DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. BLOOKER's CACAO; De Heidemolen. DAALDERS Honderd en twaalfde Jaargang. 1910. V R IJ D A O 11 NOVEMBER. Een jongensrepubliek. FEUILLETON BINNENLAND. No. 266 Nationale Militie» Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl, Afzondei lijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Oproeping in werkeüjken dienst AL&MAARSGHE COURANT. VRAAG, in plaats van losse cacao of poederchocolade, BUSSEN gij betaalt minder en krijgt betere kwaliteit. vierkante bussen van Ys ons 10 ets. ft tt 1 ons 18 Ys Pond 42Y, m 1 pond 80 tt tt ,t 2 pond 150 De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR gelast, krachtens bekomen aanschrijving, de onder staande verlofgangers, binnen deze gemeente in het register van verlofgangers der Nationale Militie in geschreven, om zich, ingevolge art. 109 der Militie- wet 1901, 's nam. vóór 4 uur, bij hun korps te vervoe gen als volgt: 4e Regiment Vesting-Artillerie, lichting 1910, gar nizoen Helder: 1 December 1910: PIETER MEUTER, JOHAN NES DE MOEL, JACOB MOLENAAR. 10e Regiment Infanterie, 3e bat., lichting 1910, gar nizoen Haarlem: 1 December 1910: JACOB SCHOORL. 10e Regiment Infanterie, le bat., lichting 1910, garnizoen Hoorn: 1 December 1910: GERARDUS BOOTS. 7e Regiment Infanterie, 4e bat-., lichting 1910, gar nizoen Amsterdam: 1 December 1910: DIRK WINKEL. DIRK NICO- I.AAS DE LOUW, JACOB JAN WILLEM SCHUT. Voor zooveel de miliciens door ziekte of om eene andere reden niet tot $eii werkeüjken dienst kunnen overgaan, worden zij verzocht daarvan, vóór het tijd stip voor de opkomst bepaald, ter gemeente-secretarie mededeeling te doen. De Burgemeester voornoemd, O. RIPPING. Alkmaar, 10 November 1910. Zij zijn niet nieuw, de berichten over de jongens republiek in Freeville in den staat New-York. Doch zij komen in den laatsten tijd met grooter volledigheid en met een zekere taaiheid, die doet denken aan re clame. Trouwens het schijnt, dat er plannen bestaan om ook elders met die- nieuwe opvoedingsmethode een Roman aaar het Duitsch van OSWALD BERGENER. 3)9 „Ik beloof je dat ik soms een aanval op den heide molen zal wagen. Geheel onverwacht." „Je kondt veel beter hier maar blijven." „Neen, laat mij gaan. Je weet toch dat ik daar wezen moet." „Maar Roland, als je dan bij ons geweest bent, dan moet je in den nacht terug wat kan je dan al niet overkomen 1" „Och wat! Ben jij nu een dappere jagersvrouw. Hoe moet dat dan later worden? Wat zal je dan vaak in angst zitten als ik uit moet, het bosch in!" „Het lot van mijn zuster heeft mij zoo angstig ge maakt, Roland", klaagde zij, maar hij lachte haar uit. „Wees niet boos, Roland het is omdat ik zooveel van je houd." Hij nam haar nogmaals in zijn armen en zong over moedig, zoodat zijn volle stem luid door het bosch klonkt»- „Kampiere oft zur Winterzeit In Sturm und Wetternacht, Ilab überreift und überschneit Den Stein zum Bett gemacht. Auf Dornen schlief ich wie auf Flaum Vom Nordwind unberührt; Und dennoch hat die harte Brust Die Liebe auch gespiirt Een troep raven vloog krassend1 op om de tijding van de geheime liefde in het dal overal te verkondi gen in hun taal. De houtduif koerde er bijdat deed aan orgelbegeleiding van den zang denken. De vink sloeg lustig den triangel. En de dennenmees fluis terde, verschrikt van zooveel gerucht: pst! pst! i proeve te nemen. Waar nu bijna elke 14 dagen een j nieuwe methode wordt uitgevonden, behoort men i daartegenover een gezonde hoeveelheid scepsis te hou- j den doch zich ook te wachten voor een conservatisme, t dat geboren is uit afkeer van alle nieuwigheden. Men weet wat de nieuwe beweging wil: de verwaar- S loosde jongens (en meisjes) uit de achterbuurten der groote steden in een eigen gemeenschap op het land onder eigen tucht te brengen. De methode is gevonden door zekeren William j George, een Nieuw-Yorksch handelsman met een goed 1 hart, die in 1890, begaan met het lot der in boosheid opgroeiende grootestads-jeugd, eenige van die kinde- ren 's zomers op zijn landgoed buiten nam. In het eerst had hij er slechts verdriet van. Al beter ging het toen hij ze tegen flink loon aan het werk zette. Toen er kwesties rezen, besloot hij die uit te laten maken door een scheidsgerecht van die jongens. Met dat scheidsgerecht, dat weldra in een geregeld discipli naire rechtbank was veranderd, had hij zooveel suc ces, dat hij in 1895 besloot de jongens geheel voor zichzelf te laten werken en hen geheel zichzelf te la ten besturen. Hij liet de jongelui een republiek - op richten, waar de jongen hun eigen president, rechter en alle functionarissen en opzichters mochten kiezen. Zij bouwden hun eigen woonhuizen, hun warenhuis, hun club. Zij bebouwen hun eigen land (400 acres), hebben 40 koeien en 6 span paarden, kortom de repu bliek functionneert vrijwel volledig en drijft ook de zaken. Zij betaalt haar burgers met een weekloon van 2.50 tot 8 dollar naar gelang van ijver en bekwaam heid. Zij krijgen dat geld niet in handen dan voor een gedeelte in republikeinsch alluminium geld, dat natuurlijk alleen binnen de grenzen van dit republiek- je geldt. Gaan zij gelijk voorgeschreven is op hun 21ste jaar weg, dan krijgen zij mee wat van hun loon is achtergehouden en kunnen zij, wat zij aan eigen geld hebben overgehouden, gewisseld krijgen in Amerikaansch geld. Overigens schijnt de republiek ook op dit gebied op grootere Staten lijkend niet haar geld niet uit te kunnen komen. Zij moet geldl van buiten hebben, dat als weldadigheidsgeld ruim toevloeit. Er wordt natuurlijk hoog opgegeven van de resul taten van dit nieuwe systeem. Men spreekt van een zegenrijke ontdekking, die naast de gestichts- en de gezinsopvoeding een derde wijze van opvoeding aan het licht heeft gebracht. En men komt met een heele reeks resultaten aandragen ten betooge, dat de kin deren uit deze republiek naderhand in het leven zoo goed terecht zijn gekomen. Het ligt voor de hand, dat men eenerzijds niet over voldoende materiaal beschikt om dit afdoende te kun nen uitmaken, waar de heele proef nog slechts 15 jaar duurt en de oudste republikein nog slechts 10 jaar zijn republiek verlaten kan hebben. Anderzijds moet men natuurlijk voorzichtig zijn met- zulke sen- sationeele proefnemingen. Men kan niet nagaan wat in de berichten niets dan reclame is. Men zou verder moeten weten, of er bij de keuze van de naar buiten te brengen jongelui al niet de neiging heeft voorge zeten om alleen de beste te nemen. En dan moet men er altijd mee rekenen, dat de voorstanders van zulk een idee in hun ijver voor dat idee, veelal opzettelijk «f onopzettelijk, de resultaten in een te voordeeüg licht plaatsen. Bovendien zijn onze berichten nog te onnauwkeurig. Men weet dat er nu ongeveer 200 kin deren in Freeville geweest zijn. Men weet ook dat er meisjes bij waren. Doch of en hoe hier coëducatie werd toegepast, is niet bekend. En evenmin is na tuurlijk bekend welk indirect aandeel de volwassene beschermers gehad hebben in den gang van zaken. Wel weten wij, dat de burgers geregeld de school be zoeken en dat mee als het belangrijkste van de inrich ting de rechtspraak en de strafvoltrekking wordt be schouwd. Nu ligt voor de hand, wat het voordeel van deze in stelling is. De jongen leert sociaal gevoelen. Hij zal als van zelf begrijpen hoe noodig het is, dat de ge meenschap gezag' heeft en dat gezag krachtig uitoe fent, Hij zal bovendien zijn verantwoordelijkheid als staatsburger beter leeren inzien, dan wanneer die verantwoordelijkheid, als in den gewonen staat, door de massa vrijwel onnaspeurbaar wordt. Ook zal er een hevige wedijver tusschen de jongens ontstaan, omdat zij zullen begrijpen, dat gróoter bekwaamheid, handigheid, ijver direct leidt tot meer verdiensten en meer aanzien. Doch de kwade instincten, de verkeerde aanleg van velen zullen niet als door een tooverwoord bij de gren zen van de republiek afvallen. En de opvoeders, de onderwijzers zullen, dunkt ons, groote moeite hebben met eenigen invloed te krijgen op deze jeugdige bur gers, die zichzelf uit den aard der zaak zeer zullen gevoelen. Ook is het gevaar groot, dat ook in dit mi- niatuurstaatje de politiek spoedig leidt tot verderf, tot corruptie en omkooping, tot partijdigheid van de .machthebbenden. En eigenlijk is dit leven in die na- maak-republiek toch wel onecht, ten slotte zal het den jongelui toch niet zoo gemakkelijk vallen om zich na het verlaten dezer republiek weer in den grooten staat thuis te gevoelen. Nu afgezien nog van de bizondere moeielijkheden voor die jongens, die in de republiek een lioogere positie of een post van vertrouwen be kleed hebben. Ten slotte ontbreekt toch ook in dit systeem de goede invloed van het gezin, waarvan men tegenwoor dig terecht zooveel verwacht, voor de opvoeding der verwaarloosde jeugd. Wij zouden dan ook geneigd zijn alles wat er over de republiek gemeld" wordt, niet dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving te aan vaarden, al ontkennen wij niet dat er in deze proef neming zeker heel veel aardigs is. IV. Vierentwintig uur later had Hagenloh in de een zaamste aller heideherbergen, de eenige vrije kamer, achter in het huis, voor eenige weken gehuurd. Op de plek waar deze herberg stond, kwamen eeni ge hoofdwegen, die door het woud liepen, samen. Ook enkele voetpaden kruisten hier elkaar. Voor de her berg was een grasveldje. Hier stonden eenige tafels en groene banken onder een reusachtigen eik. Hier kwamen de arbeiders uit het woud uitrusten, hier za ten vloekende voerlui, die in de herberg hun paarden even lieten voederen, hier dronk de brievenbesteller, die urenlange wandelingen moest maken, een verster kend glas bier, hier kwamen allerlei spitsboeven drin ken of hun brood met worst eten, dat zij op de tafels met groote zakmessen sneden. In de gelagkamer werden de vuile, vaak gebruikte speelkaarten voor den dag gehaald. Dan werd er ge speeld, terwijl zonder ophouden op den grond werd ge spuwd en veel bier werd gedronken. Het gesprek liep over de geschiedenissen uit het woud, een griezelige kroniek. Ook de moord, die in de laatste jaren zoo druk was besproken, was vaak een onderwerp van dis cussie. En toch hoe vredig steeg de blauw rook op uit den nederigen schoorsteen, die zich tusschen de hoo rnen verhief. Hoe poëtisch lag daar het huisje met de roode muren en het kleine tuintje, geheel omgeven door statige, hooge boomen, die beschermend neerza gen op het oude dak. En hoe mooi was dikwijls de be lichting van de oude herberg als de zon door de boo men heen door de vensters trachtte te gluren voor al als avondrood alles in fantastischen gloed zette. Maar ook in den morgen was het hier een heerlijk plekje. Hagenloh althans was geheel in verrukking toen hij voor het eerst onder den grooten eik zich aan de tafel zette om zijn koffie te drinken. Aan een boomtak in den tuin was een windharp opgehangen en het morgenkoeltje dat spelend over de snaren gleed ontlokte daaraan een melancholiek ae- eoord. TWEEDE KAMER. Bij de gisteren voortgezette algemeene beschouwin gen over de Indische Begrooting voor 1909 was de heer Thomson (u.-l.) van oordeel, dat in het Yoorloopig Verslag niet scherp genoeg is aangegeven, wat in Indië wordt gedacht en gesproken over het op treden van den Gouv.-Generaal. Gezegd wordt en in alle bladen van beteekenis in Indië wordt ronduit ge zegd, dat meh staat aan het begin eener periode van koloniaal'clericalisme. De voortreffelijke rede van den heer Colijn, waarin van diens standpunt kritiek werd geoefend op de bekende circulaires, heeft spr. met ge noegen aangehoord. Reeds in de z.g. troonrede van den Gouv.-Generaal vond men de sporen van wat la ter duidelijk aan den dag kwam. De uitlating, dat de overheid Gods dienaresse ie, kan voor een atheïst niet aannemelijk zijn. In deze lijn waren de circulaires, door den heer Idenburg uitgevaardigd. Wat de heer Colijn daaromtrent zei - dat men bij deze dingen zeer zacht en geleidelijk moet te werk gaan was spreker in hooge mate sympathiek. Spr. drong aan op volledige openbaarmaking van de rapporten van den heer Liefrinck. Gedeeltelijke open baarmaking geeft de strekking van het geheel niet goed weer. Spr. onderwerpt vervolgens het gevoerde Atjeh-beleid aan critiek. De heer Bos (V. D.) spreekt de meening uit, dat een specifieke Indische welvaartspolitiek niet bestaat. De grondbeginselen van welvaartsbevordering ver schillen niet hier en in Indië. Men dient echter reke ning te houden met verschillen van ras en ontwikke ling. Wij moeten ook in Indië streven naar snelle en krachtige oeconomische ontwikkeling. De Kamer kan daaruit niet beoordeelen of uitgaven mogen worden gedaan of moeten worden nagelaten. Men mist het in zicht in de resultaten van de bedrijven. Spr. dringt aan op decentralisatie in het bestuurs systeem, met name op decentralisatie ten aanzien van de verantwoordelijkheid. Toevloeiing van kapitaal is noodig voor den staat. Hieromtrent stelt de regeering teleur. Wij hebben In dische leeningen noodig en wijziging van de financi- eele verhouding tusschen Indië en Nederland, doch de regeering talmt. Spr. behandelt ten slotte de Zondagsrust-circulairen. De heer Vliegen (S. D. A. P.) stelt tegenover de kapitalistische politiek der anderen de politiek zij ner partij, die er op uit is, Indië zoo spoedig mogelijk zelfstandig te maken. Hij dringt aan op arbeidersbe scherming. Hij komt op tegen de gevoerde Atjeh-poli- tiek. Voor de ontwikkeling van de inlanders is geld toe gestaan, maar de regeering gebruikt het niet. Spr. protesteert daar tegen. Spr. dringt aan op ontwikkeling van de inlandsch» industrie. Vervolgens bestrijdt spr. het cristianiseeren der in- landsche bevolking uit politieke overwegingen. De heer T y d e m a n bespreekt de Zondagsrust circulaire van den G.-G. Spr. is bevreesd voor over brenging van de antithese naar Indië. De circulair» laat de persoonlijke overtuiging der ambtenaren niet ongedeerd. Spr. vreest ook, dat de circulaire het aan zien van ons gezag tegenover de bevolking niet zal verhoogd hebben, en licht deze meening toe. De circulaire tast de geloofsvrijheid van den inlan der aan, en brengt ons bestuursbeleid op een terrein waar het niet wezen moet. De minister van koloniën verdedigd» de geheimhouding der Atjehrapporten in het belang van de onbevangenheid der adviseurs. Het interneeren van aanzienlijke vrouwen en kinderen is slechts twee maal toegepast, om pressie uit te oefenen op vluchte lingen. Op de sterkte en indeeling der patrouilles op Atjeh wil de Minister geen invloed uitoefenen. Yoor een hoofdenschool is de plaats nog niet aangewezen. Voor de samenstelling van een Atjehsch woordenboek had de Minister op dit oogenblik geen gesehikt taalgeleerde. Heden om half elf voortzetting. VENTEN OP ZONDAG. Het Raadslid mr. B. E. Asscher zal, nu den Hooge» Raad art. 48 van de politieverordening (luid venten op Zondag) bindend heeft verklaard, in overleg wxgf den heer Ter Haar een voorstel tot wijziging van het artikel indienen, om zoo mogelijk een mildere bepaling te verkrijgen. De knappe meid van den herbergier stond voor hem en zette een grooten kop koffie, brood, ham en zout voor hem neer. Toen hij haar oplettend aanzag, sloeg zij schuw de oogen neer. „Kijk daar!" riep hij verbaasd. „Dat is dan toch merkwaardig- bent u niet hetzelfde meisje dat mij in Espenwiese eens de deur opendeed1 van de pastorie. Vergis ik mij of bent ge werkelijk de dochter van Kuurrhahn uit het heidedal?" „Sinds wanneer bent u hier?" vroeg hij, daar hij geen antwoord kreeg. „Sinds Nieuwjaar." „En waarom bent ge niet in de pastorie van Espen wiese gebleven?" In plaats van antwoord te geven, zette zij een boos gezicht, Verdriet en wantrouwen sprak er uit haar mooi gezicht. Daarop veranderde haar gelaatsuitdrukking weer. Met groote zorg begon zij het ontbijt op de tafel te rangschikken alsof zij blij was iemand te kunnen be dienen die haar niets kwaads deed of onhebbelijks zei. Het gelukte hem niet haar aan het praten te bren gen. Even later ging zij zwijgend de herberg weer bin nen. Onder de arbeiders die onder Hagenloh's leiding hier in het bosch werkten was er een, al oud, mager en wat gebogen van gestalte, die zich onderscheidde van de anderen. Hij had in zijn jeugd op zee gevaren en was dus verder geweest dan de meeste bewoners van deze streek, die nooit ergens anders dan in dit bosch- en heideland vertoeft hadden. Het was een man van nadenkend karakter. Hagenloh sprak graag met hem. Hij was een ver familielid van Knurrhahn en zoo lag het voor de hand dat zij spoedig over dezen en zijn dochter Pechlena aan 't praten geraakten. De man vertelde eerst een en ander van Knurr- hahn's vrouw. Zij was al spoedig na hun huwelijk ziek geworden. Toen ze, na een langen tijd bedlegerig te zijn geweest, eindelijk weer op de been was, zag ze er akelig uit en was zoo krom als een door den storm gebogen boom. Kwaadsprekende menschen zeiden VRIJSTELLING VAN PERSONEELE BELAS TING. „Bij resolutie van den Minister van Financiën is be paald, dat vrijstelling van personeele belasting wordt genoten wegens het gebruiken van perceelen, waarin, bij gebrek aan genoegzame ruimte in de kazerne mili tairen beneden den rang van officier door en voor re kening van het Rijk worden gekazerneerd. Aanspraak op kazerneering hebben alleen die vrij willig dienende militairen bij de wapens, korpsen en dat Peter Knurrhahn het gezegde: wie zijn vrouw lief heeft die kastijdt haar, in praktijk had gebracht. Hij zou haar op een Zondag de ruggegraat stuk geslagen hebben. Dat was de droevige inleiding van de geschiedenis van de familie Knurrhahn die de oude werkman Leh- mann aan Hagenloh in bedachtzame woorden vertelde. De arme vrouw had het niet lang meer uitgehou den en toen zij Lena het leven had geschonken, stierf zij. In haar graf te Altheide lag zij rustiger dan z» het ooit in de hut van Knurrhahn had gehad. En ze ker was de vrouw, een zuster van den verteller, naar zijn meening, naar den hemel gegaan, want zij had verschrikkelijk geleden en was onder dat alles toeh deugdzaam gebleven. De kleine Pechlena was opgegroeid onder de zorg van de grootmoeder. En hoe grooter zij werd, des t» meer slaag kreeg zij van haar vader. „Wat een verbeeldingskracht heeft dat kind", zei de schoolmeester eens, „zij is vol van naïve gedachten. Zij gaat voort als in een sprookjeswereld en in niets heeft zij zooveel pleizier als in bloemen, kleuren en mooie platen. Ik heb haar eens tegen een vrouw hoo- ren zeggen dat als zij thuis kwam de haan door den mist haar toeriep: Kukeleku! kleine Pechlena, waar ben je nu?" Toen zij nog ouder was en haar vader haar steeds erger begon te mishandelen, zooals hij het ook haar moeder gedaan had, verhuurde zij zich stilletjes als dienstbode in de pastorie van Espenwiese. Op een nacht liep ze bij haar vader weg en trok door de duis ternis en nevel naar Espenwiese. Hier vond zij wat haar naar vriendelijkheid ea zachtheid verlangend hart verlangde. Het was hier vroolijk in huis en voor slaag behoefde ze niet langer bevreesd te zijn. Wat nog nooit gebeurd was, dat ge beurde hier: Pechlena begon te zingen. Tal van oude liederen kende ze, die zong ze nu. Ze leerde ze aan de kinderen in de pastorie, aan Frits die op de latijnsch» school ging in Griintanne, ze leerde ze aan de stille, altijd in gedachten verzonken Lise en ook aan ia vroolijke, altijd neuriënde Greta zong ze ze voor. (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 1