DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. twf3"'wi^wmw wê m Honderd en dertiende Jaargang. 1911 ZATERDAG 7 JANUARI. SPROKKELINGEN. FEUILLETON. Het Gouden Bed. No. 6 Scii^a km lyriek. GEVONDEN. WM, r/// it.. m a b c d e t g ALKMAARSCRE COURANT. EEN GEWICHTIGE KWESTIE. Onze tijd is vol kwesties en problemen. Wij hebben er behoefte aan, allen, de geleerden, de technici, de theoretici, de practici, de alledag-menschen. Wij trachten ze op te lossen en als we de oplossing hebben, dient zij ons dikwijls slechts om nieuwe kwesties en problemen te scheppen. Natuurlijk zijn zij geheel verschillend en houden ze verband met onzen leeftijd, onze ontwikkeling, onzen aanleg en dergelijke indivi- dueele factoren. Wat den een eenvoudig en onnoozel schijnt is voor den ander een moeielijke, belangrijke zaak. Onlangs werd dit op aardige wijze in een bui- teniandseh blad geïllustreerd. Een huisvrouw en moe der werd gekweld door een lastige kwestie: ze bezat een 2-jarig meisje, ongetwijfeld een aanvallig wichtje, maar in letterlijken zin zwaar op de hand. De moeder wist niet precies of ze 't kind op de Zondagwandelin gen geheel ten haren laste zoo luidt toch de offi- ciëele term? moest hebben, dan wel of de man ver plicht was haar in dezen hij te staan. Blijkbaar werd de vrouw nogal bezwaard door deze kwestie. Ter ver lichting wendde zij zich met een mijnheer-de-redacteur tot een courant, waarin zij het geval uiteenzette en om de opinie van anderen vroeg. Waar meeningen nogal vaak ongevraagd worden gegeven, spreekt het van zelf, dat ze, eenmaal gevraagd, gaarne werden verstrekt. Het regende ingezonden stukken van wel- meenende raadgevers en raadgeefsters. Een inzender verklaart dat de Zondag aan zijn vrouw en daarom zijn dochtertje dan aan hem behoort, een inzendster geeft de verzekering, dat aan de mannelijke waarde niet tekort gedaan wordt als de echtgenoot het kind draagt. Een „viervoudig vader" is van meening, dat een ontwikkeld! man het slechts kan prijzen, wanneer vaderlijke trots en liefde voor het kind' niet alleen in woorden, maar ook in daden worden geuit. Zeker, al dus weer een ander, moet de man het kindl torsen, want men moet elkanders last leeren dragen en bovendien behoort de man tot het sterke geslacht, Hoe nu dames, vraagt weer een ander, in dezen mo dernen tijd, waarin de dames even sterk willen zijn als de heeren der schepping, zoudt ge te zwak wezen? Een man, aldus de zooveelste inzender, die slechts een weinig waarde op zijn uiterlijk legt, zal het nim mer in zijn hoofd krijgen in het openbaar zijn kind te dragen. Niets maakt zulk een belachelijken indruk, als wanneer een man met het kind op den arm sjouwt, terwijl de vrouw kalm er naast loopt. De vrouw, die dit van den man verlangt, kan hem evengoed met den boodschapmand naaj' die markt zenden! Eindelijk vraagt ieanand „als oudere dame" het woord. Wij hebben, schrijft ze, steeds alles gedeeld, vreugde en leed, lust en last. Wanneer men dit stand punt inneemt, dan vloeit hiemit voort, dat de man de vrouw geen last zal laten torsen, die voor haar krach ten te zwaar is, gelijk hier het geval is. Een bijna tweejarig kind1 mag en kan door een zelfs krachtige vrouw niet zonder gevaar voor hare gezondheid ge dragen worden. Is de man te zwak het kind te dragen dan moet hij vooral niet van zijn vrouw eischen, dat zij het zal doen. Dan! moet hij een kinderwagen koo- pen. Dan varen vrouw en kind er wel bij en heeft de man zijn plicht gedaan. Inderdaad lijkt deze laatste oplossing de gelukkig ste. Ook al omdat zij een nieuw probleem schept: of de vrouw op Zondagmiddag een zwaar tweejarig kind alleen in een kinderwagen moet rijden, dan wel of de man haar daarbij behulpzaam moet zijn. Zoodra wij deze gewichtige kwestie gesteld en beantwoord zien, zullen wij niet nalaten daarvan melding te maken. VOOR DAMES. Kijkjes in deJModcwereld. De asymetrie in de mode is op het oogen'blik het modernste en origineelste, wat Parijs weet aan te bie den. Al mogen ook niet alle scheppingen van me vrouw Mode in dit opzicht schoon genoemd worden, het valt toch niet te ontkennen, dat zij dikwijls be koorlijke en bevallige modeMen weet te voorschijn te roepen. De asymetrie de ongelijkheid in de mode voert dezen officieelen naam wordt zoowel bij ja ponnen, mantels, jakjes, kragen als bij alle mogelijke Naar het Duitsch van OLGA WOHLBRüCK, bewerkt door J. P. WE8SELINK—VAN ROSSUM 9) „Wat zegt ge, Tille? Felix komt naar Berlijn? Wijn goede, kleine Felix? En wat wil hij hier begin nen, wat dan toch, Tille?" Hij nam plaats naast zijn dochter op de verschoten, groen fluweelen sofa en streelde haar den arm: „Vertel mij toch, mijn kind, wat wil hij beginnen? Een zaak, is het niet? Gij weet, Tille, ik heb onder vinding. Ik kan hem van veel nut zijn! Ik keu ook menschen, niet zoo aanzienlijk als' mijnheer Paul maar nette lieden, die mijn lievelingszoon zullen hel pen. Weet ge wat, Tille? De kleine drukkerij, over welke ik u heb gesproken, zou Felix misschien kun nen overnemen, als Paul hem het geld geeft. Samen met mij, is het niet, Tille? Indertijd' heeft ze tiendhi- zend Mark gekost. Nu krijgen we ze voor de helft en nog minder! Men neemt ongetwijfeld ook wissels in betaling. Ottilie verbleekte. „Martha!" riep zij luid met scherpe stem. Frank sprong boos op. „Met jelui vrouwen kan men nooit verstandig spre ken Met veel geraas en haast, zette het. meisje het- eet servies in elkaar en wierp het tafellaken over haar schouder. Toen zij weer buiten de kamer was, had Ottilie in zoover haar zelfbeheersching herwonnen, dat zij oogenschijnlijk zonder opwinding tot haar va der zich wendde: „Ik verzoek u nadrukkelijk, papa, Felix zijn eigen weg te laten gaan. Ik zal nooit toestaan, dat u met hem een zaak overneemt. Bovendien zoekt Felix een vaste betrekking en wil in zijn vrijen tijd muziek stu- deeren. De een of ander gewaagde onderneming ia beslist buitengesloten." andere kleedingstukken aangebracht. Zij neemt daarbij steeds weer nieuwe en verrassende vormen aan. Zij laat zich door niets gemakkelijker zinnebeeldig voor stellen dan door voorbeelden. Wij kunnen dus niet beter doen dan enkele modellen beschrijven, die door hun originaliteit de aandacht trekken, b. v.: Een zacht-getint, liherty-toilet wordt door een shawl van oude Engalsche tule-kant- zoo gedrapeerd, dat deze het linker, nauwe mouwtje maakt en ook den geheelen linkerkant van het lijfje. Ter hoogte van de taille ongeveer houdt een gesp, met steenen bezet, de shawl ter rechter zijde bij elikaar en laat haar dan zoo naar heneden hangen, dat de rechter zijde van den rok uit kant, de linker uit zacht-getinte zijde bestaat. Een dergelijk arrangement kan' men aanbrengen van een blauwe met bont omzoomde shawl van Chi neeseh zijden-crêpe over een champagne-kleurig zij deu kleed. Het laag-uitgesneden mouwlooze gewaad voegt zich in een elegant priüsesmodel om de gestalte der draagster. De blauwe shawl wordt als een fichu over den linkerschouder aangebracht en eindigt van voren op de borst, in de typisdhe fichu-knoop; van ach teren echt.er glijdt de breeder wordende s'hawl naar de rechterheup af om vandaar af rond' om den rok ge wonden in een kleine sleep neer te hangen. Bij mantels wordt de asymetrie het meest toegepast in de kragen, die breed .als een matrozenkraag op den rug vallen, evenwel niet met gelijke 'hoeken, maar met een scheeve, spits-toeloopende, die op den linker of rechterschouder in een slip eindigt.. Ook vervaar digt men de groote bontmantels van tw.ee verschillen de soorten bont, op die wijze, dat de een® als een soort boemoes over den eenen schouder wordt, gesla gen. Ook bij meer gewone kleederen treedt de veroor loofde ongelijkmatigheid reeds op den voorgrond. Van een geelachtige japon! van souple' laken, waarvan 't keurslijfje van rechts: naar links schuin over den schouder gedrapeerd! wordt, worden de pas en de mouwtjes, evenals het zichtbare deel1 van 't keurs lijfje rechts van kersenrood, geplooid' zijdeni-mousseli ne vervaardigd. Heel dikwijls maakt zulk een modern toilet, als het niet met de uiterste zorg is samenge steld, een zonderlingen indruk. Een andere nouveauté is te verwachten op 't gebied van de haardracht. Men staat op 't punt de tegen woordige haardracht vaarwel' te zeggen en de 'hooge kapsels weer in te voeren. Zooals wij een vorige maal zeiden brebgen in Pa rijs de premières van menig oomediestuk de mo-de- nouveauté's met zich mede, dit geldt echter niet al leen voor de toiletten, maar ook voor de kapsel's. Nu is^ kort geleden in het „theatre francais" een pre mière gegeven, waarbij de hooge kapsels weer een ee replaats hadden ingenomen en dadelijk hebben de chi que Parijsche dames, op wie de nieuwe haardracht veel indruk schijnt, te hebben gemaakt, haar overgeno men Dientengevolge zal het dus wel niet lang meer durem of over 't algemeen zullen de hooge kapsels weer gedragen worden. Het spreekt vanzelf, dat met deze verandering in de haar-modie een verandering in de hoeden-mode ge paard gaat. Op 't oogeniblik staat de bicorne de hoed) met twee punten in de gunst der mode; zwart of gekleurd fluweel is de geliefkoosde stof voor groo te modellen en wit fluweel en wit diagonaal voor to ques, terwijl bont als garneering dient. Men is echter in Parijs alweer bezig voorjaars hoeden met bloemen te garnee.ren ,en stoffen voor de zomernxode uit te kiezen, zoodat 't wel lijkt, of 't war mere jaargetijde reeds weer voor de deur staat. Het schijnt, dat het voile-ninon, dat 't vorige zomersei zoen zoo'n succes had, gehandhaafd blijft, terwijl als nieuwe, dunne stof ch'appe-voile optreedt-, dat allicht als plaatsvervanger kan dienen. Wat de nieuwe modekleuren voor 't warmere sei zoen betreft, daarvan is nog weinig te zeggen; groen, dat. ook nu reeds den boventoon voert, zal wel een der eerste plaatsen innemen, evenals' koningsblauw en de verschillende tinten van aardbeien- en kersenrood tot de bordeaux-kleur toe en oranje-tinten, die hij de bal toiletten gedragen worden. Frank met. hoogrood gelaat snakte naar lucht. „Zoo.... werkelijk?! Jammer, dat ge van Felix geen koninklijke beambte hebt gemaakt. Misschien ook bij de post. De ambtenaren zij-n de eenigen, die geen gewaagde onderneming hebben. Maar ik merk het al! Eelix moet even als> Paul van mij ver vreemd» worden! Ja, ja, goedl zoo goed! Wat hen ik ook? Een oude man, die zijn' dochter tot last is! Gij kunt God den Heer danken, Tille, dat ik karakter 'heb, en niet rust en niet ophoud voordat ik zelf weer verdien! Ik heb uwe moeder, mijne geliefde vrouw, zonder een stuiver huwelijksgift genomen, heb mij uit eigen kracht opgewerkt van mijn geringe positie in Dirsöhau, tot de hoogte vam een Berlijnsch koopman, heb a.an mijn drie kinderen een opvoeding gegeven, waardoor zij voorbereid werden tot de meest- geziene betrekkingen; en omdat ik eens ongelukkig ben ge weest. met ee,n mislukte speculatie daarom word ik in den hoek gedhwd! als een schurftige hond'?.... Vraag het den' grooten heeren op de beurs of zij niet allen wel eens ongelukkig gespeculeerd 'hebben! Vraag eens aan een koopman of hij nooit een wissel uit han den heeft gegeven! Dat zou nog mooier zijn! En juist nu, mijn lieve dochter, zal ik u bewijzen, wat ik nog kan En de dag zal komeni, waarop gij mij dank baar de handen zult kussen als namelijk de staat u geen bedelaars-persioen toewerpt, dat te weinig is om te leven en te veel om te sterven. Dan zult- gij blij zijn, als uw vader u een goed, onbezorgd leve.n heeft verschaft en zult- ge anders denken over. over gewaagde ondernemingen De nijdige toon was overgegaan in overspannen dweperij, met een zweem van zalvende zelfvoldaan heid. Hij rook weer aan de bloemen en bemerkte de boeken naast de mand. „Wat is dat?" vroeg hij plotseling ontnuchterd. „I.bsen. Van Felix. „Zoo. zoo". Hij bezat, nog zijn oude leeswoede. Elk stukje be drukt papier prikkelde zooal niet zijn weetgierigheid, dan toch zijn nieuwsgierigheid, en zooal niet die, dan toch het verlangen het gelezen te hebban. lïo. 272. (Eerste publicatie). F. B. H. BöTTGER te Alkmaar. 7 6 5 4 3 2 1 Mat in 2 zetten. Oplossing van No. 269 (A. Roseley). (Met witte dame op a81) 1 D a8 al enz. Het is ons, en naar wij vertrouwen ook onzen le zers, hoogst aangenaam de rij der eerste publicaties in het zooeven aangevangen jaar te kunnen openen met een opgave van een stadgenoot. De heer Böttger is voor hen, die belang stellen in de nationale probleemwereld, geen onbekende waar hij o. a. in het Tijdschrift N. S. B. menigen aard'igen 2zet publiceerde. Persoonlijk zagen wij dit steeds met een bijzonder genoegen, omdat er zoo duidelijk uit bleek hoe de heer Böttger vooruit was gegaan sedert hij in deze. rubriek zijn: eersteling publiceerde. In het jaar 1910 hebben wij 12 eerste publicaties ge plaatst en wel zes va.n vaderlandsehe en zes van bui- tenlandsche componisten. Daarvan blee'k er een van het eerste zestal incorrekt te zijn en wel die, in No vember gepubliceerd'. De overige elf problemeii, waarvan er telkens één per maand werd gepubliceerd, waren gecomponeerd door de Hollandsche componisten Meiners, Schuld, Weenink, Kuyers en De Koning, benevens door de buitenlandsche Vetesnik, Ferber, Dobbs, Salthouse, Blake en Heathcote. Zooals d'e lezer ziet waren er onder de beroemdste 'componisten der wereld, die deze rubriek hun steun verleenden, terwijl het tevens eigenaardig is hoe twee „blinde" componisten1) ons eene bijdrage zonden. Wat ons ook bijzonder trof was1 het feit hoe de me- dedeeling, dat. de Alkmaarsche Gourant voor eiken goedgekeurden correkten 2zet een honorarium van 1, beschikbaar stelde, hoe deze mededeeling de aan dacht der geheele probleemwereldi trok. In schier iede re schaakrubriek, die onder onze oogen kwam, vonden wij dit feit vermeld. Ja, in het „Deutsches Wochen- schach" vonden wij zelfs den 2zet van W. B. H. Mei ners2) er naast afgedrukt. Wij hopen1, dat 'het jaar 1911, waarin wij onzen le zers veel goeds toewenschan, ons weder menige sier lijke eerste publicatie moge brengen. 1) De heeren Schuld en Salthouse. 2) De eerste, d!ie een honorarium ontving. Uit het Duitsch van B. HERNZ. „Olga! Is 't mogelijk! gij hier?" „LucileO welk een vreugde, welk eene verras sing, lieve beste; wat hebben wij elkander in geen langen tijd gezien zeven jaren is 't zeker al; wat zijt gij mooi, onveranderd. neen, nog veel mooier, grooter geworden „Mijn Olga, oude trouwe ziel, moet ge mij dan al dadelijk weder vleien! Hoezeer heb ik je gemist; hoe „Mag ik de boeken! meenemen naar mijn kamer, Ti le?. Maar voor een paar uurtjes." Hij wachtte het antwoord iu het geheel niet af, nam de kleine deeltjes met geoecfenden greep onder den arm en liep naar zijn kamerdeur. „Mocht ik inslapen, Tillie, dan roep je., mij over een paar uur, is -het niet? Ik heb over zaken een bespre king in het café!" Ottilie stond afgewend aan het) venster en staarde in de^ loodgrijze lucht, waardoor zware sneeuwvlokken neervielen op de morsige brei der straten. Zoo bleef zij wachten, totdat haar vader de deur achter zich had gesloten. Daarna, ging zij aan haar schrijftafel zit ten en nam den stapel schriften. En zij corrigeerde methodisch, aandachtig, met. de pijnlijke nauwgezetheid! van een veeleischende onder wijzeres. Het waren een en vijftig schriften. Bij het dertigste stak zij de lamp aan. Bij het veertigste verloor zij een nog nooit voorgekomen geval eensklaps het geduld. Zij zon al deze blauwe schriften in het vuur hebben kunnen werpen en tegelijkertijd den penhouder, aan welks stalen punt, gelijk kleine bloe.droppelem de roode inkt: parelde. Meidra twintig jaren va.n. eentonigen. vreugdeloo- zen arbeid De schoolopziener prees elk jaar de zegenrijke werk zaamheid der onderwijzeressen in' klinkende woorden. Dat behoorde bij het. schoolprogram, evenals het gebed bij het begin van het onderricht. Slechts de zeer jeugdigen hadden bij zulke toespraken tranen van ontroering in de oogen, liepen den ganschen dag in feestelijke stemming rond, waren de daarop volgende week dubbel vriendelijk voor d«e kinderen, en achtten zich onontbeerlijke baschavingsi,factoren. En op haar waren de toespraken berekend. De „oude jaargangen" luisterden ternauwernood meer, vonden geenerlei verhand tusschen zichzelf en de gladde boekenfrasen, hieven stomp, onverschillig, of glimlachten bitter bij zichzelf. Ook Ottilie had deze verandea*ingen doorgemaakt. En zij had gemeend, dear niets meer geschokt te zul len worden in den ruu tig en en engen kringloop baars konden wij elkander toch. ook zoo uit het oog verlie zen; welke scheidende macht heeft, toch dat afwisse lende leven, 't welk wij leiden! Wij geloofden een maal niet buiten elkander te kunnen leven en nu. weet gij nog, Olga, waar wij elkaar leerden kennen?" „Ja zeker, Lucile, dikwijls nog gedenk ik die ver vlogen tijden, toen wij nog jong waren, vol verwach ting van alles wat de wereld ons zou kunnen schen ken, gij de schoone dochter van den Koerlandschen grondeigenaar, ik het kind van den eenvoudigen amb- tenaar, dat met geestdrift u vereerde, met u leerde, met u vol verwachting de toekomst tegenging waarom is het ons niet gelukt met o.ns enthusiasme voor al het schoone en heerlijke der kunst „En met onze kundigheden die wij ons beiden, gij en ik, in behoorlijke mate hadden verworven ach, Olga, toen wij te zamen in het pensionaat, daarna op het conservatorium waren, welk een heerlijke tijd was dat! Weet gij het nog, hoe. gij mij de „heldenjonk- vrouw" on ik u „Mignon" noemde. „En gij, Lucile, gij zijt. het geworden, zijt de groote, beroemde tooneelspeelster geworden, de edele kunste nares, die het beste wat dichters en schrijvers lever den wist te verpersoonlijken. Hoe verslond ik alle be richten omtrent u; ik was zóó trotsch op uw voor spoed als gij wellicht zelve nooit zijt geweest. „Kom Olga", antwoordde Lucile, en omarmde de kleine gestalte harer vriendin, „nog is het stil aan het strand, slechts weinige deftige badgasten wandelen op dit uur; kom, daarginds bij die palmen is een stil, af gelegen plekje, daar zit ik zoo graag en staar in de zee, daar zullen wij onze terugvinding vieren. Hoe kon ik vermoeden, toen mijn dokter mij hier naar de Riviera zond om mijn zenuwgestel eenigszins tot rust te laten komen, dat ik u hier zou vinden. Moet ge u hier ook ophouden?" „Ik niet, Lucile, maar het kindl. „Het kind'? Zijt gij gehuwd? Sedert wanneer. en ik wist er niets van. maar vertel mij dian toch. Olga schudde lachend' het sierlijk hoofdje. „Neen, mij heeft tot nu toe nog niemand willen hebben ziet gij dan niet dat ik oud ben en gerim peld; zie eens hoeveel grijze haTen ik al heb!" „Gekkinnetje, je ziet er uit als altijd., als eene Mig non, dat hob ik altijd gezegd geheel dien blik met lie zwaarmoedige oogen, met dat weemoedig lachje. Dus niet gehuwd en toch dia.t kind1. „Een pleegkind, Lucile, een' soort neefje, als ge wilt; een lieve, flinke jongen. Ge zult hem wel spoe dig zien; de. wildzang laat mij niet gaarne alleen. Toen wij destijds scheidden, werdl mijn weg langs ge heel andere banen gelegd dan wij oorspronkelijk dach ten. Mijn wederwaardigheden, mijn leed, kan ik u in korte woorden mededeelen; ik werd ziek, mijne borst kon het aanhoudend zingen niet verdragen, ik verloor mijne stem, moest mijn plan om de planken te betre den laten varen en naar w.at anders omzien. Er volg den zware, droevige dagen." „Waarom hebt ge mij dat niet laten weten?" klonk het verwijtend! uit Lucile's mond. „Ik was jong,- ik kon werken en ik deed 't. Ik was achtereenvolgens gouvernante, gezelschapsjuf frouw, reisgenoote. Uit de ervaringen, die ik in den loop der jaren opdeed, en uit eene oorspronkelijke neiging, heb ik den grondslag voor eene nieuwe be zigheid gelegd, waarbij ik niet ophoud te studperen, doch die mij niet aan de school bindt; menschen met lijden en vreugde vindt men overal; een grooter ar beidsveld voor deze waarnemingen dan het mensche- lijk gemoed1 is er zeker wel niet. Open ligt het voor mij met zijn willen, gevoelen en ondervinden, zijn volle, krachtige slagen, zijn dwaze fouten, zijn milde vergevensgezindheid. Gij ziet mij zoo verbaasd aan, mijn beste Lucile.wat wilt gij zeggen?" „Gij zegt, gij ziet in het menschelijk gemoed, Olga, met helderen blik, en diat verschaft u de bouwstof en gij roept zoo noodig Uwe fantasie te hulp, eu gij leest waar men zelf zich nog onbewust was van wat gij ont dekt, en de vrucht van hoofd en pen komt' onder de oogen van het publiek: uw en hun leven, ja, ik be grijp u, Olga; maar zeg mij, wat leest gij in mijn hart, in mijn oog? Zie mij niet zoo angstig aan, lie ve, kom, ga dicht bij mij zitten! en luister ik wil u helpen. Ik hen de veelbewonderde, groote tooneel- 1 evens. Waren het de sterk geurende bloemen, welke haar zenuwen prikkelden Zij voelde zich zoo ongewoon benauwd en beklemd. En haar onderstrepen en doorhalen in de schoolschrif ten kwam haar zoo ontzettend) zinneloos en dwaas voor. De klok aan den wand sloeg met- korte, harde sla gen vier uur. Zij stond op en ging de kamer baars vaders binnen. Hij lag op zijn bed en snorkte. Aan zijn voeten, lag de verkreukelde courant, op het dekbed verspreid de nieuwe Ibsen-uitgave, een oude Revue, een tiencents- brochure, een reclamebiljet. „Ja. Tille.dank, mijn goed kind. Hij keek haar slaapdronken aan, terwijl zij orde bracht in de boeken en bladen. Daarna opgeruimder wordend, onder het aankleeden sprak 'hij over het aanbevolen middel tegen het uitvallen van het haar. „De zaak is heel eenvoudig, Tille. De flesch kost den maker misschien twintig penning hij verkoopt ze voor een Mark. Alleen de reclame is duur. Mijn vriend Nagles, dien ik straks zal ontmoeten, heeft ook al een fabelachtige uitvinding- van dezen aard ge daan. Een zalf, welke elke snijwonde in enkele minu ten sluit. Ik heb hem beloofd hem geld te verschaffen, opdat hij de uitvinding ini praktijk 'karn brengen. Dan deelen wij de winst. Ziet ge, Tille, als wij de kleine drukkerij hadden het zou een millioenemzaak zijn millioenen zeg ik u! Het drukken en de porti, dat kost slechts1 geld!slechts het drukken en de porti.." Vroeger gebeurde het wel, dat Ottilie riep: „Maar dat is alles onzin", en beproefde dan de dwaasheid te bewijzen. Nu liet zij hem praten. Hielp hem inj zijn jas, trok den witten cache-nez wat naar boven, en drong hem •de voordeur uit. Hij mocht, wat haar betrof, fantaseeren. Het was voor hem bijna een bezigheid, en den kop koffie, wel ke het kostte, maakte haar niet armer. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 5