DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 288 Honderd en twaalfde Jaargang. 1910. WOENSDAG 7 DECEMBER FEUILLETON. Een kiesefce mending. ^BINNENLAND. Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,— Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. HIT HET ZWEEDSCH, VAK TOR HERBERG. ALKMAARSCHE COURANT. ALKMAAR, 7 December. Toujours lui! Altijd -hij aldus luidt, de titel van een boekje met karikaturen, dat een paar jaren geleden in Parijs het licht zag. Met die „hij" werd bedoeld de Duitsche Keizer, die inderdaad verbazend veel van zich doet spréken. Gisteren nog werd in het Nederlandsche parlement zijn naam genoemd: de heer Van Idsinga zeide, dat hij groote sympathie gevoelde voor den Duitschen Keizer, welke nog was toegenomen na diens rede van Königsberg. De Keizer heeft dan ook tal van sympathieke eigenschappen maar ook de nadeelen ervan. Hij is wat al te veelzijdig en het schijnt, dat hij vroeger in die. meening al te zeer is gesterkt, Hij kende twaalf ambachten en nog meer. Hij wierp zich op als raad gever in zaken van kunst en wetenschap. Hij dichtte, hij schilderde, hij. maar wat deed hij niet? In den laatsten tijd hebben wij niet zooveel van zijn veelzijdigheid gehoord. Sinds de historie van Philip van Eulenburg schijnt hij in njenig opzicht tot beter inzicht te zijn gekomen. Ook voor hem hebben gegol den de, woorden, die graaf Tolstoj aan den Tsaar schreef over de raadgevers, die toevallig of door al lerlei intriges in zijn nabijheid kwamen en alleen aan eigen behoud en eigen welstandi dachten. Door de Eulenburgkwestie is er een weefsel van bedrog en mis leiding gescheurd, waarin de Duitsche Keizer was verstrikt sindsdien ontvangt hij bijv. veel meer dan vroeger personen, die niet tot den adel van ge boorte, maar tot de aristocratie des geestes, tot den adel van den arbeid behooren. Hij houdt met hen bieravondjes, waarop hij met hen spreekt over techni sche zaken en dingen van den dag. Een enkelen keer schijnt echter de oude Adam nog wel eens boven te ko men. Zoo wordt verteld, dat hij niet zoo heel lang geleden bij een Amerikaansch scheepsbouwer een snelzeilend jacht wilde laten bouwen, maar daaraan de voorwaardé verbond, dat de kiel moest gebouwd worden naar zijn teekening. De Amerikaan was daar van evenwel niet gediend, „als ik een jacht bouw, bouw ik ook de kiel" zeide liij. De Keizer wendde zich van hem af, over den koop werd niet meer gesproken. Het jacht werd nu voor een Amerikaan gebouwd, die er bij de laatste zeilwedstrijden van Kiel alle prijzen mee won Dit is een enkel staaltje. In de politiek heeft de Keizer zich overigens en vooral sinds de historische Novemberdagen leeren matigen. Alleen heeft bij dit jaar zicli weer een oogenblik laten gaan en gesproken over zijn staatsrechterlijke positie op een wijze, welke de meerderheid van zijn volk niet sympathiek kan zijn. Vroeger kwamen dergelijke uitlatingen herhaaldelijk voor. Er zijn dezer dagen nog eens eenige van die merkwaardige uitingen in herinnering gebracht. Zoo zeide. de Keizer den 5den Maart bij een feestmaaltijd van den Brandenburgsclien provincialen landdag, na verklaard te hebben, dat hij zijn geheele positie en zijn taak beschouwde als hem door den Hemel te zijn 2) Daarop nu had de lector den heelen tijd zitten wachten, en ofschoon het niet van den kant kwam vanwaar hij 't g'ehoopt had te hooren, vergenoegde hij zich met de streelende instemming van al de anderen. Hij was bereidwillig genoeg om de opdracht te aan vaarden, maar zijn drukke werkzaamheden lieten hem geen tijd, om thans op reis te gaan en bovendien achtte hij liet beter, dat er iemand met den ouden lieer ging spreken, wiens beweeggronden niet- misduid konden worden, voor wien er n.l. geen familiebelangen bij op het spel stonden. Dat zou minder wantrouwen bij hem wekken. En nu wist hij werkelijk iemand, die als geknipt was voor dit zaakje, en dat was. „Oom Klaas! klonk het plotseling' in koor. De lector had het liever zelf willen zeggen, maar hij hernam spoedig het woord. Ja, hij bedoelde ook oom Klaas. Deze had meer in vloed op schoonvader dan iemand anders en 't was een prachtige gelegenheid voor hem, eens weer zijn arg'umenten tegen den huwelijksstaat uit te halen. De lector lachte een bescheiden lachje om zijn grap je, dat bijzonder goed werd opgenomen. Allen waren opeens vertroost en vol lioop en men besloot terstond een deputatie naar oom Klaas te zenden om. hem te overreden, de boodschap op zich te nemen. De lector en de fabrikant werdén hiertoe uitgekozen en terwijl zij zich op weg begaven met dat plechtige op het ge zicht, dat onafscheidelijk is van 't eenvoudigste alge- meene vertrouwen de lector waardig en gewichtig met een verstrooiden groet naar de kennissen, die hij ontmoette, de fabrikant met een vroolijker besef van zijn betc-ekenis schaarden de achterblijvenden zich om de koffietafel, met die eensgezindheid en dat ver geten van kleine persoonlijke grieven, die altijd het gevolg zijn van een gemeenschappelijk gevaar. opgelegd, dat hij in opdracht van een Hooger Wezen handelt, tegenover hetwelk hij eenmaal geroepen zal zijn, rekenschap af te leggen: „Hu, Brandenburgers, Uw markgraaf spreekt tot U, volgt hem door dik en du>n op alle wegen waarop hij U voeren zal." En een jaar later riep hij uit: „Brandenburgers, tot groote dingen zijn wij nog geroepen, en heerlijke dagen g'aat gij onder mijn leiding tegemoet." En niet lang' daarna verklaarde hij, dat zijn groot vader voorspoed gehad heeft, omdat hij onwankelbaar geloofde aan zijn, hem door God1 verleende waardig heid'. Had die grootvader in de middeneeuwen ge leefd, dan zou hij heilig verklaard1 zijn en pelgrims tochten zouden uit alle landen zijn gekomen, om bij zijn gebeente te bidden, In 1891 zeide de Keizer„De rede, die wij zooeven gehoord hebben, heeft op vaderlandslievende wijze, verguld met dichterlijke verheffing, de daden van mijn huis en de geschiedenis van ons volk in korte trekken geschetst. Ik geloof wel uit het hart van ieder uwer te spreken, als ik zeg, dat het twee omstandigheden geweest zijn, die het. mijn voorvaderen en mijn huis mogelijk gemaakt hebben, deze taak op deze wijze te volbrengen. De eene, de hoofdoorzaak is geweest, dat zij vroeger dan alle andere vorsten, en reeds in een tijd, toen dergelijke denkbeelden en gevoelens nog niet gangbaar waren, hun persoonlijke verantwoorde lijkheid tegen den Heer in den hemel voelden en ver dedigden. Twee jaar latei' verklaarde hij den voorspoed van zijn geslacht daaruit, „dat ieder vorst uit het huis der Ilohenzollerns zich van begin af bewust geweest is dat hij slechts stadhouder op aarde was, dat hij re kenschap af te leggen had van zijn werk voor een hoogeren Koning- en Meeste-r. Vandaar ook het rots vaste geloof aan de zending, die ieder mijner voorva deren vervulde." In 1901 zegt hij, dat de macht van Duitschland berust op het Godsvertrouwen zijner voorvaderen. In dat zelfde jaar schreef hij: „Bij Gods genade regeert de koning, en daarom is hij God alleen verantwoording schuldig.'' Deze. uitspraken bewijzen duidelijk dat de Keizer gevoelt, wat hij zegt. En als hij het niet zegt -dan is dat. enkel en alleen, omdat men hem terughoudend heid' oplegt, omdat, tegenover zijn wil steeds sterker komt te staan de wil des volks, die tegen het absolu tisme des Keizers ingaat. Zou het onder deze om standigheden niet gelukkig zijn, wanneer tusschen Keizer en volk een rijkskanselier werd geplaatst, die meer durf en meer kracht' bezit dan de tegenwoordi- ge. titularis? EERSTE KAMER. De burgemeester van 's-Gravenhage, baron Sweerts, heeft de benoeming tot lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal aangenomen en zijn geloofsbrieven aan dit college ingezonden. TWEEDE KAMER, In de vergadering van gisteren werd voortgegaan Het is nu inderdaad waar, dat, als de nood' voor ie mands deur staat, de vrienden zich er haastig voorbij spoeden, maar het is ook waar, dat er hier en daar mensShen zijn, aan wie alleen gedacht wordt in nood. Zulk een mensch was om Klaas; hij placht zelf te zeg gen, als er aan zijn deur geheld werd: „er is zeker weer iets mis" en hierin had hij meestal gelijk. Hij was een neef van den ouden landheer Wilmer, om wien de bovengenoemde familieraad belegd was. Als eenig kind had bij in heel jonge jaren een klein vermogen geërfd en men schreef aan deze vroegtijdige onafhankelijkheid een groot deel toe van de eigenaar digheden in z,ijn wezen en manier van doen. Nadat hij een paar jaar buitenslands had doorgebracht, ge durende welken tijd hij spoorloos verdwenen was voor zijn familie en vrienden men wist noch waar hij geweest was, noch wat hij uitgevoerd had, als gevolg waarvan de zonderlingste histories omtrent hem in omloop waren kwam hij heel onverwacht terug en begon te werken .voor zijn dokters-examen. Hij deed in ongewoon korten tijd zijn candidaats-examen in de medicijnen en zijn leermeesters en kameraden koester den de grootste verwachtingen omtrent hem, toen hij plotseling de studie er aan gaf en niet meer te overre den was, deze te voltooien. Hij zeide zelf, dat hij t-ot de ontdekking gekomen was, dat. de geneeskunde niets dan humbug was' en nu moest hij er niets meer van hebben. Desondanks kreeg hij na eenige welge-1 slaagde genezingen, welke hij toevallig en bijna tegen zijn wil volbracht had, zekeren naam en de patiënten begonnen naar hem toe te komen, vooral vrouwelijke. Toen was het, dat hij zich openbaarde als de onuit staanbare zonderling, waarvoor hij later altoos gehou den bleef. Hij kon zijn patiënten op de onbeschoftste manier behandelen, hun dingen zeggen, die men zelfs van zijn dokter niet hooren wil en hun kuren voor schrijven, die hen beleedigden door hun simpelen eenvoud. Zijn meest voorkomende diagnose was„in beeldingsziekte", veroorzaakt door te weinig bezig heid voor de hersenen, en het geneesmiddelzes uur strengen arbeid per dag. Op deze manier schrikte hij het grootste deel zijner patiënten af maar de en- met de beraadslaging over hoofdstuk III (Buitenland- sche Zaken) van de Staatsbegrooting voor het dienst jaar 1911. De minister van Buit'enlandsche Zaken, de heer De Marees van Swinderen, zette zijn Vrijdag middag afgebroken rede voort.. Spr. betuigde erkentelijkheid voor het in zijn beleid uitgesproken vertrouwen, in 't bijzonder tegenover de heeren De Beaufort e,n Van Nispen (Nijmegen). De betrekkingen met de mogendheden zijn van den meest viiendschappelijken aard. Met Frankrijk en Engeland o. a. is de verhouding van den allerbesten aard. De kans is. niet uitgesloten, dat ook hier van eerlang een zichtbaar blijk gegeven zal worden in den vorm als van het Belgische kon. bezoek. Ten aanzien van Duitschland ligt er een eervol jaar achter ons. Do minister behandelde nog' verschillende detail punten, en verdedigde daarbij de tijdelijke vereeniging van de gezantschapsposten te Madrid en te Lissabon. Voor een internationale universiteit voor volken recht voelde de minister niet; wel voor „lectures." Dit denkbeeld wordt op het oogenblik door eminente man nen op liet gebied van volkenrecht uitgewerkt. Het persbureau, aan liet departement te organisee- ren, is definitief opgegeven. Ten slotte legde die minister de verklaring af, dat de desorganisatie aan het departement gedurende de jaren 19011905 niet zoo erg geweest is. Er is uit dien tijd ge.en stuk voorhanden, dat thans de bewe gingsvrijheid1 der regeering vermindert, noch een stuk, waaruit afgeleid zou kunnen worden, dat aan de Sta ten-Generaal eenig wetsontwerp is ingediend, dat niet voortspruit uit behartiging van zuiver nationale be langen. Hierna, kwam de heer Hug en hol tz (S. D. A. P.) aan het woord voor repliek. Hij sprak zijn teleur stelling uit, dat de minister geen woord van afkeu ring over de houding van den heer Kuyper, de bron van alle moeilijkheden, heeft gesproken. Spr. stelde eene motie voor, aandringend, dat de moeilijkheden met het Duitsche rijk over de uitvoe ring van het vestigingsverdrag aan arbitrage zullen worden onderworpen. De zagk-Van Heeckeren verwekte bijzondere bewe ging in de Kamer. Onder groot rumoer hield de heer Patijn (IT. L.) een rede. Hij oefende daarbij uitvoerig kritiek uit op de houding' van dr. Kuyper. Diens af wezigheid hier bevreemd niet hem alleen. Dr. Kuyper gaat schuil achter zijn ambtsgeheim. Maar ongeroe pen, onverplicht mengde hij zich in De Standaard in de zaak-Van Heeckeren. En als hij dan niet verwij ten hoort, die elk ander onzer zou doen opvliegen als onder een kaakslag, verschuilt dr. Kuyper zich achter het ambtsgeheim. Dat laat spr. koel, maar dr. Kuyper behoefde daarom nog geen onwaarheid te schrijven in De Standaard. Dan vervolgt spr. aldus: „Ik beschuldig den driestarschrijver in de Standaard van 6 Juli in strijd met 'sland® belang in een hoogst ernstige aangelegenheid opzettelijk onwaar heid te hebben geschreven ten aanzien van de verkla ringen door den minister van Buitenlandsche Zaken in de Eerste Kamer afgelegd en zulks met het oog merk den indruk die 's Ministers woorden vestigden en ook beoogden te vestigen, te vervalschen." (Bewe ging). Vervolgens releveert spr. dr. Kuypers verklaring omtrent de onzekerheid waarin zon verkeerd hebben het Kabinet van 1901—1905 ten aanzien van het al of niet bestaan van eenige mededeeling van den Duit kelen die bleven hadden geen woorden genoeg om hem te prijzen. Onder de armen had hij nog de meeste praktijk men zei, omdat hij tegen hen kon optre den zooals hij verkoos, welke meening hij nooit eenige moeite deed te weerspreken. Een zijner kennissen had hem niettemin eens heel diep den hoed zien afnemen voor een armen straatwerker, en op de vraag wie dat was, tot antwoord gekregen„een van mijn allerbeste patiënten En zooals hij tegenover zijn patiënten was, was hij 't ook elders in zijn omgang; vooral zijne familie be klaagde zich steeds over zijn onbeleefdheid, 't Gevolg was, dat zijn conversatie zeer beperkt was; oom Klaas, zooals hij door jong en oud genoemd werd, was nu eenmaal iemand, dien men niet in gezelschappen gebruiken kon. Dit nam niet weg, dat men, zoodra er iets niet in orde.was, naai' oom Klaas ging en waar er hulp moge lijk was, kreeg men dan hulp, zij het ook met een paar bittere pillen op den koop toe. En. dit, 't zij het per soonlijk verdriet of meer algemeen© zorgen gold. Ja, hij had zelfs verscheiden malen en dan met een ver wonderlijken takt, dienst gedaan als bemiddelaar in familieoneenig'heden en, zonderling genoeg, was nie mand zóó ingewijd in de huiselijke omstandigheden van familie en kennissen als juist hij. Dat had hem juist afkeerig gemaakt van 't familieleven, beweerde hij, en hem het vaste besluit doen nemen, als jong gezel t( leven en te sterven. Nu v.as hij over de veertig, ofschoon hij een veel ouderen indruk maakte. Hij had- een eigenaardig voorkomenwie hem niet kenden hielden hem voor een ouden schipper hij had een echten «chippers- baard om kin en wangen, e.en grooten mond met prachtige witte tanden, echte roofdiertanden, maar die zijn lieele gezicht glans gaven als hij lachte; zach te, eenigszins zwaarmoedige oogen en een niet hoog, maar breed voorhoofd, met recht omhoog gestreken, weelderig haar. Dat haar was het eenige, wat hij verzorgde met een bijna kokette zorg; het rook altijd sterk naar eau de cologne trouwens, hij had in 't algemeen een zeker zwak voor welriekende geuren. sclien Keizer. „Ik beschuldig zegt spr. öf wel den driestar- schrijver ook ten dezen onwaarheid te hebben geschre ven of wel het Kabinet van 1904 en 1905 van het ern st igste plichtsverzuim." De voorzitter waarschuwt den spreker, dat de toege stane 10 minuten om zijn. De lieer P a t ij n wenscht door te spreken. Onder toenemend tumult werd debat gevoerd over het al of niet spreken voor den tweeden keer, waarbij verschillende leden herhaaldelijk tegen elkaar in- schreeuwden. Een onverstaanbaar rumoer 1 De heer P a t ij n wees nog op de voortdurende tegenspraak tusschen Standaard-artikelen en de ver klaringen van den minister. De voorzitter: De heer Van Idsinga vraagt het woord. De heer Lohman vroeg stemming. Met 39 tegen 17 werd! den heer Van Idsinga de vergunning verleend. 1 )e lieer v. Idsinga dankte hartelijk voer het verleende verlof. Maar hij vroeg zich af of hij dat verlof wel noodig had, want hij is voorzitter van de commfssie van rapporteurs! (Gelach). Spr. zeide zich er over te verheugen als er een einde komt aan deze zaak, niet zoozeer om den Duitschen Keizer, dan wel om eigen Souvereine, eigen volle cü regeering. Hij wenschte de pertinente verklaring, dat het v; i haal van den heer v. Heeckeren berust op misverstand en hij ziet niet in, dat eenige ministerieelc plicht zich daartegen zou verzetten. Spr. hoopte dat deze besprekingen er toen zullen leiden, dat men van bevoegde zijde hij zegt niet door den minister van Buitenlandsche Zaken, maar door hem die het woord kan spreken een duidelijke verklaring zal krijgen dat er bij den heer Van Heecke ren misverstand heeft bestaan. Indien dat niet ge schiedt, zal do zaak iwoiL tot een einde komen. De v o o i'z i t i g iv.ajU'eldi mede, dat d» heer Van Karnebeek bet woord verlangt. Weer vroeg de heer Lohman stemming, het verlof werd verleend met 38 tegen 15 stemmen. De, heer Van Karnebeek kwalificeerde de houding- van den heer Lohman in. dezen als „onbezon nen"; zijn handelwijze is een ontwrichting van het re glement van orde, Spr. zei tot den heer Jansen (Den Haag) het Haagsch gemeentebestuur niets verweten te hebben, alleen meende hij dat het besef van medewerking bij internationale congressen grooter moet zijn. De algemeene beraadslaging' werd gesloten. Bij liet artikel voor de jaarwedden der gezantschap pen verdedigde de heer Hugenholtz (S. D. A. P.) een amendement, den post te verminderen met de som uitgetrokken voor een kanselier bij het gezantschap te St. Petersburg. De minister verdedig'de den post. De Commissie van rapporteurs ontraadde de aanne ming van het amendement. Het amendement werd verworpen. Bij het artikel over de verblijfsvergoedingen voor onze consuls verdedigde de heer Hugenholtz een amendement, de aan den consul-generaal te Buenos Aires toegedachte verhooging van vergoeding niet toe te. staan. De heer De Kanter (U. L.) dtong aan, de noo- dige aandacht te schenken aan ons consulaatwezen. Wij wachten te lang* met aanstelling van onfce beroeps consuls. De heer Hubrecht (U. L.) besprak het plan tot aanstelling' van een beroepsconsul te New-York, en becijfert, dat de daaraan verbonden kosten hooger Hij liep, ook in de stad, altijd met een cape, en als het regende droeg hij liooge laarzen. Ilij deed zelf open, toen de lector en de fabrikant, aanbelden zijn huishoudster was er namelijk slechts voor een deel van den dag. Hij nam de plechtige ge zichten van, zijn bezoekers met een ironischen blik op ca nadat hij hen in zijn ontvangkamer gebracht had buiten dit, vertrek had hij nog' slechts een studeerka mer en een slaapkamer; daar er toch geen andere menschen dan patiënten bij hem kwamen, behoefde hij niet meer, naar hij beweerde toen vroeg hij scherp: ..hu, wat is er nu weer mis?" De fabrikant glimlachte vriendelijk, maar de lector zette een. gezicht alsof hij een bittere pil doorslikte. Hij had zich echter voorgenomen, zijn evenwicht te bewaren en vertelde nu kalm het- gewichtige nieuws. Oom Klaas luisterde zonder een spier van zijn ge zicht te vertrekken, „Dat dacht ik wel", was alles wat hij zei. toen de lector zweeg. De fabrikant sperde de oogen open en zelfs de lec tor was zóó verbaasd, dat hij zich vrijwillig het woord liet ontnemen. „Dacht je dat wel?" vroeg de fabrikant. „Ja. dat heb ik 't lieele jaar al verwacht. Als een man zijn heele leven door vrouwen omringd geweest is en dan plotseling alleen blijft, kan hij niet meer ge nieten van zijn vrijheid. Hefis met vrouwen als met morphine als men er aan gewend is en er dan plot seling- mee wil ophouden, wordt men ziek. Dat is trouwens het ge.val met alle vergiften." De fabrikant begon te lachen. „Zoo, reken je de vrouwen tot de vergiften?" „Ja, en tot de allergevaarlijkste, als men niet een geschikt tegengif bij de hand heeft." „Zoo, wat voor soort?" „Er zijn verschillende het beste is een zwak hoofd." Nu was het de lector die lachte, terwijl de fabrikant er nadenkend uitzag. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 1