DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Honderd en dertiende Jaargang. 1911 V R IJ D A G 19 MEI. NATIONALE MILITIE. De drie Musketiers. De Middenstand en het Tarief. No. 1!8 Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,— Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Oproeping onderzoek verlofgangers. Woensdagden 2isien Juni FBUILXjESTON ALKMAARSCHE COURANT. BURGEMEESTER en'WETHOUDERS van ALK MAAR roepen bij deze op, de verlofgangers van de militie te la n d, binnen deze gemeen te in liet register van verlofgangers der Nationale Mi litie ingeschreven, om zich op dezes jaars, des voormiddags te tien u r e, te laten vinden in de Nieuwe Doelen, aan de Doelenstraat al hier, om aldaar door of van wege den Militie-Commis saris te worden onderzocht, gekleed in uniform en voorzien van al de door hen van het korps medege brachte kleeding- en uitrustingstukken, benevens zak boekje en verlofpas. Aan het onderzoek zullen behooren deel te nemen al le verlofgangers der militie te land, onverschillig tot welke lichting zij behooren, met uitzondering echter van de verlofgangers, welke in 1911 vóór het voor het onderzoek bepaalde tijdstip uit anderen hoof de dan krachtens art. 124 of art. 131 der Militiewet 1901 onder de wapenen zijn geweest, of die bestemd zijn om in 1911 krachtens art. 108, art. 109 of art. 111 van voormelde wet ouder de wapenen of in werkelij- ken dienst te worden geroepen en met uitzondering van de verlofgangers, die zijn vrijgesteld van de ver plichting om het onderzoek bij te wonen. Ingelijfden bij «de militie, die krachtens art. 113 dei- wet van den werkelijken dienst zijn ontheven of aan wie krachtens art. 114 der wet uitstel van eerste oefe ning of van verblijf onder de wapenen is verleend, zijn gedurende den tijd, welken zij in het genot zijn van de ontheffing of van het uitstel, mede niet aan het onderzoek onderworpen. Evenmin wordt aan het onderzoek deelgenomen door verlofgangers, die in dit jaar bestemd zijn tot het- in gevolge art. 3 der wet van 24 Juni 1901 (Staatsblad No. 159) bij de Landweer volbrengen van een ver lengden militie-diensttijd, of om ingevolge art. 134 der Militiewet 1901 naar de Landweer over te gaan. Militieplichtigen, die dadelijk na de inlijving met verlof tot nadere oproeping- huiswaarts worden gezon den, zijn tijdens dat verlof niet gehouden deel te ne men aan het onderzoek. De verlofgangers worden overigens herinnerd aan de navolgende bepalingen der Militiewet 1901. Art. 117. Het Crimineel Wetboek en het reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande zijn op de manschappen der militie te land, die zich onder de wapenen bevinden, van toepassing, en met' opzicht tot de verschillende gevallen van desertie, op al de bij de militie te land ingelijfden. De manschappen worden geacht onder de wapenen te zijn lo. zoo lang zij zich bij hun korps bevinden; 2o. gedurende den tijd, dien het in art. 125 bedoeld onderzoek duurt 3o. in het algemeen, wanneer zij in uniform zijn gekleed. Art. 127. De verlofganger verschijnt bij het onder zoek in uniform gekleed, en voorzien van de kleeding en uitrustingstukken, hem bij zijn vertrek met verlof medegegeven, van zijn zakboekje en van zijn verlofpas. Art. 128. Behoudens het bepaalde in art. 117 kan een arrest van twee tot zes dagen, te ondergaan in de naastbij gelegen provoost of hef naastbij zijnde huis van bewaring door den militiecommissaris worden op- naar ALEXANDRE DUMAS. 2) Het was een hit, twaalf of dertien jaar oud, geel kleurig van huid, met uitgevallen staart; maar daar entegen voorzien van harde pootgezwellen. Het beest je- liet den kop lager dan de knieën hangen, hetgeen het gebruik van den springteugel onnoodig maakte, doch legde toch nog vlug acht uren daags af. Onge lukkig waren de deugden van het paard zoo diep on der zijn zonderlinge huid en onbehouwen gestalte ver borgen, dat, in dien tijd, toen iedereen kennis van paarden had, de verschijning van gezegden hit te Meung, waar hij ongeveer een kwartier geleden was binnengekomen, een zonderlingen indruk maakte, die op den ruiter natuurlijk overging. En dit was den jongen d'Artagnan (dus heette die Don Quichotte op dat evenbeeld van Ross in ante) te onaangenamer, daar hij niet blind was voor het belachelijke figuur, het welk hij op dien hit maakte, hoe goed ruiter overigens ook zijnde. Hij had dan ook 'n diepen zucht geslaakt, toen zijn vader, de oude heer d'Artagnan, hem het dier ten geschenke gaf, daar het hem niet onbekend was, dat zoodanige knol niet veel meer dan een twin tigtal franken zou waard zijn. Het is waar, dat de woorden, die 't geschenk verge zelden, onbetaalbaar waren. „Mijn zoon!" had de Gaskonsche edelman in de echt Bearnesehe basterd taal gezegd, „Mijn zoon! dat paard is in de stallen uws vaders geboren, het zal nu bijkans dertien jaar geleden zijn; al dien tijd is het hier geweest, hetgeen voor u een reden moet zijn, het goed' te behandelen, v erkoop het nooit, laat het vreedzaam en in eere van ouderdom sterven, en indien gij met het dier te velde trekt, spaar het dan, zooals gij een ouden dienaar zoudt sparen. „Aan het hof", vervolgde de oude heer i! Artagnan. „indien g-ij althans de eer geniet, daar te gelegd aan den verlofganger: io. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek verschijnt; 2o. die, daarbij verschenen zijnde, zonder geldige reden, niet voorzien is van de in het voorgaand artikel vermelde voorwerpen; 3o. wiens kleeding- of uitrustingstukken, bij het onderzoek niet in voldoenden staat worden bevonden; 4o. die kleeding- of uitrustingstukken, aan een au der behoorende, als de zijne vertoont. Art. 129. Is de verlofganger, wien, krachtens het voorgaand artikel, arrest is opgelegd, bij het onder zoek tegenwoordig, dan kan hij dadelijk onder verze kerd geleide in arrest worden gebracht. Is hij niet tegenwoordig en onderwerpt hij zich niet aan de hem opgelegde straf, dan wordt hij, op schrif telijke aanvrage van den militie-commissaris, te rich ten aan den Burgemeester der woonplaats van dien verlofganger, aangehouden en onder verzekerd geleide naar de naastbij gelegen provoost of het naastbijzijnde huis van bewaring overgebracht. Art. 130. Onverminderd de straf, in art. 128 ver meld, is de verlofganger verplicht, op den daartoe dooi den militie-commissaris te bepalen tijd en plaats^ en op de in art. 129 voorgeschreven wijze, voor hem te verschijnen om te worden onderzocht. Art. 131. De verlofganger,' die zich b(i herhaling- schuldig maakt aan het feit, sub 4o van art. 128 be doeld, of niet overeenkomstig art. 130 voor den mili tie-commissaris verschijnt, of aldaar verschenen zijnde, in het geval verkeert sub 2o en 3o. van art. 128 ver meld, wordt in werkelijken dienst geroepen en daarin gedurende ten hoogste drie maanden gehouden. De duur van dezen dienst wordt door den Minister van Oorlog bepaald. x\rt. 133. De verlofganger der militie die niet vol doet aan eene oproeping voor den werkelijken dienst wordt als deserteur behandeld nadat tot zijne afvoe ring als deserteur de last is verstrekt door ónzen Mi nister van Oorlog, zoo de verlofganger tot de militie te land behoort, door onzen Minister van Marine, zoo de verlofganger tot de zeemilitie behoort. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. Alkmaar, 17 Mei 1911. ALKMAAR, 19 Mei. Indien bij de voorgestelde herziening van het tarief één stand groot belang heeft, dan is het wel de mid denstand, daar bij wijziging der invoerrechten voor deze de belangen van het eigen bedrijf bijzonder op den voorgrond treden. De middenstander toch staat niet alleen tusschen kooper en verkooper als tusschenper- sopn, maar is op zijn beurt nu eens kooper dan weer verkooper, producent en consument. Of bij de eigen aardige positie, waarin hij verkeert, de tarief herzie ning schade of bate kan brengen, blijvo voor het oogenblik onbesproken voor ons geldt het heden enkel het feit, dat hij er een overwegend belang bij heeft. Uitgaande van deze praemisse, zou men zoo zeggen, dat de middenstand als geheel ernstig er naar moest streven de gevolgen van verhooging of uitbrei ding der invoerrechten in den breede na te gaan, om te kunnen komen tot de beantwoording der vraag of verschijnen, een eer trouwens, op welk uw oude adel u recht geeft, verdedig daar waardiglijk uw naam van edelman, door uw voorouders, gedurende meer dan vijfhonderd jaren met roem gedragen, zoowel voor u, als voor de uwen. Onder de uwen versta ik uwe bloedverwanten en uw vrienden; onderwerp u alleen aan den kardinaal en aan den koning. Het is door moed, versta mij wel, alleen door moed, dat een edel man tegenwoordig fortuin kan maken. Wie slechts een seconde beeft, laat misschien de gelegenheid ont glippen, die hem de fortuin juist in dat korte oogen blik aanbood. Gij zijt nog jong, en gij moet, en wel om twee redenen, moedig zijn: De eerste, omdat gij een Gaskonjer, en de tweede, dewijl gij mijn zoon zijt. Laat geene gelegenheid: om uit te munten, voorbij gaan, maar zoek avonturen. Ik heb u geleerd den de gen te behandelen; gij hebt ijzeren, onwrikbare beenen, een stalen vuist; vecht dus bij elke gelegenheid; te meer, daar de tweegevechten verboden zijn, en g-ij bij gevolg- dubbel moedig moet zijn, om tot vechten over te gaan. Ik kan u niets meer geven, mijn zoon! dan vijftien kronen, mijn paard en de raadgevingen, die gij gehoord hebt. Uwe moeder zal hierbij het voor schrift van zekeren balsem) voegen, dien zij van een heidin ontvangen heeft en die een wonderdadige ge neeskracht heeft ter heeling' van elke wond, welke het hart niet heeft gekwetst. Doe met dit alles uw voor deel, en leef lang en gelukkig'. Nog slechts één woord heb ik hierbij te voegen, het betreft een voor beeld, dat ik u wil stellen: niet mijzelf, want ik ben nooit aan het hof geweest, ik heb slechts de gods dienst-oorlogen als vrijwilliger mede gemaakt; maar ik bedoel den heer de Tréville, vroeger mijn gebuur, en die het geluk heeft genoten, nog kind zijnde, met onzen koning Lodewijk XIII, (dien God behoede), te spelen. Somtijds ontaardden hun spelen in vechtpar tijen en de koning was niet altijd de sterkste. De klappen, die hij opliep, deden bij hem voor den heer de Tréville veel achting en vriendschap ontstaan. Later vocht de heer de Tréville vijf malen tegen anderen, bij den eersten keer, dat hij te Parijs kwam; sedert den dood van wijlen den koning, tot aan de meerder- aanneming van zulk een ingrijpend wetsontwerp als thans aanhangig is, van uit een middenstands-stand punt al of niet wenschelijk is. En verder zou men als voor de hand liggend aannemen, dat dé Nederland- sche Bond van vereenigingen van den Handeldrijven den en van den Industrieelen Middenstand, kortweg Middenstandsbond, deze zaak zou aanpakken. Immers kon dr. Kuijper tien jaar geleden met volle reoht be weren, dat de middenstand, wat initiatief en activiteit betrof, te kort schoot, sinds deze machtige organisatie aan het werk is, worden er door Jjaar verschillende on derwerpen bestudeerd, spreekt de middenstand zich door haar herhaaldelijk uit, neemt hij door haar het initiatief voor het tot stand brengen van wat noodza kelijk of wenschelijk wordt geacht. Intusschen het van zelf sprekende spreekt blijk baar niet voorziehzelf. Althans het hoofdbestuur denkt hierover anders. Heb heeft aan de besturen dei- bij den middenstandsbond aangesloten vereenigingen een merkwaardige circulaire verzonden. Grif geef<k het hoofdbestuur toe, dat de middenstand in de eerste plaats betrokken is bij het tarief en dat het op den weg ligt van de middenstandsvereenigingen, hun aan dacht te wijden, aan het wetsontwerp. Maar, zoo rede neert het hoofdbestuur verder, het tarief van invoer rechten is een vraagstuk van politieke strekking- ge worden en daar de middenstandsbond door zijn statu ten genoopt wordt zich te onthouden van alle bemoei ing' op politiek gebied, mag' de bond het al of niet wenschelijke van het vraagstuk aan de orde stellen, hetgeen evenwel niet wegneemt dat het bestuur zich ten volle bevoegd en zelfs verplicht acht zijn aandacht te wijden aan de technische zijde van dit vraagstuk. Het wil ons voorkomen, dat het hoofdbestuur wel eens gélukkiger beslissingen genomen heeft en wij kunnen ons voorstellen, dat er uit den middenstand zelf protesten tegen de houding van de bestuurders opkomen. Dat de technische zijde van de wet zal wor den behandeld, valt toe te juichen, temeer daar uit de critiek voldoende is gebleken, dat het ontwerp tech nisch hoogst gebrekkig is. En vooral ook is het geluk kig dat de middenstand de techniek van het onderwerp onderhanden wil nemen, nu de minister heeft gemeend niet in te moeten gaan op het verzoek van de Gro- ningsche Kamer van Koophandel, „om: stappen te doen te.n einde zoo mogelijk te bereiken dat alsnog vóór- de behandeling het advies van genoemde kamers (van koophandel) worde gevraagd." Maar daarbij had de. Middenstandshond het niet moeten laten. Gelijk het officieele lichaam te Gro ningen advies over het geheele wetsontwerp wilde ge ven, moet ook do vertegenwoordiger van den midden stand over de geheele wet zijn meening willen zeggen. En hij had dit kunnen doen zon der dat de barrière der statuten behoefde te worden verbroken, daar hij den politieken weg links of rechts zoo men wil kon laten liggen. Het is natuurlijk niet tegen te spreken, dat het ontwerp er een is van politiek, doch van economische politiek, jarigheid van zijn opvolger, vocht hij zeven malen, zonder daarbij oorlogen en belegeringen te rekenen; en sedert die meerderjarigheid, tot op heden, mis schien honderd malen! En daarom is hij ook thans, in weerwil der ordonnantiën en besluiten, kapitein der musketiers, dat is te zeggen, de bevelvoerder van een legioen Cesars, die de koning hoogschat, en die door zijne eminentie den kardinaal gevreesd worden, door hem, die voor zeer weinig bevreesd is, zooals iedereen weet. Daarenboven heeft de heer de Tréville een jaarlijksch inkomen van tienduizend kronen; hij is dus 'n zeer groot heer. Hij is begonnen, zooals gij; ga hem met dezen brief bezoeken, en richt u naar hem, teneinde naar zijn voorbeeld te handelen." Na deze woorden gordde de oude heer zijnen zoon zijnen eigen degen om, omhelsde en kuste hem teeder- lijk op beide wangen, en gaf hem zijnen zegen. Het vertrek zijns vaders verlatende, begaf de jonge ling zich tot zijn moeder, die hem wachtte met het ge neeskrachtige voorschrift, waarvan de raadgeving-en, die wij mededeelden, een tamelijk veelvuldig gebruik noodzakelijk maakten. Dit afscheid was van langen duur, en teederder dan het vorige; niet omdat de heer d'Artagnan zijn zoon, zijn eenig kind, niet liefhad, maar omdat de heer d'Artagnan een man was, en het voor een man onwaardig achtte zich door zijne aandoe ningen te laten vervoeren, terwijl zij, die thans hem vaarwel zei de, vrouw, en wat meer zegt, moeder was. Zij stortte heete tranen, en, zeggen wij het tot lof van den jongen d'Artagnan, ondanks de pogingen, die hij aanwendde, om kordaat te blijven, zooals het een toe- komstigen musketier betaamde, had de natuur de overhand, en hij stortte een vloed van tranen. Nog- dienzelfden dag ging de jongeling op reis, voorzien van de drie vaderlijke gesehenken, welke, zooals wij zeiden, in vijftien kronen, het paard en den brief voor den heer de Tréville bestonden; zooals men wel denken kan, waren de raadgevingen op den koop toe gegeven. Zoo toegerust was d'Artagnan, zoowel zedelijk als lichamelijk, een volmaakte nabootsing van den held van Cervantes, met wien wij hem reeds verge- eken, toen onze plicht als geschiedschrijver ons dwong hetgeen heel iets anders is dan van de anti-these- politiek. Met de „christelijke beginselen" heeft bijv. niet in het minst te maken, de vraag of een boer op een paar cent duurdere klompen zal loopen. In de me morie van toelichting zeggen de ministers trouwens zelf, „dat zij het principe van vrijhandel zouden om helzen, indien zij niet meenden, dat zulks vooral met het oog op hetgeen in de laatste halve eeuw op den duur tot stilstand, zoo niet tot achteruitgang van de Nederlandsche industrie moet leiden. Den weiwillenden lezer zal het uit dezen niet ge lukkig gestelden zin wel duidelijk zijn, dat het wets ontwerp door de ministers liefst buiten de politiek wordt gehouden. Trouwens onder de kerkelijken zijn wel vrijhandelaren en onder de vrijzinnigen wei tarief voorstanders te vinden en men zou zich voor de in voerrechten bezwaarlijk op den Bijbel (Matth. 9, 11, 18, 21, Luk. 5 en 7 bijv.beroepen om deze te ver dedigen. In een vergadering van de Amsterdamsche Winkeliersvereeniging, welke werd voorgezeten dooi den bondspresident, verklaarde dan ook een inleider over het tariefontwerp o.a. „Waarom, mijne heeren, er ons niet vlotweg en una niem tegen uitgesproken. Strijdt het met mijne Ka tholieke, met uwe geloovig' Brotest-antsche of welk an dere godsdienstige beginselen, dat wij ons zoo min mogelijk in onzen- handel willen belemmerd zien? Heeft eene verhooging van rechten op potten en pan nen, op dameshoeden, op kristal, iets met onze zede lijkheidsopvatting te maken? Indien ja, indien er niet geweld eene politieke kleur aan het vóór of tégen van den vrijhandel moet worden gegeven, dan verklaar ik, op grond mijner Christelijke beginselen, vrijhandelaar te zijn." De spreker ontzegde zelfs aan leder het recht, om elkeen te verketteren, die niet met deze regeeringsdaad is ingenomen, of het bestrijden van dit voorstel alleen toe te schrijven aan liberale anti-kerkelijke drijfvee- ren. Daar kon de bondsvoorzitter het mee doen - jam mer, dat hij er slechts het zwijgen toe deed! Het zou niet moeielijk vallen, het zonderlinge in de houding van het hoofdbestuur verder aan te toonen, het vreemde standpunt van thans te toetsen aan het vroeger optreden van den bond. Gelukkig is er een beweging ontstaan, welke „het hoofdbestuur (wil) verzoeken, dit punt- op het. eerstko mende congres, het allereerst aan de orde te stellen, en daarbij door het indienen van Praeadviezen, of zoo dit niet meer mogelijk is, ter vergadering zelf, door sprekers van verschillende richting, het groote belang' van deze zaak duidelijk te laten uiteenzetten en haar oordeel omtrent de aanhangige wet aan de Regeering kenbaar te maken." De Arnhemsche vereeniging voor Handel en Nijver heid nam het initiatief, zond een circulaire aan de aangesloten vereenigingen van den middenstandsbond, waarin zij ondersteuning van het verzoek vraagt, daar zij het onwaardig zou vinden, wanneer de midden zijn afbeeldsel te schetsen. Don Quichotte zag wind molens voor reuzen aaü, en schapen voor een leger; d'Artagnan beschouwde eiken grimlach als een belee- digijig, en eiken blik als een uitdaging'. Hiervan was het gevolg, dat- hij, van Tabers tot aan Meung, steeds* de vuisten gebald hield, en hij, door elkander gerekend, tienmaal op een dag, de hand het. gevest van zijn de gen sloeg; intusschen kwam de vuist op niet een enke len schedel neer, en de degen verliet zijn scheede niet. Dit kon die ongelukkige, gele hit, die op de gezichten van een aantal voorbijgangers een grimlach deed ont luiken, niet helpen, maar omdat, op diens rug, een duchtig lange degen kletterde, en boven dien degen een meer wreedaardig, dan trotsch oog blonk, onder drukten de voorbijgangers hun lachlust, of, wanneer de lachjust hen de voorzichtigheid uit het oog deed verliezen, trachtten zij slechts van eenen kant te la chen, zooals de maskers der ouden. D'Artagnan bleef dus majestueus en ongedeerd in zijn lichtgeraaktheid, tot aan de rampzalige stad Meung. Want daar, op het oogenblik, dat hij voor de deur van de herberg de Trouwe Molenaar afsteeg, zon der dat iemand, kastelein, knecht of staljongen hem bij het afstijgen de behulpzame hand kwam bieden, be speurde d'Artagnan voor een half openstaand venster der benedenkamer een edelman van een fraaie gestal te en deftige houding, maar met een eenigszins barscli gezicht, in gesprek met twee personen, die naar hem Ai et. buitengewone beleefdheid .""dienen te luisteren. D'Artagnan geloofde natuurlijk, volgens zijn ge woonte, dat hij het onderwerp des gespreks' was en luisterde. Nu had d'Artagnan zich slechts ten halve vergist: Over hem werd niet gesproken, maar wel over zijn paard, van hetwelk de edelman aan zijn hoorders al de hoedanigheden opsomde, en daar, zooals ik zeide, die hoorders uiterst beleefd jegens den verhaler sche nen, barstten zij elk oogenblik in een luid gelach uit. En dewijl reeds een flauwe glimlach genoegzaam was, om den toom des jongelings op te wekken, kan men begrijpen, welke uitwerking dit hard, onophoudelijk lachen op hem had. Wendt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 1