DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
■li
JHAl1.1
De wraak ran de Orang-Oetaap.
ii Bil
in m, m
No. 135
Honderd en dertiende Jaargang.
1911
ZATERDAG
|10 J U N I.
De drie Musketiers.
mé III. 2 m Im
Schaakrubpiek.
ft
mSI til
FEIUIIL,XjEïT03Sr
ill r/,m
wm Wm i
ALKMAARSCRE COURANT.
t
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR brengen ter algemeene kennis dat in het ge
meenteblad van Alkmaar, Hos. 353 en 354, zijn opge
nomen de besluiten van den Raad'dier gemeente van
31 MEI j.L, waarbij zijn vastgesteld verordeningen tol
lo. Wijziging der verordening regelende het beheer
van het gemeente-slachthuis en den rang, het ge
tal, de bezoldiging en de wijze van benoeming van
het daaraan verbonden personeel.
2o. Wijziging der verordening op het benoemen en
ontslaan van sommige gemeente-ambtenaren en
bedienden.
Welke verordeningen, heden afgekondigd, geduren
de drie maanden ter gemeente-secretarie ter lezing
zijn nedergelegd en aldaar tegen betaling van 0.05
in afdruk algemeen verkrijgbaar zijn gesteld.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING, Voorzitter.
DONATH, Secretaris.
Alkmaar, 8 Juni 1911.
EK NE VERTELLING UIT ENGELSOH-
INDIë.
't Was te Boekit-Tengah, op het schiereiland Ma-
lakka. Een eenzaam huis in het bergland, twee uren
te paard van de zee gelegen. De weg naar dat huis
leidt dikwijls door dichte wouden. Dat was de plaats,
\\*aar het volgende drama werd afgespeeld.
De streek om Boekit-Tengah is vol wilde dieren;
dat er zich evenwol ook orang-oetans ophielden, was
mij tot dien tijd toe onbekend. Toen ik destijds eens
met mijn bediende Pamba te paard van een verren
tocht terugkeerde, zag ik mij plotseling en wel in de
nabijheid van mijn huis tegenover een groot aantal
van deze ongure dieren; zij zaten bij elkander te jan
kon en stieten zulke oorverscheurende geluiden uit,
als alleen orang-oetangs kunnen voortbrengen.
Ja, die Pamba! Tom had mij indertijd, toen ik hem
in mijn dienst zou nemen, van hem medegedeeld, dat
hij een ridder „sans peur et sans reproche" was, en ik
wilde het gaarne gelooven, want Pamba's gezicht was
door nerven doorploegd, achtergebleven sporen van
een hevigen strijd met een gevlekten tijger, die zich
had verstout ongevraagd een van Pamba's bokken ter
maaltijd uit te kiezen. De huid van het dier prijkte
thans op den vloer van Pamba's huisvertrek.
Nog stond ik verwonderd naar de afschuwelijke, be
haarde lichamen der apen met hunne lange onbehol-
pen armen en beenen te kijken, toen deze plotseling
allen te zamen op een, die zich als een gevangene jn
hun midden bevond, losstormden en hem aan stukken
begonnen te scheuren. De smartkreten van het arme
dier geleken op het angstgeschrei van eene doodelijk
verschrikte vrouw. Slechts eene halve minuut duur
de het; toen was alles voorbij.
Pamba trad kalm op de troep apen toe en vuurde
een paar schoten op hen af. Onmiddellijk stoof de
gobeele troep uit elkander en vlood met gillende kre
ten het boscli in; slechts één bleef gewond achter.
Toen wij nader kwamen wist zich evenwel ook dit dier
van den grond op te heffen en verdween in het dichte
kreupelhout. Pamba lachte. „Woudmensch hang ge
worden. Niets afweten van vuurwapenen." Toen ik
goed en wel van mijne verbazing bekomen was, gaf ik
Pamba eene duchtige schrobbeering voor zijne onvoor
zichtigheid. Ware de vluchtelingen teruggekomen, on
ze huisgenooten hadden voor altijd op onzen terugkeer
kunnen wachtenEenmaal in huis, was de geschiede
nis echter spoedig vergeten. Mijne vrouw liet zicli
evenwel het recht niet ontnemen om Pamba eens ge
voelig de les te lezen, dat hij mijn leven zoo roekeloos
iu de waagschaal had gesteld. Zijn leven had minder
waarde, voegde zij er in hare boosheid aan toe! De
Maleier knikte met het hoofd en bekende volmondig,
dat hij als een gek had gehandeld.
Zooals gezegd, was ik het voorval reeds lang verge-
ti n, toon mij een paar maanden later de tijding werd
gebracht, dat men in het dichte bosch, dat mijn huis
omringde, weder een groot aantal orang-oetangs had
gezien. Mocht dit feit op zichzelf ook geen reden we-
19)
naar
ALEXANDRE DUMAS.
o
VI.
ZIJNE MAJESTEIT KONING BODEWIJK XIII.
Deze gebeurtenis baarde veel opzien; de heer de
Tréville beknorde overluid en zeer streng zijn muske
tiers, maar prees hen in stilte, doch dewijl er geen tijd
was te verliezen, om aan Zijne Majesteit de zaak ter
kenuisse te brengen, haastte de heer de Tréville zich
naar het Lo-uvre te gaan. Het was reeds te laat, de
koning was met den kardinaal alleen, en men zeide
den heer de Tréville, dat hij werkte en in dat oogen-
blik niemand Icon ontvangen. Hes avonds begaf de
heer de Tréville zich we.derom tot den koning, die
zich met het spel bezig hield. Hij won, en dewijl Zij
ne Majesteit tamelijk gierig was, was hij in een zeer
goeden luim; nauwelijks zag de koning den heer do
Tréville dan ook naderen, of hij riep uit:
„Nader, kapitein! Nader, ik moet u beknorren;
weet gij wel, dat Zijne Eminentie zich bij mij over uwe
musketiers is komen beklagen, en Zijne Eminentie
was er zoo van aangedaan, dat hem hedenavond een
ongesteldheid is overvallen. Maar, inderdaad, het zijn
geweldenaars, galgenazen, uwe musketiers!"
„Neen, Sire!" antwoordde de Tréville, die al dade
lijk bemerkte, welke wending de zaak nam; „neen, wel
integendeel, het zijn goede schepsels, zacht als lamme
ren, en slechts met één begeerte bezield, hiervoor bben
ik borg; namelijk, dat hun degen nooit uit de scheede
kome, dan voor den dienst Uwer Majesteit. Maar, wat,
zal men ervan zeggen, de lijfwacht van mijnheer den
kardinaal zoekt gedurig twist met hen, en om de eer
zen .om zich ongerust te maken, toch deed mij het be
richt onaangenaam aan, en ik gaf mijn bedienden last
een oog in het zeil te houden en zich niet te ver van
huis te verwijderen, en vooral niet alleen of ongewa
pend uit te gaan.
Op zekeren dag, het liep tegen de schemering, riep
mij Pamba en wees mij aan den rand van het bosch
tegenover ons huis een aantal apen, die op eene rij
naast elkander stonden, terwijl vóór hen een groote
grijsgebaarde mannelijke aap stond, die met allerlei
geschreeuw en gebaren hen op ons huis opmerkzaam
maakte, waarheen hij dan ook herhaaldelijk wees. Zijn
eene arm was gebroken en hing hem slap langs het
lijf, blijkbaar tengevolge van het schot van Pamba.
In de meening, dat het nu niet kwaad was den die
ren nog eens eene gevoelige waarschuwing te geven,
trad ik, met een geweer gewapend, gevolgd door Pam
ba, die eveneens een geweer bij zich had, door de buis-
deur naar buiten. Maar nauwelijks hadden de dieren
ons bemerkt, of, een hevigen kreet uitstootend, snelden
zij het donkere bosch in, vóór wij nog konden vuren.
„Woudmensch bang voor vuurwapens. Denken aan
voor korten tijd," meende Pamba.
Een tijd lang bleven de orang-oetangs weg. Toen
evenwel vond men op zekeren dag" een kind van een
mijner bedienden gewurgd; aan zijn hals waren spo
ren van scherpe vingernagels merkbaar! Natuurlijk
geraakten wij door dit voorval in hevige opgewonden-
beid en verbittering en vuurden onmiddellijk op de
apen, zoodra wij ze maar bespeurden. Op deze wijze
bleven de dieren ver van ons huis verwijderd.
Middelerwijl was de toestand mijner vrouw, die
reeds gedurende geruimen tijd lijdende was, voortdu
rend onrustiger geworden.. Koorts en aanvallen van
duizeligheid sloopten hare krachten en hielden haar
goheele dagen aan het ziekbed gekluisterd. Ik besloot
daarom niet langer te wachten en haar naar Pinang
te zenden, vanwaar zij met de eerste bootgelegenheid
naar Engeland zou kunnen vertrekken. Op een Za
terdagnamiddag tegen 3 ure, ik herinner het mij nog
duidelijk, hield onze dogcart voor mijn huis stil. Ik
liet slechts één koffer voor mijne vrouw opladen; de
rest wilde ik zelf medenemen wanneer ik naar Euro
pa terugkeerde.
Voor wij afreden verzocht Pamba mij onder vier
öogen iets te mogen zeggen.
„Wanneer mijnheer verstandig handelt, mijnheer
wachten moet tot morgen en om het woud heenrijden.
Korte weg is slecht en vol wilde dieren," zeide hij.
„Ei wat, Pamba," antwoordde ik, „wie is ooit bij hel
der lichten dag door een wild dier aangevallen, en
vooral als hij bovendien vuurwapens bij zich had!
Spring achterop, man, en neem Charles mijn zoontje
bij je; mijne vrouw en ik nemen de kleinste bij ons op
de voorste bank."
Mijnheer moet weten; voor mevrouw was beter,
wanneer zij in een draagstoel met zes man reisde. Er
zijn vele gevaren in het woud, zooals mijnheer weet."
„Nu, nu, Pamba, ik geloof werkelijk dat ge voor de
woudmonschen bang zijt geworden," antwoordde ik
lachend. „Herinnert ge u dan niet, hoe zij voor de
vuurwapens op de vlucht gingen?"
Pamba zag mij kalm, met vasten blik aan, en ant
woordde daarop bedaard: „Neen, Pamba vreest niet!"
De 'toon waarop hij dit zeide en de herinnering aan
de bewijzen van dapperheid, die mijn bediende reeds
had gegeven, deden het mij berouwen eenigszins den
spot met hem te hebben gedreven. En inderdaad, maar
al te spoedig zou ik voldoende bewijzen ontvangen, dat
Pamba, als het er op aan kwam een moed aan den
dag wist te leggen, dien de dapperste man hem mocht
benijden
Wij reden dus af. Het eerste half uur ging het
door de dichte schaduwen van het woud, ik beken bet,
niet zonder een eenigszins beklemmend gevoel van
angst voor het gevaar, dat mijn dierbaren boven het
hoofd zweefde. Doch hoe verder wij reden, des te meer
vatten wij moed, omdat wij niets verdachts ontdekten.
De weg was oneffen en moejlijk te berijden. Zoo kon
den wij slechts langzaam voortkomen. Pamba zat
zwijgend achter op het voertuig. Onder zijn hoofddoek
spiedden zijne groote bruine oogen scherp en behoed
zaam rond. Ik ontdekte, dat hij, behalve de pistolen
van hun korps op te houden, zijn zij immers verplicht,
zich te verdedigen."
„Hoor den heer de Tréville eens, zou men niet zeg
gen, dat hij van een. geestelijke broederschap sprak",
zeide de koning. „Inderdaad, waarde kapitein! Geloof
niet, dat ik zoo licktgeloovig ben; men noemt mij Lo-
dewijk den Rechtvaardige, mijnheer de Tréville en
fluks, fluks zullen we de zaak eens onderzoeken."
„O, het is door het vertrouwen op uw rechtvaardig
heid, Sire, dat ik gerust en geduldig de besluiten
Uwer Majesteit zal afwachten."
„Waeht, wacht maar even, ik zal u niet lang doen
wachten."
En werkelijk, de kans keerde, en dewijl de koning
begon te verliezen, wat hij had gewonneD, was het
hem niet onaangenaam een voorwendsel te vinden om
het spel te staken. De koning stond derhalve eenige
oogenblikken daarna op, en in zijn zak het geld ber
gende, dat voor hem lag, en grootendeels van zijn
winst voortkwam, zeide hij
„La Vieuville, neem mijn plaats in; ik moet den
heer de Tréville over iets zeer gewichtigs onderhou
den.
„Het is waar ook. Ik had tachtig Louis d'Or
voor mij liggen. Zet dezelfde som in, opdat zij die
ve.rliezen, niet te klagen hebbenrechtvaardigheid in
alles."
Vervolgens zich tot den heer de Tréville wendende,
en zich met hem naar een der vensters begevende,
ging hij voort:
„En g-ij zegt, mijnheer, dat het de lijfwacht van Zij
ne Eminentie is die met uw musketiers twist heeft
gezocht
„Ja, Sire, zooals gewoonlijk."
„En hoe is die twist ontstaan? Spreek, want gij
J weet, mijn waarde kapitein, dat een rechter beide par-
tijen moet hooren."
I „Och, mijn hemel! op de eenvoudigste en natuur
lijkste wijze: Drie mijner beste soldaten, die Uwe Ma
jesteit bij naam kent, en van welke zij meer dan eens
do gehechtheid naar waarde heeft geschat, en die ook,
dit kan ik den koning verzekeren, zijn dienst zeer ter
nog een kris bij zich droeg, het tweesnijdend vlammend
wapen, scherp nis een scheermes, waarvan de Maleier?
zich bij voorkeur bedienen.
Wij waren thans nagenoeg op de helft van den af te
leggen weg gekomen. Nog een goed uur en wij zou
den de plaats bereiken, waar de kleine jonk lag, die
ons het smalle water zou overvoeren, dat Pinang van
het vasteland scheidt.
Maar juist toen het woud eenigszins lichter begon
te worden en de weg wat meer geëffend, hoorden wij
ons geheel vreemde tonen: „tsjiek, tsjiekboven onze
hoofden. Twee orang-oetangs waren het, die van uit
de takken van een hoogen boom grimmige blikken op
ons wierpen. En terwijl wij verder reden, bemerkten
wij, dat op iedere boom een aantal apen als schild
wachten hadden post gevat. Telkens als wij voorbij
gereden warén, lieten de apen zich op den grond glij
den en liepen achter den dogcart aan. En onophoude
lijk stieten zij hun „tsjiek, tsjiek!" uit.
Ik had den ponny de zweep laten voelen, en het dier,
dat blijkbaar zelf de nabijheid dezer vijanden ook reeds
onaangenaam vond en zijn gang versnelde, zette zich
thans in galop. Maar spoedig bemerkte ik, dat de
apen, niettegenstaande hun onbeholpen loopen, óns
toch gemakkelijk konden bijhouden.
Steeds verder reden wij. Uit iederen boom gleden
een paar apen op den grond neder en sloten zich bij de
schaar onzer vervolgers aan. Eenigen beproefden reeds
van de over ons hangende takken op den wagen te glij
den, maar in de meeste gevallen mislukte hun dit en
rolden zij hals over kop op den weg neder. Toch wist
één aap, die op een bijzonder lagen tak heen en weer
bengelde, zich op de trede van ons voertuig te slinge
ren. Zijne afschuwelijke gele tanden waren slechts op
een voet afstands van mij verwijderd. een oogen-
blik rook ik zijn stinkenden adem daar suisde Pam
ba's arm neder en met een vreeselijk gehuil viel de
aap op den grond: zijn eene kaak was door de scherpe
kris bijna geheel afgesneden.
Mijne vrouw, die zich aan mij had vastgeklemd, viel
in onmacht. Mijne beide kinderen gilden van angst.
Geen mogelijkheid bestond er meer ons door de snel
heid van ons rijden te redden. Reeds slingerde de wa
gen op den hobbeligen weg heen en weer en dreigde
ieder oogenblik om te slaan.
Thans waren de orang-oetangs slechts ruim 30 me
ter meer van ons verwijderd. „Pamba", riep ik, vuur
blindelings op ze. Zij zullen zeker als vroeger uit
vrees voor de pistoolschoten de vlucht nemen!"
„Neen, mijnheer, zij zullen niet vluchten; zij weten
dat wij hun niet veel kwaad meer kunnen do^j."
Een der apen stortte, door twee pistoolkogels ge
troffen, op den grond. De overigen zetten hunnen loop
vöort. Zwijgend trok ik mijn revolver en reikte hem
Pamba over. Hij wachtte tot zij ons op een afstand
van slechts enkele meters genaderd waren; daarop
vuurde hij achter elkander zesmaal. Geen twijfel of
de dieren waren daardoor verrast. Waarschijnlijk had
den zij geloofd, dat zij met een of twee schoten er zou
den afkomen. Hoe het zij, zij hielden een oogenblik
stil, toen twee van hen, door de kogels getroffen, ne-
derstortten. Maar slechts voor een oogenblik! In het
volgende zag men ze weder hunnen moeilijken marsch
voortzetten. Dichter en dichter naderden zij ons. On
ze ponny was reeds bijna geheel buiten adem. Het
einde onzer reis was nog niet bereikt en hulp was ner
gens te verkrijgen op dezen eenzamen weg!
Eindelijk verbrak Pamba het stilzwijgen. „Mijn
heer moet verder rijden; Pamba zal de boschmenschen
tegemoet treden, er is geen andere uitweg meer."
„Zwijg, domkop!" zeide ik. „Volgehouden, ontko
men is nog mogelijk. Ik had evenwel geen hoop meer.
Ik staarde op mijne nog steeds bewustelooze vrouw en
mijne jammerende kinderen en boog het hoofd.
Ik geloof, dat Pamba dien blik had opgemerkt. Hoe
het ook zij, in het volgend oogenblik was zijn gelaat
dicht aan mijne wang en hij fluisterde mij in het oor:
„Mijnheer zal voor Pamba's vrouw zorgen, Dhaba, en
mijne kleinen. Gods wegen zijn rechtvaardig. Mijn
heer, leef wel!" En nog vóór het mij recht duidelijk
was wat hij wilde doen, had hij den bliksemenden kris
weder getrokken en was van den wagen gesprongen.
Over mijn schouder terugziende, zag ik zijne reusach-
harte nemen, drie mijner soldaten, zeg ik, de heeren
Athos, Porthos en Aramis, hadden een pleizierpartij
voorgenomen met zekeren jongen Gaskonscheu edel
man, dien ik hun dienzelfden morgen had aanbevolen.
Men zoude zich, geloof ik, naar St. Germain begeven,
terwijl men afspraak bad gemaakt, elkander bij het
klooster der Barrevoeter-Karmelieten te ontmoeten;
maar daar werden zij overvallen door de heeren Jus-
sae, Oahussac, Biscaxat en twee andere gardes, die ze
ker op die plek, in zoo talrijk gezelschap, niet met het
doel gekomen waren, de edikten te handhaven."
„Ha, ha!" riep de koning, „gij doet er mij aan den
ken; ongetwijfeld kwamen zij daar, om te vechten?"
„Ik beschuldig hen niet, Sire, maar ik laat het aan
het doorzicht Uwer Majesteit over, om het oogmerk te
bevroeden van vijf gewapende lieden, die zich naar
een plek begeven, zoo eenzaam, als de omstreken van
liet Karmelieten-klooster zijn."
„Ja, ja, Tréville, gij hebt gelijk, gij hebt gelijk!"
„Maar toen zij mijn musketiers ontmoetten, veran
derden zij van gedachte, en vergaten hun bijzonderen
haat voor dien, welken zij dit korps toedragen; im
mers, het is Uwe Majesteit niet onbekend, dat de
musketiers, die den koning, en alleen den koning zóó
verknocht zijn, de natuurlijkste vijanden der lijfwacht
van den kardinaal zijn."
„Jn, Tréville, ja", zeide de koning droefgeestig, „het
is wel treurig, geloof mij, in Frankrijk op die wijze
twee partijen te zien, twee hoofden van het koning
schap; maar het zal een einde nemen, Tréville! Het
zal een einde nemen. Gij zegt alzoo, dat de gardes
twist met de musketiers hebben gezocht?"
„Ik zeg, dat het waarschijnlijk is, dat de zaken zich
aldus hebben toegedragen, maar ik wil er geen eed op
doen, Sire. Gij weet, hoe moeilijk het is, de waarheid
te doorgronden1, althans, wanneer men niet begaafd is
met het bewonderenswaardig talent, dat Lodewijk
XIII den naam van „De Rechtvaardige" heeft doen
krijgen."
„Gij hebt gelijk, Tréville; maar zij waren niet al
leen uw musketiers, er was een knaap in hun gezel
schap."
tige gestalte tegenover den huilenden troep apen en
bij iederen stoot het wapen in zijne hand schitteren.
Als in een droom reed ik verder; ik was ellendig en
droevig te moede. Toen ik nog eenmaal omzag, was
de Maleier niet meer te zien; alles wat ik zag was een
troep krijschende, door elkaar tuimelende apen.
Ik bereikte met de mijnen behouden Pinang. Den
volgenden dag keerde is denzelfden weg met tien Ma-
leiers terug. Alle orang-oetangs waren verdwenen.
Pamba's lijk vonden wij, gruwelijk verminkt, terug.
Om hem been lagen elf doode apen, allen zoo groot als
een man.
i
Ufo. 394.
I). C. DEVINE.
1ste Prijs Tersche Wedstrijd
1911.
8
7
6
5
4
3
2
1
abcdefgh
Mat in 2 zetten.
Oplossing van No. 291 (J. GOEDHART).
1 D c3 b4 enz.
Goede oplossingen ontvingen wij van P. J. Boom,
[F. Böttger, O. Bramer, G. van Hort, G. Imhiilsen, C.
van Stam en C. Visser, allen te Alkmaar; Mr. Cb. En-
.schedé en P. Fabriek te Haarlem, P. Bakker, Jos. de
Koning en II. Weenink te Amsterdam, J. Vijzelaar te
jj's-Gravenhage, G. II. B. Hogewind te Utrecht, J.
Deuzeman te Frederiksoord, J. Reeser te Voorburg,
A. Tates te Heiloo, II. Strick van Linschoten te Rijs
wijk en O. Boomsma te Kampen.
Van 3zet No. 290 ontvingen wij nog goede oplos
singen van E. Ferber te St. Amarin en K. A. L. Kub-
:bel to St. Petersburg.
Ad. No. 294.
Deze wedstrijd was nationaal1), de prijzen waren
uitgeloofd door den schaak-maecenas Alain O. White.
Het aantal ingekomen problemen was gering. Tweede
prij.swinner was T. King Parks, derde R. C. Mac Bri-
dé. De naam van den lsten prijswinner was ons totaal
onbekend.
Ad 291.
Een der juryleden stelde dezen 2zet op de vijfde
plaats en beoordeelde liem als volgt:
„De hoofdvariant is wel niet nieuw, doch tamelijk
ongemeen. Het is jammer van den dual, doch daar
deze onbeduidend is, werkt hij niet bijzonder storend.
De pion op a4 had uitgespaard kunnen worden indien
de witte koning op een ander veld was geplaatst."
Wij mogen veilig aannemen, dat een jurylid, dat
een probleem op de vijfde plaats stelt, dit van alle
kanten bekeken heeft of toch in ieder geval had moe
ten bekijken.
Vooral mag dit bij dezen wedstrijd verwacht wor
den, waar de juryleden van het zoeken naar nevenop
lossingen en duals bevrijd waren, omdat elke tweezet
onder zijn motto in de „Western Daily Mercury" ver
scheen. Een oplossingswedstrijd1, er aan verbonden,
was uit den aard der zaak een waarborg voor de jury,
dat er noch nevenoplossingen nnoch duals over het.
hoofd werden gezien.
„Ja, Sire; ook een gekwetste, zoodat drie muske
tiers des konings, waarbij een gekwetste en een jonge
knaap niet. alleen het hoofd geboden hebben aan vijf
der verschrikkelijkste gardes van Zijne Eminentie den
kardinaal, maar er zelfs vier van hebben neergeveld."
„Inderdaad, dat is een overwinning!" riep de ko
ning uit met een gelaat, blinkend van vreugd, „een
volkomen overwinning
„Ja, Sire, even volkomen als die bij de brug van
Cé."
„Vier personen, van welke er een1 gekwetst en een
ander een knaap was, zegt gij?"
„Nauwelijks een knaap; en deze beeft zich zóó moe
dig gedragen bij die gelegenheid, dat ik mij veroorloof
hem Uwer Majesteit aan te bevelen."
„Hoe heet hij
„D'Artagnan, Sire! Hij is de zoon van een mijner
oudste vrienden, de zoon van een man, die met den
koning, uw vader, roemrijker gedachtenis, als partij
ganger den oorlog heeft medegemaakt."
„En gij zegt, dat die jongeling zich zoo moedig
heeft gedragen? Verhaal mij dat eens, Tréville! Gij
weet, dat ik een liefhebber ben van krijgsverhalen en
gevechten."
En koning Bodewijk XIII streek trotsch zijn kne
vel ou. zijn hand op de heup latende rusten.
„Sire!" hernam Tréville, „zooals ik u zei, is de heer
d'Artagnan nog slechts een knaap, en daar hij de eer
niet heeft, onder de musketiers te staan, was hij in
burgerklceding. De gardes van den kardinaal, zijn
groote jonkheid bemerkende, en daarbij ziende, dat
hij niet tot het korps behoorde, verzochten hem, zich
te verwijderen, alvorens zij zouden aanvallen."
„Gij ziet dus wel, Tréville, dat zij het zijn, die het
eerst, hebben aangevallen."
„Dat is ook zoo, Sire; er is hieraan niet meer te
twijfelen: zij bevalen hem zich te verwijderen; maar
hij antwoordde, dat hij, in zijn hart musketier, en vol
gehechtheid aan den Koning zijnde, in het gezelschap
der heeren musketiers zou blijven."
bracht, welke den kardinaal zoo vertoornd heeft."
„En werkelijk, hij bleef, zoodat Uwe Majesteit in
hem een zeer geduchten voorvechter bezit. Want hij
was het, die Jussac dien vreeselijken degenstoot toe
bracht. welke den kardinaal zoo vertoorn heeft."
(Wordt vervolgd.)