DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
BLOOKER'S
CACAO
No 35
Honderd en dertiende Jaargang.
1911
V R IJ D A G
10 FEBRUARI.
DAALDERS
Een kentering ten goede.
FEUILLETON.
Het Gouden Bed.
BINNENLAND.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Telefoonnummer 3.
CACAO moet in de fabriek
in BUSSEN verpakt worden en
in dien vorm de gebruikers be
reiken; dan is er waarborg van
zuiverheid en kwaliteit.
De lage prijzen der bussen
bewijzen, dat de kosten der ver
pakking niet van beteekenis zijn.
ALKMAARSCHE COURANT.
KENNISGEVING.
Het HOOFD van het Plaatselijk Bestuur te ALK
MAAR brengt, op grond van artikel 1 der Wet van 22
Mei 1845 (Staatsblad Ho. 22) ter kennis der ingezete
nen, dat bij hem ingekomen en aan den ontvanger der
Rijks directe belastingen binnen deze gemeente ter in
vordering is overgegeven
HET KOHIER DER BEDRIJFSBELASTING no. 13
voor het dienstjaar 1910/11, executoir verklaard door
den Directeur der directe belastingen in Noordholland te
Amsterdam den 7 Februari 1911.
dat ieder verplicht is zijn aanslag, op den bij de Wet
bepaalden voet, te voldoen en dat hedeD ingaat de
termijn van zes weken binnen welken daartegen [be
zwaarschriften kunnen worden ingediend.
Alkmaar, den 9 Februari 1911.
Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur voornoemd,
G. RIPPING.
Bussen van 1 Kilogram (2 pond) ƒ1.50
i (1 pond) 0.80
f tt pond) 0.42i
1 Hectogr, (1 ons) 0.18
0-10
ALKMAAR, 10 Februari.
Tijdens de afgeloopen verkiezingscampagne is in
Engeland veelvuldig gesproken en geschreven over
een scheper, die plotseling vermaardheid verwierf en
die als de „scheper van Dartmoor" alom in den Brit-
schen lande bekend! werd. 'n Klein berichtje was1 hier
van de oorzaak. Het meldde dat de oude scheper Da
vid üavies onlangs wegens een onnoozel diefstalletje
tot dertien jaar tuchthuisstraf was veroordeeld. Een
storm van verontwaardiging over zulk een barbaarsch
vonnis stak er op en de minister van binnenlandsche
zaken die dezen storm bezweeren en zich zelf nog wat
meer populair maken wilde, stelde den man, die
slechts enkele maanden van zijn dertien jaar in cle
Naar het Duitseh van OLGA WOHLBRüCK,
bewerkt door J. P. WESSELINK—VAN ROSSUM
37) -o-
Pieps trad, zonder te letten op de andere tooneel-
spelers, op de actrice toe en greep haar hand. „Lieve
juffrouw Moll. Ik verzoek, ik bezweer u, probeer
het nog eeiP. Doe bet voor uw collega's, voor de gan-
sche zaak."
„Ik kan niet", herhaalde de tooneelspeelster koud,
en wierp onbekommerd om haar omgeving een
Grieksch kleed af, hetwelk zij in deze akte had gèdra-
gen.
„LT kunt niet
„Neen. Als mijnheer Frank Nehls verontschuldi
gingen wil aanbieden dan.
Pieps hief het hoofcl op. Een onuitsprekelijke hoog
hartige trek kwam op haar fijn, jeugdig gelaat, en
haar donker omzoomde oogen fonkelden als zwarte ko
len onder de blonde lokken, welke van onder den vee-
ren hoed te voorschijn kwamen.
„Mijn vader heeft geen enkele reden tegenover u
verontschuldigingen te maken, juffrouw Moll. Ilij is
zenuwachtig, zooals gij allen zijt, maar zijn opmerkin
gen zijn juist."
„Zoo. Nu dan zal er wel een andere vertolkster
voor de rol gevonden worden, een, die hem beter be
grijpt."
Het klonk bijna bedaard, en daardoor tot wanhopig
worden» toe, onwrikbaar.
Met eene snelle, krachtige bewegin, trok Pieps twee
pennen uit haar hoed, wierp haar boa en het lange
Engelsche jacquet af en zeide koel: „Ja, juffrouw
Moll, die zal gevonden worden, die ben ik namelijk
zelf."
„Gij
Ada Moll voor het eerst geheel in de war, keek
1 leps aan, terwijl er onder de tooneelspelers een luid,
gevangenis hadl doorgebracht, in vrijheid. De opposi
tiebladen, tuk op politiek fortuin, gingen hierop dade
lijk 's mans voorgeschiedenis onderzoeken in de hoop
hieruit goede, munt tegen de democratische regeering
te kunnen slaan. Die hoop werdl verwezenlijkt: de
scheper, die zoo plotseling' het mededoogen der regee
ring had opgewekt, bleek een gewoonte-misdadiger,
een man, die zich in de gevangenis het best thuis ge
voelde, die in de strafinrichting te Dartmoor de ge
stichtsschaapjes mocht weiden, dit sinds jaren had ge
daan en telkens, wanneer zijn straftijd! voorbij was, de
kudde in de hoede van den directeur aanbeval „tot hij
terugkwam." De opgelegde straf, wel lang maar niet
zwaar, was voor den man een ware uitkomst en de
regeering had' hem geen dienst bewezen door hem te
ontslaan.
In de berichten, die destijds over dit merkwaardige
gevaT de ronde deden, trof ons bijzonder een schrijven
van een der hoogste Engelsche rechters, Sir Alfred
Wills, waarin o. m. werd' verklaard dat jaren geleden
Davies zich voor de zooveelste maal in de gevangenis
te Dartmoor bevond, toen een menschenvriend, die
door zijn lot met deernis werd vervuld, den rechter
verzocht, hem na zijn ontslag behulpzaam te zijn bij
emigratie naar Texas, waar ziju zustiu- hem wel wilde
aannemen. De rechter zorgde 'ervoor, dat de man t'c
Liverpool op een boot kwam, welke hem naar Ameri
ka zou brengen. Op het laatste oogenblik, even voor
hot vertrek der boot, zeide de kapitein dezen passagier
niet te willen vervoeren, daar „zulle soort menschen"
niet in Amerika mocht emigreeren!
Het is waar het hier een gewoontemisdadiger
betrof zeer waarschijnlijk, dat de man ook over zee
weer zou zijn gevallen, maar het „zulk soort men
schen" was teekenend.
Wij hebben dezer dagen aan die uitdrukking moeten
terugdenken, toen we iets lazen, dat verband! hield! met
het Engelsche blauwboek „the Report on the Criminal
Statistics," geschreven door den heer Simpson,
hoofdambtenaar aan het ministerie van binnenland
sche zaken. De bewerker schrijft de toeneming van de
misdaden, welke hij op grond! der feiten constateert,
toe aan sentimentaliteit onder het publiek. Natuurlijk
is die meening niet onaangevochten gebleven en zoo
werd er o.m. door den heer Thomas Holmes, den secre
taris van de Howard! Association, die onder de gevan
genen nuttig optreedt, opgemerkt, dat, zoo er maar
gelegenheid! was om veroordeelden weer aan het werk
te krijgen, het aantal misdaden aanzienlijk zou dalen.
Ziedaar de groote kwestie. „Zulk soort mensehen"
kan niet landvel-huizen en „zulk soort menschen"
wordt in het eigen land buiten elk werk, huiten elke
verdienste, gehouden, vervalt daardoor weer tot de
misdaad, komt daardoor vaak weer in de gevangenis
terug.
In ons land is het al niet beter gesteld. Men heeft
een instinctmatigen afkeer van iemand, die „gezeten"
heeft, en wakkert dien afkeer eer aan, dan dat men
hem tracht te overwinnen. De voorheelden daarvan
opgewonden debat ontstond.
Pieps glimlachte - zegevierend en kalm. „O, weest
u voor niets bevreesd'. Ik hen geschoold." En met epr-
fiden nadruk, zonder Ada Moll meer met een blik te
Verwaardigen, voegde zij er aan toe: „De rol was voor
mij geschreven. Ik heb ze met mijn vader ingestu
deerd."
Zij wierp het Grieksche kleed over haar blouse,
streek met de stift, over haar wenkbrauwen, doopte
haar vingertoppen in het busje met het roode
sehminkvet waai-mede zij haar lippen kleurde en
streek energiek met de hazenpoot eenige keeren over
hare wangen.
De tooneelchef kwam aanloopen. „Juffrouw
Moll. de directeur laat zeggen.
„Ga naar beneden, er wordt verder gespeeld", viel
Pieps hem in de rede, en daarna tot de anderen ge
wend: „Zoö, heeren en dames, laat ons gaan."
Zij liep de anderen vooruit, naar beneden. Zij gaf
zich geen rekenschap van hetgeen zij deed. Zij han
delde als onder de ingeving van een vreemden wil,
waartegen zij zich niet kon verzetten, zonder de aller
eerste gevolgen te berekenen. En er ging- een kracht
van haar uit, welke allen dwong, haar zonder naden
ken te volgen, zonder hen de mogelijkheid tot twijfel,
tot overleg- te laten.
Ada Moll was nog iets bleeker geworden. Een dof
gevoel van angst had de vijandschap in haar verstikt
en met den angst groeide in haar een bewondering
welke zij niet wilde bekennen voor deze kracht, waar
voor ook zij zich eensklaps moest buigen.
„Vooruit.... vooruit...."
Pieps duwde de beide heeren, die de scène met- Ur
sula inleidden, op het tooneel.-—Zij zelf g-ing- aan de
deur staan, om het wachtwoord af te wachten. Zij
hield de hand! op het heftig kloppend hart gedrukt, en
verzamelde in haar herinnering alles, wat zij nog van
de rol kende.
Wat zij deed was ongehoord, haar knieën knikten,
alsof zij elk oogenblik ineen zou zakken. Jlaar vader
was in staat over de balustrade der loge, op het too
neel te springen, haar weg te jagen, haar booze, ]be-
liggen voor het grijpen. Hier is een ontslagen gevan
gene, die tevergeefs bij staat, gemeente, maatschappij
en of particulieren aanklopt, die werken wil en wer
ken kan, maar die alle deuren voor hem gesloten
vindt, zoo blijkt, dat hij gevangennisstraf achter den
rug heeft; en in den regel blijkt dat, immers e.en be
wijs van goedi zedelijk gedrag liegt niet en de politie
verzwijgt niet onlangs werd! iemand uit onze om
geving, die solliciteerde als leeraar aan een inrichting
van middelbaar onderwijs tot zijn schrik er door zijn
gedragsbewijs aan herinnerd/dat hij een vonnis ach
ter den rug had (zooveel gulden boete of hechtenis
wegens een verzet tegen de politie, in zijn jonge jaren
begaan). Daar is een ontslagen gevangene, die werk
gekregen heeft, maar die op een goeden dag weer zon
der betrekking in de koude maatschappij staat, om
dat anderen weigeren met hem in hetzelfde gebouw,
aan dezelfde tafel te werken, sinds ze bij toeval of
door verraad vernamen, dat de man „gezeten heeft,"
Elders. men kan zooveel voorbeelden haast nemen
als men wil, om aan te toonen, dat het verderfelijke
spreekwoord „i^ie eens steelt is altijd eèn dief" o,
wie verlost ons van talrijke afschuwelijke spreekwoor
den en zegswijzen, die zoo ontzettend veel onheil heb
ben veroorzaakt! menig- veroordeelde figuurlijk
den nek gebroken heeft en hem eigenlijk broodeloos
of recidivist heeft gemaakt, Gelijk eens een voorzit
ter van het Ned. Genootschap tot zedelijke verbetering'
der gevangenen zeideRegeering en gemeentebestu
ren, groote ondernemingen van nijverheid en verkeer,
zoowel als particuliere werkgevers en de openbare
meening gedragen zich vijandig tegenover ontslagen
gevangenen.
Gelukkig is er thans een kentering waar te nemen.
Nadat eenige vereenigingen zich sinds jaren het lot
van ontslagen gevangenen hebben, aangetrokken, en
loffelijk werk hebben verricht, maar uitteraarcl slechts
weinig konden tot stand brengen, is ook de regeering
zich eindelijk er mee gaan bemoeien, eerst door sub
sidie-verleening, thans meer direct en zelfstandig. De
vorige week is „het centraal-college voor de reclassee
ring van ontslagen gevangenen e.n verpleegden" geïn
stalleerd door den minister van justitie, die in zijn re-
do düidelijk deed uitkomen, dat het dadelijk staatsbe
lang der reclasseering duidelijk is erkend en die zeide
t? verwachten dat deze nieuwe taak van staatszorg-
weldra nuttige vruchten zal dragen.
De taak dezer commissie schetste de minister al
dus:
„In de eerste plaats als „adviseerend," de Regee-
ring voorlichtend! in alle vragen van subsidie, van
voorstellen tot „aanwijzing," bij alle regelingen en
nieuwe plannen, hetzij door de Regeering, hetzij
door reclasseeringslichamen beraamd: een arbeid, die
van doorloopenden en dagelijkschen aardi is1 en van
uw bureau vooral veel toewijding vorderen zal. In
de tweede plaats als „leidend en organiseerend,*'' in
dien zin, dat het uwe roeping zijn zal, om de noodi-
ge eenheid en samenwerking te brengen in het werk
der verschillende „instellingen" en, waar noodig,
ook in dat der Regeering.
leedigende woorden in het gelaat te slingeren, ten
aanzien van al de vreemde, loerende menschen, die er
zich, als in een tooneelspel in zouden verheugen.
Zij greep naar haar hals, als1 vreesde zij te zullen
stikken. Met inspanning van een bijna bovenmen-
sc-helijken wil hield zij zich staande.
„Nu is dadelijk uw beurt", zeide de chef.
Tien seconden verliepen. Zij opende de deur, waar
door zij in vliegend' tempo moest binnenkomen. Over
het oogenverblindend voetlicht heen, keek zij in een
monsterachtigen, zwarten afgrond, daarna voelde zij
een lichten duw, ze wankelde terug en de stem van
Ada Moll, in haar helderste, jubelendste tonen, ver
vulde het huis.
Zij viel op een stoel, welken d& chef, zacht lachend,
haar toeschoof.
„Nu, ziet u wel, daarop heeft zij het toch niet laten
aankomen! Dat heeft u prachtig gedaan! Nu
kalm, juffrouw!"
Pieps drukte haar doodsbleek gezichtje tegen het
getralied raampje, hetwelk haar het volle gezicht op
het tooneel gaf. Zij zag* Ursula in de armen des ge
liefden, hoe zij de armen om zijn hals sloeg, hoe zij
hem zondige woorden van razenden hartstocht iu den
mond' blies en hoe zij haar gelaat, haar lippen, haar-
hals zonder tegenstand1 aan zijn heete kussen overliet.
Een donkere blos verfde de bleeke wangen van
Pieps en een gevoel van walging verhief zich in haar,
alsof zij de kussen voelden, de tastende handen op
haar eigen lichaam van den zweetenden, hijgenden
tooneelspeler.
Zij had zooveel hooren spreken over liefde, bij haar
vader in de uren na de lunch, des Zondags, had zoo
veel over liefde gelezen iu de boeken, die zij zonder te
kiezen in de eenzaamheid harer kinderkamer had bin
nengesmokkeld en alles was als door een wonder
op haar afgestuit, zonder haar te bezoedelen, zonder
haar fantasie tot ziekelijke en verderfelijke nieuwsgie
righeid te prikkelen. De met- meesleependen harts
tocht en de grootste waarheidsgetrouwheid gespepelde
scène leek haar een schaamteloosheid, waarvoor haar
gansche wezen met tegenzin terugschrok.
En eindelijk „wetenschappelijk," door bestudee
ring van desiderata op reclasseeringsgebied, van de
omvangrijke litteratuur, door het uitbrengen van
verslagen, kortom door voor de Regeering te zijn
de wetenschappelijke vraagbaak en de praktische
voorlichter, dien zij behoeft, indien zij inderdaad
krachtig wil voortschrijden op dezen nieuw gekozen
weg van Staatsbemoeiing.
In zijn antwoord' op deze réde wees de voorzitter
der commissie (de oud-minister Nelissen) er op, dat
nog maar al te dikwijls de uit de strafinrichting ont
slagene weder ten val komt, omdat hij, geheel aan zich
zelf- overgelaten, door niemand! moreel of financieel
gesteund, tegen het kwaad! geen genoegzamen weer
stand bood, dat zoo de ongelukkige vaak opgroeit tot
beroepsmisdadiger, terwijl, ware hem tijdig- zoodanige
steun verstrekt, hij wellicht voor zich en voor de maat
schappij had kunnen behouden blijven, dat het onge
lukkig vooroordeel niet. het. gepleegde fek doch de on
dergane straf, als een schande aanrekent.
En verder zeido mr. Nelissen dat tot medewerking
aan de -nieuwe en omvangrijke taak, door den staat
aanvaard, de ijver der vereenigingen zal moeten wor
den geprikkeld, de particuliere philantropie zal moe
ten worden aangemoedigd, terwijl zal moeten worden
toegezien, dat de steun door den staat, verleend1 inder
daad aan de reclasseering- bevorderlijk is.
Deze vorm van staats-inmenging, leidend en steu
nend, is wel de meest sympathieke. De regeering
geeft als het ware het goede voorbeeld, in het vertrou
wen, dat particulieren met kapitaal en werkkracht en
een goede dosis gemeenschapszin en humaniteit zullen
volgen.
In het optreden van den staat tegenover den ontsla
gen gevangene valt dus in ons land een kentering ten
goede te constateeren.
Moge hetzelfde over niet al te langen tijd' gelbn-
stateerd kunnen worden ten aanzien van de maat
schappij, van de openbare meening.
Hoever deze kentering zal' moeten gaan dat is
een andere kwestie, die niet' zoo maar kan worden op
gelost. Daar zit heel wat aan vast. Om slechts één
ding te noemen nauwlettend! dient er voor te wor
den gewaakt, dat de verstrekte hulp nimmer het ka
rakter krijgt van een premie op een begane misdaad,
daar dan boven het middel de kwaal te verkiezen zou
zijn.
Maar dat er een goed eind' gekenterd kan worden
voordat men in dezen verkeerdenevenwichtstoestand
is, behoeft na liet bovenstaande niet nader te worden
uiteengezet.
EERSTE KAMER.
In de. vergadering van gisteren was aan de orde de
voortzetting- van de beraadslaging over de begrooting
van Marine, waarbij de heer Van Waas-en a er
van Rosandie (C. IL.) den minister van marine
als een der beste ministers van marine der latere jaren
prijst. Spr. was ingenomen met het nieuwe type pant
serbooten. Hij verdedigt verder 's ministers beleid,
ook ten opzichte van de Ileldersche onaaiigenaamhe-
De ontnehterende nabijheid ontnam aan het spel
eiken dichterlijken, verheerlijkendën glans en wat zij
tot nu toe gehouden had voor de liefdeszaligheid1 van
vervuld verlangen werd hier tot een afschuwelijke
klucht.
Zij schaamde zich voor den tooneelchef, die zacht
voor haar stoel heen en weer liep, voor de tooneelspe
lers, die verstrooid' in het rond! stonden en naar de
gorgelende, steunende geluiden, naar de onderdrukte
kreten en razende uitbarstingen luisterden en ziedend
heet steeg het haar naar het hoofd, toen zij bedacht,
dat zij in de plaats van Ada Moll iu de armen van de
zen hijgenden tooneelspeler had Jkunnen liggen.
Zij sprong van haar stoel op, liep terug- naar de
garderobe, als gold het aan de tastende handen, de
verlangende armen te ontvluchten, wierp het' kleed
van zich, dompelde het gelaat in een kom koud' water
en wreef haar gezicht met den handdoek, alsof zij zich
de huid' moest aftrekken, alsof de gedachte aan al de
kussen op haar gelaat haar reeds had bezoedeld.
Neen papa behoefde niet te vreezen, dat zij naar
het tooneel ging! O, neen! Daarvoor was haar fijn
gevoeligheid te groot nog grooter dan haar talent,
hetwelk zij steeds 'met trots had gevoeld.
En deze fijngevoeligheid! was het, die haar van de
kunstenares onderscheidde, zelfs als deze kunstenares
oen Ada Moll was.
Zij sloeg haar witte hermelijnen boa om haar slan
ken hals, wierp de bewaakster der garderobe een geld
stuk toe en liep hoogmoediger en koeler dan ooit de
trap af.
Op de laatste trede kwam haar vader haar tegen.
„Zulke grappen laat ge in liet vervolg achterwege",
zeide hij.
Maar in de gedwongen strengheid van zijn toon
trilde de opwinding van het laatste half uur nog na.
Pieps lachte zachtjes, als een kind, dat zich ver
heugt over een gelukte guitenstreek.
„Hebt u mij in de deur zien staan, papali, ja?.
was ik mooi?"
(Wordt vervolgd.)