DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 69 Honderd en dertiende Jaargang. 1911. WOENSDAG 22 MAART. Gemeentescholen. Antikiieifen. FEUILLETON. Het Gouden Bedn TOELATINO VAN LEERLINGEN. HINDERWET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar brengen ter algemeene kennis, dat heden op de ge meente-secretarie ter visie is gelegd het aan hen inge diende verzoek met bijlagen van de firma BOTS Co., aldaar, om vergunning tot het oprichten van een graanmalerij, waarin een stoommachine van pl. m. 30 P. K. en een stoomketel met een verwarmend oppervlak van pl. m. 22 M2., .in het perceel Fnidsen wijk C No. 34. Bezwaren tegen deze oprichting kunnen worden ingediend ten raadhuize dezer gemeente, mondeling op Maandag 3 April e.k., 's voormiddags te elf uur, en schriftelijk vóór of op dien tijd. Gedurende drie dagen vóór gemelden dag kan de verzoeker en hij, die bezwaren heeft ingebracht, op de secretarie dezer gemeente van de terzake ingekomen schrifturen ken nis nemen. Alkmaar, 20 Maart 1911. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR noodigen belanghebbenden, die met 1 MEI a.s. kinderen op eene der VIJF GEMEENTESCHOLEN toegelaten wenschen te zien, uit, daarvan VOOR 15 APRIL a.s. aangifte te doen bij de hoofden dier scho len, onder overlegging van het geboortebriefje of trouwboekje en het inentingsbewijs der kinderen waar van de toelating gevraagd wordt. De gelegenheid bestaat daartoe aan de schoolloka len op DINSDAG 4 en DONDERDAG C APRIL a-a. van des namiddags 4—5 uur en WOENSDAG 5 APRIL a.s. van des middags 121 uur, behalve voor de 4e Gemeenteschool, aan welke school daartoe gele genheid is op eiken MAANDAG, DINSDAG, DON DERDAG en VRIJDAG tot 15 APRIL a.s. van 11/22 uur namiddags. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. Zou dat echt zijn? Of 'tj écht isl Ja, ik mot 't wel gelooven als jij 't zegt, Dirk. Je hebt er verstand van. Maar 't is foei-leelijk. Leelijk voor ons, sprak, verdedigend zijn nieu wen koop, Dirk, die het afzichtelijk afgodsbeeldje aaide met z'n blanke vingers, maar in de oogen van Congo-negers mot 't subliem zijn. Kijk is wat 'n handen, net roeispanen en wat 'n pooten. Zeg is! riep Dirk, met 'n tikje verontwaardiging 't beeldje wat verzettend. Nou zijn dat menschelijke teenen en die buik! ik kan 'r niet mee dweepen. Hoeft ook niet. De waarde zit 'm niet in de mooiigheid. Hoe vin je dit? Is dat 'n koe? Als jij uit Breaa komt om me hier te Amsterdam voor de mal te komen houen! Dat is ècht-Saksisch. Ja, dat zie ik ook wel. Maar dat klokje daar, daar geef ik geld voor. 'n Empiertje. Dat 's eerst fijn, zei Jaap, ik dweep met empire, nou, jè hebt weer heel wat bijgekocht. In vier jaar kan je heel wat1 bijeenkrijgen. Is dat nou al vier jaar geleden! riep Jaap, 'n bonbonniere in de hand nemend, die hij ook nog' niet gezien had. Die had je ook nog niet. En wat zeg je van dit schilderijtje, een minia tuurtje. Van wie is het? Ja, als ik dat wist. Dat weet niemand. Maar Bufta geeft er toch dadelijk drie, vier honderd gulden voor. Sapristidan gaf ik 't. Denk je dat ik in antikiteit scharrel. O, dat ken ik, dat had je al wat 'n snoezige lamp, nou, zooiets zou me lijken. Die neem ik mee als souvenir; jij hebt hier toch genoeg, 't Lijkt wel 'n museum. En nog eens het zaaltje doorkijkend sprak Jaap met klem: 't Is enorm! Dirk Denselman glimlachte zacht, gestreeld door Jaap's verbluftheid. En wat zijn dat voor prullen? en dit! dat is eerst lief, maar hoe kom je er toch aan? 7 Odr, zei Dirk, as je liefhebberij in iets hebt, dan zi© je gauw wat, dan zie je dadelijk iets, waar een an der nog geen erg in heeft. Jaap nam het zilveren kroontje in de hand, waarin onnavolgbaar figuurtjes van heiligen gedreven waren. Hij zette de onderlip vooruit, schudde, alsof-ie de grootste kenner was, met 't hoofd: Nou, maar dat kan je zien dat 't echt is, wat is dat mooi. Wat zou dat voor waarde hebben? Niet te schatten, sprak Dirk met fiere zelfvol doening. D,at geloof ik, ja dat geloof ik. Zoo'n mooi ding heb ik nog nooit gezien! tier heb 'k 'n Louis XV-kastje. Jaap, dat zit ook nog vol. Hij wilde t openen, doch de deur piepte en de oude heer Van Raat, de vader van mevrouw, die dien mid dag zou komen lunchen, kwam binnen. r— Dag vader. U kent Jaap Van Gork toch niet? Jaap, rnfin schoonvader, meneer Van Raat. Aangenaam. Jaap keek of-ie van nieuwsgierigheid brandde, keek naar het kastje en hij zei: Meneer uw schoonzoon is me z'n schatten aan 't laten zien en bewonderen. De oude heer deftig-langzaam: Ja, er zijn mooie dingen bij. U heeft zeker ook wel 'n verzamelinkje, infor meerde Jaap beleefd. Nee, daar doe ik niet aan, sprak de oude heer. Ik heb wel wat, wel wat. Hier papa heeft 'n antieke klok, zei Dirk, waar mee ik al jaren bezig ben om ze hem af te vlooien. Maar 't lukt niet. Ik heb meer kinders dan Betsie, zei de oude man. Maar ik zal ze 't beste weten te waardeeren. Och, je hebt immers genoeg. Je valt hier over allerlei antikiteiten. - Genoeg? protesteerde Dirk, als 't mooi is! en die klok i s 'n unicum ja, die mot je zien, Jaap. Ik heb er ook een in de vestibule, maar dat is dat niet. Zouen we niet? vroeg de vader. Zeker, pa^ Jaap, je blijft toch bij ons lunchen? Ja; maar k moet om half drie aan den trein zijn. Met tram II ben je 'r in vijf minuten en het is pas één uur. De lunch was zeer geanimeerd. De oude schoolka meraad uit Breda zat naast mevrouw Denselman, te genover haar meneer Van Raat tusschen twee kinde ren, Jaapie en im, jongetjes van elf en twaalf jaar en links mevrouw klein Liesje, nog geen acht, 'n aar dig babbeltje dat t druk had met Va, die 'r plaagde over 'r schoolwerk, waarvan-ie beweerde dat 't van fouten krielde. Mis, poes! riep Liesje, dat is nou is mis er is geen een foutje in en de juffrouw heeft me vijf goede teekens gegeven. Wat 'n mooi haar heeft ze, zei Jaap tot me vrouw, en die oogen, net de oogen van Dirk. Zij fluisterde den gast in 't oor. Hij zou ze wel opeten 't is d e lieveling, dat begrijpt u. n Half uurtje laten moesten de kinderen naar school. De heeren staken 'n sigaar op en Jaap, nu wat vrijpostiger, begon Dirk met z'n afgodsbeeldje te plagen. Nee, dat wou hij er niet in hebben dat bedierf al die dodderig-mooie dingen, 't was net 'n kikvorsch in n kom goudvisschen. Als ik u was, mevrouw, bon jourde ik dien leelijken sinjeur met z'n opgespalkte oogen de deur uit. En waarom zou je zoo'n draak tus schen al die fijne, subtiele dingen zetten. En wat 'n mooie dingen waren er weer bijgekomen sedert dat-ie hier was geweest, nu al vier jaar geleden, vooral dat eene dat kroontje, nee zoo iets prachtigs had-ie nog nooit gezien. Je bent toch 'n rakker, lachte ie tot Dirk. Waar heb je dat toch gegapt? Dirk keek, zonder op die flauwiteit te antwoorden, naar t gloeiend kooltje van z'n sigaar alsof er iets merkwaardigs in zat. Hij hoorde Jaap over het kroontje uitweiden, of deze 'n stuk van z'n pink kwijt wou zijn om zoo'n juweeltje te bezitten, hoorde hem beweren dat hoewel-ie zich niet kon rekenen tot de de gelijke liefhebbers, zooals Dirk, toch voor zoo iets graag flink in z'n beurs zou tasten. Vader zoog, als Dirk, zwijgend aan z'n sigaar, mevrouw, uit beleefd heid, luisterde aandachtig toe. „Gegapt" nog nooit had iemand, en er waren al heel wat liefhebbers in z'n zaaltje geweest, zoo iets aan hem gezegd en toen ze na de lunch nog even, vóór te vertrekken, Dirk zou Jaap naar 't station bren gen het museum-zaaltje bezochten daar Jaap 't porselein nog wou zien, dat in dat Louis XV-kastje puilde en Jaap nog eens naar de tafel ging waarop, tusschen een menigte bibelots, het kroontje lag en Dirk zag dat Jaap 't weer in de hand nam en nog lang bekeek, moest-ie zich inhouden om 'm niet ~toe te snauwen: blijf er met je likken af, jij! Toen ze vertrokken waren, gaf Betsie plotseling haar vader 'n zoen. Wat zullen we nou hebben, Bets? Ach, zei mevrouw Denselman je weet wel, va, je weet wel. Is-ie weer aan 't koopen geweest? Heb u dat kistje niet zien staan? daar zitten twee antieke remonstransen in maar die zijn be taald maar er is nog meer, och, zou u nog niet voor eenmaal n duizend gulden kunnen geven, maar één duizend gulden, die motten we noodzakelijk hebben. Maar, Bets, kind, ben jullie nu heelemaal niet goed? Laat 'm wat van z'n prullen verkoopen. Verkoopen! riep mevrouw, dan kom je aan z'n leven! En u kan 't toch doen, het hindert u toch niet en we motten 't hebben vóór den 15en. De vader zuchtte. Hij zweeg even. Duizend gulden zitten me niet aan m'n hart ge wassen maar 't is toch mal, al te mal, dat Dirk zóó doet. Als je zoo krap zit, dan mot je niet zóó toegeven aan zóó'n hartstocht. Dcnkt-ie dan niet om z'n kin deren Hijhartstochtelijk, verdedigde mevrouw hij is^ dol op ze. Liesje zou-ie oppeuzelen en Jaapie en Wim totaal bederven, zóó houdt-ie van ze en zij zijn niet van hem af te slaan; 't is zoo'nj goeie man, zoo'n in-goeie man, een-en-al goed, va.... Ja, dat weet ik, sprak de oude heer, maar hij moest zich beheerschen in de zucht tot verzamelen, dat is 'n ziekte bij 'm gewoonweg 'n ziekte, wat ik je zeg. Hij haalde z n portefeuille voor deh dag, schreef 'n check. Zij kusten elkaar, ze begrepen elkaar zoo en ze voel- den dat ze zoo onmachtig waren tegen dat ééne, tegen i dat eenige gebrek van Dirk maar dan ook het 1 éénige. Naar het Duitsch van OLGA WOHLBRüCK, bewerkt door J. P. WESSELINK—VAN ROSSUM 71) „Ik moet me in acht hemen, heeft de dokter ge zegd." Zij gooide de deur dicht, en liep hardop in zichzelf sprekend naar de keuken. Een halfuur voor het op doen, ging hij bij het fornuis staan, lichtte de deksels op, proefde van alles, haastte, liet nu een lepel, dan een vork vallen, moste kokend water uit den ketel op da plaat, brandde zich aan den wasem, riep om olie en zond haar naar den drogist om watten te halen. Buiten adem kwam zij aanloopen. Hij had twee eieren geklopt en er zijn hand, om af te koelen, inge legd. „Wat voert u toch uit, mijnheer Frank? De eieren heb ik voor het paneeren noodig. Nu heb ik er niet meer. Ik heb mijn longen ook niet gestolenIk ga niet meer naar den winkel, nu kunt u de coteletten zoo eten!" Hij werd woedend. "Hij zijt lui, ge weet dat ik geen coteletten eet die niet gepaneerd zijnde. dokter heeft gezegd Hij liep buiten zich zelf bij Ottilie binnen. „Wat Zfg je ian Martha, mijn kind? Zoo'n onbeschaamd heid... Je moet haar wegzenden. Zulk een brutali teit Martha kwam er bij en schreide: „Neen, juffrouw nu is het uit! Dat houdt geen engel vol! Ik ben toch een mensch en mijn aanstaande zegt, dat ik mij ge woon dood werk bij u en mijne vriendin zegt. ook, dat m in zoon dienst niet behoef te blijven. Zulk een ïr ns Vg iif eiken dag. Ik haal mij hier door erger nis ce ering op het lijf en aan laarzen verdoe ik mijn gansche maandgeld OttiHe Wikte versuft rond.verdoofd door do lui de stemmen en den woordenvloed, „Bapa, kalmeer nu toch.Martha zal alles wel in orde maken.Marthatje de oude heer is ziek, heb een beetje geduld. Zij wist in het geheel niet of men naar haar luister de. Zij sprak slechts, daar het 't eenige was, wat liaar inviel, omdat zij het een of ander zeggen moest, het van haar verwacht werd, en zij zich misschien nog in haar doodstrijd zou hebben moeten oprichten, om te kalmeeren, bij te leggen, opdat de huishouding zou mareheeren, zij niet hulpeloos bleef liggen en haar va der van woede geen nieuwen aanval kreeg. Ottilie zag er uit als een afgewerkt lastdier. En nu spande men het toch nog in om de kar een paar schre den verder te trekken. „Je hebt toch alles, er ontbreekt je toch niets?" had L' rank Nehls gevraagd, toen hij er dien avond was ge weest. En Ottilie had hem gerust gesteld, haastig, overijld. „Neen neen, Paul, je weet immers.... maak je niet ongerust," Ilun vader was noch bijzonder verheugd, noch opge wonden geweest over de komst van zijn oudsten zoon, naar wien hij een paar uur geleden onophoudelijk had verlangd. Hij wees slechte voortdurend naar zijn han den. Het bezoek had nauwelijks tien minuten geduurd, toen I' rank Nehls op heengaan aandrong. „Papa moet nu rust hebben en Tille kan zich ook met meer staande houden. Wij kunnen toch niets doen, kom Felix." De oude had hen bedaard zien heengaan. Maar toen zij bijna beneden waren, door Martha uitgeleide gedaan, die luid geeuwend voorging met de keuken lamp, was Ottilie hen achterop gekomen. „Paul - papa heeft je nog wat te zeggen. Je moet beslist nog eens boven komen, ik smeek je, Paul, gauw." eerkrachtig, twee treden tegelijk nemend, was frank JSehls de trappen opgeloopen. „U wildet mij spreken, papa Het was niet de meesterachtige, ongeduldige toon, welken hij steeds had. Er lag goedheid in, zooals mon Drie dagen later kwam Dirk weer thuis met nieuwe kennissen, die hij bij antiquairs had opgedaan, en die de twee remonstransen wilden zien, 'n paar eeuwen oud. Zij bleven lang in 't zaaltje, besnuffelden en be tastten alles; er bleef geen stukje ter grootte van 'n erwt op z'n plaats. Den dag daarop weer visite. Mevrouw zag dikwijls vreemde gezichten. Meestal hield ze zich schuil, daar 't altijd dezelfde uitlatingen waren van admiratie gemeend of uit courtoisie voor de verzameling van haar Dirk, die door die ge stadige bewondering nog meer gestijfd werd in zijn kostbare liefhebberij. Niet meewerken was het eenige wat ze er tegen Kon doen, want ze hield te veel van hem om zich vier kant te zetten tegen dien laaienden hartstocht. ze toont tegenover kinderen, die hulp noodig hebben en onverstandig zijn. De oude knikte. „Ben je er weer? Goed., Goed.." Hij dacht^een poosje na, trok zijn zoon aan den knoop van zijn jas, omlaag, en zeide zacht in zijn oor: !aag ''^6 z'j met het geld heeft gedaan, wat je haar voor mij hebt gegeven, maar zeg niet, dat ik het wil weten. niet zeggen, hoor je. Hij legde zijn vinger op den mond. Daarna glim lachte hij, vriendelijk, goedhartig, knipoogde hem toe en steunde: „Wat denk je, Paultjeijij zou mijn hand blijven beven?" „Wat wilde hij", had Felix beneden ongerust en deelnemend gevraagd. Zijn broer had slechts geglimlacht, zooals hij placht te glimlachen, wanneer hij niet wilde toonen wat in hem omging. Den volgenden dag had hij een grooten automobiel- tocht ondernomen, zonder zijn adres achter te laten. Toen Felix naar de Kleistrasse telefoneerde hoorde hij van het meisje, dat de juffrouw met juffrouw Gie bel drie dagen op reis was gegaan. D0_ „Dreikampf was den vorigen avond van het ré pertoire genomen. De laatste voorstelling had ternau- wernood honderd mark boven de onkosten opgebracht. Ada Moll was haast niet meer dezelfde; geheel uitge put, haspelde zij haar rol af, alsof zij niet snel genoeg gereed kon komen. Haar verzoek de rol gedurende enkele avonden door een ander te laten vervullen, werd door Enzlehn afgeslagen. „Het loont het instu- deeren niet meer zeide hij koel en stelde repetities voor een ander stuk vast. Om Frank Nehls niet te benadeelen, speelde zij avond aan avónd verder. Zij had geen klank meer in haar keel, geen kracht, geen gevoel. „Gij richt mij en het stuk te gronde", riep zij op ze keren avond den directeur heftig toe, toen na de twee de acte nauwelijks een paar handen zich bewogen. „Het zou mij voor u spijten", zei Enzlehn hoffelijk en nam het van het répertoire. „Waar is Paul eigenlijk?" vroeg Ottilie. Duizend gedachten gingen haar door het hoofd, >Jj Hij was procuratiehouder op een groot handelskan toor en er kon niet gezegd worden dat, ie z'n arbeid om z'n verzamelzucht verwaarloosde. Hij was altijd eender van humeur, altijd lief voor z'n vrouw, lief voor z'n kinderen. Slechts eens had den ze hem kwaad gezien, geweldig uit z'n humeur, op een namiddag, volgende op een morgen, dat een zijner talrijke kennissen de echtheid van 'n pas gekochte XVII-eeuwsche kroes had in twijfel getrokken. Toen was-ie met nog een paar anderen gekomen en het bleek de waarheid: hij was beetgenomen. Dagen nog had-ie gemokt, dagen had-ie rondgeloopen met het idee om dien schavuit aan te klagen, was-ie zelfs naar advocaat Simons geweest toen nog geen professor of er geen strafactie tegen dien deugniet zou kun nen worden ingespannen. Doch er was niets aan te doen; in koopmanschap moest je maar uit je oogen kijken en 't was zoo listig ingekleed, dat de verkooper geheel vrij uitging. Doch die bui dreef over. Hij keek voortaan scherper toe, was nóg voorzichti- ger, ging bij 'n nieuwen koop niet meer geheel af op eigen experientie. Ilij had weer wat nieuws 'n schilderij dat-ie, toen ie bij Jaap gelogeerd was, te Ginneken bij 'n boer had gezien en dat nu sommigen hielden voor 'n Breughel. Ilij was niet weinig blij met dien koop voor 'n prikje! Het stond geen dag stil in z'n zaaltje, waar het blauw-groene landschap hing op 't eenige rustige plaatsje, afgescheiden van al z'n drukke andere din gen, aan den schoorsteen, waarvoor hij 'n empire- spiegel met z'n drie candelabers, had verhangen, bo ven de deur. Op 'n verkooping maakte-ie 'n paar weken later kennis met den heer Hoekstra, een Fries, die al jaren, vertelde-ie aan Denselman, te Amsterdam woonde. Hij sprak Hoekstra van 't schilderstuk en Hoekstra kwam dolgraag en bracht nog twee anderen mee. Er werd heel wat getwist over de echtheid. Vooral de twee liefhebbers, die met Hoekstra meegekomen waren, hadden het met Dirk druk over zijn vondst. Hoekstra-zelf stond bij de groote tafel met den neus in de snuisterijen. Heeft u deze bonbonniere niet verleden jaar bij Fredrik Muller gekocht? riep-ie tot Dirk. Doch deze had het te druk met de twee, van welke de een eén bonk zenuwachtigheid rondkakker- I lakte of-ie op gloeiende steenen liep. Hoekstra's oogen rondden eensklaps tot 'n geweldi ge verbazing. Dat kroontje! Datzelfde wat Jaap van Gork ook zoo in vervoering had gebracht. Die had dan toch goed gezien, dat het iets buitengewoons was, iets, zoo als Dirk verklaarde, „niet te schatten". Hoekstra nam het m de hand, had er z'n bril voor opgezet, hield i t bij t licht van t raam en zette het toen weer tus- schen de andere preciosa. j Toen-ie weg wilde gaan vroeg-ie aan Dirk verlof den volgenden dag nog eens terug te mogen komen met een van zijn kennissen, die zelf ook een merk- I waardige verzameling had. Zeker, zeker, je kom maar, riep vroolijk Dirk, die nu zoo goed als zeker wist dat z'n schilderij 'n Breug- hel was, 'n Fluweelen-Breughel. i Den volgenden dag kwam Hoekstra terug op het aangegeven uur; een lange, magere heer was bij hem. Hij stelde hem voor en excuseerde zich toen, daar hij naar de Beurs moest. De magere man stond lang voor den Breughel en begon toen, ingelicht door Dirk, al het overige met groote belangstelling te bekijken. Hij zei niet veel. Nu en dan kwam er een enkel woord uit, een sapristidat groote waardeering uit drukte. Hij zette zich eindelijk op de kanapee en begon 'n verhaal over n antiek tafeltje dat ze voor hem geres taureerd hadden. Eensklaps onderbrak-ie z'n verhaal. Mijnheer Denselman vroeg-ie, is u niet bang, dat door een of ander toeval 'n hond of 'n kat of 'n kip hier binnen zou komen en hier 'n groot ravage aan richten zij den ganschen dag zoo eenzaam en koortsachtig in haar kussens lag. Felix streelde haar hand. „Ik weet het niet, Tille. Ik geloof, dat hij eens alles van zich wil afschudden weet je, al de ergernis, al de zorgen, welke zich zoo in den loop van den win ter ophoopen." Ottilie staarde met schitterende oogen door het smalle venster, vanwaar alleen de zwart gebrande muur van het tegenoverliggende huis te zien was. „Ja. dat moet heerlijk zijn, alles te kunnen af schudden, zich geheel vrij van alle banden te voelen, van alles, wat iemand drukt. Felix, toe, zie eens wat vader doet." Steeds vervolgde haar de kwellende onrust om haar vader. De stilte verschrikte haar evenzeer als een zacht, herhaald geruisch. Sedert een politieagent er geweest was, zooals Mar tha haar had verteld en zoo lang met haar vader had gesproken, kon zij den angst niet van zich afzetten. Eens had zij op zijn latafel een zwaar, gouden hor loge gevonden en een gouden zegelring. Hij was binnen gekomen en had haar vantrouwend aangekeken. „Wat spionneer je altijd bij mij, Ottilie?'' Zij wilde weten, hoe hij aan die dingen kwam. „Man een kennis. Hij heeft mij gevraagd hem een dienst te bewijzen. Ik moet dit ding beleenen, hij zit, in verlegenheid!" „Papa, ik bid u, zeg mij om 's hemels wil de waar heid!" „Je bent des duivels, Tille! Denk je, dat ik die dingen gestolen heb, of wat toch? Ik verzoek ie ie te verklaren Hij trok haar het horloge uit de hand en gaf haar een lichten stoot met de vingers. Raasde, zooals hij in zijn jonge jaren had geraasd. „Ja, voor den drommel, wat moet dit alles beteeke- nen? Nu zou ik een kennis niet eens -een dienst mo gen bewijzen, dat zou nog mooier zijn!..,. Dat zou toch. Wardt vervolgd,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 5