DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Sehooi voor acuterlïe kinderen. No. 126 Honderd en dertiende Jaargang» 1911 DINSDAG 30 MEI. Musketiers. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl, Afzondeilijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. feuilleton De Telefoonnummer 3. ALRHAARSCHE COURANT. DRANKWET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter algemeene kennis, dat bij hun College is ingekomen een verzoekschrift van J. WTJNKER, aldaar, om verlof tot den verkoop van ALCOHOLVRIJEN DRANK in het perceel Nieuw- poortslaan E 146. Binnen twee weken na deze bekendmaking kunnen tegen het vorleenen van het verlof schriftelijk bezwa ren worden ingediend. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. Alkmaar, 29 Mei 1911. (Slot.) ALKMAAR, 30 Mei. Thans voorop stellende, dat de kosten van een school voor achterlijke kinderen, meer humaan ge noemd „buitengewone school voor lager onderwijs'' of „school voor buitengewoon lager onderwijs," voor een gemeente als Alkmaar, welke steeds heeft getoond fi- naneieele offers te willen brengen, wanneer het nieu we, gewensehte onderwijsinstellingen geldt, niet be zwaarlijk kunnen worden geacht, willen we eens eenige overwegingen ten gunste van een speciale school na gaan. Ju de eerste, plaats spreekt voor zulk een instelling het beklagenswaardige lot van het achterlijke kind op de gewone lagere school. Het is door zijn zwakke geestvermogens ongeschikt het onderwijs aan die school te volgen en gevoelt, zij het ook instinctmatig, daar zijn minderwaardigheid. Ondanks het geduld en den tact van den onderwijzer heeft het veel te verdu ren, vooral ook buiten de schoolmuren, in de omgeving van normale kinderen, wier spelletjes het niet kent, aan wier onbarmliartigen spot het maar al te vaak is overgeleverd. Zijn schoolgaan is een liarde noodzake lijkheid, welke tot niets leidt en bovendien soms het weinigje energie en het nog bestaande gevoel van eigenwaarde geheel do-oft. Ilij voelt zich als een ver schoppeling, geraakt in een toestand van onverschil ligheid, terwijl wel eens een latere ernstige verstoring van liet zenuwgestel wordt verhaast of verergerd door hetgeen het kind, ook op de school, moest doormaken. Ouder geworden en in de maatschappij, gekomen, slaat hij daar als een hulpelooze, aangewezen op de publieke weldadigheid, bedelend en vagebondeerend lotdat bij misschien het troostelooze leven eindigt in een werkhuis, een armhuis, een rijkswerkinrichting, een krankzinnigengesticht of wellicht in een gevange nis. Is het niet wreed zóó een leven te doen slijten als het middel er is, om er iets van te maken? En dat middel is er. Geplaatst in een voor hem geschikte schoolomgeving, te midden van geestelijk-gelijken, waar hij een schoolopvoeding ontvangt, welke rekening- houdt met zijn geestelijken aanleg, wordt zijn levens lust gewekt, maakt hij vorderingen, wordt hij waar schijnlijk ontwikkeld tot een zeer goed bruikbaar mensch in de samenleving, die in zijn eigen onderhoud naar ALEXANDRE DUMAS. 10) -o- De twee musketiers werden rood tot in het wit hun ner oogen. D Artagnan voelde zichzelf niet meer en had gaarne honderd voeten onder den grond willen zijn. „Ja, ja," vervolgde de heer Tréville, met meer en meer hevigheid, „ja, en Zijne Majesteit heeft gelijk; want op mijn eer, de musketiers maken een misselijk figuur aan het hof. De kardinaal verhaalde gisteren, met den koning spelende, en met een zweem van me delijden, die mij zeer mishaagde, dat die vervaarlijke musketiers, die geweldmakers, en hij sprak dat woord op een schamperen toon uit, die mij nog veel meer mishaagde, „die koppenhakkers," voegde hij er bij, mij met zijn tijgerkattenoogen aanziende „zaten eer gisteren nog laat in den nacht in de kroeg' der straat Jèrou, terwijl, en het scheen alsof hij mij in het ge zicht uitlachte, een patrouille zijner lijfwacht ge noodzaakt werd, die rustverstoorders aan te houden. Parbleudaar moet gij iets van weten! Musketiers aan te houdenGij waart er bij, loochent het niet, men heeft u herkend, de kardinaal heeft u genoemd. En het komt immers op mij neer, het is immers mijn schuld; want ik ben het, die de keuze mijner man schappen doe. Spreek, Aramis, wat duivel! Waarom vroeg't gij mij om den soldatenrok, terwijl deze u zoo slecht past? En gij, Porthos! Hebt gij alleen een zoo schitterenden bandelier, om er een degen van stroo aan te hangen! En Athos! Ik zie Athos niet! Waar is hij?" „Mijnheer! antwoordde Aramis treurig, hij is ziek zoer ziek." „Ziek! zeer ziek, zegt/f'gij! Eu wat deert hem?" „Men vreest, dat het de kinderpokken zijn, wat kan voorzien. „Om te onthouden" noemden we het voorbeeld, dat hier ter stede in Januari door den heer Schreuder uit Amsterdam in een lezing werd gegeven en dat we uit werkten en toelichtten in no. 24 van ons blad. Met tranen in de oogen kwam een moeder van een jongen, die op de school voor buitengewoon lager on derwijs was geplaatst, den spreker eens vertellen: „Het is of er een wonder met Gerrit is gebeurd en het is een zegen voor den jongen geweest, dat hij op deze school is gekomen." Het vrouwtje had nog een zoon, twee jaar ouder dan Gerrit, met dezelfde eigenschap pen behept, maar niet geplaatst op die school. Die broer was, evenals Gerrit, bij zijn vader, een meubel maker, in de zaak, maar kon feitelijk geen vijf cents per uur verdienen, terwijl Gerrit een flink werkman beloofde te worden! Interessant is ook het uitvoerige, flinke gedocumen teerde voorstel van B. en W. van Dordrecht, welks wethouder de hr. de Kanter een nauwgezette studie van de zaak maakte en o.a. een geheelen dag een instelling' te Amsterdam bezocht, en welks raad ten slotte, hoe wel de kosten ons daar nog al hoog lijken, met op één na algemeene stemmen besloot tot oprichting' eener „buitengewone school voor zwakzinnigen," welke, naar wij vernamen, in October met 16 leerlingen zal worden geopend. „Bij een bezoek aan een der scholen voor deze kin- „deren, zoo lezen we in deze sympathieke, overtuigen de Dordtsche bijlage, wordt zeer diep de indruk ge vestigd, welk een weldaad daar wordt bewezen aan „de geestelijk achtergestelden. „In de laagste klasse ziet men de verschillende ty- „pen van achterlijkheid duidelijk naar voren komen. „Met verbazing vraagt men zich af, hoe het mogelijk „is deze ongelukkigen nog tot iets nuttigs op te hef- „fen. Maar gaande van klasse tot klasse wordt ons de „mogelijkheid daarvan steeds duidelijker en in dè „hoogste klasse treft men flinke jongens en meisjes „aan, die het in de gewone vakken van lager onderwijs „hebben gebracht tot de hoogte van normale kinderen „van 9 a 10-jarigen leeftijd en die vooral op het gebied „van handenarbeid een groote vaardigheid toonen. „Men kan dan ook slechts bewondering hebben voor „het eindelooze geduld en den grooten tact, waarmede „het onderwijzend personeel zijn zeer zware taak ver vult. Maar met dit onderwijs beschouwt het perso- „neel zijn taak niet geëindigd. De oud-leerlingen „moeten ook een beroep krijgen. Daarvoor wordt de „hulp ingeroepen van de Arbeidsbeurs, bezoekt het „hoofd der school zelf kantoren en werkplaatsen, zelfs „is er een particuliere commissie werkzaam om ge schikte plaatsing te zoeken. „En ook nadat de leerlingen de school hebben ver- „laten, houdt het hoofd der school hen in 't oog', blijft „op de hoogte van hun doen en laten, laat hen her haaldelijk bij zich komen, en 's avonds werken de „onderwijzers met de oud-leerlingen. „Aldus is het mogelijk het schitterend resultaat te „bewerken, dat slechts 6 van de leerlingen der „school geheel mislukt; 94 wordt dus min of meer „nuttige leden der maatschappij! „Wat komt daarentegen van het achterlijke kind op de gewone lagere school terecht?" Het hier genoemde percentage schijnt ons wel wat zeer jammer zou zijn, want zijn gezicht zou er onge twijfeld door geschonden worden." „De kinderpokken! Dat is wederom een fraaie ge schiedenis, die gij mij verhaalt, Porthos! Op zijn ja ren de pokken te krijgen? Neen, neen, hij is zeker ge kwetst, misschien wel dood!O! als ik er zeker van was.... Sangdieu! mijne heeren musketiers! Ik versta niet, dat men die slechte huizen bezoeke, dat men twist op straat make, en in afgelegen hoeken den degen trekke. Kortom, ik wil niet, dat men der lijf wacht van den kardinaal ten spot verstrekke, want dat zijn brave lieden, rustige knappe lieden, die zich wel wachten aangehouden te worden, en die zich boven dien niet zouden laten aanhouden, daarvan ben ik zeker. Zij zouden liever op de plaats het leven la ten, dan ééuen voetstap te wijken.... Op den loop gaan, zich uit de voeten maken, vluchten.... dat doen alleen de musketiers des konings Porthos en Aramis beefden van woede. Zij zouden gaarne den heer de Tréville vêrworgd hebben, indien zij niet in die woorden de groote genegenheid hadden opgemerkt, die hem noopte ze aldus toe te spreken. Zij stampvoetten op het tapijt, zij beten zich op de lip pen, tot bloedens toe, en omknelden uit al hun macht de gevesten hunner degens. In de voorkamer had men, zooals wij gezegd hebben, hooren roepen: Athos! Porthos! Aramis! en naar den toon der stem des heeren de Tréville te oordeelen, be greep men, dat hij blakende van gramschap was. Tien nieuwsgierige hoofden waren tegen het behangsel ge drukt, en werden bleek van woede, want de luisterende ooren voor de deur lieten geen woord, geen lettergreep verloren gaan, van hetgeen er binnen gezegd werd, terwijl hun monden achtereenvolgens de beleedigende woorden des kapiteins ten aanhoore der geheele anti chambre herhaalden. In één oogenblik was het- gehee le hotel, van de deur van het kabinet tot aan de voor deur, in een geweldige gisting. „Wel zoo! laten de musketiers des konings zich door de lijfwachten van den kardinaal gevangen ne men vervolgde de heer de Tréville, die even woedend was in zijn kabinet, als zijne krijgslieden daar buiten; hoog toe. In zijn zooeven aangehaalde rede deelde de heer Schreuder cijfers mede, welke een percentage van 74 per honderd aangaven. Een andere deskundige schreef ons, dat blijkens de opgedane ervaring door speciaal onderwijs ongeveer 83 procent dezer kinderen zoover gebracht kunnen worden, dat zij later op be seheiden en eerlijke wijze in hun onderhoud kunnen voorzien. Al mag niet worden vergeten, dat deze statitiek in ons land nog jong is, toch is de uitspraak wel gewet tigd, dat er met dit onderwijs gunstige resultaten be reikt kunnen worden. In zijn bekend werk (Misdeelde Kinderen) verklaarde in 1903 de heer J. Klootsema ten aanzien van een minder gunstige opgave: „Dit lijstje is leerzaam genoeg om vertrouwen te kunnen stellen in de resultaten van het onderwijs aan achter lijke kinderen." Het oprichten van speciale scholen in tal van ste den (in Amsterdam zijn er 3, in den Haag ook 3, in Utrecht, Arnhem, Haarlem is er een, in Dordrecht wordt er weldra een geopend, in verschillende andere plaatsen wordt er een voorbereid) levert het bewijs, da^t dit vertrouwen tot dusverre geenszins misplaatst is geweest en ook dat ten onrechte aanvankelijk werd gevreesd, dat door het bezoeken dezer school op het kind als het ware een stempel van minderwaardigheid zou worden gedrukt, welke hat in de maatschappij veel kwaad zou doen. Is een dergelijke school heilzaam voor het achterlijke kind, ze kan het ook zijn voor de klasse, waaruit de knaap of het meisje werd genomen. Voor normale leerlingen is het natuurlijk van belang, dat ze niet worden tegengehouden in hun ontwikkeling. Een ach- Wrlijk kind eischt echter veel inspanning van den on derwijzer, die het gaarne toch nog eenige kennis wil bijbrengen, en daaraan veel zorg besteedt, terwijl het bovendien door zijn geestelijke of lichamelijke eigen schappen hinderlijk, soms zelfs gevaarlijk is en dus voor de normale kinderen een rem kan vormen, welke hen belemmeren met vrucht het onderwijs te volgen. En voor den onderwijzer èn voor de normale leerlingen is het dus gewenscht, dat een achterlijk kind uit de klasse wordt genomen. Nu zou men ons misschien willen tegenwerpen, dat wanneer er zoo'n speciale school bestaat en vooral wanneer die klein is, zij den onderwijzer lichtvaardig zou kunnen maken in zijnoor- deel, voor hem een middel zou zijn om zich van moeie- lijke leerlingen te ontdoen door deze maar voor achter lijk te verklaren. Gesteld dat er een onderwijzer ware, die zoo zou willen handelen, dan nog zou het hem onmogelijk zijn, immers aan de plaatsing op de buitengewone school gaat een nauwkeurig onderzoek van een deskundigen geneesheer en het deskundig- schoolhoofd vooraf en in elk geval zou het op de school zelf wel spoedig blijken, dat zoo'n kind daar niet thuis hoorde. Uit de zooeven reeds opgesomde resultaten volgt leeds van zelf welk een groot belang de maatschappij heeft bij het buitengewone onderwijs, dat nonvaleurs en op zijn woorden drukkende, en elk, om zoo te spre ken, als zoo vele dolksteken in de borst zijner hoor ders stootende, ging hij voort: „Welzoo! nemen zes lijfwachten van Zijne Eminentie, zes musketiers van Zijne Majesteit gevangen! Morbleu! Ik heb mijn besluit genomen. Nog in dit uur begeef ik mij naar het Louvre; ik neem mijn ontslag als kapitein des ko nings, om een luitenants-plaats in dienst des kardi naals te verzoeken, en indien hij ze mij weigert, word ik monnik. Op die woorden ging- het gemompel in de anticham bre tot een uitbarsting over: Men hoorde niets an ders dan gevloek en godslasteringen. De morbleu's, de sangdieu's, de duizend duivels en meer dergelijke fraaie uitroepen vervulden de lucht. D'Artagnan zag om naar een gordijn of een be hangsel, om zich daar achter te verbergen, en voelde in zich een bovenmatigen lust om onder de tafel te knupen. „Welnu, kapitein!" riep Porthos uit, van kwaadheid sta int1 lend 6, „ik zal u dan maar de waarheid zeggen: .Wij waren zes tegen zes, maar werden verraderlijk overvallen, zoodat, alvorens wij den tijd hadden onze degens te trekken, reeds twee onzer levenloos neer zonken; Athos, zwaar gekwetst, was niet veel beter. Gij kent Athos, kapitein! Welnu, hij poogde, tot tweemalen toe zich op te richten, maar viel beide kee- ren weder onmachtig' neder. Intusschen hebben wij ons niet gewillig .overgegeven, neen, men heeft ons met geweld voortgesleept. Maar onderweg gelukte het ons te ontvluchten. Wat Athos betreft, dezen meende men, dat dood was, en men liet hem uit dien Loofde gerust op het slagveld liggen, daar men oor deelde, dat liet der moeite niet waard was, hem mede te voeren. En dat is nu de geheele historie! Wat duivel, kapitein, men wint niet alle veldslagen. De groote Pompejus heeft dien van Pliarsalus wel verlo ren, en koning 1< rans I, die zooals ik heb hooren zeg gen, zijnen man onder de oogen durfde zien, verloor wel dien van Pavia." „Daarbij heb ik de eer u te verzekeren, dat ik een tier aanvallers met zijn eigen degen heb doorstoken", en parasieten maakt tot weerbare en arbeidzame men- s ellén. Och, dagelijks komen we ze tegen de stumperds, die in Alkmaar wonen en hier of in de omgeving hun kostje ophalen, 't zij bedelend, 't zij op wanhopige wij ze een of ander muziekinstrument bespelend en ook dan bedelend. Vaak, als we hen er 's ochtends op uit zien trekken of 's avonds weer huiswaarts zien keeren, denken we hoeveel aangenamer, maar ook hoeveel nuttiger deze beklagenswaardigen voor hun onderhond zouden kunnen zorgen, wanneer ze in hun jeugd het onderwijs, de opvoeding en de opleiding hadden geno ten, welke voor hen geschikt waren, en welke noch op de gewone lagere school noch in een gesticht voor idio ten kunnen worden gegeven. En wanneer men wel eens hoort, dat achterlijke kin deren van gegoede ouders naar elders moeten worden gezonden, omdat er hier geen school voor hen is, dan voelt men vanzelf hoe voortreffelijk het zou zijn, in dien in de eigen stad een school voor buitengewoon lager onderwijs werd ingericht. Zeker, zoo'n instelling' eischt financieele offers van de gemeente, maar de betrekkelijk geringe som ver spreidt geluk en zegen onder de achterlijken en in de gezinnen, waaruit ze voortkomen, komt het onderwijs voor de normale kinderen ten goede, werpt rijke vruch ten af voor gemeente en maatschappij, is dus besteed aan een uitnemend humaan, paedagogisch, sociaal en economisch werk. Wij hebben trachten aan te toonen, dat het voorstal van B. en W. om niet over te gaan tot oprichting van een school voor achterlijke kinderen, zooals het in bij lage no. 39 wordt gevonden, onbevredigend toege licht en voorbarig is en eenige overwegingen ten gun stige van een dergelijke school medegedeeld. Nu blijft tenslotte de vraag: Wat is de meening van den Raad? Het behoeft wel geen nader betoog, dat wij het een gelukkige beslissing zouden achten, indien de Raad Woensdag besloot het voorstel terug te zenden naar B. en W. met uitnoodiging om, overeenkomstig den wensch der, commissie van toezicht op het lager onder wijs een onderzoek te bevorderen naar het aantal ach terlijke kinderen in deze gemeente en te zijner tijd aan den Raad de resultaten daarvan mede te deelen. Eerst nadat de resultaten van het onderzoek bekend zijn, kan de Raad uitmaken of al of niet het bewijs is geléverd, dat een kleine school voor achterlijke kinde ren in deze gemeente wenschelijk is, waarbij dan na tuurlijk ook de vraag' aan. de orde zal komen, wat de ouders der achterlijke kinderen, die thans de bijzonde re scholen bezoeken, zullen doen. Elke beslissing of uitspraak op dit oogenblik, posi tief of negatief, welke verder gaat dan de beantwoor ding van de vraag naar een onderzoek komt ons in den embryonalen toestand, waarin de kwestie thans nog' verkeert, onlogisch en misplaatst voor. zeide Aramis, „want de mijne brak bij den eersten stoot. Met den degen of met een stuk er van, om het even, mijnheer." „Dat wist ik niet", hernam de heer de Tréville op zachter toon: „ik bemerk, dat de kardinaal de zaak wat overdreven heeft." „Maar ik bid u, mijnheer", ging Aramis voort, die, ziende dat zijn kapitein bedaarde, tot éen verzoek durfde overgaan, „ik verzoek u mijnheer niet te zeg gen, dat Athos gekwetst is; hij zou wanhopig zijn, in dien zulks ter oore van den koning kwame, en dewijl de wonde niet zonder gevaar is, daar de degen, na den schouder te zijn doorgedrongen, de borst heeft ge raakt, is het te vreezen. Op hetzelfde oogenbllik werd het voorhangsel der deur opgelicht, en een edel en trotsch gelaat, dat er vreeselijk bleek uitzag', vertoonde zich onder de fan- jes. „Athos", riepen beide musketiers uit. „Gij hebt mij ontboden, mijnheer!" zeide Athos tot den heer de Tréville, met een zwakke, hoezeer geheel en al kalme stem; „gij hebt naar mij gevraagd, zooals mijn wapenbroeders mij hebben gezegd; ik haast mij dus aan uw oproeping te voldoen. Hier ben ik, mijn heer! Wat is er van uw dienst?" En op deze woorden trad de musketier, in behoor lijke tenue, en als naar gewoonte, nauw in zijn klee ding geregen, met tamelijk vasten tred het kabinet binnen. De heer de Tréville, diep bewogen door dit bewijs van moed, ijlde naar hem toe. „Ik was juist bezig, aan die heeren te zeggen", zeide hij, „dat ik de musketiers verbied, hun leven zonder noodzakelijkheid te wagen; want de koning stelt dappere lieden op zeer hoogen prijs, en de koning is verzekerd, dat zijn musketiers de dapperste lieden der wereld zijn. Uw hand, Athos 1" En zonder te wachten, dat de pas binnengekomene uit zichzelf dit bewijs van vriendschap beantwoordde, vatte de heer de Tréville zijne rechter hand en drukte die uit al zijn macht, zonder te bemerken, dat Athos, hoe groot zijn zelfbeheersching ook was, een smartelij ke beweging maakte en nog bleeker werd, hetgeen bij na niet mogelijk scheen. (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 1