nooit" .Dat nooit! Ik zou u nog liever het hart door boren dan-. „Ik heb haar ontvoering reeds lang genoeg uitgesteld. Dezen nacht zal zij Logar legde een tien- of elfjarig meisje dat aan den boord van het bosch twee gezadelde paarden bij de teugels hield „met een teederheid, welke nie mand bij dien man verwacht zou hebben, de hand op het hoofd en kuste haar. „Zij beantwoordde zijn kus met een huivering en trad toen onwillekeu rig een paar schreden terug, als was zij bang voor de teederheid van dien man, aan wien zij met een geheimzinnigen band verbonden scheen te zijn. Op haar gelaat lag een mengeling van medelijden, af keer en schroomvalligheid. De beide mannen gaven hun paard de sporen. Het meisje staarde hen na en schudde weemoedig het hoofd. Haar oogen werden vochtig en haar lip pen trilden. Een traan liep haar over de wangen., toen sloeg zij opeens de handen voor het lieve ge laat en weende bitter. „Arme prinses*" nokte zij In het tweede hoofdstuk „ontvoering der rpinses" getiteld, komen prinses, Regina en prinses Reginald op het tooneel, zittend op een bank. De graaf sloeg zijn arm om haar leest en drukte haar zacht tegen zich aan. „Regina!" fluisterde hij teeder. „Reginald!" fluisterde zij op denzelfden toon te rug en vlijde haar blondlokkig hoofdje tegen zijn wang, zoodat hij huiverde* van weelde. Langen tijd zaten zij daar, zacht hijgend van een zoet-weemoedige aandoening, somwijlen bogen zij zich naar elkander toe, fluisterden elkanders naam en blikten elkaar diep, zeer diep in de oogen, en dan kwam over hen een zalige bedfvelming en zij sloten de oogen weer en zij drukten zich tegen elkander aan en voelden hun liefde als een zalige benauwing, die hen zwaar en lang deed ademen i'n een overstel ping van onuitsprekelijk geluk. Het boekje eindigt midden-in een „spannende" situatie. Onder aan de laatste bladzijde wordt verteld dat de prinses en haar minnaar „verre (waren) van te vermoeden, dat zij nog in dit eigen uur op vreeselijke wijze van elkaar gescheidén zouden wor den en dat deze dag het beginpunt zou zijn eener lange reeks van rampen en smarten." Het bovenstaande is voldoende om het gehalte van de hier geboden lectuur te kenschetsen. Uit niets blijkt, dat men hier te doen heeft met een religieuzen invloed, met een veredelend streven. Integendeel. Blijkens deze eerste aflevering is „Misdaad en Boete" in opzet een rooversverhaal, niets beter dan degene, welke zij heet te moeten verdringen. Het is aan deze gelijk en gelijkvormig. De titel is> even speculatief, de hoofdjes der hoofdstukken zijn even „pakkend. (De Roode Bloedhond, Ontvoering dér Prinses, In het Roovershol, Reddeloos verloren, Martelaar voor het Biechtgeheim de uitgeefster vermeldt om te doen blijken dat 't verhaal „buitengewoon roerend1 en aan grijpend zal zijn" 5 hoofdstukken van de 27), de taal is even gezwollen en onnatuurlijk, de inhoud even prik kelend en onzinnig als van den verderfelijken col- portage-roman. Ja -de voor- en na-woorden van uitgeefster en schrijver gelijken op aanbevelingen van dezen. In een prospectus van een echten colportage- rcman, getiteld „Liliane, de Wees van Rothenburg of het ongelukkige offer eener schoone zondares" las men indertijd: „Zwaar rust de druk des tijds op arm en rijk. Hoe „meer nu deze druk gevoeld wordrt, des te sterker „wordt het verlangen naar geestelijke ontspanning, „die men vooral bij het grootste gedeelte onzer „maatschappij niet bij vr'oolijke feesten, doch in den familiekring, onder het genot van goede, „boeiende lektuur vindt." „De uitgevers van dit werk zullen er prijs op stel- „len, het geachte publiek lektuur van het beste ge- „halte aan te bieden." Eén verschil merkten we op in den prijs. Terwijl bijv. De geluksvogel verscheen in 96, de stiefmoeder in 80, de bruid van Venetië in 120 afle veringen a 10 cents en „de ongelukkige vrouw of le vend ingemetseld" in 90 a 7%cent per aflevering, is „misdaad en boete" in 27 afleveringen van 3 cents per stuk compleet. Men stelle zich nu echter voor, dat er 250.000 boek jes over bet geheele land worden verspreid. Leiden deze tot abonnementen, dan wordt er door het onont wikkelde niet-bezittende deel van het Nederlandsche volk want dit leest en koopt zulke lectuur 202.500 uitgegeven. Wat zou er reeds voor de helft een dergelijk bedrag niet verbazend veel gedaan kun nen worden ter oplossing van de moeielijke kwestie der volkslectuur Verder dient men te bedenken, dat zulke lectuur niet in hoofdzaak komt onder de oogen van menschen, die om den onzin smakelijk kunnen lachen, maar wordt gekocht en verslonden door lezers, die er niet kritisch tegenover staan, op wier fantazie het nadee- lig kan werken. Zelfs wordt het verhaal gewenscht in handen van kinderen, in wier hoofden het zoo licht een ziekelijke en gevaarlijke gedachtenwereld kan doen ontstaan. De bewijzen daarvan liggen voor het grijpen. Wij herinneren slechts aan het klassieke voorbeeld, dat zich indertijd te Schagen heeft afge speeld, waarbij de beklaagde bij zijn verhooren er kende, dat de gedachte aan de vreeselijke door hem bedreven misdaden bij hem was opgekomen bij de le zing van schelmenromans. Wenscht men een actueeler voorbeeld, dan zouden we willen wijzen op Luik, waar jongens* dezen zomer „een bende der maaiers van den dood" hadden ge vormd, die de burgers brieven in den vorm van doods aankondigingen met zeis-, doodskop, revolvers en der gelijke attributen zonden, en die daartoe gekomen wa ren door opwindende rooversverhalen. Maar zelfs hij, die ondanks de voorbeelden, niet overtuigd is van het kwaad dezer lectuur, zal het toch als minderwaardig moeten bestempelen, als stellig niet behoorend in handen van kinderen. Juist omdat wij elke poging om goede volkslectuur te verschaffen van harte zullen toejuichen en gaarne willen bevorderen, waarschuwen we tegen de versprei ding van dit colportage-verhaal, gaan we tegen de mooie woorden van aanbeveling van uitgeefster en schrijver vierkant in, raden we onze lezers aan hun geld niet te verspillen aan deze lectuur, die, blijkens dit eerste deeltje, al even erg is als het kwaad, waar tegen het als tegengift -notabene onder de leuze „Voor God en Vaderlandf' in den handel gebracht en aangeprezen wordt. EERSTE KAMER. In de vergadering van gisteren was aan de orde het wetsontwerp tot wijziging van eenige artikelen van de Burgerlijke Pensioenwet. De heer R e 11 (V.L.) opperde verschillende beden kingen. Hij betreurde dat de Minister niet is inge gaan op het denkbeeld om een Oentralen Raad van Beroep aan te wijzen om in hoogste instantie om trent pensioenzaken te beslissen. Ook meende spreker, dat wij met betrekking tot het waarborgen van de rechten van belanghebbenden er met dit ontwerp, waarbij het hoofd van het daarbij betrpkken Departement wordt uitgeschakeld, in pen sioen-aangelegenheden eerder zijn achteruit- dan voor uitgegaan. Dit moge leidten tot spoedige beslissingen, maar het geeft den belanghebbenden niet een beteren waarborg voor deugdelijkheid der beslissing, en dit is toch de hoofdzaak. Echter, nu de Minister eene meer doortastende her ziening van de Pensioenwet' heeft toegezegd, zal spre- kei' thans over zijne bezwaren heenstappen. De Minister van Financiën, de heer Kolkman, betoogde dat het ontwerp van hoogst onscliuldigen aard is en alleen bedoelt een einde te maken aan onnoodigen omslag, zonder in het minst te schaden de rechten van belanghebbenden. Tegenover den heer Roëll betoogde de Minister, dat in alle gevallen van verschil van meening tusschen het Departement van Financiën en den Pensioenraad dus ook in het geval van ontkennen van recht op pensioen beroep openstaat op den Raad van State, welk college zich niet incompetent mag verklaren. Dit ontwerp doet niets af aan de zekerheid van den pensioen-gerechtigde. Het ontwerp werd goedgekeurd evenals de compta- biliteits-wetten voor West-Indië die daarna aan de orde komen. Het wetsontwerp tot terugbrenging van particulie re landen op Java tot staatsdomein wordt het eerst besproken door den heer W aller (A.-R.), die steu nend op het gezag van verschillende schrijvers de uit oefening van souvereine rechten door particulieren af keurt. De opheffing dier rechten behoort z. i. te ge schieden op de wijze door de regeering voorgesteld, welke zal leiden tot verbetering der toestanden op die landen. De kosten van die opheffing zullen groot zijn, doch wij verhoogen daardoor ons aanzien als ko loniale mogendheid. De heer van Hierop (L.) vraagt, of bij ordon nantie ook de souvereine rechten van den landheer kunnen worden onteigend' krachtens de voorgestelde wet. Spr. wijst op de groote duurte Van de terugbrenging van particuliere landen onder staatsdomein. Hierop moet de Kamer letten, al is de Minister van Koloniën ook zijn eigen minister van financiën. Voorts vraagt spr. naar de verdere maatregelen, die de Minister zal nemen ten opzichte van particu liere landen en dringt aan op de opheffing van hee rendiensten op die landen wegens hun onwettigheid. De heer Laan (L.) sluit zich aan bij het betoog van den heer WalTer en acht het ontwerp een goede politiek, waarbij hij echter voorzichtigheid in de uit gaven aanraadt. De Minister van Koloniën, mr. d' e Waal M a- 1 e f ij t, verdedigt zijn ontwerp door te wijzen op de verkeerdheden van het tegenwoordig stelsel, dat o. a. de particuliere landen buiten de agrarische wetgeving houdt en den landheer toelaat straffeloos de hem toe gekende rechten te overtreden. Terugbrenging onder staatsdomein is daartoe het eenige middel. De Regeering heeft geen algemeen plan tot ont eigening. Het feit, dat de regeering thans1 onteige nen kan, zal den landheeren aanmanen de toestanden op hunne landen te verbeteren. De Minister wijst er op, dat meer Hederlandsch ka pitaal naar Indlë moet vloeien, wil men den vreem deling weerstaan. Zoolang dat niet in voldoende ma te het geval is, blijft voor de Regeering niets over dan 'een wetsontwerp in te dienen, dat haar de bevoegdheid geeft particuliere landen te onteigenen vóór zij in vreemde handen komen. Op de vraag, of ook de souvereine rechten kunnen worden onteigend, evenals de landen, antwoordt de Minister, dat dit een kwestie zonder belang is en de onteigening van die rechten geen ontevredenheid kan wekken bij de eigenaars. Wat de heerendiensten betreft, wil de Minister trapsgewijze komen tot vermindering daarvan. Het wetsontwerp wordt 'zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. Daarna komt aan de orde het wetsontwerp tot re geling van de Banken van leening, waarbij mr. Van I. e e u w e n (L.) verschillende bepalingen aan crL tiek onderwierp. Dat Ged. Staten zullen beoordeelen, of er in een gemeente behoefte is aan een bank van leening, acht te spr. een ernstige aanranding van de autonomie der gemeenten. De heer Tjarda van Starkenborg (L.) sluit zich hierbij aan. Het debat werd gesloten en het ontwerp met 23 te gen 4 stemmen aangenomen. De vergadering wordt verdaagd, vermoedelijk tot de voorlaatste week van deze maand'. DE WOHIKGEH VAH DE COMM. DER KOHIHGIH. Volgens een verleden week uit 's-Gravenhaga geko men bericht zou de Regeering in onderhandeling zijn getreden met de provinciale besturen, ten einde de woningen van de commissarissen der Koningin, voor zoo verre niet reeds aan het Rijk toebehoorende, van de provinciën in eigendom over te nemen. Men doet ons echter opmerken, dat ten aanzien van de provincie Friesland casu quo een andere weg zal moeten worden bewandeld. De woning van den commissaris der Koningin in de provincie is heb voormalig Koninklijk Paleis te Leeuwarden. Ruim 25 jaar geleden stond Koning Willem III dat Paleis aan het Rijk ten gebruike af, n.l. om het voor woning van zijn commissaris in Fries land te doen inrichten. Het eigendom bleef echter aan den Koning en ging na diens overlijden, aan zijn eenig kind, de Koningin, over. Ten einde het voormalig Koninklijk Paleis te Leeuwarden in eigendom' te verkrijgen, zal de Regee ring zich mitsdien tot de Koningin hebben te wenden. (Hbld.) GEMENGD NIEUWS. DE MOORD AAH DE HIKOLAAS WITSEHKA- DE TE AMSTERDAM. Bovengenoemde zaak tegen het dienstmeisje Imke Beetsma en haar vriend Ronner werd gisteren voort gezet. Hadat verschillende getuigen gehoord waren, kwamen aan 't woord de door de verdediging als ge tuigen opgeroepen familieleden van de overleden me vrouw Winia, die het slachtoffer in het Wilhelmina- gasthuis aan den vooravond van haar overlijden be zochten. Het eerst komt mej. M. A. O. Rameau Winia, zus ter van den overledene, wonende te 's-Gravenhage. Deze heeft, zoodra zij de droeve tijding vernam, zich naar Amsterdam begeven, Ook op den 27en Februari, den dag vóór haar overlijden, heeft zij haar zuster be zocht. Dien dag zelfs tweemaal. Zij was toen vrijwel bij kennis. Hu en dan was zij even weg. „Ik krijg sterretjes voor mijn oogen, ik kan niet meer spreken," zeide zij dan. In een helder oogenblik vertelde zij, dat de aanslag was bedreven do. twee vermomde mannen, die om haar geld vroegen. „Maar zuster," zoo zeide mej. Winia tot het slachtoffer, „weet je dat nu wel zeker?" En zoo vervolgde getuige haar ver haal toen las ik haar. een stuk voor uit de krant. „Dat begrijp ik niet," zeide mevr. Winia. „Maar zus ter," zeide ik toen, „weet je dat Imke een vrijer had?" „Heen," zeide ze, „dat wist ik niet." En zij vertelde dan, dat de twee vermomde mannen gezegd hadden, dat zij haar geld wilden hebben. Zij haalde d'e sleutels van onder d'r kussens en zeide: „Br zal het halen." Van die gelegenheid maakte het slachtoffer gebruik, om naar de voorkamer te gaan en het venster open te rukken, met het bekent^ gevolg. Dit verhaal van mej. Winia verwekte, zooals te be grijpen is, heel wat sensatie. De getuige vervolgt haar verhaal: M'n zuster zeide, dat ze de stem van een der mannen herkend! had. Dat was die van A. Visscher, een neef van ons. President: Het is reeds gebleken, dat het onmoge lijk die persoon geweest kan zijn. yertelt, u eens, welke, indruk maakte het op uw zuster, toen u het verhaal uit de krant voorlas? Getuige mej. Winia: Zij zeide, het kon niet. Want Imke had nooit een vrijer gehad. President: Heeft die neef van u iets gemeen met den bekl. Ronner? Getuige mej. Winia: Mijn neef is blond. M'n zuster en ik hadden hem in 8 jaar niet gezien. Verdediger, mr. Muiier Massis. Heeft mevrouw Winia niet uitdrukkelijk gezegd, dat Imke Beetsma niet schuldig kan zijn aan den moord? Getuige: Zij haalde de schouders maar op, toen ik het stuk uit de krant voorlas. Ten slotte zeide. zij „Ga nou weg, ik heb slaap!"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 1