DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. ■li JHAl1.1 De wraak ran de Orang-Oetaap. ii Bil in m, m No. 135 Honderd en dertiende Jaargang. 1911 ZATERDAG |10 J U N I. De drie Musketiers. mé III. 2 m Im Schaakrubpiek. ft mSI til FEIUIIL,XjEïT03Sr ill r/,m wm Wm i ALKMAARSCRE COURANT. t BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter algemeene kennis dat in het ge meenteblad van Alkmaar, Hos. 353 en 354, zijn opge nomen de besluiten van den Raad'dier gemeente van 31 MEI j.L, waarbij zijn vastgesteld verordeningen tol lo. Wijziging der verordening regelende het beheer van het gemeente-slachthuis en den rang, het ge tal, de bezoldiging en de wijze van benoeming van het daaraan verbonden personeel. 2o. Wijziging der verordening op het benoemen en ontslaan van sommige gemeente-ambtenaren en bedienden. Welke verordeningen, heden afgekondigd, geduren de drie maanden ter gemeente-secretarie ter lezing zijn nedergelegd en aldaar tegen betaling van 0.05 in afdruk algemeen verkrijgbaar zijn gesteld. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. Alkmaar, 8 Juni 1911. EK NE VERTELLING UIT ENGELSOH- INDIë. 't Was te Boekit-Tengah, op het schiereiland Ma- lakka. Een eenzaam huis in het bergland, twee uren te paard van de zee gelegen. De weg naar dat huis leidt dikwijls door dichte wouden. Dat was de plaats, \\*aar het volgende drama werd afgespeeld. De streek om Boekit-Tengah is vol wilde dieren; dat er zich evenwol ook orang-oetans ophielden, was mij tot dien tijd toe onbekend. Toen ik destijds eens met mijn bediende Pamba te paard van een verren tocht terugkeerde, zag ik mij plotseling en wel in de nabijheid van mijn huis tegenover een groot aantal van deze ongure dieren; zij zaten bij elkander te jan kon en stieten zulke oorverscheurende geluiden uit, als alleen orang-oetangs kunnen voortbrengen. Ja, die Pamba! Tom had mij indertijd, toen ik hem in mijn dienst zou nemen, van hem medegedeeld, dat hij een ridder „sans peur et sans reproche" was, en ik wilde het gaarne gelooven, want Pamba's gezicht was door nerven doorploegd, achtergebleven sporen van een hevigen strijd met een gevlekten tijger, die zich had verstout ongevraagd een van Pamba's bokken ter maaltijd uit te kiezen. De huid van het dier prijkte thans op den vloer van Pamba's huisvertrek. Nog stond ik verwonderd naar de afschuwelijke, be haarde lichamen der apen met hunne lange onbehol- pen armen en beenen te kijken, toen deze plotseling allen te zamen op een, die zich als een gevangene jn hun midden bevond, losstormden en hem aan stukken begonnen te scheuren. De smartkreten van het arme dier geleken op het angstgeschrei van eene doodelijk verschrikte vrouw. Slechts eene halve minuut duur de het; toen was alles voorbij. Pamba trad kalm op de troep apen toe en vuurde een paar schoten op hen af. Onmiddellijk stoof de gobeele troep uit elkander en vlood met gillende kre ten het boscli in; slechts één bleef gewond achter. Toen wij nader kwamen wist zich evenwel ook dit dier van den grond op te heffen en verdween in het dichte kreupelhout. Pamba lachte. „Woudmensch hang ge worden. Niets afweten van vuurwapenen." Toen ik goed en wel van mijne verbazing bekomen was, gaf ik Pamba eene duchtige schrobbeering voor zijne onvoor zichtigheid. Ware de vluchtelingen teruggekomen, on ze huisgenooten hadden voor altijd op onzen terugkeer kunnen wachtenEenmaal in huis, was de geschiede nis echter spoedig vergeten. Mijne vrouw liet zicli evenwel het recht niet ontnemen om Pamba eens ge voelig de les te lezen, dat hij mijn leven zoo roekeloos iu de waagschaal had gesteld. Zijn leven had minder waarde, voegde zij er in hare boosheid aan toe! De Maleier knikte met het hoofd en bekende volmondig, dat hij als een gek had gehandeld. Zooals gezegd, was ik het voorval reeds lang verge- ti n, toon mij een paar maanden later de tijding werd gebracht, dat men in het dichte bosch, dat mijn huis omringde, weder een groot aantal orang-oetangs had gezien. Mocht dit feit op zichzelf ook geen reden we- 19) naar ALEXANDRE DUMAS. o VI. ZIJNE MAJESTEIT KONING BODEWIJK XIII. Deze gebeurtenis baarde veel opzien; de heer de Tréville beknorde overluid en zeer streng zijn muske tiers, maar prees hen in stilte, doch dewijl er geen tijd was te verliezen, om aan Zijne Majesteit de zaak ter kenuisse te brengen, haastte de heer de Tréville zich naar het Lo-uvre te gaan. Het was reeds te laat, de koning was met den kardinaal alleen, en men zeide den heer de Tréville, dat hij werkte en in dat oogen- blik niemand Icon ontvangen. Hes avonds begaf de heer de Tréville zich we.derom tot den koning, die zich met het spel bezig hield. Hij won, en dewijl Zij ne Majesteit tamelijk gierig was, was hij in een zeer goeden luim; nauwelijks zag de koning den heer do Tréville dan ook naderen, of hij riep uit: „Nader, kapitein! Nader, ik moet u beknorren; weet gij wel, dat Zijne Eminentie zich bij mij over uwe musketiers is komen beklagen, en Zijne Eminentie was er zoo van aangedaan, dat hem hedenavond een ongesteldheid is overvallen. Maar, inderdaad, het zijn geweldenaars, galgenazen, uwe musketiers!" „Neen, Sire!" antwoordde de Tréville, die al dade lijk bemerkte, welke wending de zaak nam; „neen, wel integendeel, het zijn goede schepsels, zacht als lamme ren, en slechts met één begeerte bezield, hiervoor bben ik borg; namelijk, dat hun degen nooit uit de scheede kome, dan voor den dienst Uwer Majesteit. Maar, wat, zal men ervan zeggen, de lijfwacht van mijnheer den kardinaal zoekt gedurig twist met hen, en om de eer zen .om zich ongerust te maken, toch deed mij het be richt onaangenaam aan, en ik gaf mijn bedienden last een oog in het zeil te houden en zich niet te ver van huis te verwijderen, en vooral niet alleen of ongewa pend uit te gaan. Op zekeren dag, het liep tegen de schemering, riep mij Pamba en wees mij aan den rand van het bosch tegenover ons huis een aantal apen, die op eene rij naast elkander stonden, terwijl vóór hen een groote grijsgebaarde mannelijke aap stond, die met allerlei geschreeuw en gebaren hen op ons huis opmerkzaam maakte, waarheen hij dan ook herhaaldelijk wees. Zijn eene arm was gebroken en hing hem slap langs het lijf, blijkbaar tengevolge van het schot van Pamba. In de meening, dat het nu niet kwaad was den die ren nog eens eene gevoelige waarschuwing te geven, trad ik, met een geweer gewapend, gevolgd door Pam ba, die eveneens een geweer bij zich had, door de buis- deur naar buiten. Maar nauwelijks hadden de dieren ons bemerkt, of, een hevigen kreet uitstootend, snelden zij het donkere bosch in, vóór wij nog konden vuren. „Woudmensch bang voor vuurwapens. Denken aan voor korten tijd," meende Pamba. Een tijd lang bleven de orang-oetangs weg. Toen evenwel vond men op zekeren dag" een kind van een mijner bedienden gewurgd; aan zijn hals waren spo ren van scherpe vingernagels merkbaar! Natuurlijk geraakten wij door dit voorval in hevige opgewonden- beid en verbittering en vuurden onmiddellijk op de apen, zoodra wij ze maar bespeurden. Op deze wijze bleven de dieren ver van ons huis verwijderd. Middelerwijl was de toestand mijner vrouw, die reeds gedurende geruimen tijd lijdende was, voortdu rend onrustiger geworden.. Koorts en aanvallen van duizeligheid sloopten hare krachten en hielden haar goheele dagen aan het ziekbed gekluisterd. Ik besloot daarom niet langer te wachten en haar naar Pinang te zenden, vanwaar zij met de eerste bootgelegenheid naar Engeland zou kunnen vertrekken. Op een Za terdagnamiddag tegen 3 ure, ik herinner het mij nog duidelijk, hield onze dogcart voor mijn huis stil. Ik liet slechts één koffer voor mijne vrouw opladen; de rest wilde ik zelf medenemen wanneer ik naar Euro pa terugkeerde. Voor wij afreden verzocht Pamba mij onder vier öogen iets te mogen zeggen. „Wanneer mijnheer verstandig handelt, mijnheer wachten moet tot morgen en om het woud heenrijden. Korte weg is slecht en vol wilde dieren," zeide hij. „Ei wat, Pamba," antwoordde ik, „wie is ooit bij hel der lichten dag door een wild dier aangevallen, en vooral als hij bovendien vuurwapens bij zich had! Spring achterop, man, en neem Charles mijn zoontje bij je; mijne vrouw en ik nemen de kleinste bij ons op de voorste bank." Mijnheer moet weten; voor mevrouw was beter, wanneer zij in een draagstoel met zes man reisde. Er zijn vele gevaren in het woud, zooals mijnheer weet." „Nu, nu, Pamba, ik geloof werkelijk dat ge voor de woudmonschen bang zijt geworden," antwoordde ik lachend. „Herinnert ge u dan niet, hoe zij voor de vuurwapens op de vlucht gingen?" Pamba zag mij kalm, met vasten blik aan, en ant woordde daarop bedaard: „Neen, Pamba vreest niet!" De 'toon waarop hij dit zeide en de herinnering aan de bewijzen van dapperheid, die mijn bediende reeds had gegeven, deden het mij berouwen eenigszins den spot met hem te hebben gedreven. En inderdaad, maar al te spoedig zou ik voldoende bewijzen ontvangen, dat Pamba, als het er op aan kwam een moed aan den dag wist te leggen, dien de dapperste man hem mocht benijden Wij reden dus af. Het eerste half uur ging het door de dichte schaduwen van het woud, ik beken bet, niet zonder een eenigszins beklemmend gevoel van angst voor het gevaar, dat mijn dierbaren boven het hoofd zweefde. Doch hoe verder wij reden, des te meer vatten wij moed, omdat wij niets verdachts ontdekten. De weg was oneffen en moejlijk te berijden. Zoo kon den wij slechts langzaam voortkomen. Pamba zat zwijgend achter op het voertuig. Onder zijn hoofddoek spiedden zijne groote bruine oogen scherp en behoed zaam rond. Ik ontdekte, dat hij, behalve de pistolen van hun korps op te houden, zijn zij immers verplicht, zich te verdedigen." „Hoor den heer de Tréville eens, zou men niet zeg gen, dat hij van een. geestelijke broederschap sprak", zeide de koning. „Inderdaad, waarde kapitein! Geloof niet, dat ik zoo licktgeloovig ben; men noemt mij Lo- dewijk den Rechtvaardige, mijnheer de Tréville en fluks, fluks zullen we de zaak eens onderzoeken." „O, het is door het vertrouwen op uw rechtvaardig heid, Sire, dat ik gerust en geduldig de besluiten Uwer Majesteit zal afwachten." „Waeht, wacht maar even, ik zal u niet lang doen wachten." En werkelijk, de kans keerde, en dewijl de koning begon te verliezen, wat hij had gewonneD, was het hem niet onaangenaam een voorwendsel te vinden om het spel te staken. De koning stond derhalve eenige oogenblikken daarna op, en in zijn zak het geld ber gende, dat voor hem lag, en grootendeels van zijn winst voortkwam, zeide hij „La Vieuville, neem mijn plaats in; ik moet den heer de Tréville over iets zeer gewichtigs onderhou den. „Het is waar ook. Ik had tachtig Louis d'Or voor mij liggen. Zet dezelfde som in, opdat zij die ve.rliezen, niet te klagen hebbenrechtvaardigheid in alles." Vervolgens zich tot den heer de Tréville wendende, en zich met hem naar een der vensters begevende, ging hij voort: „En g-ij zegt, mijnheer, dat het de lijfwacht van Zij ne Eminentie is die met uw musketiers twist heeft gezocht „Ja, Sire, zooals gewoonlijk." „En hoe is die twist ontstaan? Spreek, want gij J weet, mijn waarde kapitein, dat een rechter beide par- tijen moet hooren." I „Och, mijn hemel! op de eenvoudigste en natuur lijkste wijze: Drie mijner beste soldaten, die Uwe Ma jesteit bij naam kent, en van welke zij meer dan eens do gehechtheid naar waarde heeft geschat, en die ook, dit kan ik den koning verzekeren, zijn dienst zeer ter nog een kris bij zich droeg, het tweesnijdend vlammend wapen, scherp nis een scheermes, waarvan de Maleier? zich bij voorkeur bedienen. Wij waren thans nagenoeg op de helft van den af te leggen weg gekomen. Nog een goed uur en wij zou den de plaats bereiken, waar de kleine jonk lag, die ons het smalle water zou overvoeren, dat Pinang van het vasteland scheidt. Maar juist toen het woud eenigszins lichter begon te worden en de weg wat meer geëffend, hoorden wij ons geheel vreemde tonen: „tsjiek, tsjiekboven onze hoofden. Twee orang-oetangs waren het, die van uit de takken van een hoogen boom grimmige blikken op ons wierpen. En terwijl wij verder reden, bemerkten wij, dat op iedere boom een aantal apen als schild wachten hadden post gevat. Telkens als wij voorbij gereden warén, lieten de apen zich op den grond glij den en liepen achter den dogcart aan. En onophoude lijk stieten zij hun „tsjiek, tsjiek!" uit. Ik had den ponny de zweep laten voelen, en het dier, dat blijkbaar zelf de nabijheid dezer vijanden ook reeds onaangenaam vond en zijn gang versnelde, zette zich thans in galop. Maar spoedig bemerkte ik, dat de apen, niettegenstaande hun onbeholpen loopen, óns toch gemakkelijk konden bijhouden. Steeds verder reden wij. Uit iederen boom gleden een paar apen op den grond neder en sloten zich bij de schaar onzer vervolgers aan. Eenigen beproefden reeds van de over ons hangende takken op den wagen te glij den, maar in de meeste gevallen mislukte hun dit en rolden zij hals over kop op den weg neder. Toch wist één aap, die op een bijzonder lagen tak heen en weer bengelde, zich op de trede van ons voertuig te slinge ren. Zijne afschuwelijke gele tanden waren slechts op een voet afstands van mij verwijderd. een oogen- blik rook ik zijn stinkenden adem daar suisde Pam ba's arm neder en met een vreeselijk gehuil viel de aap op den grond: zijn eene kaak was door de scherpe kris bijna geheel afgesneden. Mijne vrouw, die zich aan mij had vastgeklemd, viel in onmacht. Mijne beide kinderen gilden van angst. Geen mogelijkheid bestond er meer ons door de snel heid van ons rijden te redden. Reeds slingerde de wa gen op den hobbeligen weg heen en weer en dreigde ieder oogenblik om te slaan. Thans waren de orang-oetangs slechts ruim 30 me ter meer van ons verwijderd. „Pamba", riep ik, vuur blindelings op ze. Zij zullen zeker als vroeger uit vrees voor de pistoolschoten de vlucht nemen!" „Neen, mijnheer, zij zullen niet vluchten; zij weten dat wij hun niet veel kwaad meer kunnen do^j." Een der apen stortte, door twee pistoolkogels ge troffen, op den grond. De overigen zetten hunnen loop vöort. Zwijgend trok ik mijn revolver en reikte hem Pamba over. Hij wachtte tot zij ons op een afstand van slechts enkele meters genaderd waren; daarop vuurde hij achter elkander zesmaal. Geen twijfel of de dieren waren daardoor verrast. Waarschijnlijk had den zij geloofd, dat zij met een of twee schoten er zou den afkomen. Hoe het zij, zij hielden een oogenblik stil, toen twee van hen, door de kogels getroffen, ne- derstortten. Maar slechts voor een oogenblik! In het volgende zag men ze weder hunnen moeilijken marsch voortzetten. Dichter en dichter naderden zij ons. On ze ponny was reeds bijna geheel buiten adem. Het einde onzer reis was nog niet bereikt en hulp was ner gens te verkrijgen op dezen eenzamen weg! Eindelijk verbrak Pamba het stilzwijgen. „Mijn heer moet verder rijden; Pamba zal de boschmenschen tegemoet treden, er is geen andere uitweg meer." „Zwijg, domkop!" zeide ik. „Volgehouden, ontko men is nog mogelijk. Ik had evenwel geen hoop meer. Ik staarde op mijne nog steeds bewustelooze vrouw en mijne jammerende kinderen en boog het hoofd. Ik geloof, dat Pamba dien blik had opgemerkt. Hoe het ook zij, in het volgend oogenblik was zijn gelaat dicht aan mijne wang en hij fluisterde mij in het oor: „Mijnheer zal voor Pamba's vrouw zorgen, Dhaba, en mijne kleinen. Gods wegen zijn rechtvaardig. Mijn heer, leef wel!" En nog vóór het mij recht duidelijk was wat hij wilde doen, had hij den bliksemenden kris weder getrokken en was van den wagen gesprongen. Over mijn schouder terugziende, zag ik zijne reusach- harte nemen, drie mijner soldaten, zeg ik, de heeren Athos, Porthos en Aramis, hadden een pleizierpartij voorgenomen met zekeren jongen Gaskonscheu edel man, dien ik hun dienzelfden morgen had aanbevolen. Men zoude zich, geloof ik, naar St. Germain begeven, terwijl men afspraak bad gemaakt, elkander bij het klooster der Barrevoeter-Karmelieten te ontmoeten; maar daar werden zij overvallen door de heeren Jus- sae, Oahussac, Biscaxat en twee andere gardes, die ze ker op die plek, in zoo talrijk gezelschap, niet met het doel gekomen waren, de edikten te handhaven." „Ha, ha!" riep de koning, „gij doet er mij aan den ken; ongetwijfeld kwamen zij daar, om te vechten?" „Ik beschuldig hen niet, Sire, maar ik laat het aan het doorzicht Uwer Majesteit over, om het oogmerk te bevroeden van vijf gewapende lieden, die zich naar een plek begeven, zoo eenzaam, als de omstreken van liet Karmelieten-klooster zijn." „Ja, ja, Tréville, gij hebt gelijk, gij hebt gelijk!" „Maar toen zij mijn musketiers ontmoetten, veran derden zij van gedachte, en vergaten hun bijzonderen haat voor dien, welken zij dit korps toedragen; im mers, het is Uwe Majesteit niet onbekend, dat de musketiers, die den koning, en alleen den koning zóó verknocht zijn, de natuurlijkste vijanden der lijfwacht van den kardinaal zijn." „Jn, Tréville, ja", zeide de koning droefgeestig, „het is wel treurig, geloof mij, in Frankrijk op die wijze twee partijen te zien, twee hoofden van het koning schap; maar het zal een einde nemen, Tréville! Het zal een einde nemen. Gij zegt alzoo, dat de gardes twist met de musketiers hebben gezocht?" „Ik zeg, dat het waarschijnlijk is, dat de zaken zich aldus hebben toegedragen, maar ik wil er geen eed op doen, Sire. Gij weet, hoe moeilijk het is, de waarheid te doorgronden1, althans, wanneer men niet begaafd is met het bewonderenswaardig talent, dat Lodewijk XIII den naam van „De Rechtvaardige" heeft doen krijgen." „Gij hebt gelijk, Tréville; maar zij waren niet al leen uw musketiers, er was een knaap in hun gezel schap." tige gestalte tegenover den huilenden troep apen en bij iederen stoot het wapen in zijne hand schitteren. Als in een droom reed ik verder; ik was ellendig en droevig te moede. Toen ik nog eenmaal omzag, was de Maleier niet meer te zien; alles wat ik zag was een troep krijschende, door elkaar tuimelende apen. Ik bereikte met de mijnen behouden Pinang. Den volgenden dag keerde is denzelfden weg met tien Ma- leiers terug. Alle orang-oetangs waren verdwenen. Pamba's lijk vonden wij, gruwelijk verminkt, terug. Om hem been lagen elf doode apen, allen zoo groot als een man. i Ufo. 394. I). C. DEVINE. 1ste Prijs Tersche Wedstrijd 1911. 8 7 6 5 4 3 2 1 abcdefgh Mat in 2 zetten. Oplossing van No. 291 (J. GOEDHART). 1 D c3 b4 enz. Goede oplossingen ontvingen wij van P. J. Boom, [F. Böttger, O. Bramer, G. van Hort, G. Imhiilsen, C. van Stam en C. Visser, allen te Alkmaar; Mr. Cb. En- .schedé en P. Fabriek te Haarlem, P. Bakker, Jos. de Koning en II. Weenink te Amsterdam, J. Vijzelaar te jj's-Gravenhage, G. II. B. Hogewind te Utrecht, J. Deuzeman te Frederiksoord, J. Reeser te Voorburg, A. Tates te Heiloo, II. Strick van Linschoten te Rijs wijk en O. Boomsma te Kampen. Van 3zet No. 290 ontvingen wij nog goede oplos singen van E. Ferber te St. Amarin en K. A. L. Kub- :bel to St. Petersburg. Ad. No. 294. Deze wedstrijd was nationaal1), de prijzen waren uitgeloofd door den schaak-maecenas Alain O. White. Het aantal ingekomen problemen was gering. Tweede prij.swinner was T. King Parks, derde R. C. Mac Bri- dé. De naam van den lsten prijswinner was ons totaal onbekend. Ad 291. Een der juryleden stelde dezen 2zet op de vijfde plaats en beoordeelde liem als volgt: „De hoofdvariant is wel niet nieuw, doch tamelijk ongemeen. Het is jammer van den dual, doch daar deze onbeduidend is, werkt hij niet bijzonder storend. De pion op a4 had uitgespaard kunnen worden indien de witte koning op een ander veld was geplaatst." Wij mogen veilig aannemen, dat een jurylid, dat een probleem op de vijfde plaats stelt, dit van alle kanten bekeken heeft of toch in ieder geval had moe ten bekijken. Vooral mag dit bij dezen wedstrijd verwacht wor den, waar de juryleden van het zoeken naar nevenop lossingen en duals bevrijd waren, omdat elke tweezet onder zijn motto in de „Western Daily Mercury" ver scheen. Een oplossingswedstrijd1, er aan verbonden, was uit den aard der zaak een waarborg voor de jury, dat er noch nevenoplossingen nnoch duals over het. hoofd werden gezien. „Ja, Sire; ook een gekwetste, zoodat drie muske tiers des konings, waarbij een gekwetste en een jonge knaap niet. alleen het hoofd geboden hebben aan vijf der verschrikkelijkste gardes van Zijne Eminentie den kardinaal, maar er zelfs vier van hebben neergeveld." „Inderdaad, dat is een overwinning!" riep de ko ning uit met een gelaat, blinkend van vreugd, „een volkomen overwinning „Ja, Sire, even volkomen als die bij de brug van Cé." „Vier personen, van welke er een1 gekwetst en een ander een knaap was, zegt gij?" „Nauwelijks een knaap; en deze beeft zich zóó moe dig gedragen bij die gelegenheid, dat ik mij veroorloof hem Uwer Majesteit aan te bevelen." „Hoe heet hij „D'Artagnan, Sire! Hij is de zoon van een mijner oudste vrienden, de zoon van een man, die met den koning, uw vader, roemrijker gedachtenis, als partij ganger den oorlog heeft medegemaakt." „En gij zegt, dat die jongeling zich zoo moedig heeft gedragen? Verhaal mij dat eens, Tréville! Gij weet, dat ik een liefhebber ben van krijgsverhalen en gevechten." En koning Bodewijk XIII streek trotsch zijn kne vel ou. zijn hand op de heup latende rusten. „Sire!" hernam Tréville, „zooals ik u zei, is de heer d'Artagnan nog slechts een knaap, en daar hij de eer niet heeft, onder de musketiers te staan, was hij in burgerklceding. De gardes van den kardinaal, zijn groote jonkheid bemerkende, en daarbij ziende, dat hij niet tot het korps behoorde, verzochten hem, zich te verwijderen, alvorens zij zouden aanvallen." „Gij ziet dus wel, Tréville, dat zij het zijn, die het eerst, hebben aangevallen." „Dat is ook zoo, Sire; er is hieraan niet meer te twijfelen: zij bevalen hem zich te verwijderen; maar hij antwoordde, dat hij, in zijn hart musketier, en vol gehechtheid aan den Koning zijnde, in het gezelschap der heeren musketiers zou blijven." bracht, welke den kardinaal zoo vertoornd heeft." „En werkelijk, hij bleef, zoodat Uwe Majesteit in hem een zeer geduchten voorvechter bezit. Want hij was het, die Jussac dien vreeselijken degenstoot toe bracht. welke den kardinaal zoo vertoorn heeft." (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 5