DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Honderd en dertiende Jaargang. 1911 MAANDAG De drie Musketiers* BINNEJNLAM». No. 120 Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,— Afzondei lijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. F.BDIJL.LETQM ALKMAARSCHE COURANT. ALKMAAR, 22 Mei. Het Amerikaansche ministerie van buitenlandsche zaken, maakte deze week bekend, dat het gereed geko men is met een ontwerp voor een algemeen arbitrage- verdrag', een schema voor een contract, dat met ver schillende bevriende staten zal kunnen worden geslo ten, een voorloopig plan van uitbreiding van het ge bied, waarbinnen internationale geschillen door een scheidsrechterlijke uitspraak kunnen worden beslist. Dit ontwerp-verdrag is ter kennisneming toegezonden aan Engeland en Frankrijk omdat beider regeeringen hadden verklaard, dat ze gaarne eens wilden spreken over een algemeen scheidsverdrag, waarbij zou worden bepaald, dat geschillen, welke de nationale eer raken of waarbij een nationaal levensbelang op het spel slaat, ook aan het Haagsche hof van arbitrage ter be slissing moeten worden voorgelegd. Met belangstelling mag worden afgewacht wat er van deze poging zal ko men. Te verwonderen valt het niet, dat de ex-presi dent Roosevelt, de inan van de gepantserde vuist, van den gewapenden vrede, zich bij voorbaat tegen de tot standkoming van zulk een verdrag verzet en dat ook in Duitschland, waar de regeering steeds op het stand punt heeft gestaan, dat geschillen, waarbij de eer uf een levenskwestie van een rijk gemoeid is, nimmer door een scheidsrechterlijke uitspraak uit de wereld gebracht kunnen worden, reeds afkeurende stemmen zijn gehoord. Al Is er geen reden, om dadelijk aan de verwezenlij king van het Amerikaansche denkbeeld te gelooven, het feit, dat er in de richting van algemeene arbitra ge wordt gewerkt, is als uiting van een sympathiek streven op zich zelf reeds van gewicht. Ook op dit gebied geldt het: zij die gelooven, haasten niet. Nog zeer onlangs werd er door een Duitsch hoogleeraar op gewezen, dat het hier een beweging betreft, welke slechts zeer langzaam vooruitgaat. Wat ons thans onbereikbaar schijnt, kan over een paar eeuwen van zelf werkelijkheid zijn geworden en wanneer het te genwoordige geslacht erin slaagt de historische ont wikkeling een weinigje, zeg eenige tientallen jaren te vei haasten, dan zou daardoor reeds de propaganda rij kelijk zijn beloond. Och, zoo redeneerde hij, het is zoo gemakkelijk te zeggen, dat er oorlogen zullen zijn, zoo lang er mensehen zijn. Maar heeft men vroeger niet altijd gemeend, dat er duels zouden zijn, zoo lang er officieren waren, dat de bloedwraak zou blijven be staan, zoolang er families waren, die de eer van en den eerbied voor de familie wilden handhaven? De bloedwraak heeft echter zoo lang bestaan, als er fami lies waren, welke het karakter en de organisatie had den van vroegere tijden en menschen, die de denkwijze van die tijden getrouw bleven. En nu zullen er altijd wel families zijn, die prijsstellen op familie-eer, maar de gewijzigde positie der familie, haar opneming in den staat moest aan haar gebruiken wel een ge heele verandering doen ondergaan. En dat geschiedde met van vandaag tot morgen, maar eeuwen moesten er verloopen. Het is voor ons niet meer dan natuur- lijk, dat een familie het- aan den staat overlaat het ge- j leden onrecht te herstellen en we zouden het een schending van den vrede der gemeenschap beschouwen, wanneer de eene familie tegen de andere het zwaard trok. En wij denken er niet aan iets vernederends, iets onteerends er in te zien, wanneer een familie, die onrecht lijdt de beslissing aan de hoogere macht van den staat overlaat. A u kan men zeggen, dat een proces, gelijk zich in de verhouding van de familie tot den staat ontwikkel de, niet kan pla&ts hebben in de verhouding der sta ten onderling en dat daarom de hoop op een tijdperk zonder oorlog en zonder geweld tusschen de staten on derling ijdel is. Maar wie weet heden hoe het staats leven zich in den loop der eeuwen zal ontwikkelen? Oorlogen zullen er blijven zoolang staten die het ka rakter en de organisatie bezitten van dezen tijd, scherp tegenover elkaar komen te staan. Maar er zijn verschillende aanwijzingen welke ons leeren, dat dit niet altijd het geval behoeft te zijn en niemand kan zeggen, dat de staten en de betrekkingen der staten steeds precies zóó zullen zijn, als wij ze kennen. Veel eer is er reden om aan te nemen, dat in het leven on zer staten een nieuw tijdperk is ontstaan, dat er een historische ontwikkeling is te wachten, waarbij de verhouding der staten niet meer zoo geregeld is als tot in de negentiende eeuw het geval was. Gelijk vroe ger de families tot een hoogere eenheid, den staat, zijn gegloeid, zoo kunnen ook de staten op een wijze wor den georganiseerd, welke den oorlog uitsluit, welke niet meer den oorlog maar hoogstens een ordenend in grijpen door het geheel voor den enkeling mogelijk doet schijnen. Het denkbeeld van den bondsstaat bestaat nog geeiu 150 jaar en onze grootste technische uitvindingen zijn ook uog geen tweehonderd jaar. Juist de statenbond en de bondsstaat in hun nieuwen vorm bieden ons een aanwijzing van het recht der toekomst. De vereenigde staten van Noord-Amerika zijn staten, maar zij staan in een andere verhouding tot elkaar dan de staten van den ouden tijd en een oorlog tusschen hen is een on mogelijkheid; Pruisen en Beieren zijn staten, maar een oorlog tusschen hen is niet denkbaar. Hoe zich dit verbroederings- en smeltingsproces in den loop der tijden verder zal ontwikkelen kunnen we slechts ver moeden, maar vrijwel zeker is het, dat zulke verbroe- ueringen vaker zullen voorkomen, zoodat de beslissing' van geschillen in hoogere instantie geschiedt. Maar niet alleen de staten, ook de menschen zullen anders worden zijn de Beieren niet Duitschers geworden? I3 men thans niet reeds over tuigd, dat een kabinetsoorlog niet meer kan plaats hebbenV int niet de meening veld, dat men bij een geschil niet maar dadelijk moet beginnen te koken en naar de wapens moet grijpen, maar, als bet kan de rus tige overweging aan een scheidsgerecht moet overla ten? Er zit veel sympathieks in deze redeneering' en daar om leek het ons wel goed op het belangrijke bericht naar ALEXANDRE DUMAS. 4) -o- „Waarlijk?" hernam de edelman.... „Maar alvorens buiten kennis te raken, heeft hij al zijn krachten Verzameld, om u te roepen en u uit te dagen „Maar is het dan de vleeschelijke duivel, die snaak?" vroeg de onbekende. „Och, neen, uwe Excellentie! het is de duivel niet," zeide de waard, minachtend den neus optrekkende, r „want toen hij buiten kennis was, hebben wij zijn zak ken onderzocht; hij heeft niets anders in zijn pakje dan één hemd en in zijn beurs slechts twaalf kronen, hetgeen hem niet belet heeft te zeggen, toen hij in zwijm viel, dat indien hem iets dergelijks te Parijs wa re overkomen, u dit dadelijk zou zijn opgebroken, het geen nu slechts later zal gebeuren." „Dan zeide de onbekende kooiweg', „is bet een of ander vermomde Prins van den bloede." „Ik zeg u dat, uwe Excellentie!" hernam de kaste lein, „ten einde gij op uwe hoede zoudt zijn. „Ln heeft hij in zijn woede niemand genoemd?" „Ja, hij slóeg' op zijn zak, en zeide: „Wij zullen zien, wat de heer de Tréville van die behandeling, zijn gunsteling aangedaan, zal zeggen." „De heer de Tréville?" zeide de onbekende, meer aandachtig- wordende; „hij sloeg op zijn zak, den naam van den heer Tréville noemende? Laat eens hooren, mijn goede kastelein! Terwijl uw jongeling buiten kennis was, zult gij zeker ook wel eens reiszak hebben nagezien. Wat was er in?" „Een brief voor den heer de Tréville, kapitein der musketiers." „Inderdaad 3" „Zooals ik de eer heb, het 11 te zeg'gen, Excellentie! De waard, met veel doorzicht begaafd, bespeurde de uitdrukking niet, welke deze woorden aan de gelaats trekken van den onbekende mededeelden. Deze verliet het venster, tegen welks kozijn hij steeds met den elleboog geleund stond, en als iemand, die onrustig is, rimpelde zich zijn voorhoofd. „Duivelsehmompelde hij, „zou Tréville dien Gas- konjer op mij hebben afgezonden? Hij is nog zeer jong', maar een degensteek is daarom niet minder een degensteek, hoe jong hij ook moge zijn, die hem toe- biengt, en men hoedt zich minder voor een knaap, dan voor een man; een kleine hinderpaal is soms voldoen - I de om een groot doel te doen mislukken." En de onbekende verviel iji een overpeinzing, die eenige minuten bleef aanhouden. „Luister eens, kastelein! Ivunt gij mij van dien razende niet ontslaan? Ik wil zijn dood niet op mijn geweten hebben, en toch", voegde hij er bij met een uitdrukking van koele bedreiging, „toch hindert hij mij. Waar is hij?" „In de kamer mijner vrouw, op de eerste verdie ping, waar men hem verbindt." _„IIeeft hij klcederen en reiszak bij zich? Heeft hij _zijn buis nog aan?" „Neen, dit alles is beneden in de keuken. Maar de- I wijl die jonge gek u hindert. „Wel zeker, hij verwekt immers in uw herberg een verwarring, die fatsoenlijke lieden niet kunnen ver dragen. Ga mijne rekening opmaken en roep mijn lakei." „Wat, gaat mijnheer ons reeds verlaten?" „Gij wist dit immers, daar ik u bevel heb gegeven, mijn paard te zadelen. Heeft men mij niet gehoor zaamd I" „Wel zeker, en zooals uwe Excellentie heeft kunnen zien, staat het paard geheel gezadeld voor de groote poort." „Dan is 't góed, doe nu wat ik u heb gelast." „Ho, ho!" zeide de kastelein bij zichzelf, zou hij voor dien kleinen jongen bang zijn?" Maar een gebiedende blik van den onbekende deed hem zwijgen; en hij vertrok, nederig buigende. uit Amerika het licht van dezen hoogleeraar eens te laten schijnen. Keeren wij thans terug tot de gebeurtenissen van de afgeloopen week. Welke eigenaardige gevolgen de ontwikkeling der techniek kan hebben, blijkt weer in I rankrijk. Vroeger meende men, dat de menschen niet zouden kunnen vliegen, zoolang ze geen engelen waren thans wordt er gevlogen en is de menschelij ke vlucht wellicht aanleiding tot een ministercrisis. Natuurlijk hebben we hiérbij op het oog, de droevige ramp in het vliegkamp te Issy les Moulineuax, welke onder de rubriek buitenland nader wordt bespro ken. Niet enkel kan die ramp invloed hebben op de binuenlandsche, maar ook op de buitenlandsche poli tiek en vooral «nder de tegenwoordige omstandighe den. Men bedenke bijv. maar eens, dat de portefeuil Ie van oorlog thans tijdelijk gesteld is in de handen van den minister van buitenlandsche zaken, den heer Gtippi, die in het Marokko-avontuur een zeer gevaar lijke rol speelt en- die in den marine-minister Delcassé een goeden partner vindt. In Spanje neemt de op winding tegen Frankrijk steeds- toe, in Duitschland staat men als het ware te wachten op een Fransche daad, welke met de Algéeiras-acte in 'strijd zou zijn en de hoogste voorzichtigheid is Frankrijk op het oogenblik geboden, omdat zijn optreden in Marokko het ernstigste politieke probleem vormt. Duitschland heeft onlangs verklaard, dat wanneer de Fransehen Fez bezetten men te Berlijn de acte van Algéciras als niet geschreven zou beschouwen. In St. Petersburg, in Rome, zelfs in \V oenen is de pers tegen deze verklaring opgekomen. Alleen in Londen werd gezwegen men wilde daar den keizerlijken gast in het Buckingham paleis, van wiens reisgenoegens de couranten deze week uitvoerig verhaalden, blijkbaar niet ontstemmen. En niet onwaarschijnlijk is het, dat men het aan de Theems nog zoo kwaad niet vindt, dat tusschen Duitschland en Frankrijk open blijft staan het kruitvaatje, dat Marokko heet. De keizersfeesten en de op handen zijnde kronings feesten namen te Londen zoo zeer. beslag op de open baarheid, dat de aanneming van de wet betreffende het vetorecht der lords (met 3G2 tegen 24J stemmen) iu het Lagerhuis, en de indiening van de' nieuwe be grooting van 1911, waarop o.a. voorkomt de bezoldi ging van parlementsleden, minder de aandacht hebben getrokken dan anders het geval zou zijn'geweest. In Mexiko is de opstand thans defiinitief beslist in het nadeel van den president Diaz, die zich genoopt zag te verklaren, dat hij voor het einde dezer maand zou aftreden. Hiermede is echter nog niet gezegd, dat het voordeel aan den kant van den leider Madero is. Immers de opstandelingen kwamen ook reeds tegen hom in opstand, hij wist de beweging door goede woor den en ruime beloften te bezweren, maar het is geens zins zeker, dat de volgelingen ook tegen hun leider de wapens opvatten. Met het sluiten van den vrede tusschen de regeering en den revolutie-leider is de burgeroorlog, welke het rijke land nu sinds zoo lang teistert, nog niet geëindigd en het lijkt er alleszins naar, dat de anarchie ook na het vertrek van den pre sident zal blijven voortduren. PRINSES JULIANA. Zaterdagmiddag bracht mevrouw Van Citters, echt- genoote van den commissaris der Koningin in de pro vincie Gelderland, een bezoek per auto met hare kin deren bij II. M. de Koningin, .vermoedelijk 0111 de prin ses gelegenheid te geven met andere kinderen nadere kennis te maken en te spelen. 3% pCt's STAAT SLEENING. Naar de N. R. Ct. verneemt, is de Nederlandsche "V2 pCt's. Staatsleening, groot (behalve het bedrag, dat door de Rijkspostspaarbank wordt overgenomen) ruim 40 millioen gulden, door den minister van finan ciën tegen den koers van 95V4 pCt. (netto) overge daan aan een consortium, bestaande uit de firma's Hope en Co., Nederlandsche Handel-Maatschappij, Amsterdamsche Bank, Amsterdamsche succursale van de Banque de Paris et des Pays-Bas, en Lippman, Rosenthal en Co. De koers door hetzelfde consortium op 25 Januari j.l. geboden en door dpn minister niet aanvaard bedroeg-94.52 pCt. De uitgifte van dc- leening door het consortium zal naar alle waarschijnlijkheid eerstdaags plaats hebben. TT ET NEDERLANDSCHE BIJZONDERE GE ZANTSCHAP TE ROME. De Koning van Italië heeft plechtig het Nederland- sehe^ bijzondere gezantschap ontvangen. Een hofcere- ineniemeester en twee adjudanten van den Koning be gaven zich naar het Palace-Uotel met galarijtuigen om het gezantschap af te halen, dat naar het Quiri naal werd geleid en bij den Koning toegelaten. Deze wachtte het op, omringd door de hofdignitarissen. Ba ron Sirtema van Grovestins sprak de gelukwenschen van de Koningin en Nederland uit. De Koning dankte in warme bewoordingen en on derhield zich hartelijk met de leden van het gezant schap. De audiëntie was hierna afgeloopen en de de putatie werd met hetzelfde ceremonieel teruggebracht naar het hotel. „Het is volstrekt noodzakelijk, dat milady 1) door dien knaap niet worde gezien," ging de vreemdeling voort; „zij zal spoedig hier voorbij komen; zij had er reeds moeten zijn. Het zal waarschijnlijk het best zijn, dat ik te paard stijg en haar tegemoet rijd. In dien ik maar kon weten, wat die brief aan den heer Tréville behelst." En de vreemdeling, aldus mompelend, begaf zich naar de keuken. Onderwijl was de kastelein, die vol strekt niet vermoedde, dat het de tegenwoordigheid des jongelings1 was, die den vreemdeling uit zijn her berg joeg, naar boven bij zijn vrouw gegaan, en had 1T Artagnan volkomen in het bezit zijner geestvermo gens gevonden. Toen, terwijl hij hem deed begrijpen, dat de politie zijn twistzoeken met een edelman wel eens slecht zou kunnen opnemen, want naar de mee ning van den kastelein, kon de vreemdeling niets an ders dan een edelman zijn, noopte hij hem ondanks zijne zwakheid, op te staan en zijn weg te vervolgen. D Artagnan, ten halve buiten kennis, stond dan op zonder buis aan, en zijn hoofd met zwachtels, en door den kastelein voortgeduwd, begon hij de trap af te klimmen; maar in de keuken gekomen, was het eerste, wat hij op straat ontwaarde, zijn vijand, die gerust stond te praten voor het portier van een lompe koets, bespannen met twee zware Normandische paarden. De vrouw, tot wie hij sprak, en wier hoofd zich in het geopend venster van het portier vertoonde, was twin tig- of tweeëntwintig jaar oud. Wij. hebben reeds gezegd, met welken bliksemsnel onderzoekenden oogopslag' d'Artignan al de trekken van een gelaat wist_ op te nemen, hij bemerkte dus da delijk, dat de dame jong en schoon was. En die schoon heid trof hem te meer, daar^zij geheel vreemd was aan een bewoner van zuidelijke streken, zooals d'Artagnan, J) Wij weten zeer goed, dat de benaming van Mila dy in het Engelseh niet anders gebruikt wordt, dan wanneer die door den familienaam wordt gevolgd. Maar wij hebben dit zóó in dit manuscript gevonden, en durven het niet op ons nemen, hieraan iets te ver anderen. De Schrijver. STAATSCOMMISSIE WERKLOOSHEID. De staatscommissie voor de werkloosheid heeft aan de burgemeesters bericht, dat zij een onderzoek instelt naar de wijze, waarop de arbeidersbemftldeling hier te lande plaats vindt en dat haar over de inrichting en de werking der bestaande arbeidsbeurzen voldoende gegevens ten dienste staan. Echter bleek het haar niet mogelijk eenigszins volledige, gegevens te verkrij gen over andersoortige instellingen en over personen, die, hetzij ter bevordering van gemeenschappelijke be langen in een-igen bedrijfstak, hetzij met sociale bedoe lingen, hetzij als broodwinning, werkzoekende perso nen en werkgevers tot elkander brengen. Onder goedkeuring van den minister van Binnen- landsche Zaken heeft thans de commissie de medewer king van de burgemeesters ingeroepen, ten einde van hen te ontvangen de adressen van vereenigingen, in stellingen of personen, die zich bemoeien, met 't ver- leenen van tusschenkomst tusschen werkzoekenden en werkgevers, hetzij in het algemeen, hetzij voor eenig bijzonder bedrijf. De commissie wenscht daarbij te vernemen met welk doel (vakbelang, algemeen belang, broodwinning die voor het eerst zijn land verlaat. Zij was een blon dine, met lange lokken, die haar op de schouders vie len, groote, kwijnende, blauwe oogen, rooskleurige lip pen en albastwitte handen, en verdiept in een zeer levendig gesprek met den vreemdeling. „Dus Zijne Eminentie beveelt mij....?" vroeg de dame. „Oogonblikkelijk naar Engeland terug- te keeren en het hem onmiddellijk te berichten, wanneer de hertog Londen' mocht verlaten." „En de overige bevelen, waarnaar ik zal moeten handelen?" vroeg de schoone reizigster. „Zij zijn in deze doos gesloten, die gij niet zult ope nen dan aan de overzijde van 't Kanaal." „Zeer wel, en gij, wat moet gij doen?" „Ik? Ik keer naar Parijs terug." „Zonder dien kleinen, kwaden jongen te kastijden?" vroeg- de dame. De onbekende wilde antwoorden, maar op het oogen- Llik, dat hij den mond opende, snelde d'Artagnan, die alles gehoord had, de voordeur uit. „Hier is de kleine, kwade jongen, die anderen kastijdtriep hij, „en ik hoop, dat nu degene, dien hij zal kastijden, hem niet zooals den eersten keer zal ontsnappen." „LIem niet zal ontsnappen?" hernam de onbekende, de wenkbrauwen fronsende. „Neen, want ik veronderstel, dat gij, in de tegen woordigheid eener vrouw, niet op de vlucht zult dur ven gaan." „Bedenk!" riep milady uit, den edelman de hand an zijn degen ziende slaan, „bedenk, dat de minste vertraging alles kan doen mislukken." „Gij hebt gelijk," antwoordde de edelman; vertrek dus van uw kant, ik zal dit van den mijnen dóen." En de dame met het hoofd groetende, sprong in den zadel, terwijl de koetsier van het rijtuig flink de zweep op de paarden legde. Beide personen verwijderden zich nu in vollen galop, elk langs een der einden van de straat. '1* Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 1