DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN No. 290 Honderd en twaalfde Jaargang. 1910. VRIJDAG 9 DECEMBER De begrootingsziekte. FEUILLETON. Een kieeche zending. BINNENLAND. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. ALKMAARSCH I A.V1 Minister Heemskerk heeft de wijze van behandeling der Nederlandsdae Staatsbegrootiog een ziekte ge noemd. Volmaakt terecht. Van welke zijde men deze wijze van behandeling beschouwt, zij blijft een ziekte, een ziekte, waarbij velerlei nadeel ontstaat. Nu hebben do leden der Kamer, dit nadeel ziende, de hand in eigen boezem gestoken en getracht door zelfbeperking in het praten de zaken vlugger te doen afloopen. Doch hoe hoffelijk ook, dit initiatief kan1 slechts weinig doen bereiken, omdat de fout dieper ligt. In de eerste plaats is die haastige begrootingsde- batten niet alleen in de Tweede Kamer een slecht ethisch voorbeeld voor het geheele land. Men moet van den Staat eischen, dat hij niet alleen als1 werkge ver, als bouwheer, als exploitant een goed voorbeeld geve, doch ook als bestuurder. En dat goede voorbeeld geeft de Staat allerminst. De kinderen leeren op school die geweldige waarheid, dat men nooit tot mor gen moet uitstellen wat men heden kan doen, dat werken op het nippertje altijd afkeurenswaard is en dat het luie schippers zijn, die laat de zeilen ophalen. En als zij dan de courant lezen en zij lezen de cou rant begrijpen zij hoe de Staat precies het tegen overgestelde doet van wat behoort en geen haar beter is dan de jongen, die op zijn wandeling naar school zijn les nog leert. Is dus deze haastige behandeling op het nippertje een groot ethisch bezwaar, de practische bezwaren daarvan zijn vele. Het eerste nadeel is, dat de dege lijkheid der behandeling onder het gehaast lijdt. De afgevaardigden, die een speechje voor eem tram, een kanaal, een station, kortom een speechje ter aanbe veling in de goedgunstigheid der eigen kiezers moeten houden, laten zich door het korte tijdsbestek niet weerhouden van te doen wat zij ter berging vam eigen parlementaire lijf moeten doen. Dus moet de tijd af van de redevoeringen der leiders, wat op zichzelf een groot bezwaar is. Nu zegt men wel, dat dit haasten wèl tot bekorting leidt en dus toch een goeden kant heeft. Doch wij heb ben daarvan nooit heel veel gemerkt. Integendeel. Het prikkelt dwarsdrijvende naturen om nu juist uitvoerig te zijn. UIT HET ZWEEDSCH, VAN TOR IIEDBERG. 4) ,,Weet u, het begon verleden herfst al, toen mijn heer, die vroeger nooit zin in uitgaan had, naar aller lei families hier in den omtrek reed. 't Meest was hij op Rij sater hier dicht bij en eindelijk moest ik bijna om den anderen dag inspannen, dan eens voormid dags, dan weer namiddags en dan nam hij bloemen mee 't was zulk een wonderlijke tijd als ik nooit be leefd had." „Is er daar een weduwe op die plaats?" vroeg oom Klaas. Persson lachte luide. „Neen, maar de oudste dochter is er in huis, weet u, en zij is nog vrij." „Hoe oud is zij „O, ik denk een dikke dertig. Ik begon er al over te denken waar dat heen moest en ten slotte werd ik bepaald ongerust, want mijnheer scheen zich wel voor mij te geneeren en liet nu en dan Ander®, den stal knecht, in mijn plaats meegaan onder 't voorwendsel, dat ik oud begon te worden en meer rust noodig had. Nu, ik antwoordde hem, zooals de waarheid was, dat ik niet ouder was "da-n hij en als hij nog' rijden kon, kon ik nog' sturen, maar daar ergerde hij zich over. Hij zei, dat ik wel vijf jaar ouder was dan hij en dat dit een groot verschil maakte op dien leeftijd. Maar ik zei, dat koetsiers altijd jonger waren dan andere menschen, dat weet dokter ook heel goed 't ein digde er echter mee, dat ik niet meer met hem rijden mocht,ja, ik was zelfs bang, dat ik heelemaal mijn afscheid zou krijgen. Maar eens op een dag kwam hij thuis, zóó woedend als ik hem nog nooit gezien had hij had zelf gereden, want Anders was een lummel van een koetsier, zeide hij, en nu deugt de oude Persson wel weer, weet u en de paarden tril den op hun pooten en Anders zei, dat ze nog nooit Maar vooral scheppen al die haastige, dicht opeem volgende vergaderingen een atmospheer, die heel wei nig gunstig isi voor een richtige behandeling van za ken. Men heeft de psychologie der pai'lementaire ver gaderingen nog niet geschreven, nog niet vastgesteld wat de normale arbeidsdag voor zulke lichamen is. Doch het- ligt wel voor de hand, dat die dag maar heel kort kan zijn, misschien 4, 5 uur. Duurt hij lan ger, dan treden symptomen van overwerktheid op: prikkelbaarheid, debatteerlust, iinterrumpeemeigin- gen, toenemende venijnigheid en scherpte, getuige het incident Talma, in het Kamerverslag in dit nummer vermeld welke een zeer ongunstigen invloed op het debat niet missen. Bovendien wordt het begrip ver gadering tot een Potemkinsche klucht. Men kan tel kens niet verder komen dan tot den schijn van eeu vergadering, van een debat. En het is heusch niet te veel gevergd indien men eischt, dat onze afgevaardigden hun beraadslagingen voeren onder zoo goed mogelijke hygiënische omstan digheden. De zorg, aan het „hoofd'-koel-houden" be steed, is heusch geen overdadige weelde. Eu ook dit vergete men niet, dat een parlementaire vergadering vlugger werkt naarmate zij het hoofd koeler houdt. Ook hier hier vooral behoeft de verkorte arbeids dag niet te leiden tot een geringer quantum werk. Verder spreekt het vanzelf, dat die krasse opecuvol ging van afmattende zittingen mede een reden ie dat de Kamerleden hoe langer hoe meer uitsluitend be roepspolitici of zeer gefortuneerden kunnen zijn. Want al eischt de Kamerarbeid veel van den mensch, bij een verstandige beperking van den arbeid zou men toch ook daarnaast eenig niet al te druk ambt of betrekking kunnen vervullen. Doch wanneer men vasthoudt aan die reeks vermoeiende herfstvergade- ringen, maakt men het ieder lid onmogelijk nog iets anders te zijn dan Kamerlid. Groote bezwaren ontstaan door die overspanning' ook voor de ministers en voor het werk aan de depar tementen. Doch het allergrootste bezwaar schijnt ons nog wel het bezwaar voor het publiek. Het wordt in dezen tijd voor een normaal ontwikkeld, normaal wer kend mensch eenvoudig onmogelijk zijn plicht als staatsburger ook in die richting te vervullen, dat hij aandachtig de Kamerverslagen volgt. Men heeft eerst al de geweldig groote gewisselde stukken te lezen. En als men zich zoodoende voorbereid heeft op het volgen van de debatten, dan moet mem iederen dag een bepaalden tijd voor het lezen van het verslag be steden. Hoe weinig menschen zouden dat nog doen? Wij durven het aantal niet te ramen, doch wij durven wèl zeggen, dat het allerkortste verslag voor de over- over- groote meerderheid ook der beschaafde menschen, nog veel te lang is. Daarbij komt dat men met het verschaffen van die overmaat van verslagen-stof geheel niet rekent met de elasticiteit der dagbladen. Het dagblad is nu een maal onmisbaar als overbrenger van wat in die ver gaderzaal in Den Haag soms tusschen heel weinig Woensdagavond drie! menschen wordt besproken. Maar waarom dan niet met de capaciteitsgrenzen van dit onontbeerlijke werktuig van het parlementarisme gerekend? Waarom ook de parlementaire journalis ten gedoemd tot een overspanning, die uit den aard niet bevorderlijk is voor de richtige uitvoering vati hun taak: het aan het publiek meedeelen wat zij op het Binnenhof gehoord hebben? Waarlijk van welke zijde men de zaak ook beziet, men komt steeds weer tot de conclusie, dat de minis ter Heemskerk volmaakt gelijk heeft, als hij spreekt zoo over den weg gevlogen waren. En na dien dag was het uit met de bezoeken, hij sloot zich in huis op en was zoo uit zijn humeur, dat 't wel leek alsof hij iedereen bijten wou, die in zijn nabijheid kwam. De eenige dié nog iets met hem worden kon, wasi Hanna, het nieuwe dienstmeisje. En nu begon het van dien kant en dat was nog er ger. Al spoedig was zij de eenige, die bij hem mocht komen en 's avonds moest zij in de voorkamer komen zitten en dan las hij haar voor en liet haar wat van buiten leeren, en met Kerstmis kreeg zij een spik splinternieuwe zijden japon van hem en hij deed zoo wonderlijk en zoo lief tegen haar! Zij lachte maar en deed wat hij van haar' verlangde, omdat zij medelijden met hem had, zooals zij zei, maar later werd zij ernstig en begon zich van de anderen terug te trekken, en toen was het dat ik dacht: „wat drommel, gaan we dien kant uit!" En 't werd alles nog duidelijker door die historie met de juffrouw." „Welke juffrouw?" „De huishoudster. Zij werd jaloersch, zooals u den- keu kunt, en maakte 't Hanna zoo' lastig als ze maar kon, maar dat bekwam haar slecht; op een goeien dag kreeg zij een geweldig' standje we konden het in den stal hooren, en hij zei tegen haar, dat 't wel ge beuren kon, dat Hanna nog eens over haar en al de anderen gesteld werd, en toen zij vroeg wat hij daar mee bedoelde, antwoordde hij, dat zij daar wel spoedig van hooren zou, en na nog eenige verdere woordenwis seling kreeg zij haar afscheid op den dag zelf. Np is het meisje in, hare plaats en tegen ieder die 't maar hooren wil, zegt hij, dat hij in den herfst met haar denkt te trouwen." „Nu, en het meisje, zelf?" Persson schudde bekommerd het hoofd. „Ja, daar zeg ik maar niets van, want dat begrijp ik niet recht." „Wat begrijp je niet?" „Dokter moet zelf maar zien, ik zeg niets. Maar dat had ik niet gedacht toen zij hier in huis kwam, S dat zij zóó alles iu rep en roer zou brengen, aoo'n meisje nu, maar ik zeg niets!" van een ziektegeval hij de koortsachtig, vlugge, druk ke, inspannende behandeling van de begrootingen. En het is te hopen, dat men spoedig afdoende middelen zal vinden en toepassen om aan deze algemeene over spanning een einde te maken. TWEEDE KAMER. In de zitting van gisteren, waar de besprekingen over de begroeting' van Landbouw, Nijverheid en Han del werden voortgezet en wel over de afdeeling Arbei ders-verzekering, verdedigde de heer Yan Vliet (A. R.) 's ministers verzekeringsplannen. Spreker achtte het onnoodig' nogmaals te debatteeren over het systeem, en of ziekteverzekering nu wel zoo dringend noodig is. Spreker gaf met betrekking tot dit onder deel der verzekeringswetgeving, daarbij tevens betoo- gende dat het regeerings-ontwerp de particuliere zie- kekasseu niet in den weg staat, want zij zullen zich onderling kuqnen vervormen tot kassen voor bijzonde ren steun. Voorts, dat niet wordt vernietigd een uit de maatschappij opgekomen beginsel. Spreker dankte, voor de toezegging voor da regee ring, dat zij eene nota zal overleggen waarin de hoofd punten der ongevallenwetherziening in verband met ziekteverzekering zullen worden uiteengezet. Spreker bepleitte uitbreiding van de ongevallenver zekering. De heer Teens tra (V. D.) sloot zich bij dit laatste aan. Vervolgens betuigt hij zijn instemming met staratspensionneering. Als voorstander van staats pensionneering- zal hij alleen dan voor een ontwerp tot verplichte, ouderdomsverzekering kunnen stemmen, als het, door ruime vrijstelling van premiebetaling, zéér ver gaat in de richting van staatspensionneering. De heer De Klerk„(U. L.) drong aan op be spoediging ten aanzien van de invaliditeits- en ouder domsverzekering, en verweet den minister, dat dezehet toegezegde onderzoek naar de werking van de Engel- sche staatspensionneering heeft nagelaten. Daarna was het woord aan den minister van land bouw, enz. Het rapport-Schuurman vindt de minister mooi, al is hij het met de conclusies niet eens. In het begin van het volgend jaar gaat er iemand naar En geland voor het toegezegde onderzoek. Hij ontvouwde nader zijne plannen met de sociale verzekeringen. Hierbij gaf hij toe, dat tot' eene beslissing over de ziekteverzekering de Kamer niet zal kunnen komen, zonder het ontwerp tot aansluiting van die verzekering aan de Ongevallenwet te kennen. Maar de Kamer kan het ontwerp-ziekteverzekering wel behandelen. Daarbij zal de toegezegde nota die nen. Een avant-projet over uitbreiding van de Ongeval lenwet tot de zeevisscherij is gereed. Over landbouw- ongevallenverzekering hebben onderzoekingen plaats. De minister eindigde, geprikkeld door de herhaalde lijke interrupties van den heer Dmjs, die de voorzitter wil stuiten met een: „Scheid toch uit; er komt- anders geen einde aan," welke woorden de minister op zich toepasselijk schijnt te achten. Na beleefd verzoek en uitlegging van den voorzitter ging de minister weer door met de bespreking van enkele kleinere punten. De heer Duys (S. D. A. P.) verklaarde, niet meer te zullen in de rede vallen, als. de minister dat óók niet meer doet. Eenige afgevaardigden repliceerden. De heer Schaper (S. D. A. P.) kwam in verzet tegen de insinuaties in De Standaard, alsof de Kamer de geregelde behandeling van de sqjjale wetsontwer- En iets meer was er niet uit hem te. krijgen. Ge durende 't verdere deel van de reis zat hij stil voor zich uit te kijken en oom Klaas deed) ook geen moeite meer, hem verder uit te hooren, zoozeer was hij in be slag genomen door wat hij had gehoord! en door de on gerustheid over den afloop van zijn zending. Na nog een kwartier rijden kregen zij het huis in zicht. Het was een taiflelijk groot., wit geschilderd houten huis, omringd door een menigte bijwoningen, waaronder een groote veestal, dia het hoofdgebouw bijna overvleugelde, vooral de aandacht trok. Deze stal waS een bron van voortdurende ergernis voor den ouden heer. Hij had dien gebouwd in zijn jonge ja ren, toen hij het goed pas overgenomen had en groot-, sche plannen koesterde voor de verfraaiing daarvan. Maar toen de stal klaar was, waren zijne illusies reeds zoozeèr vervlogen, dat hij uit zijn humeur raakte als er maar vraag was naar de geringste reparatie, en hij beweerde, dat hij nog.de schade niet te boven was door den bouw van dezen prachtstuk Intusschen stond de stal daar, blinkende tot ver over de baai en de ou de heer had de ergernis, hem te hooren prijzen door eiken, vreemdeling, die tot hem kwam, ofschoon hij daartegenover dan ook weer het genoegen had, een lesje in landhuishoudkunde ten1 beste te kunnen geven welker A. en O, naar hij beweerde, bestond inhet zich nooit laten verleiden tot bouwen. De toestand, waarin de andere gebouwen zich bevonden, bewees ook, dat de oude heer zijn stelling getrouw was; zelfs het hoofdgebouw zag er vrij vervallen uit en oom Klaas had eens bijna een onherstelbare breuk tus schen hen beiden veroorzaakt door hem voor te slaan, zelf in den stal te gaan wonen en het vee in het hoofdgebouw ouder te brengen. Toen zo op het erf aankwamen, stoof de hofhond met een verwelkomend geblaf op hen af en de fabri kant stond op het bordes en riep ook „welkom", doch naar het oom Klaas voorkwam, op een niet onver mengd hartelijken toon; Het was een kleine, magere man, vrien men zijn cholerisch temperament bij -den «enten oogopslag kon pen belemmert. Na nader antwoord1 van den minister werd de dis- ccussie gesloten, en komt art. 172 (Rijksverzekerings bank) in behandeling, waarbij de heer Duys den toe stand van het personeel dier bank bespreekt. Hij breekt den staf over het examen voor schrijver. Ook critiseert hij de inrichting van de Bank. Ten slotte bespreekt hij de fouten hij de controle van de Bank, z. i. bestaande. De heer Pasetoors (R.-K.) pleit voor de kan toorknechten der Bank. Ook de heer De Vlugt (A.-R.) spreekt over de ontevredenheid van de ambtenaren der Bank. De heer Marc.h anti (V.-D.) behandelt het be stuur van de Bank, dat, naar hij zegt, feitelijk bij den secretaris-generaal berust. Hij geeft verder zijne af keuring te kennen over velerlei nuttelooze geldver spillingen, de dure verbouwing en inrichting van het bijkantoor, en klaagt dat de agenten der Bank werk voor twee kwartjes opdragen aan de assistenten, dia het op hun beurt weer voor één kwartje uitbesteden. Er worden ook te veel kosten van executie van wan betalers gemaakt. Een executie voor 300 kostte on langs 30.000 aan den notaris hetgeen echter de minister „onmogelijk" noemt. Spreker acht reorganisatie noodig in dien zin, dat de Rijksbank niet als departement, doch als bank wor de ingericht. De ministe r beantwoordt de sprekers. Hij komt. er tegen op, dat de heer Duys geheime stukken, heeft verklapt en verdedig-t het klerkenexamen als een middel om de ongeschikten te onderkennen. Het bijgebouw (dit in antwoord aan den heer Mar- chant) was duur, maar- niet te duur, en voldOet uitste kend. De,., collectieve verantwoordelijkheid van het Bankbe- stuur ;s een fout, die de minister hoopt te kunnen wegnemen. De controle aa.n de Bank is goed. De begrooting van het departement van Landbouw, Nijverheid en Handel wordt zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. Daarna was aan de orde het ontwerp tot verhooging van het 10e hoofdstuk der Staatsfo.egrooting voor 1910 (uitbreiding van het Staatsmijnveld). De algemeene beschouwingen werden) geopend. De heer Kanter (R.-K., Maastricht) betuigde instemming met het doel om het Staatsmijnveld uit te breiden. Echter begrijpt spreker niet het onder scheid, dat gemaakt wordt tusschen afkoop van het vindingsrecht en schadevergoeding aa.n vinders. Waarom ook thans niet, zooals tot dusver van schade vergoeding gesproken? Spreker meent, dat- alleen de gemaakte kosten vergoed behoore.n te worden, overeen komstig' de Mijnwet van 1901. Voorts vraagt spreker hoe de minister tot het bedrag van 300.000 is geko men, terwijl de boringskösten 154.000 bedragen. De heer De Monte Verloren (A.-R.) ont wikkelde eenige bezwaren van formeelen aard, ook wijst Spreker op de resultaten tot dusver met de staatsexploitatie verkregen, waardoor mem wel eenigs- zins huiverig is geworden, om het terrein voor staats exploitatie wederom uit te breiden. De heer Nolens (R.-K.) motiveerde zijn stem voor het ontwerp. De heer Schaper (S.-D.) spoorde de regeering aan, om toch vooral niet den weg op te gaan van de particuliere concessies, maar steeds naar staatsexploi tatie te streven. De minister van landbouw (de heer Talma) ver dedigde het ontwerp en wees er op, dat het betrokken veld van groote beteekenis is voor de uitbreiding van het staatsmijnveld. Ware er een gewone particuliere concessie geweest, dan zou de heele zaak buiten) de aanzien. Hij had er in zijn jonge jaren heel goed uit gezien en er was in zijn voorkomen iets ouderwetsch cavalier-aehtigs -hij kleedde zich met groote zorg, had smalle, witte, welverzorgde handen en droeg klei ne schoenen. Zijn haar en knevels waren geheel wit, maar daar men hem sinds veertig jaar niet anders gekend had, vond men in 't algemeen niet, dat hij er oud uitzag. Zijn gezicht zat wel is waar vol rimpels en de mond was eenigszins ingevallen, maar zijn le vendige gebaren en de scherpe, heldere blik van de Staalgrijze ooigen maakten, dat hij er nog heel jong uitzag. „Wel, oom Klaas, wat een onverwacht bezoek!" riep hij uit, toen de wagen onder aan het bordes stil hield, en een scherpe, wantrouwige blik trof den be zoeker. Deze hield zich echter alsof hij niets bemerkte en drukte de hem toegestoken hand. „Ja, ik kreeg plotseling eon bijna- onweerstaanbare behoef t-e, wat landlucht in te ademen, en toen. „Dacht je aan mijDat was een uitstekend idee ik had er juist al eenig^ dagen een voorgevoel van, dat ik familiebezoek zou krijgen. Welkom hiev! Heeft de post wat meegebracht, Persson?" „Neen, mijnheer!" antwoordde Persson, terwijl hij met de zweep groette, maar het vermeed, zijn meester aan te zien. „Je hebt ditmaal zeker een omweg genomen, want je bent wel een kwartier te laat. Nu?" Persson mompelde iets van „de bruinen", altijd met afgewend gezicht en toen hij klaar was met de bagage, reed hij haastig naar den stal. Hij had een alles behalve goed geweten. Wilmer zag hem na met een blik vol wantrouwen, die oversloeg op oom Klaas. „Nu, kom binnen, je oude kamer is voor je in orde gebracht. Christien, breng mijnheer'® goed naar bovon." Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 1