DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 72
Honderd en dertiende jaargang.
1911
ZATERDAG
251 MAART.
SPROKKELINGEN.
t
Zijdie zich met 1 April
op dit blad abonneeren, ont
vangen detct dien datum verschijnende
nummers gratis en franco.
De Uitgevers,
ALKMAARSCHE COURANT.
BIJ DE ROOVERS VAN SARDINIë.
Te Milaan is een boek verschenen, dat de ervarin
gen uit het leven van den politie-coimnissaris Bondi
bevat en tal van belangwekkende hoofdstukken bevat-
In 1891 werd Bondi naar de streek van Nuoro gezon
den, een eenzaam en woest gebied in Sardinië, hoofd
zetel van de roovers, tegen wie de Italiaansche regee
ring destijds voortdurend te kampen had. Daar toef
de ook de rooverhoofdman Giovanni Corbeddu, tegen
wien niet minder dan 15 hevelschriften tot inhechte
nisneming waren uitgevaardigd, maar dien men nim
mer te pakken kon krijgen. De oom van dezen roover
was de pastoor van Oliena, don Ignazio Fele. Bon
di wendde zich tot dezen, om diens neef te leeren ken
nen, maar deze zeide: „Corbeddu heeft destijds stre
ken nitgehaald, sinds jaren valt hij echter niemand
meer lastig, ik zelf heb hem absolutie gegeven en hij
is een goed zoon. geworden."
De jonge politie-ambtenaar stelde toen den pastoor
voor: Corbeddu zou zich bij de politie aangeven en
daardoor zijn familie de premie laten verdienen, welke
er op zijn hoofd was gesteld. Met trots antwoordde
Eele: „Men tapt zijn familieleden het bloed niet af
en ook zou Corbeddu zich het* bloed niet laten aftap
pen. Overigens zou er dadelijk iemand zijn om hem
te wreken."
Eerst toen Bondi den bandiet vrij geleide beloofde
en zich verder verbond ongewapend te zullen verschij
nen, willigde Corbeddu in een ontmoeting in. Het
ministerie gaf hiervoor zijn toestemming, mits Bondi
op eigen risico handelde.
Don Eele gaf de noodige aanwijzingen. Bondi
moest om 7 uur te paard stijgen en den weg naar Or-
goloso inslaan, op 2 Kilometer afstand zou hij bij een
steenen brug een persoon vinden, die hij moest volgen.
Op de aangegeven plaats wachtte hem inderdaad een
jongen, die hem een teeken gaf, dat hij met hem zou
meeg-aan. Langs een bergpad gingen de twee omhoog
en omlaag, over velden en weiden, door bosschen en
kloven. Overal waren op zekere afstanden van el
kaar menschen in schilderachtige kleederdracht ge
plaatst, blijkbaar posten, die dadelijk zouden hebben
geschoten, zoo een gewapend persoon den afgevaar
digde gevolgd was. Toen men boven was gekomen,
hoorde men gefluit. Er kwam uit het kreupelhout een
man te voorschijn, die den politieman met een doek
wenkte. Met een paar stappen was Bondi bij den man,
die geen ander was dan Corbeddu zelf. Het paard,
waarop Bondi gekomen was, werdi den knaap ter ver
zorging gegeven en beide mannen gingen zitten. Cor
beddu had een dikken zwarten baard, die reeds grijs
begon te worden, zijn gezicht was schraal en bleek, hij
had een mooie gestalte en droeg kleeren van fluweel.
Hij miste enkele tanden en toch verried zijn gebit e^n
roofdierennatuur. Hij was tot aan de tanden gewa
pend en droeg buiten zijn geweer en den revolver nog
een groot mes, ook was zijn patroontasch goed gevuld.
„Ik zou wel vroeger een ontmoeting afgesproken
hebben", zeide hij, „maar ik ben ziek geweest. Ik ben
blij een overheidspersoon te kunnen bewijzen, dat ik'
niet de duivel ben, voor wien men mij houdt." De
beambte antwoordde, dat hij ongewapend gekomen
was, daar hij en zijn superieuren hoopten, dat Corbed
du zich zou overgeven. Maar aan dat oor was de roo
ver doof. „Ik moet u eens voor altijd zeggen, dat ik
me nooit zal overgeven. Nimmer zal men mij in han
den krijgen. Sinds zes jaar doe ik niemand kwaad,
ik laat leven, dus moge men mij ook laten leven. Ik
vrees geen verraders, want ik heb reeds bewezen, dat
ik hen streng weet te straffen."
Toen bood hij den beambte een dronk wijn uit zijn
flesch en nam eerst zelf een slok, om te toonen, dat
de drank ongevaarlijk was. Daarna vertelde hij zijn
levensgeschiedenis, eerst kalm, later gejaagder. Soms
weende hij als een kind, dan weer geraakte hij buiten
zichzelf van woede. Door zijn eerste misdaad was hij,
zoo vertelde hij, gedreven tot andere, daar hij zijn
vrijheid wilde behouden en daarvoor gevaarlijke per
sonen uit den weg ruimen moest. Corbeddu bleek een
primitief mensch te zijn, die zijn lusten niet kon be
dwingen, die uit de maatschappij in de eenzaamheid
gevlucht was en daar naar eigen wetten leefde. Hij
haatte de karabiniers niet, die hem wilden vangen,
wijl hij wist, dat hun plicht hun dit voorschreef, maar
hij voor zich meende recht te hebben, hen neer te
schieten, wanneer hij ze op zijn gebied aantrof. Hij
eerbiedigde den eigendom, maar achtte zich gerech
tigd een schatting te heffen. Ook beschermde hij de
zwakken, die zijn bescherming inriepen. In den loop
der jaren was hij kalmer geworden. Tot geweld ging
hij alleen over, wanneer de nood drong. Waarschijn
lijk zou hij weer in de maatschappij zijn gekomen, als
hij de galeien niet had gevreesd.
„Het leven kan me niet schelen", zeide hij, „de vrij
heid eohter wel."
De beide mannen hadden reeds een uur samen ge
zeten, toen de roover den politie-ambtenaar uitnoodig-
de, hem te volgen en hem langs een tusschen hoog
kreupelhout verborgen, nauwelijks zichtbaar steil pad
wegleidde. Van tijd tot tijd klonken er fluitsignalen,
welke tevoren afgesproken waren en Corbeddu verze
kerden, dat hij volkomen veilig was. De posten waren
echter voor het meerendeel onzichtbaar. Eindelijk be
vonden de beide mannen zich in een hol, zonder dat
de politieman had gemerkt, hoe ze er in waren geko
men, zoo goed was do ingang door rotsblokken en mi
mosa-takken voor het oog onttrokken. Het hol was
een der vele vroegere Sardinische zilvermijnen, die in
oude tijden uitgebuit waren, toen waren blijven liggen
en daarna aan roovers een mooie schuilplaats boden.
Elet hol was zeer groot en zeer lang, langs de wanden
stroomde het water, op den grond lagen diergeraam-
ten en overblijfselen van vuren. Langs een ladder,
welke ze bereikten, kwamen ze in een nog dieper hol
met ruwe houten meubels. Stemmen weerklonken en
ongeveer tegelijkertijd verschenen ook Don Eele,
voorts de broeder van den roover, die o ironie van
het toevalfourage-leverancier was voor de kara
biniers, en de knaap van zooeven; zij waren door een
anderen ingang binnen gekomen. Men ging zitten en
spoedig werd er een overvloedig en goed maal opge
diend: maccaroni, gekookte korhoenders, gebraden
wild schaapsvleesch, kaas en gedroogde vruchten en
eindelijk goeden wijn. Corbeddu hield wel het geweer
binnen het bereik van zijn arm, maar was goed ge
mutst en vertelde nu opgerwekt van zijn avonturen.
Eens was er in de streek een nieuwe majoor bij de ka
rabiniers gekomen, dio er zich in het openbaar op be
roemd had, dat hij het land van de roovers zou komen
bevrijden en eenige uitdagende woorden ten aanzien
van Corbeddu had gesproken. Dit werd aan Corbeddu
overgebracht, die besloot zich te wreken. Eens ving
hij met zijn menschen den majoor op een bergweg op,
en schonk hem slechts het leven onder voorwaarde,
dat hij zijn wapens overgaf en zich tot op het hemd
en de muts na uitkleedde. In dezen belaclielijken toe
stand liet hij den majoor naar zijn karabiniers-kazerne
terugkeeren; natuurlijk was deze in Sardinië onmoge
lijk geworden en hij moest dan ook den dienst verla
ten. Terwijl het kleine gezelschap zich prettig onder
hield, kwam een andere roover binnen, Castangin, uit
Orgosolo. Deze had noig drie jaar hechtenis, waartoe
hij veroordeeld was, te goed. Hij was ongeveer veertig
jaar oud, had dicht haar, een vollen zwarten baard en
een ingedeukten neus; zijn oogen fonkelden onrustig,
hij scheen niet alleen zeer ernstig, maar over iets bui
tengewoons bezorgd te zijn. Wantrouwend bekeek hij
den politie-ambtenaar, ofschoon hij van diens bezoek
ox> de hoogte was. Hij riep Corbeddu ter zijde, sprak
zacht met hem en ging met hem naar buiten. Het
had zijn wantrouwen opgewekt, dat er 's morgens bij
Oliena een karabiniers-patrouille was gezien. De po
litie-ambtenaar kon de beide roovers gerust stellen:
het moest een vliegende patrouille geweest zijn, die
van het bezoek niets kon weten.
De tijd van scheiden was intusschen gekomen. Men
leidde den ambtenaar door onderaardsche .gangen,
waar hangmatten hingen, en hond hem daarna een
doek voor de oogen. Toen deze doek werd afgenomen,
was Bondi op dezelfde plaats, waar hij 's morgens Cor
beddu getroffen had. Bij het afscheid toonde zijn gast
heer hem nog eens zijn -wapens, „opdat hij wist tegen
wien hij te vechten had, zoo de 24 uren van wapenstil
stand voorbij waren."
De ambtenaar ging naar huis, bracht aan zijn su
perieuren rapport uit en vernieuwde do bevelschrif
ten tot in hechtenis neming tegen Cast»ng»n en Cor
beddu, waarin hij nu het juiste signalement .der beide
bandieten kon opgeven.
ZIEKE SCHOOLKINDEREN.
Het gaan van de kinderen op school heeft- naast
vele gunstige en minder gunstige gevolgen >ok dit
goede, dat de gezondheid der jeugd gemakkelijk kan
worden nagegaan. In een groote stad ine )et één
schoolarts in dit opzicht meer kunnen doen df»n tien
andere artsen tijdens een spreekuur. In den regel
wordt de dokter slechts bij volwassen patiënten, die
aan chronische ziekten lijden, gehaald, wauneeif gCtne-
zing nauwelijks meer noodig is, zoo lezen we in ejen
Berlijnsch blad. Het is dan ook een zeer groo<t onder
scheid, of de zieke naar den dokter g-aat of dat die dok
ter zich de zieken uit de gezonden zoekt, Wat -de in
stelling van schoolartsen betèekent leert het pas ver
schenen jaarverslag over de werkzaamheid van Ber-
lijnsche schoolartsen. De vijftig schoolartsen hadden
223.759 kinderen onder hun toezioht. Van bij zonder
veel belang waren voor hen de kleintjes, die pas op
school kwamen, in het geheel 34.522, n.l. 17.368 jon
gens en 17.154 meisjes. Hiervan werden 8.76 van de
honderd, daar zij lichamelijk of geestelijk ongeschikt
waren, weer naar huis gezonden, van wie het grootste
deel meisjes. 8361 wei-den onder nauwkeurig toezicht
geplaatst. In het geheel was dus een derde deel dei-
kinderen, die op school kwamen, daarvoor niet geheel
geschikt. Dit resultaat geeft te denken; het is onge
twijfeld toe te schrijven aan te slechte voeding en
slechte woningtoestanden. Ook daar, waar de erfe
lijkheid in het spel was, bleken de ouders onder de
zelfde factoren te lijden te hebben. De meeste kinde
ren hadden meest bloedarmoede (de meisjes) of En-
gelsche ziekte (de jongens). Geestelijke minderwaar
digheid kwam veelvuldig voor, in den regel het gevolg
van alcoholisme bij de ouders of als nevenverschijnsel
van slechte levensomstandigheden. Spraakstoornis
sen werden het meest bij de jongens, hart- en long
ziekten daarentegen het meest bij de meisjes waarge
nomen, evenals oogziekten.
Bij de grootere kinderen zijn de resultaten vrijwel
dezelfde. De bloedarmoede bij knapen neemt bij de
jongens op hongeren leeftijd af, blijft bij meisjes ech
ter gelijk, hart- en oogziekten nemen toe, bij de meis
jes meer nog dan bij de knapen. Bij meisjes werden
vaak ziekten aangetroffen, welke een droevig beeld
gaven van de zedelijkheid der groote stad. Het is
niet het geringste voordeel van het instituut der
schoolartsen dat deze heeren hierover licht kunnen
verspreiden.
HET WONDERGAS VAN KISSARMAS.
De negenhonderd inwoners van het Zevenburgsche
dorp Kissarmas hebben zeker nimmer gedroomd, dat
hun gehuchtje bekendheid zou verwerven, dat het
commissies, afgevaardigden, ingenieurs, journalisten,
touristen, kapitalisten zou trekken.
Gemakkelijk is het plaatsje niet te bereiken. Zes
tien uur spörens ligt het van Boedapest, tusschen twee
matig hooge bergen, 3 kilometer van het station, dat
er uitziet als een baanwachtershuisje. Een hotel of
een herberg is er niet de bewoners schijnen alleen
te leven van geroosterde maïs en water, hetgeen ge
zond is en goedkoop bovendien. Toch zal er misschien
eens wel een groot hotel verrijzen en zullen uithang
borden of naamplaatjes met „vergunning" er op be
wijzen, dat de beschaving er haar intrede heeft ge
daan. Er is n.l. hier een aardgasbron, zoo groot, als
Europa er geen tweede kan aanwijzen. Het gas komt
onder -een druk van 30 atmosfeeren te voorschijn, is
volkomen zuiver en onmiddellijk te gebruiken. Des
kundig-en verklaren, dat er hier in een etmaal meer
dan 860.000 kubieke meters gas ongebruikt verloren
gaat-, proeven hebben bewezen dat het veel mooier
licht en veel meer warmte geeft dan kunstgas. Bij
het boren naar kalizouten, een jaar geleden, merkte
men reeds dat er gas in den bodem zat, maar eerst in
den laatsten tijd bleek in welke enorme hoeveelheid
dit het geval was. De Hongaarsche regeering heeft
er onmiddellijk een staatsmonopolie van gemaakt. Het
plan is niet enkel het gas van Kissarmas te gebruiken
voor verlichting en verwarming van de grootere dor
pen ensteden van Zevenburgen, maar ook wil men
een 500 kilometer lange huizenleiding aanleggen, tot
aan de hoofdstad Boedapest. Ondanks de hooge kos
ten van het aanwenden van het gas op zulk een groo-
ten afstand, moet het voor de afnemers nog veel goed-
kooper zijn dan kunstgas. Men hoopt reeds in het be
gin van het volgende jaar te kunnen beginnen met
het gebruik van aardgas op grooten afstand. In ver
band hiermede is de waarde van den grond plotseling
aanmerkelijk gestegen. Wat men vroeger voor 30 a
40 Kronen kocht, moet nu reeds met minstens 300
Kronen worden betaald.
BELEEFDHEID JEGENS VROUWEN.
Een courant in Montreal heeft onlangs een jong
meisje -de opdracht gegeven de stad in alle richtingen
met de tram te doorkruisen en den man, die haar het
eerst zijn plaats aanbood, een premie van 5 dollars te
overhandigen. Vier volle dagen heeft de juffrouw
moeten trammen voordat ze gelegenheid had de eerste
beleefdheidspremie uit te reiken.
In Frankrijk heeft een courant zich tot zijn lezers
gewend en gevraagd, wat zij zouden doen, indien ze
in de gelegenheid waren een vrouw hun plaats aan te
bieden.
Een heer schreef„Ik Dat is nog al eenvoudig i
Daar ik de tram alleen neem als ik moe ben en wil
zitten, beken ik gaarne, dat ik niet zoo bezeten ben,
dat ik mijn plaatsje gauw afsta. Alleen ga ik staan,
als ik oude dames en heeren zie, die moeër schijnen
dan. ik."
Een tweede heer meende: „Ik hou er niet van te
gen 20 knieën te stooten en op even zoovele voeten te
gaan staan in den wagen en blijf daarom op het bal-
con, dan kan het me ook niet schelen of er een man of
een vrouw bij komt"
Een derde heer: „Ik blijf waar ik zit, uit principe,
en ondanks het niet geringe geweld, dat ik vaak mijn
neigingen als welopgevoed man moet aandoen. Ik
blijf zitten, omdat wanneer men zich eens op het veld
dezer galanterie begeeft, men niet weet, waar men
moet eindigen. Gesteld, ik geef mijn plaats aan een
vrouw. GoedIk ga op het balcon staan. Bij de
volgende halte komt er een vrouw, die zou moeten
blijven staan, daar er geen plaats meer is. De logica
eischt onverbiddelijk, dat ik op het imperiaal klim,
om haar mijn plaats op het balcon af te staan. Boven
is echter alles bezet en daar ik een galant man ben,
blijft me niets anders over dan zelf den wagen te ver
laten. Ziet u, nu weet u, waarom ik, uit vrees van
galant te moeten wezen, er op uit hen het niet genoeg
te zijn!"
BELOONDE GEVATHEID.
Koning Alfonso XII van Spanje had een grijze mi
nister, die de gewoonte bezat in den ministerraad in
het kanteel eerst zijn zakdoek, dan zijn snuifdoos, bril
etc. vóói* zich °P de tafel neer te leggen. De koning,
wien dit iVgon te vervelen, zeide op een goeden dag:
„Het schijn h dat u hier komt om uw zakken te ledi
gen." „Erger 'ion wezen, Majesteit, als ik hier kwam
om ze te vullen'"' luidde droogjes het autwoord.
Alfonso XII steeds gekant was geweest tegen
zelfzuchtige minis ti-rs, beviel deze vrijpostigheid en
bij den volgenden Lbüaisteraad, toen de minister weer
de hand in zijn, zak om zijn gewone toebereidse
len te maken, zeide de Ikuning lachend: „Nu, laat u
ditmaal uw doos maar h&'<den zak, hier heeft u een
andere" en daarbij lejA^ een Prachtige, met
edelsteenen bezette en beste Spaansche snuit
gevulde doos op de tafel.
de
DE INVLOED VAAT HET' WEER.
Het weer oefent niet alleen invloeö uit op het wel
en wee van enkelen, maar zelfs °P geheele stammen
en volkeren, terwijl het in de wereldgeschiedenis me
nigmaal een groote rol gespeeld Ik^H-
Revoluties bijvoorbeeld zijn door plotselinge regen
buien meer bedwo ngen geworden dail door kanonnen
en Lafayette gaf "blijk van een psycho logische^ scherp
zinnigheid, toen h tij aan den avond van den 5en No
vember 1789 voor het slot te Versailles den koning
toeriep: „Sire, gij kunt rustig gaan slapen, cr
lieerscht thans ge en oproer mëer, het regeïit." In den
Duitschen vrijhei! isoorlog heeft de regen verscheide
ne malen op de b< jsüissing van den dag invloed gehau,
o. a. in den slag ten detn 23en Augustus 1813, waariu
de Pruisische genjeraaf yon Bülow den Fransehen
maarschalk Oudinot versloeg, en in den strijd bij het
dorp Hagelberg don 27en Aug'ustus liilJ; waarin
Eransche generaal Girard («verwonnen werd.
Een herfstachtige koude -motregen, die den 27siJ
Augustus 1883 in de omstreken van Bingen neerviel
en die de loopgraven met een weinig water vulde
maakte, de lont vochtig, met behulp waarvan den vol
genden dag Ke«:er "Wilhelm I en talrijke andere Duit
sche vorsten en op den voorgrond tredende personen
in de lucht hadden moeten springen; hier werd dooi
den regen een vreetselijke aanslag verijdeld. Ook de
mist heeft" dikwerf op bijzondere wijzen oorlogen en
aanslagen in de war gebracht. Zoo werd b.v. in den
dertigjarigen oorlog de dood van Gustaaf Adolf bij
Lützen den 16en November 1632 toegeschreven aan
het feit, dat hij zich, door mist misleid, te ver van zijn
regiment verwijderd had en bijna alleen tusschen de
vijandige troepen was geraakt. De slag bij Missunde
(2 Februari 1864) moest afgebroken worden, omdat
een dichte nevel verder vechten onmogelijk 'maakte.
De winterkoude is eveneens meermalen van invloed
geweest op krijgsverrichtingen ;zoo b.v. bij den Russi-
schen veldtocht in 1812. In den oorlog met Denemar
ken in 1657—'58 voerde koning Karei X plotseling iu
Januari zijn geheel 12000 man sterk leger, waarbij
zwaargewapende artillerie, over dichtgevroren rivie
ren, eerst naar het eiland Fiinen en vervolgens naar
Vordingborg op Seeland, zoodat. de oorlog verplaatst
werd middenin het vijandelijke land, waardoor de hul-
pelooze Denen tot den voor hen zeef natjeeligeti Yrede
van Roeskilde (26 Februari 1658)gedwongen werden.
Talloos zijn de gevallen, waarin storm en onweer en
ongunstige winden op historische ondernemingen in
vloed hebben uitgeoefend. Men denke maar aan de
vernietiging' van de „onoverwinnelijke" Spaansche Ar
mada in Augustus 1588. Ook de zon is een voorname
factor bij verschillende krijgsverrichtingen en niet zel
den is die partij de overwinnende, die zon, wind ©li
stof tót zijn voordeel weet te gebruiken. Zelfs heeft
het opgaan van de zon soms een machtigen invloed;
toen b.v. den 2en December 1805 de zon door den ne
vel brak op het slagveld bij Austerlitz, begroette Na
poleon haar met de woorden: „Daar is zij, de zege van
Austerlitz," waardoor hij begeestering in de troepen
bracht.
INGEZONDEN STUKKEN.
Mijnheer de Redacteur!
Vergun mij s.v.p. een plaatsje in uw blad, ter be
antwoording van een ingezonden idee van den heer
W. B. Peteri, Civiel-Ingenieur, alhier, om de verschil-
lendo tramlijnen op één punt te concentreeren, en het
combineeren der spoorwegstations.
Of nu het combineeren van de spoorwegstations hier
in Alkmaar zoo noodzakelijk is, wil ik in het midden
laten, het zoude goed zijn als men daar zeer ruime ge
legenheid voor had, maar dat ontbreekt nu ten eenen-
male.
Het rangeerterrein van de H. IJ. S. M. is hier veel
te klein, men moet, zich behelpen.' Dit rangeerterrein
is te vergrooten door demping van de spoorweghaven.
Door deze demping verkrijgt men een meerdere breed
te van 45 Meters of 80 Meter uit de spoorwegas.
Dan kan de tram uit de richting Egmond aan Zee
en uit de richting Bergen daar zeer goed binnen ko
men en rangeeren, en wordt tegelijkertijd het voor
plein van veel drukte en vuil ontlast. Trouwens zoude
ik wel wenschen, dat al de trams, behalve de paarden
tram van het voorplein verdwenen, en dit voorplein
ingericht werd tot plantsoen met de noodige open vak
ken voor de toegangswegen. Hierdoor verfraait men
het binnenkomen van de stad. Nu is het, en voorna
melijk des zomers, daar een opstopping van jewelste,
ongerekend nog de auto's. Dus die twee trams met
hunne onaanzienlijke gebouwen daar vandaan en naar
het land van mejuffrouw A. Leijen.
Nu wil de geachte heer Peteri de tram Alkmaar
Amsterdam er ook nog bij, maar dat kan gewoon niet.
Eerstens, de richting van het jaagpad van den Ka
naaldijk naar de spoorbaan, deugt niet. Ik geloof
niet, dat. er toestemming van-de EI. IJ. S. M. of van
de Regeering zal komen, om met een hoog van 50 Me
ter straal direct aan te sluiten door middel van een
puntstuk. Een straal van 100 Meter, zooals bij de
tram naar de boterfahriek, is naar mijn meening al
scherp genoeg, en dan zoudt u met 50 Meter straal di
rect willen aansluiten?
>Nu kan een spoor met spoorwijdte van 1 Meter,
sterker bochten verdragen dan sporen van 1.50 Meter,
dat weet ik ook wel, maar 50 Meter is mij te kras. Het
zoude er nog door kunnen, als men kan aansluiten
met een recht gedeelte, lang minstens 100 Meter ach
ter het puntstuk; dit rechte gedeelte dient waterpas
met de bestaande spoorstaven te loopen, en dan met
een helling van hoogstens 150 op 1 naar den Kanaal
dijk. Maai' dan geloof ik niet, dat u dan op het ver
langde punt komen zult. Nu is men zoover dat de
aansluitende baan gereed is, maar hoe komt u nu over
de spoorwegbrug? U kunt met uw smal spoor niet
over de brug komen, omdat er midden op de draai
brug een ijzeren trommel is, waarin zich bevinden de
spil en de 10 stalen hangbouten. Deze ijzeren trom
mel heeft een diameter van 0.91 Meter. De bovenkant
der trommel ligt hooger dan de spoorstaven. De
spoorstaven liggen hier niet op dwarsliggers, maar op
langsliggers, en deze weer op de dwarsliggers. Uw
éëne spoorstaaf zou dus dwars door de spil en hang
bouten komen en dat is een onmogelijkheid. Spil en
bouten inkorten gaat ook niet.
Het beste is te wachten totdat er in plaats van de
Vlotbrug een draaibrug komt, dan kan de lijn loopen
vanaf de brug langs den Achterweg en verder langs
het Kanaal en naast het spoor van den heer J. Pot het
spoorwegterrein op.
Ook de richting van de tram AlkmaarHaarlem
komt mij minder gewenscht voor.
Zoude het niet beter zijn de tram om te leggen vóór
de tol aan den Rijksstraatweg, met een flauwe hoog
naar de Lange Laan, en daar vandaan op den spoor
weg, met een aparte vaste brug voor smal spoor bij de
Wognumsche Buurt?
Al deze trams zouden kunnen stoppen aan het per
ron van het oude station.
Ziehier, mijnbeer de Redacteur, mijn bescheiden
meening. Door omlegging van de Haarlemsche tram,
zooals boven is omschreven, wordt noch de Westerweg
noch de Bergerho.ut nóch het stationsplein ontsierd.
De bewoners van de» Rijksstraatweg en Nieuwlan-
dersingel zijn dan tevens ontheven van gevaar, stank
enz.
jD.e richting, door den .ontwerper gekozen,
- Westerweg, Bergerhout, Snaarmanslaan—-Stati-
lango '-omt polk duur uit, door het sloopen van win-
onsplein, -;zen in .de Snaarmanslaan. Dan ge-
kel- en woonhu. --ver pen stuk weiland loopt, dat
loof ik, dat de lijn -'erkrijgen zal zijn, daar dit
niet zoo gemakkelijk te Hertog van Aosta,. oom
stukje land behoort aan den
kan den Koning van Italië. 4eiQ^ zeggende
U, mijnheer de Redacteur, beleefd u.
voor de mij verleende plaatsruimte, heb ik m
Z,,n' UEd. Dienstw. Dienaa,,
HENRI J. BEELENKAMP,
Architect.
-vf i tie Redactie van de Alkm. Courant.
Mijnheer de Redacteur.
Ondergetekende gelooft niet aan een spoedige
ernezenhjking der plannen van den heer Peteri in
zake centraliseering van de diverse tramrouten, die
in Alkmaar thans hun eind- of beginpunt vinden, en
zens noopt hij met op die verwezenlijking, omdat
de urgentie c. q. het nut hem minst
acntig" lijken, waar noch
genomen twijfel-
waar noch weg noch materiaal (rollend)
oor aansluitend (doorgaand) personen- en goederen-
L™r rifA16811®11" Maar de twee aparte lijnen Eg
au BargenAlkmaar, gemaakt in
mond—Alkmaar