DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
twf3"'wi^wmw
wê m
Honderd en dertiende Jaargang.
1911
ZATERDAG
7 JANUARI.
SPROKKELINGEN.
FEUILLETON.
Het Gouden Bed.
No. 6
Scii^a km lyriek.
GEVONDEN.
WM, r///
it..
m
a b c d e t g
ALKMAARSCRE COURANT.
EEN GEWICHTIGE KWESTIE.
Onze tijd is vol kwesties en problemen. Wij hebben
er behoefte aan, allen, de geleerden, de technici, de
theoretici, de practici, de alledag-menschen. Wij
trachten ze op te lossen en als we de oplossing hebben,
dient zij ons dikwijls slechts om nieuwe kwesties en
problemen te scheppen. Natuurlijk zijn zij geheel
verschillend en houden ze verband met onzen leeftijd,
onze ontwikkeling, onzen aanleg en dergelijke indivi-
dueele factoren. Wat den een eenvoudig en onnoozel
schijnt is voor den ander een moeielijke, belangrijke
zaak. Onlangs werd dit op aardige wijze in een bui-
teniandseh blad geïllustreerd. Een huisvrouw en moe
der werd gekweld door een lastige kwestie: ze bezat
een 2-jarig meisje, ongetwijfeld een aanvallig wichtje,
maar in letterlijken zin zwaar op de hand. De moeder
wist niet precies of ze 't kind op de Zondagwandelin
gen geheel ten haren laste zoo luidt toch de offi-
ciëele term? moest hebben, dan wel of de man ver
plicht was haar in dezen hij te staan. Blijkbaar werd
de vrouw nogal bezwaard door deze kwestie. Ter ver
lichting wendde zij zich met een mijnheer-de-redacteur
tot een courant, waarin zij het geval uiteenzette en
om de opinie van anderen vroeg. Waar meeningen
nogal vaak ongevraagd worden gegeven, spreekt het
van zelf, dat ze, eenmaal gevraagd, gaarne werden
verstrekt. Het regende ingezonden stukken van wel-
meenende raadgevers en raadgeefsters. Een inzender
verklaart dat de Zondag aan zijn vrouw en daarom
zijn dochtertje dan aan hem behoort, een inzendster
geeft de verzekering, dat aan de mannelijke waarde
niet tekort gedaan wordt als de echtgenoot het kind
draagt. Een „viervoudig vader" is van meening, dat
een ontwikkeld! man het slechts kan prijzen, wanneer
vaderlijke trots en liefde voor het kind' niet alleen in
woorden, maar ook in daden worden geuit. Zeker, al
dus weer een ander, moet de man het kindl torsen,
want men moet elkanders last leeren dragen en
bovendien behoort de man tot het sterke geslacht,
Hoe nu dames, vraagt weer een ander, in dezen mo
dernen tijd, waarin de dames even sterk willen zijn
als de heeren der schepping, zoudt ge te zwak wezen?
Een man, aldus de zooveelste inzender, die slechts
een weinig waarde op zijn uiterlijk legt, zal het nim
mer in zijn hoofd krijgen in het openbaar zijn kind te
dragen. Niets maakt zulk een belachelijken indruk,
als wanneer een man met het kind op den arm sjouwt,
terwijl de vrouw kalm er naast loopt. De vrouw, die
dit van den man verlangt, kan hem evengoed met den
boodschapmand naaj' die markt zenden!
Eindelijk vraagt ieanand „als oudere dame" het
woord. Wij hebben, schrijft ze, steeds alles gedeeld,
vreugde en leed, lust en last. Wanneer men dit stand
punt inneemt, dan vloeit hiemit voort, dat de man de
vrouw geen last zal laten torsen, die voor haar krach
ten te zwaar is, gelijk hier het geval is. Een bijna
tweejarig kind1 mag en kan door een zelfs krachtige
vrouw niet zonder gevaar voor hare gezondheid ge
dragen worden. Is de man te zwak het kind te dragen
dan moet hij vooral niet van zijn vrouw eischen, dat
zij het zal doen. Dan! moet hij een kinderwagen koo-
pen. Dan varen vrouw en kind er wel bij en heeft de
man zijn plicht gedaan.
Inderdaad lijkt deze laatste oplossing de gelukkig
ste. Ook al omdat zij een nieuw probleem schept: of
de vrouw op Zondagmiddag een zwaar tweejarig kind
alleen in een kinderwagen moet rijden, dan wel of de
man haar daarbij behulpzaam moet zijn. Zoodra wij
deze gewichtige kwestie gesteld en beantwoord zien,
zullen wij niet nalaten daarvan melding te maken.
VOOR DAMES.
Kijkjes in deJModcwereld.
De asymetrie in de mode is op het oogen'blik het
modernste en origineelste, wat Parijs weet aan te bie
den. Al mogen ook niet alle scheppingen van me
vrouw Mode in dit opzicht schoon genoemd worden,
het valt toch niet te ontkennen, dat zij dikwijls be
koorlijke en bevallige modeMen weet te voorschijn te
roepen. De asymetrie de ongelijkheid in de mode
voert dezen officieelen naam wordt zoowel bij ja
ponnen, mantels, jakjes, kragen als bij alle mogelijke
Naar het Duitsch van OLGA WOHLBRüCK,
bewerkt door J. P. WE8SELINK—VAN ROSSUM
9)
„Wat zegt ge, Tille? Felix komt naar Berlijn?
Wijn goede, kleine Felix? En wat wil hij hier begin
nen, wat dan toch, Tille?"
Hij nam plaats naast zijn dochter op de verschoten,
groen fluweelen sofa en streelde haar den arm:
„Vertel mij toch, mijn kind, wat wil hij beginnen?
Een zaak, is het niet? Gij weet, Tille, ik heb onder
vinding. Ik kan hem van veel nut zijn! Ik keu ook
menschen, niet zoo aanzienlijk als' mijnheer Paul
maar nette lieden, die mijn lievelingszoon zullen hel
pen. Weet ge wat, Tille? De kleine drukkerij, over
welke ik u heb gesproken, zou Felix misschien kun
nen overnemen, als Paul hem het geld geeft. Samen
met mij, is het niet, Tille? Indertijd' heeft ze tiendhi-
zend Mark gekost. Nu krijgen we ze voor de helft en
nog minder! Men neemt ongetwijfeld ook wissels in
betaling.
Ottilie verbleekte.
„Martha!" riep zij luid met scherpe stem.
Frank sprong boos op.
„Met jelui vrouwen kan men nooit verstandig spre
ken
Met veel geraas en haast, zette het. meisje het- eet
servies in elkaar en wierp het tafellaken over haar
schouder. Toen zij weer buiten de kamer was, had
Ottilie in zoover haar zelfbeheersching herwonnen,
dat zij oogenschijnlijk zonder opwinding tot haar va
der zich wendde:
„Ik verzoek u nadrukkelijk, papa, Felix zijn eigen
weg te laten gaan. Ik zal nooit toestaan, dat u met
hem een zaak overneemt. Bovendien zoekt Felix een
vaste betrekking en wil in zijn vrijen tijd muziek stu-
deeren. De een of ander gewaagde onderneming ia
beslist buitengesloten."
andere kleedingstukken aangebracht. Zij neemt daarbij
steeds weer nieuwe en verrassende vormen aan. Zij
laat zich door niets gemakkelijker zinnebeeldig voor
stellen dan door voorbeelden. Wij kunnen dus niet
beter doen dan enkele modellen beschrijven, die door
hun originaliteit de aandacht trekken, b. v.:
Een zacht-getint, liherty-toilet wordt door een
shawl van oude Engalsche tule-kant- zoo gedrapeerd,
dat deze het linker, nauwe mouwtje maakt en ook
den geheelen linkerkant van het lijfje. Ter hoogte
van de taille ongeveer houdt een gesp, met steenen
bezet, de shawl ter rechter zijde bij elikaar en laat
haar dan zoo naar heneden hangen, dat de rechter
zijde van den rok uit kant, de linker uit zacht-getinte
zijde bestaat.
Een dergelijk arrangement kan' men aanbrengen
van een blauwe met bont omzoomde shawl van Chi
neeseh zijden-crêpe over een champagne-kleurig zij
deu kleed. Het laag-uitgesneden mouwlooze gewaad
voegt zich in een elegant priüsesmodel om de gestalte
der draagster. De blauwe shawl wordt als een fichu
over den linkerschouder aangebracht en eindigt van
voren op de borst, in de typisdhe fichu-knoop; van ach
teren echt.er glijdt de breeder wordende s'hawl naar de
rechterheup af om vandaar af rond' om den rok ge
wonden in een kleine sleep neer te hangen.
Bij mantels wordt de asymetrie het meest toegepast
in de kragen, die breed .als een matrozenkraag op den
rug vallen, evenwel niet met gelijke 'hoeken, maar
met een scheeve, spits-toeloopende, die op den linker
of rechterschouder in een slip eindigt.. Ook vervaar
digt men de groote bontmantels van tw.ee verschillen
de soorten bont, op die wijze, dat de een® als een
soort boemoes over den eenen schouder wordt, gesla
gen.
Ook bij meer gewone kleederen treedt de veroor
loofde ongelijkmatigheid reeds op den voorgrond. Van
een geelachtige japon! van souple' laken, waarvan 't
keurslijfje van rechts: naar links schuin over den
schouder gedrapeerd! wordt, worden de pas en de
mouwtjes, evenals het zichtbare deel1 van 't keurs
lijfje rechts van kersenrood, geplooid' zijdeni-mousseli
ne vervaardigd. Heel dikwijls maakt zulk een modern
toilet, als het niet met de uiterste zorg is samenge
steld, een zonderlingen indruk.
Een andere nouveauté is te verwachten op 't gebied
van de haardracht. Men staat op 't punt de tegen
woordige haardracht vaarwel' te zeggen en de 'hooge
kapsels weer in te voeren.
Zooals wij een vorige maal zeiden brebgen in Pa
rijs de premières van menig oomediestuk de mo-de-
nouveauté's met zich mede, dit geldt echter niet al
leen voor de toiletten, maar ook voor de kapsel's. Nu
is^ kort geleden in het „theatre francais" een pre
mière gegeven, waarbij de hooge kapsels weer een ee
replaats hadden ingenomen en dadelijk hebben de chi
que Parijsche dames, op wie de nieuwe haardracht
veel indruk schijnt, te hebben gemaakt, haar overgeno
men Dientengevolge zal het dus wel niet lang meer
durem of over 't algemeen zullen de hooge kapsels
weer gedragen worden.
Het spreekt vanzelf, dat met deze verandering in
de haar-modie een verandering in de hoeden-mode ge
paard gaat. Op 't oogeniblik staat de bicorne de
hoed) met twee punten in de gunst der mode; zwart
of gekleurd fluweel is de geliefkoosde stof voor groo
te modellen en wit fluweel en wit diagonaal voor to
ques, terwijl bont als garneering dient.
Men is echter in Parijs alweer bezig voorjaars
hoeden met bloemen te garnee.ren ,en stoffen voor de
zomernxode uit te kiezen, zoodat 't wel lijkt, of 't war
mere jaargetijde reeds weer voor de deur staat. Het
schijnt, dat het voile-ninon, dat 't vorige zomersei
zoen zoo'n succes had, gehandhaafd blijft, terwijl als
nieuwe, dunne stof ch'appe-voile optreedt-, dat allicht
als plaatsvervanger kan dienen.
Wat de nieuwe modekleuren voor 't warmere sei
zoen betreft, daarvan is nog weinig te zeggen; groen,
dat. ook nu reeds den boventoon voert, zal wel een der
eerste plaatsen innemen, evenals' koningsblauw en de
verschillende tinten van aardbeien- en kersenrood tot
de bordeaux-kleur toe en oranje-tinten, die hij de bal
toiletten gedragen worden.
Frank met. hoogrood gelaat snakte naar lucht.
„Zoo.... werkelijk?! Jammer, dat ge van Felix
geen koninklijke beambte hebt gemaakt. Misschien
ook bij de post. De ambtenaren zij-n de eenigen,
die geen gewaagde onderneming hebben. Maar ik
merk het al! Eelix moet even als> Paul van mij ver
vreemd» worden! Ja, ja, goedl zoo goed! Wat hen
ik ook? Een oude man, die zijn' dochter tot last is!
Gij kunt God den Heer danken, Tille, dat ik karakter
'heb, en niet rust en niet ophoud voordat ik zelf weer
verdien! Ik heb uwe moeder, mijne geliefde vrouw,
zonder een stuiver huwelijksgift genomen, heb mij uit
eigen kracht opgewerkt van mijn geringe positie in
Dirsöhau, tot de hoogte vam een Berlijnsch koopman,
heb a.an mijn drie kinderen een opvoeding gegeven,
waardoor zij voorbereid werden tot de meest- geziene
betrekkingen; en omdat ik eens ongelukkig ben ge
weest. met ee,n mislukte speculatie daarom word ik
in den hoek gedhwd! als een schurftige hond'?....
Vraag het den' grooten heeren op de beurs of zij niet
allen wel eens ongelukkig gespeculeerd 'hebben! Vraag
eens aan een koopman of hij nooit een wissel uit han
den heeft gegeven! Dat zou nog mooier zijn! En
juist nu, mijn lieve dochter, zal ik u bewijzen, wat ik
nog kan En de dag zal komeni, waarop gij mij dank
baar de handen zult kussen als namelijk de staat
u geen bedelaars-persioen toewerpt, dat te weinig is
om te leven en te veel om te sterven. Dan zult- gij
blij zijn, als uw vader u een goed, onbezorgd leve.n
heeft verschaft en zult- ge anders denken over.
over gewaagde ondernemingen
De nijdige toon was overgegaan in overspannen
dweperij, met een zweem van zalvende zelfvoldaan
heid. Hij rook weer aan de bloemen en bemerkte de
boeken naast de mand.
„Wat is dat?" vroeg hij plotseling ontnuchterd.
„I.bsen. Van Felix.
„Zoo. zoo".
Hij bezat, nog zijn oude leeswoede. Elk stukje be
drukt papier prikkelde zooal niet zijn weetgierigheid,
dan toch zijn nieuwsgierigheid, en zooal niet die, dan
toch het verlangen het gelezen te hebban.
lïo. 272.
(Eerste publicatie).
F. B. H. BöTTGER te Alkmaar.
7
6
5
4
3
2
1
Mat in 2 zetten.
Oplossing van No. 269 (A. Roseley).
(Met witte dame op a81)
1 D a8 al enz.
Het is ons, en naar wij vertrouwen ook onzen le
zers, hoogst aangenaam de rij der eerste publicaties in
het zooeven aangevangen jaar te kunnen openen met
een opgave van een stadgenoot.
De heer Böttger is voor hen, die belang stellen in de
nationale probleemwereld, geen onbekende waar hij
o. a. in het Tijdschrift N. S. B. menigen aard'igen
2zet publiceerde. Persoonlijk zagen wij dit steeds
met een bijzonder genoegen, omdat er zoo duidelijk uit
bleek hoe de heer Böttger vooruit was gegaan sedert
hij in deze. rubriek zijn: eersteling publiceerde.
In het jaar 1910 hebben wij 12 eerste publicaties ge
plaatst en wel zes va.n vaderlandsehe en zes van bui-
tenlandsche componisten. Daarvan blee'k er een van
het eerste zestal incorrekt te zijn en wel die, in No
vember gepubliceerd'.
De overige elf problemeii, waarvan er telkens één
per maand werd gepubliceerd, waren gecomponeerd
door de Hollandsche componisten Meiners, Schuld,
Weenink, Kuyers en De Koning, benevens door de
buitenlandsche Vetesnik, Ferber, Dobbs, Salthouse,
Blake en Heathcote.
Zooals d'e lezer ziet waren er onder de beroemdste
'componisten der wereld, die deze rubriek hun steun
verleenden, terwijl het tevens eigenaardig is hoe twee
„blinde" componisten1) ons eene bijdrage zonden.
Wat ons ook bijzonder trof was1 het feit hoe de me-
dedeeling, dat. de Alkmaarsche Gourant voor eiken
goedgekeurden correkten 2zet een honorarium van
1, beschikbaar stelde, hoe deze mededeeling de aan
dacht der geheele probleemwereldi trok. In schier iede
re schaakrubriek, die onder onze oogen kwam, vonden
wij dit feit vermeld. Ja, in het „Deutsches Wochen-
schach" vonden wij zelfs den 2zet van W. B. H. Mei
ners2) er naast afgedrukt.
Wij hopen1, dat 'het jaar 1911, waarin wij onzen le
zers veel goeds toewenschan, ons weder menige sier
lijke eerste publicatie moge brengen.
1) De heeren Schuld en Salthouse.
2) De eerste, d!ie een honorarium ontving.
Uit het Duitsch van B. HERNZ.
„Olga! Is 't mogelijk! gij hier?"
„LucileO welk een vreugde, welk eene verras
sing, lieve beste; wat hebben wij elkander in geen
langen tijd gezien zeven jaren is 't zeker al; wat
zijt gij mooi, onveranderd. neen, nog veel mooier,
grooter geworden
„Mijn Olga, oude trouwe ziel, moet ge mij dan al
dadelijk weder vleien! Hoezeer heb ik je gemist; hoe
„Mag ik de boeken! meenemen naar mijn kamer, Ti
le?. Maar voor een paar uurtjes."
Hij wachtte het antwoord iu het geheel niet af,
nam de kleine deeltjes met geoecfenden greep onder
den arm en liep naar zijn kamerdeur.
„Mocht ik inslapen, Tillie, dan roep je., mij over een
paar uur, is -het niet? Ik heb over zaken een bespre
king in het café!"
Ottilie stond afgewend aan het) venster en staarde
in de^ loodgrijze lucht, waardoor zware sneeuwvlokken
neervielen op de morsige brei der straten. Zoo bleef
zij wachten, totdat haar vader de deur achter zich had
gesloten. Daarna, ging zij aan haar schrijftafel zit
ten en nam den stapel schriften.
En zij corrigeerde methodisch, aandachtig, met. de
pijnlijke nauwgezetheid! van een veeleischende onder
wijzeres. Het waren een en vijftig schriften. Bij
het dertigste stak zij de lamp aan. Bij het veertigste
verloor zij een nog nooit voorgekomen geval
eensklaps het geduld. Zij zon al deze blauwe schriften
in het vuur hebben kunnen werpen en tegelijkertijd
den penhouder, aan welks stalen punt, gelijk kleine
bloe.droppelem de roode inkt: parelde.
Meidra twintig jaren va.n. eentonigen. vreugdeloo-
zen arbeid
De schoolopziener prees elk jaar de zegenrijke werk
zaamheid der onderwijzeressen in' klinkende woorden.
Dat behoorde bij het. schoolprogram, evenals het gebed
bij het begin van het onderricht. Slechts de zeer
jeugdigen hadden bij zulke toespraken tranen van
ontroering in de oogen, liepen den ganschen dag in
feestelijke stemming rond, waren de daarop volgende
week dubbel vriendelijk voor d«e kinderen, en achtten
zich onontbeerlijke baschavingsi,factoren. En op haar
waren de toespraken berekend.
De „oude jaargangen" luisterden ternauwernood
meer, vonden geenerlei verhand tusschen zichzelf en
de gladde boekenfrasen, hieven stomp, onverschillig,
of glimlachten bitter bij zichzelf.
Ook Ottilie had deze verandea*ingen doorgemaakt.
En zij had gemeend, dear niets meer geschokt te zul
len worden in den ruu tig en en engen kringloop baars
konden wij elkander toch. ook zoo uit het oog verlie
zen; welke scheidende macht heeft, toch dat afwisse
lende leven, 't welk wij leiden! Wij geloofden een
maal niet buiten elkander te kunnen leven en nu.
weet gij nog, Olga, waar wij elkaar leerden kennen?"
„Ja zeker, Lucile, dikwijls nog gedenk ik die ver
vlogen tijden, toen wij nog jong waren, vol verwach
ting van alles wat de wereld ons zou kunnen schen
ken, gij de schoone dochter van den Koerlandschen
grondeigenaar, ik het kind van den eenvoudigen amb-
tenaar, dat met geestdrift u vereerde, met u leerde,
met u vol verwachting de toekomst tegenging
waarom is het ons niet gelukt met o.ns enthusiasme
voor al het schoone en heerlijke der kunst
„En met onze kundigheden die wij ons beiden, gij
en ik, in behoorlijke mate hadden verworven ach,
Olga, toen wij te zamen in het pensionaat, daarna op
het conservatorium waren, welk een heerlijke tijd was
dat! Weet gij het nog, hoe. gij mij de „heldenjonk-
vrouw" on ik u „Mignon" noemde.
„En gij, Lucile, gij zijt. het geworden, zijt de groote,
beroemde tooneelspeelster geworden, de edele kunste
nares, die het beste wat dichters en schrijvers lever
den wist te verpersoonlijken. Hoe verslond ik alle be
richten omtrent u; ik was zóó trotsch op uw voor
spoed als gij wellicht zelve nooit zijt geweest.
„Kom Olga", antwoordde Lucile, en omarmde de
kleine gestalte harer vriendin, „nog is het stil aan het
strand, slechts weinige deftige badgasten wandelen op
dit uur; kom, daarginds bij die palmen is een stil, af
gelegen plekje, daar zit ik zoo graag en staar in de
zee, daar zullen wij onze terugvinding vieren. Hoe
kon ik vermoeden, toen mijn dokter mij hier naar de
Riviera zond om mijn zenuwgestel eenigszins tot rust
te laten komen, dat ik u hier zou vinden. Moet ge
u hier ook ophouden?"
„Ik niet, Lucile, maar het kindl.
„Het kind'? Zijt gij gehuwd? Sedert wanneer.
en ik wist er niets van. maar vertel mij dian toch.
Olga schudde lachend' het sierlijk hoofdje.
„Neen, mij heeft tot nu toe nog niemand willen
hebben ziet gij dan niet dat ik oud ben en gerim
peld; zie eens hoeveel grijze haTen ik al heb!"
„Gekkinnetje, je ziet er uit als altijd., als eene Mig
non, dat hob ik altijd gezegd geheel dien blik met
lie zwaarmoedige oogen, met dat weemoedig lachje.
Dus niet gehuwd en toch dia.t kind1.
„Een pleegkind, Lucile, een' soort neefje, als ge
wilt; een lieve, flinke jongen. Ge zult hem wel spoe
dig zien; de. wildzang laat mij niet gaarne alleen.
Toen wij destijds scheidden, werdl mijn weg langs ge
heel andere banen gelegd dan wij oorspronkelijk dach
ten. Mijn wederwaardigheden, mijn leed, kan ik u in
korte woorden mededeelen; ik werd ziek, mijne borst
kon het aanhoudend zingen niet verdragen, ik verloor
mijne stem, moest mijn plan om de planken te betre
den laten varen en naar w.at anders omzien. Er volg
den zware, droevige dagen."
„Waarom hebt ge mij dat niet laten weten?" klonk
het verwijtend! uit Lucile's mond.
„Ik was jong,- ik kon werken en ik deed 't. Ik
was achtereenvolgens gouvernante, gezelschapsjuf
frouw, reisgenoote. Uit de ervaringen, die ik in den
loop der jaren opdeed, en uit eene oorspronkelijke
neiging, heb ik den grondslag voor eene nieuwe be
zigheid gelegd, waarbij ik niet ophoud te studperen,
doch die mij niet aan de school bindt; menschen met
lijden en vreugde vindt men overal; een grooter ar
beidsveld voor deze waarnemingen dan het mensche-
lijk gemoed1 is er zeker wel niet. Open ligt het voor
mij met zijn willen, gevoelen en ondervinden, zijn
volle, krachtige slagen, zijn dwaze fouten, zijn milde
vergevensgezindheid. Gij ziet mij zoo verbaasd aan,
mijn beste Lucile.wat wilt gij zeggen?"
„Gij zegt, gij ziet in het menschelijk gemoed, Olga,
met helderen blik, en diat verschaft u de bouwstof en
gij roept zoo noodig Uwe fantasie te hulp, eu gij leest
waar men zelf zich nog onbewust was van wat gij ont
dekt, en de vrucht van hoofd en pen komt' onder de
oogen van het publiek: uw en hun leven, ja, ik be
grijp u, Olga; maar zeg mij, wat leest gij in mijn
hart, in mijn oog? Zie mij niet zoo angstig aan, lie
ve, kom, ga dicht bij mij zitten! en luister ik wil
u helpen. Ik hen de veelbewonderde, groote tooneel-
1 evens.
Waren het de sterk geurende bloemen, welke haar
zenuwen prikkelden
Zij voelde zich zoo ongewoon benauwd en beklemd.
En haar onderstrepen en doorhalen in de schoolschrif
ten kwam haar zoo ontzettend) zinneloos en dwaas
voor.
De klok aan den wand sloeg met- korte, harde sla
gen vier uur.
Zij stond op en ging de kamer baars vaders binnen.
Hij lag op zijn bed en snorkte. Aan zijn voeten, lag
de verkreukelde courant, op het dekbed verspreid de
nieuwe Ibsen-uitgave, een oude Revue, een tiencents-
brochure, een reclamebiljet.
„Ja. Tille.dank, mijn goed kind.
Hij keek haar slaapdronken aan, terwijl zij orde
bracht in de boeken en bladen. Daarna opgeruimder
wordend, onder het aankleeden sprak 'hij over het
aanbevolen middel tegen het uitvallen van het haar.
„De zaak is heel eenvoudig, Tille. De flesch kost
den maker misschien twintig penning hij verkoopt
ze voor een Mark. Alleen de reclame is duur. Mijn
vriend Nagles, dien ik straks zal ontmoeten, heeft
ook al een fabelachtige uitvinding- van dezen aard ge
daan. Een zalf, welke elke snijwonde in enkele minu
ten sluit. Ik heb hem beloofd hem geld te verschaffen,
opdat hij de uitvinding ini praktijk 'karn brengen. Dan
deelen wij de winst. Ziet ge, Tille, als wij de kleine
drukkerij hadden het zou een millioenemzaak zijn
millioenen zeg ik u! Het drukken en de porti, dat
kost slechts1 geld!slechts het drukken en de porti.."
Vroeger gebeurde het wel, dat Ottilie riep: „Maar
dat is alles onzin", en beproefde dan de dwaasheid te
bewijzen.
Nu liet zij hem praten. Hielp hem inj zijn jas, trok
den witten cache-nez wat naar boven, en drong hem
•de voordeur uit.
Hij mocht, wat haar betrof, fantaseeren. Het was
voor hem bijna een bezigheid, en den kop koffie, wel
ke het kostte, maakte haar niet armer.
Wordt vervolgd.