DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Nieuwjaarswenschen. No. 297 Honderd en twaalfde Jaargang. ZATERDAG 17 DECEMBER Nieuwjaarswenschen KLERK-BOEKHOUDER, SPROKKELINGEN. FEUILLETON. 1910. Een kiesche zending. 1 Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,— Afzondei lijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Zijdie zich met 1 Ja nuari a.s. op dit blad abonneeren ontvangen de tot dien datum verschijnende num mers gratis en franco. DE UITGEVERS. In het nummer van den Oudejaars avond, hetwelk ZATERDAG 31 DECEMBER verschijnt, zullen wederom worden opgenomen, a *25 cents a contant. UIT HET ZWEEDSCH, VAN TOR HEDBERG. I KI ■JStSsciiïfc..--- AARSCH DE UITGEVERS. Aan het GEMEEHTE-SUACTITHUIS alhier is eerlang te vervullen de betrekking van op een aanvangssalaris van f600.hetwelk door drie 3-j aarlij ksche verhoogingen, elk van f 75.kan stijgen tot f 825.— In aanmerking komen bij voorkeur inge zetenen der gemeente, van een gezond lichaamsgestel en niet ouder dan 30 jaren. Pensioensbijdrage 6 °/0. Bezoeken worden niet gewenscht. Sollicitanten gelieven hunne stukken (adres op zegel) in te zenden aan het Gemeentebestuur van Alkmaar, vtftfr 21 December a.s. DE GEHEIME C OR RE S P O Is DEN TI E VAN EEN KEIZERIN. Met toestemming van de Russische regeering is on langs een briefwisseling openbaar gemaakt, welke tus- schen de latere Keizerin Catharina (toen nog Groot vorstin) en den Engelschen gezant Charles Williams is gevoerd en door den directeur van het keizerlijk ar chief te St. Petersburg is gevonden. Zij geeft een aardig kijkje in de politieke intriges van het jaar 1756—'57. Keizerin Elisabeth was toen reeds doodziek, haar neef, de troonopvolger Peter III, zou als monarch on mogelijk zijn en zijn gemalin, de intelligente Catha rina, trachtte haar lang gekoesterden droom, den scep ter in haar machtige hand te nemen, te verwezenlij ken. De Engelsche gezant, die wilde verhinderen, dat Rusland zich bij een coalitie tegen Frederik den Groo te aansloot, zocht en vondl een bondgenoot aan het hof in Grootvorstin Catharina, terwijl hij, een vriend van haar gunsteling Ponfatowsky, haar behulpzaam zou zijn bij het volvoeren van een samenzweringsplan. Beiden volgden in de grootste spanning de ziekte der Tsaritsa en deden elkaar hierover zoo voorzichtig1 mo gelijk mededeelingen. Hunne brieven waren niet ge- teekend en werden geregeld' weer teruggegeven, om te voorkomen, dat ze in vreemde handen kwamen. Catharina schreef o. m. eens aan den gezant: „Welk een dank ben ik aan d© Voorzienigheid ver schuldigd, dat Hij mij in uw persoon een beschermen gel zond, die door trouwe vriendschap aan mij verbon- „O zoo!" Zijn gezicht had opnieuw een uitdruk king van onverschilligheid aangenomen, maar oom Klaas meende toch een vluchtige flikkering* in zijn oogen gezien te hebben. „Ze is een mooi meisje!" ging hij voort, „ze zal haar fortuin nog wel maken." De jonge man lachte bijna vergenoegd, vond oom Klaas. En daarop keerde hij terug naar den akker, greep de leidsels, wendde de ploeg en begon een nieu wen voren, zonder verder notitie van den vreemdeling te nemen. Deze bleef hem een oogenblik staan nakijken toen keerde hij zich om en liep den weg weer af dien hij gekomen was. Hij vroeg zich verwonderd af, op welke manier de jonge man in die historie gewikkeld was, want dat hij dit was, daarvan meende hij eene aanwijzing gekregen te hebben. Jalousie scheen in elk geval niet in 't spel te zijn. Hij nam zich voor te trachten, er meer van te weten te komen. Intusschen was het! merkwaardig juist nu hij besloten had er zich niet verder mee te bemoeien, was het of hij door alles gedwongen werd, zich te mengen in die huwelijksgeschiedénis, die in elk geval niet zoo alledaagsch was. Toen hij bij den steiger aangekomen was, moest hij nog een goed kwartier op Hanna wachten. Eindelijk kwam zij aanloopen zoo vlug zij kon, maar niet van de richting die zij bij 't heengaan had ingeslagen, doch van den weg, dien oom Klaas geloopen had. Ziji argwaan werd daardoor niet weinig versterkt. Zij was een beetje langer opgehouden dan ze ge wild had, zeide zij, maar zij hoopte dat de tijd dokter niet te lang gevallen was. Ze gingen nu terug zeilen en zouden in een oogenblik over zijn. Oom Klaas, die gedurende haar afwezigheid, zijn den is. U zult echter zien, hoe ik uwe gewaardeerde aadgevingen beloon, als ik eerst draagster van de kroon ben! Wat uwe eigen diplomatieke aangelegen heden betreft, zeg ik slechts: Maakt u me tot Kei zerin en ik zal u troosten. Het vooroordeel van den vice-kanselier (Woronzew) tegen Pruisen zal licht kunnen worden weggenomen, want zijn gedachten zijn niet bij de diplomatie maar toeven in de slaapkamer van de zieke heerscheres." Nog stouter verkondigde Catharina haar plannen in het schrijven dat aldus luidt: „U staat mij toe, u als vriend te beschouwen, en of schoon uw titel mij vreemd aandoet, waag ik het toch uw raad in te winnen, nadat de ziekte in de laatste 24 uren erger geworden is. Blijkt dit bericht juist en komt spoedig de doodstrijd, dan zal ik naar de kamer van mijn zoon gaan en hem bij me nemen. Dan denk ik een betrouwbaar man naar vijf mij welgezinde gar deofficieren te: zenden, opdat ieder van hen 50 solda ten ter mijner beschikking stelt voor het geval ik bescherming noodig heb. De militairen moeten alleen van den Grootvorst of van mij bevelen aannemen. Te gelijk moeten de Kanseliers Aprasius en Lieven bij mij komen, terwijl ik in de sterfkamer ben, opdat ik hen den eed kan afnemen. Het schijnt mij veiliger toe, heide Grootvorsten tezamen in één kamer te la ten, dan een van hen met mij mede te nemen. Mijn menschen, voorzoover zij niet extra omgekocht zijn, geloof ik te kunnen vertrouwen, maar toch, mijn vriend, zou ik gaarne vernemen, of u nog wijzigingen of aanvullingen van mijn plan noodzakelijk acht. bidt u God, dat Hij mij een helder hoofd geeft." In een anderen brief schreef zij: „Eenige jaren geleden vond ik in het archief van Moskou het lange verdrag, dat Iwan Wassiljeswitsj met uwe Koningin heeft afgesloten. Deze regent was een tyran, maar een groote persoonlijkheid. Daar ik voor zoover mijn aangeboren zwakheid het toelaat er op uit ben, den grootsten mensch van dit land na te volgen, hoop ik, dat mijn naam uw archief eens zal sieren, en als ik mocht dwalen, ben ik er trotsch op, dwalend: de sporen van Peter den Groote te volgen." De zieke Keizerin dacht echter nog niet aan ster ven en de briefschrijfster en briefschrijver troostten elkaar ermede, „dat zij zich nauwelijks oprichten, nau welijks spreken kon en dat zij zich zeer ellendig moest gevoelen." De vrees der bijgeloovige Tsaritsa voor de komeet wekte nieuwe hoop in Catharina „Weet u," zoo schreef ze aan den gezant, „dat de komeet eergisteren op klaarlichten dag zichtbaar was, vlak voor den plotselingen dood van den hofmeester Stroganow? Deze gebeurtenis boezemde de Keizerin vrees voor de komeet in. Haar ademhaling werd moei lijker, en daar haar voeten opzwellen, is er geen twij fel meer, dat zij de waterzucht heeft. Daarbij werd de hoest zoo hevig, dat zij den volgenden dag niet kon opstaan. Zij kreeg driemaal achtereen een flauwte. Nu eens beeft ze, dan weent ze uit vrees, het licht der oogen^te zullen verliezen, omdat ze bij herhaling de menschen uit haar omgeving niet kon herkennen Mijn chirurg, een zeer verstandig en ervaren man, meent dat zij aan een beroerte zal bezwijken. Drie mijner dienaren verlaten de ziekenkamer bijna niet, zij houden mij op de hoogte van hetgeen er gebeurt en zullen niet nalaten mij op- het beslissende oogen blik onmiddellijk te roepen." Het net der samenzwering werd steeds dichter. De heer Williams hielp Catharina niet alleen met raad, maar ook met geld. Haar dankbaarheid doet een brief uit het begin van het jaar 1757 kennen, waarin wordt gezegd: „In het voorjaar zullen er wel reeds middelen zijn, om alle aangelegenheden te regelen. Ben ik eerst op den troon, dan moeten mijn vrienden zonder zorgen zijn. En u zult dan tot heil van nw vaderland kunnen werken.Mijn vriend, mijn raad gever, uw edelmoedigheid zal mijn grootste waardee ring vinden." I.n denzelfden geest ia een brief iets later geschre ven, toen de gezant op het punt stond Rusland te verlaten: „Mijne vriendschap en dankbaarheid zijn zoo groot, dat ik nauwelijks nog weet, hoe ik ze zal uiten. Zoo dra ik het kan, zal ik mijn aandacht cip de belangen van uw vaderland' vestigen. Ja, waarde heer, nooit zal mij iets van mijn hoofdtaak afhouden den vroe- geren glans van Engeland te herstellen, waarnaar Rusland tot zijn eigen voordeel moet streven. Ik zal steeds tegenover Frankrijk staan, als God de Heer mij daarbij helpt. U verdient nog hijzonderen dank voor de goede mee ning, die u van het geringe gezonde verstand heeft, dat dei hemel mij heeft beschoren. Tweeerlei weet ik nu heel zeker: ik heb zooveel eerzucht, als 'n mensch slechts kan hebben, en dan dat ik uw vaderland goed wel doen." De laatste brief van den heer Williams aan de Grootvorstin geeft een eigenaardig beeld van den tijd „Reeds sinds eenigen tijd had de grootkanselier mij verzocht, hem een aanzienlijk pensioen van mijn Ko ning te verschaffen, daar zijn salaris van 7000 roebels voor zijn levensonderhoud niet voldoende is. Hij weet te goed, dat er groote belangen tusschen zijn en mijn vaderland bestaan, en hij zegt den Engelschen Koning te kunnen dienen zonder tegen zijn geweten te hande len. Juist wanneer hem de handen niet gebonden waren en hij overeenkomstig zijn stand zou kunnen leven, zou hij in staat zijn, Engeland en Rusland' te helpen. Ik antwoordde hem, dat ik zekere diensten, die hij mijn Koning bewees, blijf gedenken, en dat ik, op zijn woord vertrouwend, bereid ben, voor hem op te treden. Den volgenden Maandag kondigde ik hem reeds aan, dat hij van den Koning een jaarlijksch pensioen van 12.000 roebels zal krijgen. Hij dankte mij niet, schonk ook geen aandacht aan mijn over plaatsing. Maar hij liet den Engelschen consul en bankier Wolf bij zich komen, om zijn twijfel te uiten. Nadat Wolf echter gezegd had: „Ik zelf betaal u de som uit, wanneer de gezant ze ingewilligd heeft", ver zocht hij hem dringend mij te bedanken met de verze kering, dat hij alles voor mij zal doen." EEN LIEFDE VAN KEIZER WILHELM I. Keizer Wilhelm I is in den tijd, toen hij nog prins was verliefd geweest op prinses Elisa Radziwill, wier ouders in het begin der negentiende eeuw te Berlijn in het paleis woonden, dat thans de ambtswoning van den rijkskanselier is. In dat paleis ging prins Willem in en uit toen Elisa nog een kind was, wapt wat hij dcor den dood van zijn, moeder, koningin Louise, had verloren, vond hij daar terug: een opgewekt, gelukkig huiselijk leven. In een harer brieven ook deze correspondentie is thans openbaar gemaakt en wel in het zooeven ver schenen boek van dr. Bruno Hennig„Elisa Radzi will, ein Leben in Liebe und Leid" schrijft Elisa „Als hij mij niet lief had' gekregen, zou -ik nooit onderscheid' tusschen hem en zijn broeders gemaakt hebben." Uit de brieven van den prins blijkt, dat hij aanvankelijk tegen de opkomende liefde heeft gestre den het strenge plichtsgevoel van den koningszoon, zijn hooghouden der diplomatieke belangen, heeft het vroegere onvriendelijke gezindheid tegenover haar had voelen terugkomen, verloor die thans weer zoo snel, dat hij er zich over verwonderde. Het meisje had een merkwaardig wapen in hare natuurlijkheid en frischheid die waren niet te weerstaan, zelfs niet als men haar verdacht van eenige berekening daarbij. In weinige oogenblikken had zij de boot in orde gebracht en stieten ze af van land. Zoolang zij in lij lagen onder land, ging het tamelijk langzaam, maar spoedig pakte de zeewind de zeilen en de boot schoot vooruit dat het schuim om den boeg spatte. Zij zat achterin en stuurde met één riem, terwijl oom Klaas op de middel'bank zat. „Je hebt zeker goed nieuws, thuis gehoord, niet, Hanna? dat je er zoo opgewekt uitziet?" zei hij na een poosje. Zij lachte en kreeg even een kleur. „O neen, dat nu juist niet!" „Waarom zie je er dan zoo vroolijk uit?" „O, er is altijd tijd genoeg om droevig te wezen!" Zij keek den kant van den wind uit, schijnbaar om te zien of die nog zou aanwakkeren, maar ook om de uitdrukking van haar gezicht aan hem te onttrekken. Oom Klaas: keek haar aan. Neen, hij wilde weten, wat het was met dien jongen man. „Ik heb een kennis van je ontmoet, Hannazeide hij plotseling. „Ja, dat weet ik," antwoordde zij bedaard, hem aanziende met een vasten, helderen blik, ofschoon met een toenemenden blos op de wangen. Oom Klaas voelde zich een beetje beschaamd. „Hoe weet je dat?" „Wel, Karl Axel zei me, dat hij met den dokter ge praat had." „Zóó was dat Karl Axel en wie is Karl Axel?" „Hij is knecht daarginds bij Oesson, de boer op het Juteiland." Zij antwoordde zoo ongedwongen en zoo zonder eenige poging om zijn blik te ontwijken, dat hij zijn onbestemd wantrouwen voelde wijken en er zich over schaamde, dat hij zoo door list achter het geheim had willen komen. Om dat weer goed te maken, toonde hij zich gedu rende den verderen tocht dubbel' vriendelijk jegens haar en vertelde haar zelfs het een en ander van zijn reizen, wat niet velen te hooïen kregen want hij sprak uiterst zelden over zich zelf. Toen zij na; aankomst aan de overzij samen het pad naar huis opliepen, kon hij dan ook merken, dat hij geheel en al haar vertrouwen, gewonnen had'; zij zag hem aan met diezelfde dankbaarheid in haar blik, die er tegenover haar meester in lag, en toen hij van haar scheidde en haar dankte voor den tocht, reikte zij hem de hand en het opane van den lach, die daarbij over haar gezicht gleed, gaf hieraan eene uitdrukking van zulke echte voornaamheid, dat hij er door getroffen werd. Hij schudde peinzend zijn hoofd, terwijl hij naar boven, naar zijn kamer ging. De indruk, dien hij van haar gekregen had, kon hij maar niet overeenbrengen met de gedachte, dat zij met een ouden man zou wil len trouwen om den wille van geld en positie. Of moest hij de verklaring zoeken in dat gevoel van dank baarheid, dat ook hij zich zoo spoedig verworven had Hoe het zij, 't was jammer voor 't meisje, rechtuit jammer! Hij voelde zijn- strijdlust tegenover dat huwelijksplan weer opkomen echter met algeheele frontverande ring. Nu was het om der wille van het meisje, niet meer om zijn ouden vriend. Het was in den namiddag van den volgenden dag. Oom Klaas zat boven bij zijn vriend, die aanhoudend pijn had „van zijn rheumatisme," en zijn kamer moest houden, waar niemand komen mocht dan Christien en oom Klaas. Hij hield Hanna hardnekkig buiten alles wat met zijn ziekte in verhand stond, ja, hij had in deze twee laatste dagen zelfs geen woord over haar gesproken. En toen oom Klaas eens haar naam noem de, schrok liij, alsof deze de gevoeligste plek van zijn zieke been had aangeraakt. Hij was voor 't overige bij na doorloopond in een miserabel humeur, en wat voor al de aandacht van oom Klaas trok, was de volkomen afwezigheid, van de geforceerde ..jeugdigheid" die er geluk dezer liefde reeds van den beginne af aan ge stoord.'*' Terwijl Elisa in den loop van het jaar 1821, gesterkt door do gereserveerde houding van den prins, hare gevoelens ten zijnen opzichte had overwonnen, had prins Willem in den zomer met heviger aandoeningen dan ooit afscheid van haar genomen. In 1822 werd dan ook ernstig overwogen of er van een verloving iets zou kunnen komen. De koning beloofde zijn zoon alles te doen, wat hij kon, om haar tot stand te bren gen. Moeielijke dagen volgden er voor den prins en de prinses er werd een onderzoek ingesteld om vast te stellen of de Radziwills wel als een gelijkwaar dige familie mocht worden beschouwd. Het resultaat was negatief en de prins vond dit zoo vreeselijk, dat, hij op reis zijn smart poogde te lenigen hij begaf zich o. a. naar ons land en keerde eerst terug, toen de koning het hem uitdrukkelijk beval. Spoedig daarop, vóór hij andermaal op reis ging, ontmoette hij do prinses in het middernachtelijk uur alleen in den tuin van het paleis buiten den dwang dien het hofleven oplegt. Van dat oogenblik af aan sprak Elisa frank en vrij over haar liefde en haar vriend. Maar in dat oogenblik schijnt 's prinsen liefde die innigheid heb ben gekregen waarvan hij vier jaren later gewaagde, toen hij verklaarde, dat hij aan haar, zijn beminde, het heil zijner ziel te danken had. In een brief aan hare vriendin Loeloe, gravin Stosch, schreef de prinses over deze ontmoeting het volgende: „Ik heb opzettelijk de beantwoording van je brief uitgesteld, mijn dierbare, innig geliefde Loeloe, omdat ik een tijd' achter den rug heb, die mij niét voldoende rust schonk om je uitvoerig en met kalmte te schrij ven. Deze tijd was weemoedig, ook pijnlijk, maar toch hebben wij beiden daarin een troost gevonden, waar van wij voor geen geld: weer afstand zouden willen doen. Je weet, dat alles zoo stil tusschen ons gegaan is, wij waren van elkaar gegaan, zonder alleen een wcord' daarover te wisselen. Het weerzien van thans heeft alles in het reine gebracht. Wij staan tegenover elkaar, gelijk we het slechts kunnen wenschen. Geen twijfel, maar zekerheid. Ik bezit deze heerlijke, zoete troost, kalmte in zijn hart gegoten en de eerste vroo- lijke uren hein gegeven te hebben, welke hij sinds Maart heeft doorleefd! Op den dag van zijn vertrek heeft hij hier gegeten en den avond bij ons doorgebracht. Wij hebben tot 12 uur 's nachts samen gezeten, steeds in den tuin. Zonder dwang en zonder toezicht hebben wij met el kander kunnen spreken, zooals een broeder met zijn zuster spreekt. Het was echter nog veel schooner! Hij sprak zoo mooi, zoo heerlijk, zoo zonder een vleug je van zelfzuchtige liefde, dat ik mij niet kon inhou den en mijn tranen vloeiden rijkelijk op mijn handen. Ik heb ook niet getracht hem te verbergen, hoezeer izijn woorden mij ontroerden en heb hem doen zien, wat er in mij omging. Dit' onderhoud, dit weerzien heeft veel gedaan en veel goeds gehad. Ik heb hem in dezen korten tijd nog veel liever gekregen en vast is het voornemen in mij geworteld, allen stormen ten trots zijn beeld en mijn trouw voor hem in het hart te bewaren. Hij heeft zich tegenover mij kunnen uit spreken en van mij zelf vernomen, wat hij slechts door mama's verzekeringen wist! Zoo; zijn wij van el kaar gescheiden met duizend tranen en veel smart, maar toch ook niet zonder een vonkje hoop. Het vonkje hoop, door beiden steeds gekoesterd, werd uitgedoofd door een machtsspreuk van den Ko ning, die, een huwelijk tusschen hen voor altijd onmo gelijk maakte. In Augustus 1826 schreef Elisa Rad ziwill „Ik heb je laatsten brief van 31 Juli 1826 in een moeielijk oogenblik ontvangen, in een zielstoestand, anders in zijn spreken en houding was. Hij verdiepte zich integendeel het liefst in allerlei sombere beschou wingen, sprak heel pessimistisch over het leven en daarentegen over den dood als over een oud vriend, de eenige op wien men vertrouwen kon, en citeerde onophoudelijk de Fransche encyclopedisten. De oude heer stelde er namelijk een eer in een kind te zijn van de Fransche revolutie, al was 't ook een beetje uit de zijlijn en al naar hij gemutst was, maakte hij zich tot de spreekbuis van de pessimistische of optimisti sche richting. Thans was beslist de eerste weer aan de beurt en oom Klaas, die voortdurend ouder dén invloed ver keerde van een zonderling lentegevoel, verlangde maar weer vrij te komen om wat van het optimisme deelach tig te worden, dat zoo overvloedig aanwezig was aan den anderen kant van de gesloten vensters. Daar hoordé hij een wagen langs den weg en eeni ge oogenblikken later zwaaide een groot rijtuig, vol menschen en als 't ware omkransd door een bonten rand van parasols, de oprijbaan in en hield stil vlak voor het huis. „Daar komen gasten aan!" riep oom Klaas uit. „Gastende oude heer kwam met een ruk over eind. „Ja, en daar zijn vrouwen bij „Vrouwen!" De arme patiënt zette een gezicht als of hij in een zuren appel beet. Toen heesch hij zijn heen weer op de sofa en zei vastberaden „Ik ben ziek ze moeten maar weer heengaan." Daar kwam Christien binnenstormen met verzoek of mijnheer niet beneden komen kon, want dat er een rijtuig vol bezoekers uit Bysater gekomen was. „Laat ze naar den duivel' loopen!" antwoordde do oude heer, Christien met een kwaadaardig gericht aankijkende. Christien keek hem verschrikt aan. i „Wat moet ik zeggen?" „Je hoort wel wat ik zeg." (Wordt v»rvolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 5