DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 127 Honderd en dertiende Jaargang. 1911 DONDERDAG 31 MEI. ENGELSCHE BRIEVEN. B1MENLAN1). Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,— Afzondei lijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. De gft*ie Üusketiepi, Telefoonnummer 3. F'EUILLET oi%t ALKMAARSCHE COURANT. TETS UIT DE ENTGELSCHE RECHTSPLEGING Hoewel politie- en strafzaken in den regel nog al spannend zijn, spreekt het vanzelf, dat burgerlijke ge dingen het meest voorkomen en vooral voor den han flelsstand belang hebben, zoolang men hier nog geen rechtbanken van koophandel heeft. Deze burgerlijke gedingen nu worden in Engeland ver het algemeen berecht door de „County Courts," lichamen, die ongeveer niets gemeen hebben met de provinciale gerechtshoven in Nederland, hoewel de naam gereedelijk aanleiding .geeft zulk een gemeen schap of overeenkomst te vermoeden. Trouwens ook de „local courts" of plaatselijke hoven en het „High Court of Justice," het hooggerechtshof, bemoeien zich met burgerlijke zaken, doch de „County Courts" krij gen het leeuwendeel. De instelling dateert, al uit Koning Alfred's tijd (^'I 901). die in 890 het rijk in „Counties" of „Shi res verdeelde. Alfred droeg de rechtspraak op aan den bisschop van het betrokken bisdom en aan den „sheriff ('t zelfde woord als ons „graaf" of „grif fier de bisschop moest zorgen, dat Gode gegeven werd wat Codes was, de graaf dat het algemeene recht werd toegepast. De theologische afdeeling is evenwel al spoedig' uit de „County Courts" verwijderd, name lijk kort na de komst van Willem den Veroveraar en diens Nonnandiërs (1066.) Engeland en Wales Schotland en Ierland hebben een geheel zelfstandige rechtspleging zijn nu ver deeld m ongeveer vijfhonderd „County Court" dis tneten. Een aantal dezer districten vormen met elkaar een „circuit" letterlijk „ommegang"; wel licht. is arrondissement een bruikbare vertaling en elk van die „circuits" staat onder een rechter, een ounty court judge.' Die rechters worden aangesteld door den Lórd Kanselier, die de hoogste magistraat in het Rijk is (met den „Lord Chief Justice," of Opper rechter) en bovendien ambtshalve voorzitter is van het Hooger- of Heerenhuis. I" 't voorbijgaan zij opgemerkt, dat, terwijl de Op perrechter en trouwens ook de. lagere rechters, voor hun leven benoemd worden, de Lord Kanselier lid is van het ministerie en dus met dat ministerie aftreedt. De leden der rechterlijke macht in Engeland worden uitstekend betaald; een „County court judge" heeft van 18.000 tot 21.000 'tractement. Men wordt hier dan ook nooit rechter of men moet eerst als advocaat een uitstekende reputatie hebben verworven, terwijl geen advocaat tot „County court judge" wordt be noemd, die niet minstens zeven jaar aan de balie is werkzaam geweest, 't Gaat dus niet als in Nederland, waar men, in den regel althans, vlak na zijn promotie ambtenaar bij het openbaar ministerie, of wellicht substituut-officier van justitie wordt en dan, al of met, in de rechterlijke macht opklimt. Onze „County court judge" moet minstens ééns m de maand zitting houden in elk district van zijn „cir cuit'; hij reist daarin dus rond. Hij wordt verder bij gestaan door een procureur „solicitor," die den titel draagt van „registrar" en door een „high bailiff" een of meer gewone „bailiffs" of baljuws, welke laatsten zicli weer kunnen laten helpen door onder-bailiffs. De registrar treedt meestal op als griffier, doch kan ook in kleine kwesties den rechter vervangen. De wet van 1907 geeft hem namelijk bevoegdheid een schik king over afbetaling eener schuld te maken, wanneer ei sober en gedaagde het over het bedrag der schuld eens zijn. En als ze dit niet zijn, dan kan de „regi strar recht doen, zoolang het bedrag in geding niet grooter is dan n pd. st. 60). Voor zeer kleine Vor deringen is dit dus een uitstekend middel om zoo'u zaakje vlug en zonder veel kosten uit de wereld te krijgen. Dezelfde wet voorziet ook in gevallen, dat de rechter afwezig is en andere omstandigheden die vertraging zouden kunnen veroorzaken en bepaalt wanneer de_ „registrar" hem moet vervangen. De „baillilfs komen, wat hun werk betreft, eeniger- mate overeen met onze deurwaarders en moeten de ge wezen vonnissen ten uitvoer leggen, wanneer bijvoor beeld beslag moet gelegd worden, nalatige betalers uit woningen gezet, enz. Doch, naar ik reeds opmerkte, wordt het „County Court" vooral gebruikt om geld los te krijgen van wanbetalers. De eischer en beklaagde verschijnen voor den „registrar" want over het bedrag bestaat meestal geen dispuut en deze gaat dan gemoedelijk met den nalatigen debiteur aan 't overleggen. Deze moet opbiechten hoeveel hij verdient en legt uit op welke lasten hij „zit," naar het Nederlandsch taaleigen het zeer onjuist uitdrukt. De „registrar" zegt dan hoeveel hij per week of per maand moet afdoen en de schuldeischer heeft verder geen moeite meer met die schuld. oor den debiteur is 't evenwel een ander geval. Deze moet namelijk zijn termijnbetalingen storten bij bet. hof, dat ze weer aan den crediteur overdraagt, '-'lijft de schuldenaar nu ongelukkigerwijs in gebreke en raakt hij ten achter met die termijnbetalingen, dan behoeft de schuldeiscfier zich niet druk te maken: 't hof doet dit uit zich zelf en stelt eene vervolging in. En dit brengt mij op een der zonderling-ste toestan den in het Engelsehe rechtswezen. Ieder die Dickens gelezen heeft, kent de verhalen van menschen, die we gens schuld in de gijzeling zaten en de ontzettende toestanden waartoe dat gijzelen vaak aanleiding gaf. In 1883 is toen bepaald, dat niemand wegens schuld mocht gevangen gezet worden. Toch zitten tal van debiteuren hier in de gevange nis, maar, let wel, niet om de schuld, die ze gemaakt hebben, ook niet omdat ze met hun afbetalingen ten achter zijn, doch.... omdat ze „contempt of court," beleediging van het hof, pleegden, door het bevel „the oidei, van dit hof niet op te volgen. Het eenig ver schil met vroeger is dus dat toen d© schuldeischer de kosten der gijzeling droeg, terwijl die nu komen ten laste van den staat: een verschil, dat den gegijzelde vrij koud zal laten. Ei zijn tal van „County Courts," die ook behandelen scheepvaartsgedingen, geschillen over schadevergoe ding tusschen werkgever en werknemer, over land pacht, over knoeierijen bij verkiezingen, faillissemen ten, wissels, hypotheken op roerend goed („hills of sa le'), bouwmaatschappijen, instellingen van liefdadig heid, verzekerings-maatschappijen, liquidaties van vennootschappen en dozijnen anderen, alle door specia le wetten geregeld. Als zulke bijzondere geschillen \ooi een „County Court komen, doet de grootte van het bedrag, waarover de strijd loopt, er niets toe. Doch in gewone zaken en waaromtrent dus geen afzonderlij ke wetten of voorschriften bestaan, behandelt een „.ounty Court' niets waar het gaat om sommen bo- ven 600 (50 pd. st.) In den regel worden die laatstgenoemde zaakjes maar zonder jury afgedaan; dat spaart alweer tijd en! geld. Is er evenwel een jury noodig, dan telt die niet meer dan vijf leden en die vijf moeten het over de uitspraak met elkaar eens wezen. Het spaart ook geld, dat in „County Courts" ieder eischer en beklaagde zelf mag pleiten; ook de „solici- tors of procureurs mogen dit hier. Dat men immers zoo vaak, met name bij de hoogere rechtbanken, èn procureur èn advocaat moet hebben, maakt de rechts pleging zoo duur. Voor den handels- en winkelstand - en deze brengen 90 der zaken aan is deze be sparing van belang. Die stand behoeft er hier om de kosten niet tegen op te zien een kwaden betaler, een chinaneerenden klant of ander onaangenaam menscli in het winkeliersleven „aan te pakken." Hij krijgt snel, goedkoop en naar men zegt goed recht. Honderdduizenden van die zaken worden soms in één district van Londen in 't jaar afgedaan en zeker 95 er van loopen over sommetjes beneden de 240 (20 pd. st.). naar ii) ALEXANDRE DUMAS. O De deur was open gebleven, zóó zeer had de komst van Athos, wiens wonde, ondanks de geheimhouding, aan allen bekend was, opschudding veroorzaakt. Een gejuich van tevredenheid smoorde de laatste woorden des kapiteins, en twee of drie hoofden, door geestdrift vervoerd, verschenen in de opengelaten deur. Zonder i wij tel zou de heer de Tréville deze veronachtzaming der voorschriften van de wellevendheid ernstig ge stra t. hebben, indien hij niet eensklaps de hand van Athos in de zijne liad voelen ineenkrimpen, en de oog-en op hem vestigende, ontwaarde hij. dat hij op het punt was, in onmacht te vallen. Onmiddellijk hierop viel Athos, die al zijn krachten had verzameld, om de smart te weerstaan, doch einde lijk door haar overwonnen was, als dood op den grond neder. „Een. geneesheer!" riep de lieer de Tréville De mijne Die des konings, de beste, dien gij vinden trant 1 bpoedig een geneesheer, of Santdieu! mijn moedige Athos sterft!" Op het geschreeuw van den heer de Tréville storm den allen het kabinet binnen, zonder dat hij er aan daclit, de deur voor iemand te sluiten, terwijl iedereen naar den gewonde ijlde. Maar al die bedrijvigheid zou weinig gebaat hebben, indien de verlangde genees- heci niet juist in het hotel tegenwoordig ware ge- weest; deze drong zich nu door het gedrang, en nader de den steeds in onmacht liggenden Athos. Maar daar al dat rumoer en die beweging hem geweldig hin derden, verzocht hij vooreerst en wel uitdrukkelijk, den musketier naar een aangrenzende kamer te ver- voeren. Dadelijk opende de heer de Tréville een deur en wees den weg aan Porthos en Aramis, die hunnen vriend in hun armen wegdroegen. Achter deze groep volgde de geneesheer, waarop de deur dicht viel. Toen werd het kabinet van den heer de Tréville, de ze gewoonlijk zoo geëerbiedigde plaats, voor het oogenblik een aanhangsel der voorkamer. Iedereen praatte, redeneerde, schreeuwde, vloekte en wenschte den kardinaal en zijn lijfwachten naar alle duivels. Een oogenblik daarna, kwamen Porthos en Aramis terug; de heelmeester en de heer de Tréville waren' al leen bij den gewonde gebleven. Eindelijk kwam ook op zijn beurt de heer de Treville terug. De gewonde was tot zichzelf gekomen, en de heelmeester verklaar de, dat de ongesteldheid des musketiers zijnen vrien den niet de minste bekommering wekken moest, daar zijn flauwte eenvoudig door bloedverlies was veroor zaakt. De heer de Tréville gaf nu een teeken met de hand, en allen verwijderden zich behalve d'Artagnan, die, niet vergetende, dat hij ten gehoore was toegelaten geworden, met Gaskonsche halsstarrigheid op dezelfde plaats was blijven staan. Allen vertrokken zijnde en de heer de Trévillle de deur gesloten hebbende, keerde hij zich om, en bevond hij zich met den jongeling al leen. Hetgeen was voorgevallen, had min of meer den draad van zijne denkbeelden afgebroken. Hij vroeg dus wat de halsstarrige verzoeker verlangde. D'Artagnan noemde zich, en de heer de Tréville zich eensklaps het tegenwoordige en het verledene herinnerend, wist nu waarvan er sprake was. „Vergeef mij", zeide hij glimlachend, „vergeef mij, waarde landgenoot, tnaar ik had u geheel en al verge ten. Gij weet,een kapitein is niet anders dan een huisvader. Krijgslieden zijn groote kinderen; maar dewijl ik volstrekt wil, dat de bevelen des konings, en vooral die van zijne Eminentie den kardinaal stiptelijk worden opgevolgd. D Aitagnan kon een glimlach niet bedwingen, en de neer de Tréville dien glimlach bemerkende, oordeelde, met met een onnoozele te doen te hebben; hij ging daarom dadelijk tot de zaak over, het gesprek veran derende. ,Tk was een groot vriend uws vaders", zei bij, „wat TWEEDE KAMER. In de gisteren gehouden vergadering* van de Twee- do hamer werd de behandeling voortgezet van de Steenhouwerswet. Op artikel 3, regelende den leeftijd om tot steen- houwersarbeid te worden toegelaten, lichtte de heer He Is din gen (S. D. A. P.) zijn amendement toe om den toelatingsleeftijd niet te bepalen op 14 maar op 16 jaar, hetgeen z. i. beslist geen schade zal doen aan de opleiding tot het vak, terwijl bovendien zoo doende het keuringssysteem beter tot zijn recht zal komen. De heer De V I u g t (A. R.) lichtte een amende ment tóe om den zoon van een werkgever zonder ge neeskundig onderzoek tot steenhouwersarbeid in de werkplaats zijns vaders toe te laten, indien de minis ter van oordeel is dat die arbeid alleen zal geschieden in verband met de opleiding tot hoofd of bestuurder der onderneming. De heer Van Idsinga verdedigde eenige re dactiewijzigingen, waarvan de minister van landbouw, nijverheid en handel er een overneemt. De minister bestreed daarna het amendement-Helsdingen en beval "dat van den heer De Vlugt aan. Dit laatste amendement gaf den heer De Beau f o r t (V. L.) aanleiding te klagen over bevoorrech ting van werkgevers-zoons. Spr. wilde uitbreiding- tot allen, die steenhouwerspatroon willen worden. De heer De Visser (O. II.) steunde het betoog van den heer De Beaufort, waartegen de heer ILels- dingen zich kantte, evenals tegen de gedachte van uit- zonderingsrecht voor zoons van patroons. De heer De lugt wilde zijn amendement niet wijzigen in den geest, dat allen, die patroon wor den willen vrij van keuring zouden worden. De Minister was nogmaals voor verwerping van het amendement-Helsdingen en wilde geen uit breiding van dit voorrecht tot allen, die opgeleid wor den voor steenhouwerspatroon. Na duplieken van de keeren Van Idsinga en ITels- dingen en tripliek van den Minister, kwamen de amen dementen ju stemming en werden beide verworpen het eerste met 58 tegen 9, het tweede met 40 tegen 28 stemmen. Artikel 3 werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Na een regeling van werkzaamheden en na de be noeming van Oommissies van Voorbereiding voor het wetsontwerp betreffende de invaliditeits- en ouder- domsverzekering en voor de Tariefwet, kwam artikel 4 der Steenhouwerswet aan de orde (verplichtingen van den werkgever). Nadat de Minister eenige redactiewijzigingen van den heer Van Idsinga had aangenomen, werd dit artikel aangenomen, evenals artikel 5, waarbij een wijziging, van dezelfde zijde afkomstig, afgewezen werd door dèn Minister. Artikel 6 (inrichting der lokalen, gebruik van werk tuigen) werd door den heer Helsdingen geamendeerd in den geest van een verbod van invoer en van bewer king van zandsteen. Spr. verdedigde dit op grond van de groote gevaarlijkheid van de bewerking van zand steen en op grond van de niet gebleken noodzakelijk heid van het gebruik van zandsteen. Spr. lichtte een tweede amendement toe, dat het gebruik van bijzonder gevaarlijk gereedschap verbie den wil. De beer A alb er se (R. K.) verdedigde een amendement-Passtoors, dat voor bepaalde steensoorten de mogelijkheid van een verbod van bewerking in uit zicht stelt, doch zulks bij nlgemeenen maatregel van bestuur om aan de regeering de beslissing over te la ten als de noodzakelijkheid in de praktijk gebleken zal zijn. De heer De Klerk (U. L.) verdedigde een amendement om ook voorschriften te geven betreffen de de verwarming- van de lokaliteiten. De heer De J o n g h (U. L.) verklaarde zich tegen het verbod van zandsteen, welke de architectuur niet kan missen en waarvan de bewerking in de open lucht geenszins zoo schadelijk is als wordt beweerd. De heer Van Nispen tot Se vena er (R. K„ Nijmegen) wilde voor de zoogenaamde burger winkels minder scherpe voorschriften geven dan voor de groote werkplaatsen. De heer Van Kar neb eek betoogde, dat voorschriften als in dit artikel bedoeld, in de arbeids wet dienden te worden opgenojnen. De heer De Visser (O.-H.) sloot zich in zake de voorschriften van het artikel, bij den heer Van Nis pen aan. Ook betoogde hij, dat de bevoeg-dheid van de districtshoofden der arbeidsinspectie te groot is. De heer Passtoors (R.-K.) bestreed den heer De Jongh, die den zandsteen verdedigde. Deze steen werkt moorddadig. D^ heer De Vlugt (a.-r.) bestreed het amende ment-De Klerk. De heer Tydeman (V. L.) ontwikkelde eveneens bezwaren tegen de veel te groote bevoegdheid, aan de rbeidsinspectie gegeven. De heer Loeff (R.-K.) keurde de methode van den minister, met betrekking tot de bevoegdheid dei- arbeidsinspectie, af. Deze laatste krijgt een veel ta groote macht. Laat de minister bepalen, dat de voor schriften der inspectie moeten blijven binnen de gren zen van de algemeene maatregelen. De vergadering werd verdaagd tot heden 11 uur. Z. K. H. PRINS HENDRIK. Prins Hendrik vertrekt den 12en Juni voor drie dagen naar Choustrow in Mecklenburg. Z. K. H. reist af per D-treiu van 10 uur 19 en keert 's morgens la Juni om i uur 13 per D-trein in Apeldoorn terug. De aangeduide treinen zullen alleen ten gerieve van den Prins op genoemde tijden te Apeldoorn stoppen. Z. K. H. de Prins der Nederlanden zal den lsteu Juni a.s. van 10 uur 50 voor- tot- 1 uur 45 namiddags te Helder en van 2 uur 45 tot 5 uur 30 op het eiland Vieringen vertoeven; daarna van 6 uur 30 tot den 3den Juni 7 uur 30 voormiddags op het eiland Texel. Op laatstgenoemden dag zal Z. K. H. zich van 11 uur voor- tot 1 uur namiddags te Urk ophouden, waarna hij ten pi. m. 4 uur 30 van Kampen naar het Loo terugkeert. kan ik nu voor zijn zoon doen? Haast u; mijn tijd be hoort mij niet toe." „Mijnheer!" antwoordde d'Artagnan, „toen ik Tar- s verliet, en mij herwaarts begaf, stelde ik mij voor, uithoofde dier vriendschap, van welke gij de herinne ring niet hebt verloren, u het musketiersbuis te verzoe ken, maar na al hetgeen ik sedert twee uren beb ge zien, begrijp ik, dat een dergelijke gunst voor mij te groot is, en vrees ik die onwaardig te zullen zijn." „Het is inderdaad een gunst, jonkman!" antwoord de de heer de Tréville; „maar zij kan voor u zoo on bereikbaar niet zijn, als gij wel gelooft, of als gij schijnt te gelooven. Trouwens een besluit van zijne majesteit heeft dit geval voorzien, en ik moet u met leedwezen te kennen geven, dat men niemand als mus- ketier aanneomt, zonder dat hij tevoren eenige veld- tochten met eere heeft medegemaakt, eenig schitte rend wapenfeit bedreven, of twee jaren heeft gediend bij een ander minder begunstigd regiment dan het onze." D Artagnan boog, zonder iets te antwoorden. Hij was nog meer begeerig- naar bet musketiersbuis, sedert hij zag, dat het zoo moeilijk te verkrijgen was. „Maar", ging de Tréville voort, op zijn landgenoot een doordringenden blik werpende, alsof hij in het diepst van zijn hart wilde lezen; „maar ten gevalle uws vaders, mijn ouden wapenbroeder, zooals ik u heb gezegd, wil ik iets voor doen, mijn jongen vriend! Onze jonge Bearneesche edellieden zijn gewoonlijk niet rijk, en ik twijfel zeer, of de zaken veel veranderd zijn, sedert mijn vertrek uit de provincie. Gij zult dus niet veel over hebben, om van te leven, met het geld, dat gij hebt medegebracht." D Artagnan hief het hoofd trotsch omhoog, alsof hij zeggen wilde, dat hij niet kwam bedelen. „Goed, jonkman, zeer goed", hernam de Tréville, „wij kennen die manieren; ik kwam te Parijs met vier kronen in den zak en ik zou geduelleerd hebben met ieder, die mij had durven zeggen, dat ik niet in staat was het Louvre te koopen." D'Artagnan stak nog meer de borst vooruit; want door den verkoop van zijn paard, was hij in staat, zijn COMMISSIES VAN VOORBEREIDING. De voorzitter der Tweede Kamer benoemde gisteren in de Commissie van Voorbereiding voor het wetsont werp betreffende de Invaliditeits- en ouderdomsverze- kering de heeren Borgesius, Nolens, De Visser, Scha per en Van Vliet, en tot plaatsvervangers de heeren Pa tijn, Kooien, Van Idsinga, Duys en De Vlugt. loopbaan met vier kronen meer te beginnen, dan de heer de Tréville de zijne begonnen' was. ','®J moet dan", zeide hij, „zorgen, dat gij datgeen blijft behouden, wat gij hebt, hoe groot deze som ook wezen moge; maar daarentegen behoort gij u ook te volmaken in al de oefeningen welke een edelman moet kennen. Ik zal nog- heden aan den directeur der ko ninklijke schermschool schrijven, en niet later dan morg'en zal hij u zonder de minste betaling aannemen; weiger die gunst niet. De voornaamste, en rijkste edl- lieden verzoeken er vaak om, zonder ze te kunnen ver werven. Gij zult daar het paardrijden, de schermkunst en liet dansen leeren; bovendien zult gij er goede ken nissen maken, en van tijd tot tijd moet gij mij een be zoek brengen, om mij uw vorderingen mede te deelen en mij te zeggen, waarin ik u van dienst kan zijn." D'Artagnan, hoe vreemd ook tot hiertoe aan dc hof- manieren, bemerkte echter de koelheid, waarmede hij ontvangen werd. „Helaas! mijnheer!" zeide hij, „ik bespeur eerst nu het verlies van den aanbevelingsbrief, dien mijn vader mij voor u had medegegeven." „Inderdaad", antwoordde de heer de Tréville, „het verwondert mij, dat gij een zoo verre reis ondernomen hebt zonder van dat onontbeerlijk, en voor ons Bear- ■neezen eenig reismiddel voorzien te zijn." „Ik had het, mijnheer! Goddank! en) in behoorlijken vorm!" riep d'Artagnan uit; „maar men heeft het mij verraderlijk ontroofd." En hij verhaalde al het voorgevallene te Meung, schilderde den onbekenden edelman af tot in de ge ringstebijzonderheden, en met zooveel vuur, zooveel waarheid, dat de heer de Tréville er door bekoord werd. „Dat is al zeer zonderling", zeide deze laatste pein zend, „gij hadt dus luid over mij gesproken?" (Wordt vervolgd),

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 1