DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 69
Honderd en dertiende Jaargang.
1911.
WOENSDAG 22 MAART.
Gemeentescholen.
Antikiieifen.
FEUILLETON.
Het Gouden Bedn
TOELATINO VAN LEERLINGEN.
HINDERWET.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar
brengen ter algemeene kennis, dat heden op de ge
meente-secretarie ter visie is gelegd het aan hen inge
diende verzoek met bijlagen van de firma BOTS
Co., aldaar, om vergunning tot het oprichten van een
graanmalerij, waarin een stoommachine van pl. m.
30 P. K. en een stoomketel met een verwarmend
oppervlak van pl. m. 22 M2., .in het perceel Fnidsen
wijk C No. 34.
Bezwaren tegen deze oprichting kunnen worden
ingediend ten raadhuize dezer gemeente, mondeling
op Maandag 3 April e.k., 's voormiddags te elf uur,
en schriftelijk vóór of op dien tijd. Gedurende drie
dagen vóór gemelden dag kan de verzoeker en hij,
die bezwaren heeft ingebracht, op de secretarie dezer
gemeente van de terzake ingekomen schrifturen ken
nis nemen.
Alkmaar, 20 Maart 1911.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING, Voorzitter.
DONATH, Secretaris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR noodigen belanghebbenden, die met 1 MEI a.s.
kinderen op eene der VIJF GEMEENTESCHOLEN
toegelaten wenschen te zien, uit, daarvan VOOR 15
APRIL a.s. aangifte te doen bij de hoofden dier scho
len, onder overlegging van het geboortebriefje of
trouwboekje en het inentingsbewijs der kinderen waar
van de toelating gevraagd wordt.
De gelegenheid bestaat daartoe aan de schoolloka
len op DINSDAG 4 en DONDERDAG C APRIL a-a.
van des namiddags 4—5 uur en WOENSDAG 5
APRIL a.s. van des middags 121 uur, behalve voor
de 4e Gemeenteschool, aan welke school daartoe gele
genheid is op eiken MAANDAG, DINSDAG, DON
DERDAG en VRIJDAG tot 15 APRIL a.s. van
11/22 uur namiddags.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING, Voorzitter.
DONATH, Secretaris.
Zou dat echt zijn?
Of 'tj écht isl
Ja, ik mot 't wel gelooven als jij 't zegt, Dirk.
Je hebt er verstand van. Maar 't is foei-leelijk.
Leelijk voor ons, sprak, verdedigend zijn nieu
wen koop, Dirk, die het afzichtelijk afgodsbeeldje
aaide met z'n blanke vingers, maar in de oogen van
Congo-negers mot 't subliem zijn.
Kijk is wat 'n handen, net roeispanen en wat 'n
pooten.
Zeg is! riep Dirk, met 'n tikje verontwaardiging
't beeldje wat verzettend.
Nou zijn dat menschelijke teenen en die buik!
ik kan 'r niet mee dweepen.
Hoeft ook niet. De waarde zit 'm niet in de
mooiigheid. Hoe vin je dit?
Is dat 'n koe?
Als jij uit Breaa komt om me hier te Amsterdam
voor de mal te komen houen! Dat is ècht-Saksisch.
Ja, dat zie ik ook wel. Maar dat klokje daar,
daar geef ik geld voor.
'n Empiertje.
Dat 's eerst fijn, zei Jaap, ik dweep met empire,
nou, jè hebt weer heel wat bijgekocht.
In vier jaar kan je heel wat1 bijeenkrijgen.
Is dat nou al vier jaar geleden! riep Jaap, 'n
bonbonniere in de hand nemend, die hij ook nog' niet
gezien had. Die had je ook nog niet.
En wat zeg je van dit schilderijtje, een minia
tuurtje.
Van wie is het?
Ja, als ik dat wist. Dat weet niemand. Maar
Bufta geeft er toch dadelijk drie, vier honderd gulden
voor.
Sapristidan gaf ik 't.
Denk je dat ik in antikiteit scharrel.
O, dat ken ik, dat had je al wat 'n snoezige
lamp, nou, zooiets zou me lijken. Die neem ik mee
als souvenir; jij hebt hier toch genoeg, 't Lijkt wel 'n
museum.
En nog eens het zaaltje doorkijkend sprak Jaap met
klem: 't Is enorm!
Dirk Denselman glimlachte zacht, gestreeld door
Jaap's verbluftheid.
En wat zijn dat voor prullen? en dit! dat is
eerst lief, maar hoe kom je er toch aan?
7 Odr, zei Dirk, as je liefhebberij in iets hebt, dan
zi© je gauw wat, dan zie je dadelijk iets, waar een an
der nog geen erg in heeft.
Jaap nam het zilveren kroontje in de hand, waarin
onnavolgbaar figuurtjes van heiligen gedreven waren.
Hij zette de onderlip vooruit, schudde, alsof-ie de
grootste kenner was, met 't hoofd:
Nou, maar dat kan je zien dat 't echt is, wat is
dat mooi. Wat zou dat voor waarde hebben?
Niet te schatten, sprak Dirk met fiere zelfvol
doening.
D,at geloof ik, ja dat geloof ik. Zoo'n mooi
ding heb ik nog nooit gezien!
tier heb 'k 'n Louis XV-kastje. Jaap, dat
zit ook nog vol.
Hij wilde t openen, doch de deur piepte en de oude
heer Van Raat, de vader van mevrouw, die dien mid
dag zou komen lunchen, kwam binnen.
r— Dag vader. U kent Jaap Van Gork toch
niet?
Jaap, rnfin schoonvader, meneer Van Raat.
Aangenaam.
Jaap keek of-ie van nieuwsgierigheid brandde, keek
naar het kastje en hij zei:
Meneer uw schoonzoon is me z'n schatten aan 't
laten zien en bewonderen.
De oude heer deftig-langzaam:
Ja, er zijn mooie dingen bij.
U heeft zeker ook wel 'n verzamelinkje, infor
meerde Jaap beleefd.
Nee, daar doe ik niet aan, sprak de oude heer.
Ik heb wel wat, wel wat.
Hier papa heeft 'n antieke klok, zei Dirk, waar
mee ik al jaren bezig ben om ze hem af te vlooien.
Maar 't lukt niet.
Ik heb meer kinders dan Betsie, zei de oude man.
Maar ik zal ze 't beste weten te waardeeren.
Och, je hebt immers genoeg. Je valt hier over
allerlei antikiteiten.
- Genoeg? protesteerde Dirk, als 't mooi is! en
die klok i s 'n unicum ja, die mot je zien, Jaap. Ik
heb er ook een in de vestibule, maar dat is dat niet.
Zouen we niet? vroeg de vader.
Zeker, pa^ Jaap, je blijft toch bij ons lunchen?
Ja; maar k moet om half drie aan den trein zijn.
Met tram II ben je 'r in vijf minuten en het
is pas één uur.
De lunch was zeer geanimeerd. De oude schoolka
meraad uit Breda zat naast mevrouw Denselman, te
genover haar meneer Van Raat tusschen twee kinde
ren, Jaapie en im, jongetjes van elf en twaalf jaar
en links mevrouw klein Liesje, nog geen acht, 'n aar
dig babbeltje dat t druk had met Va, die 'r plaagde
over 'r schoolwerk, waarvan-ie beweerde dat 't van
fouten krielde.
Mis, poes! riep Liesje, dat is nou is mis er is
geen een foutje in en de juffrouw heeft me vijf goede
teekens gegeven.
Wat 'n mooi haar heeft ze, zei Jaap tot me
vrouw, en die oogen, net de oogen van Dirk.
Zij fluisterde den gast in 't oor.
Hij zou ze wel opeten 't is d e lieveling, dat
begrijpt u.
n Half uurtje laten moesten de kinderen naar
school. De heeren staken 'n sigaar op en Jaap, nu
wat vrijpostiger, begon Dirk met z'n afgodsbeeldje te
plagen.
Nee, dat wou hij er niet in hebben dat bedierf
al die dodderig-mooie dingen, 't was net 'n kikvorsch
in n kom goudvisschen. Als ik u was, mevrouw, bon
jourde ik dien leelijken sinjeur met z'n opgespalkte
oogen de deur uit. En waarom zou je zoo'n draak tus
schen al die fijne, subtiele dingen zetten. En wat 'n
mooie dingen waren er weer bijgekomen sedert dat-ie
hier was geweest, nu al vier jaar geleden, vooral dat
eene dat kroontje, nee zoo iets prachtigs had-ie nog
nooit gezien.
Je bent toch 'n rakker, lachte ie tot Dirk. Waar
heb je dat toch gegapt?
Dirk keek, zonder op die flauwiteit te antwoorden,
naar t gloeiend kooltje van z'n sigaar alsof er iets
merkwaardigs in zat. Hij hoorde Jaap over het
kroontje uitweiden, of deze 'n stuk van z'n pink kwijt
wou zijn om zoo'n juweeltje te bezitten, hoorde hem
beweren dat hoewel-ie zich niet kon rekenen tot de de
gelijke liefhebbers, zooals Dirk, toch voor zoo iets
graag flink in z'n beurs zou tasten. Vader zoog, als
Dirk, zwijgend aan z'n sigaar, mevrouw, uit beleefd
heid, luisterde aandachtig toe.
„Gegapt" nog nooit had iemand, en er waren al
heel wat liefhebbers in z'n zaaltje geweest, zoo iets
aan hem gezegd en toen ze na de lunch nog even, vóór
te vertrekken, Dirk zou Jaap naar 't station bren
gen het museum-zaaltje bezochten daar Jaap 't
porselein nog wou zien, dat in dat Louis XV-kastje
puilde en Jaap nog eens naar de tafel ging waarop,
tusschen een menigte bibelots, het kroontje lag en
Dirk zag dat Jaap 't weer in de hand nam en nog
lang bekeek, moest-ie zich inhouden om 'm niet ~toe te
snauwen: blijf er met je likken af, jij!
Toen ze vertrokken waren, gaf Betsie plotseling
haar vader 'n zoen.
Wat zullen we nou hebben, Bets?
Ach, zei mevrouw Denselman je weet wel, va,
je weet wel.
Is-ie weer aan 't koopen geweest?
Heb u dat kistje niet zien staan? daar zitten
twee antieke remonstransen in maar die zijn be
taald maar er is nog meer, och, zou u nog niet voor
eenmaal n duizend gulden kunnen geven, maar één
duizend gulden, die motten we noodzakelijk hebben.
Maar, Bets, kind, ben jullie nu heelemaal niet
goed? Laat 'm wat van z'n prullen verkoopen.
Verkoopen! riep mevrouw, dan kom je aan z'n
leven! En u kan 't toch doen, het hindert u toch niet
en we motten 't hebben vóór den 15en.
De vader zuchtte.
Hij zweeg even.
Duizend gulden zitten me niet aan m'n hart ge
wassen maar 't is toch mal, al te mal, dat Dirk zóó
doet.
Als je zoo krap zit, dan mot je niet zóó toegeven
aan zóó'n hartstocht. Dcnkt-ie dan niet om z'n kin
deren
Hijhartstochtelijk, verdedigde mevrouw hij
is^ dol op ze. Liesje zou-ie oppeuzelen en Jaapie en
Wim totaal bederven, zóó houdt-ie van ze en zij zijn
niet van hem af te slaan; 't is zoo'nj goeie man, zoo'n
in-goeie man, een-en-al goed, va....
Ja, dat weet ik, sprak de oude heer, maar hij
moest zich beheerschen in de zucht tot verzamelen,
dat is 'n ziekte bij 'm gewoonweg 'n ziekte, wat ik
je zeg.
Hij haalde z n portefeuille voor deh dag, schreef
'n check.
Zij kusten elkaar, ze begrepen elkaar zoo en ze voel-
den dat ze zoo onmachtig waren tegen dat ééne, tegen i
dat eenige gebrek van Dirk maar dan ook het 1
éénige.
Naar het Duitsch van OLGA WOHLBRüCK,
bewerkt door J. P. WESSELINK—VAN ROSSUM
71)
„Ik moet me in acht hemen, heeft de dokter ge
zegd."
Zij gooide de deur dicht, en liep hardop in zichzelf
sprekend naar de keuken. Een halfuur voor het op
doen, ging hij bij het fornuis staan, lichtte de deksels
op, proefde van alles, haastte, liet nu een lepel, dan
een vork vallen, moste kokend water uit den ketel op
da plaat, brandde zich aan den wasem, riep om olie
en zond haar naar den drogist om watten te halen.
Buiten adem kwam zij aanloopen. Hij had twee
eieren geklopt en er zijn hand, om af te koelen, inge
legd.
„Wat voert u toch uit, mijnheer Frank? De eieren
heb ik voor het paneeren noodig. Nu heb ik er niet
meer. Ik heb mijn longen ook niet gestolenIk ga
niet meer naar den winkel, nu kunt u de coteletten
zoo eten!"
Hij werd woedend.
"Hij zijt lui, ge weet dat ik geen coteletten eet die
niet gepaneerd zijnde. dokter heeft gezegd
Hij liep buiten zich zelf bij Ottilie binnen. „Wat
Zfg je ian Martha, mijn kind? Zoo'n onbeschaamd
heid... Je moet haar wegzenden. Zulk een brutali
teit
Martha kwam er bij en schreide: „Neen, juffrouw
nu is het uit! Dat houdt geen engel vol! Ik ben toch
een mensch en mijn aanstaande zegt, dat ik mij ge
woon dood werk bij u en mijne vriendin zegt. ook, dat
m in zoon dienst niet behoef te blijven. Zulk een
ïr ns Vg iif eiken dag. Ik haal mij hier door erger
nis ce ering op het lijf en aan laarzen verdoe ik mijn
gansche maandgeld
OttiHe Wikte versuft rond.verdoofd door do lui
de stemmen en den woordenvloed,
„Bapa, kalmeer nu toch.Martha zal alles wel
in orde maken.Marthatje de oude heer is ziek,
heb een beetje geduld.
Zij wist in het geheel niet of men naar haar luister
de. Zij sprak slechts, daar het 't eenige was, wat
liaar inviel, omdat zij het een of ander zeggen moest,
het van haar verwacht werd, en zij zich misschien nog
in haar doodstrijd zou hebben moeten oprichten, om te
kalmeeren, bij te leggen, opdat de huishouding zou
mareheeren, zij niet hulpeloos bleef liggen en haar va
der van woede geen nieuwen aanval kreeg.
Ottilie zag er uit als een afgewerkt lastdier. En nu
spande men het toch nog in om de kar een paar schre
den verder te trekken.
„Je hebt toch alles, er ontbreekt je toch niets?" had
L' rank Nehls gevraagd, toen hij er dien avond was ge
weest.
En Ottilie had hem gerust gesteld, haastig, overijld.
„Neen neen, Paul, je weet immers.... maak je
niet ongerust,"
Ilun vader was noch bijzonder verheugd, noch opge
wonden geweest over de komst van zijn oudsten zoon,
naar wien hij een paar uur geleden onophoudelijk had
verlangd. Hij wees slechte voortdurend naar zijn han
den.
Het bezoek had nauwelijks tien minuten geduurd,
toen I' rank Nehls op heengaan aandrong.
„Papa moet nu rust hebben en Tille kan zich ook
met meer staande houden. Wij kunnen toch niets
doen, kom Felix."
De oude had hen bedaard zien heengaan. Maar
toen zij bijna beneden waren, door Martha uitgeleide
gedaan, die luid geeuwend voorging met de keuken
lamp, was Ottilie hen achterop gekomen.
„Paul - papa heeft je nog wat te zeggen. Je
moet beslist nog eens boven komen, ik smeek je, Paul,
gauw."
eerkrachtig, twee treden tegelijk nemend, was
frank JSehls de trappen opgeloopen.
„U wildet mij spreken, papa
Het was niet de meesterachtige, ongeduldige toon,
welken hij steeds had. Er lag goedheid in, zooals mon
Drie dagen later kwam Dirk weer thuis met nieuwe
kennissen, die hij bij antiquairs had opgedaan, en die
de twee remonstransen wilden zien, 'n paar eeuwen
oud. Zij bleven lang in 't zaaltje, besnuffelden en be
tastten alles; er bleef geen stukje ter grootte van 'n
erwt op z'n plaats.
Den dag daarop weer visite.
Mevrouw zag dikwijls vreemde gezichten. Meestal
hield ze zich schuil, daar 't altijd dezelfde uitlatingen
waren van admiratie gemeend of uit courtoisie
voor de verzameling van haar Dirk, die door die ge
stadige bewondering nog meer gestijfd werd in zijn
kostbare liefhebberij.
Niet meewerken was het eenige wat ze er tegen
Kon doen, want ze hield te veel van hem om zich vier
kant te zetten tegen dien laaienden hartstocht.
ze toont tegenover kinderen, die hulp noodig hebben
en onverstandig zijn.
De oude knikte. „Ben je er weer? Goed., Goed.."
Hij dacht^een poosje na, trok zijn zoon aan den
knoop van zijn jas, omlaag, en zeide zacht in zijn oor:
!aag ''^6 z'j met het geld heeft gedaan, wat
je haar voor mij hebt gegeven, maar zeg niet, dat ik
het wil weten. niet zeggen, hoor je.
Hij legde zijn vinger op den mond. Daarna glim
lachte hij, vriendelijk, goedhartig, knipoogde hem toe
en steunde: „Wat denk je, Paultjeijij zou mijn hand
blijven beven?"
„Wat wilde hij", had Felix beneden ongerust en
deelnemend gevraagd.
Zijn broer had slechts geglimlacht, zooals hij placht
te glimlachen, wanneer hij niet wilde toonen wat in
hem omging.
Den volgenden dag had hij een grooten automobiel-
tocht ondernomen, zonder zijn adres achter te laten.
Toen Felix naar de Kleistrasse telefoneerde hoorde
hij van het meisje, dat de juffrouw met juffrouw Gie
bel drie dagen op reis was gegaan.
D0_ „Dreikampf was den vorigen avond van het ré
pertoire genomen. De laatste voorstelling had ternau-
wernood honderd mark boven de onkosten opgebracht.
Ada Moll was haast niet meer dezelfde; geheel uitge
put, haspelde zij haar rol af, alsof zij niet snel genoeg
gereed kon komen. Haar verzoek de rol gedurende
enkele avonden door een ander te laten vervullen,
werd door Enzlehn afgeslagen. „Het loont het instu-
deeren niet meer zeide hij koel en stelde repetities
voor een ander stuk vast.
Om Frank Nehls niet te benadeelen, speelde zij
avond aan avónd verder. Zij had geen klank meer in
haar keel, geen kracht, geen gevoel.
„Gij richt mij en het stuk te gronde", riep zij op ze
keren avond den directeur heftig toe, toen na de twee
de acte nauwelijks een paar handen zich bewogen.
„Het zou mij voor u spijten", zei Enzlehn hoffelijk
en nam het van het répertoire.
„Waar is Paul eigenlijk?" vroeg Ottilie.
Duizend gedachten gingen haar door het hoofd, >Jj
Hij was procuratiehouder op een groot handelskan
toor en er kon niet gezegd worden dat, ie z'n arbeid
om z'n verzamelzucht verwaarloosde.
Hij was altijd eender van humeur, altijd lief voor
z'n vrouw, lief voor z'n kinderen. Slechts eens had
den ze hem kwaad gezien, geweldig uit z'n humeur, op
een namiddag, volgende op een morgen, dat een zijner
talrijke kennissen de echtheid van 'n pas gekochte
XVII-eeuwsche kroes had in twijfel getrokken. Toen
was-ie met nog een paar anderen gekomen en het
bleek de waarheid: hij was beetgenomen. Dagen nog
had-ie gemokt, dagen had-ie rondgeloopen met het
idee om dien schavuit aan te klagen, was-ie zelfs naar
advocaat Simons geweest toen nog geen professor
of er geen strafactie tegen dien deugniet zou kun
nen worden ingespannen. Doch er was niets aan te
doen; in koopmanschap moest je maar uit je oogen
kijken en 't was zoo listig ingekleed, dat de verkooper
geheel vrij uitging.
Doch die bui dreef over.
Hij keek voortaan scherper toe, was nóg voorzichti-
ger, ging bij 'n nieuwen koop niet meer geheel af op
eigen experientie.
Ilij had weer wat nieuws 'n schilderij dat-ie, toen
ie bij Jaap gelogeerd was, te Ginneken bij 'n boer had
gezien en dat nu sommigen hielden voor 'n Breughel.
Ilij was niet weinig blij met dien koop voor 'n
prikje!
Het stond geen dag stil in z'n zaaltje, waar het
blauw-groene landschap hing op 't eenige rustige
plaatsje, afgescheiden van al z'n drukke andere din
gen, aan den schoorsteen, waarvoor hij 'n empire-
spiegel met z'n drie candelabers, had verhangen, bo
ven de deur.
Op 'n verkooping maakte-ie 'n paar weken later
kennis met den heer Hoekstra, een Fries, die al jaren,
vertelde-ie aan Denselman, te Amsterdam woonde.
Hij sprak Hoekstra van 't schilderstuk en Hoekstra
kwam dolgraag en bracht nog twee anderen mee.
Er werd heel wat getwist over de echtheid. Vooral
de twee liefhebbers, die met Hoekstra meegekomen
waren, hadden het met Dirk druk over zijn vondst.
Hoekstra-zelf stond bij de groote tafel met den neus
in de snuisterijen.
Heeft u deze bonbonniere niet verleden jaar bij
Fredrik Muller gekocht? riep-ie tot Dirk.
Doch deze had het te druk met de twee, van welke
de een eén bonk zenuwachtigheid rondkakker-
I lakte of-ie op gloeiende steenen liep.
Hoekstra's oogen rondden eensklaps tot 'n geweldi
ge verbazing.
Dat kroontje! Datzelfde wat Jaap van Gork ook
zoo in vervoering had gebracht. Die had dan toch
goed gezien, dat het iets buitengewoons was, iets, zoo
als Dirk verklaarde, „niet te schatten". Hoekstra
nam het m de hand, had er z'n bril voor opgezet, hield
i t bij t licht van t raam en zette het toen weer tus-
schen de andere preciosa.
j Toen-ie weg wilde gaan vroeg-ie aan Dirk verlof
den volgenden dag nog eens terug te mogen komen
met een van zijn kennissen, die zelf ook een merk-
I waardige verzameling had.
Zeker, zeker, je kom maar, riep vroolijk Dirk, die
nu zoo goed als zeker wist dat z'n schilderij 'n Breug-
hel was, 'n Fluweelen-Breughel.
i Den volgenden dag kwam Hoekstra terug op het
aangegeven uur; een lange, magere heer was bij hem.
Hij stelde hem voor en excuseerde zich toen, daar
hij naar de Beurs moest.
De magere man stond lang voor den Breughel en
begon toen, ingelicht door Dirk, al het overige met
groote belangstelling te bekijken.
Hij zei niet veel. Nu en dan kwam er een enkel
woord uit, een sapristidat groote waardeering uit
drukte.
Hij zette zich eindelijk op de kanapee en begon 'n
verhaal over n antiek tafeltje dat ze voor hem geres
taureerd hadden.
Eensklaps onderbrak-ie z'n verhaal.
Mijnheer Denselman vroeg-ie, is u niet bang, dat
door een of ander toeval 'n hond of 'n kat of 'n kip
hier binnen zou komen en hier 'n groot ravage aan
richten
zij den ganschen dag zoo eenzaam en koortsachtig in
haar kussens lag.
Felix streelde haar hand.
„Ik weet het niet, Tille. Ik geloof, dat hij eens
alles van zich wil afschudden weet je, al de ergernis,
al de zorgen, welke zich zoo in den loop van den win
ter ophoopen."
Ottilie staarde met schitterende oogen door het
smalle venster, vanwaar alleen de zwart gebrande
muur van het tegenoverliggende huis te zien was.
„Ja. dat moet heerlijk zijn, alles te kunnen af
schudden, zich geheel vrij van alle banden te voelen,
van alles, wat iemand drukt. Felix, toe, zie eens wat
vader doet."
Steeds vervolgde haar de kwellende onrust om haar
vader. De stilte verschrikte haar evenzeer als een
zacht, herhaald geruisch.
Sedert een politieagent er geweest was, zooals Mar
tha haar had verteld en zoo lang met haar vader had
gesproken, kon zij den angst niet van zich afzetten.
Eens had zij op zijn latafel een zwaar, gouden hor
loge gevonden en een gouden zegelring.
Hij was binnen gekomen en had haar vantrouwend
aangekeken. „Wat spionneer je altijd bij mij, Ottilie?''
Zij wilde weten, hoe hij aan die dingen kwam.
„Man een kennis. Hij heeft mij gevraagd hem een
dienst te bewijzen. Ik moet dit ding beleenen, hij zit,
in verlegenheid!"
„Papa, ik bid u, zeg mij om 's hemels wil de waar
heid!"
„Je bent des duivels, Tille! Denk je, dat ik die
dingen gestolen heb, of wat toch? Ik verzoek ie ie te
verklaren
Hij trok haar het horloge uit de hand en gaf haar
een lichten stoot met de vingers. Raasde, zooals hij
in zijn jonge jaren had geraasd.
„Ja, voor den drommel, wat moet dit alles beteeke-
nen? Nu zou ik een kennis niet eens -een dienst mo
gen bewijzen, dat zou nog mooier zijn!..,. Dat zou
toch.
Wardt vervolgd,