DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
138
Honderd m dertiende Jaargang,
1911.
WOENSDAG
14 JUNI
ENGELSCMI BRIEVEN.
STADSNIEUWS.
De inbraak in „Duin en Bosch".
No.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Dit nummer bestaat uit 2 bladen.
ALKMAARSCHE COURANT
„Mijn hart staat in groot-uniform voor Hare Ma
jesteit," schreef oen Japanner in een Eugelsclie re
vue die deze maand versoheen, ten einde goed te laten
uitkomen, hoezeer hij Koningin Mary bewondert, iets
waarop deze gracieuse vorstin ongetwijfeld recht
heeft.
Op het oogenblik houdt intusschen de vraag hoe
men verschijnen moet voor Koningin Mary en Koning
George, bij gelegenheid van de kroning, velen bezig,
't Woord „men" worde in dit verhand natuurlijk op
gevat in den geest van den Oostenrijkschen edelman,
die het beginsel verkondigde „der Mens-ck fangt
eist beim Baron an."
Deze „men" kan natuurlijk niet volstaan met alleen
een hart in groot-uniform; er behoort wat meer bij
en vooral de diames, de „peeresses," komen er niet zoo
eenvoudig af. Ue zaak is ook niet zoo eenvoudig als
bij een hofbal bijvoorbeeld; daar is het rijkste toilet en
zijn de schitterendste juweelen niet immer teekenen
van den hoogsten rang en eene „Geborene" is soms
lung zoo kostbaar niet gekleed als eene „Biirgerliche."
Die wedstrijd tusschen afkomst en opkomst is trou
wens zoo oud als de wereld en nog pas onder Jacobus
1 heeft men hier de „peeresses" veroorloofd zich zoo
mooi te maken als ze verkozen, zonder te vragen of
wie paarlen en hermelijn droegen wel 1000 pd.st. in
komen hadden destijds (16081625) een enorme
som. Zelfs peeresses," die zich met „miniver," 't bont
van 't Siberisch eekhorentje, wilden versieren, moes
ten toch nog 400 pd.st. inkomen hebben.
De Lords hadden in die oude tijden weer andere
klecdij-privilege», waarvan er een ons in deize dagen
van vrouwen-kiesrecht, voetvrije japons en jupes-cu-
lottes zeer bijzonder zou hinderen. Onder Eduard IV
(14611483) werd namelijk bepaald, dat alleen baron
nen en hoogere edelen kleeren mochten dragen, die
„indecently short" (onbehoorlijk kort) waren.
Kit den aard' der zaak volgt, dut de mode bij ko
ningskroningen niet veel varieert. Vooreerst komen
er te weinig van die feestelijkheden voor toen Edu
ard VII gekroond werd had zoowat. niemand meer een
stel statie-gewaden ten tweede volgt men bij zulk
eene gelegenheid! gaarne, de traditie. Nu heeft Jaco
bus II (16851689) gezorgd! dat voor zijne kroning
alles tot in de puntjes geregeld) werd en alle „peeres
ses" naar haren rang gekleed1 verschenen. En zoo is
het eigenlijk die ruim 200 jaiar gebleven. Het groote
verschil is, dat men tot in Victoria's' tijd1 het décolleté
ovjor de schouders wegknipte in V-vorm, terwijl het
nu vierkant weggesneden gedragen wordt; de koorden
en de kwasten zijn onveranderd en de mouwen feitelijk
ook. De. mantel is1 van karmozijn fluweel, melt rijen
hermelijn bezet, die grooter in aantal zijn, naarmate
men hooger rang bekleedt. De japonrokken worden
met goud of zilver geborduurd en met kant gegar
neerd. Daar wordt heel wat borduurkunst aan ten
koste gelegd, vooral omdat men, als de mantel maar
„model" is, de, japonnen vrijwel naar eigen smaak mag
maken. Vele „peeresses" laten er hun familiewapen
in borduren en anderen hebben allerlei schitterende
dessins daarin. Trouwens heel wat van die „grandes
dames hebben zelve gedurende, het afgcloopen jaar de
borduurnaald ter hand genomen en haar kroningsrobe
versierd naar eigen ontwerpen. Dat zulke kroningsro
bes familiestukken van groote waarde worden, die ha
re klein- en achterkleindochters later bij plechtige ge
legenheden met betamclijken trots zullen dragen, be
hoeft nauwelijks gezegd.
Een gewichtig artikel is. de kroon, die elk draagt.
De mooiste is de koningskroon, die zoowat drieduizend
edelgesteenten bevat: diamanten, paarlen, robijnen,
smaragden en saffieren, alle gezet in goud en zilver
en met de groote stukken van de Gullinan-diamant
(nu ster van Afrika) als centrum. De kroon, van kar
mozijn fluweel, met hermelijnen rand, weegt ruim
lVz K.G. en 't is voor den Koning dus maar gelukkig,
dat hij haar, zelfs bij de kroning, niet voortdurend op
t hoofd behoeft te dragen. Die van den Prins van
Wales is veel eenvoudiger. Zij bestaat alleen uit
goud eerst een breede gouden band1, waarop gedreven
figuren, die verschillende edelgesteenten moeten
voorstellen. Boven dien band ziet men, om den an
deren, vier „croix patées" en vier „fleurs-de-lys,"
waarboven weer een gouden boog, met, middenop, een
gouden hal en kruis, in vorm ietwat gelijkend op bal
en kruis van juweelen, die 's Koning-s kroon afsluiten.
Die gouden boog was er vroeger niet bijKarei II
heeft hem er in 1660 op laten! maken, om deze kroon
daardoor te laten verschillen van die der andere prin
sen en prinsessen van den bloede. In plaats van bal en
kruis hebben die er een gouden knop op. Bij de prin
sessen van den bloede zijn tusschen elk stel „croix pa
tées" en „fleurs-de-lys" aardbeziënbladen van goud
aangebracht.
Bij de kronen der neven en nichten des Konings
verdwijnt de „fleur-de-dys" boven den gouden band en
wisselen de „croix patées" en de aardbezlënbladéfc el
kaar af.
De hoogste edelen zijn de hertogen. Zij en de her
toginnen hebben geen gouden, doch verguld zilveren
kronen, met alleen acht aardbeziënbladen boven den
vergulden hoofdhand en natuurlijk ook geen boog. De
fleur-de-ïys en de „croix patées" zijn dus geheel ver
dwenen. De edelen volgend in rang, de markiezen
hebben vier aardbeziënbladen om den anderen afge
wisseld door vier zilveren ballen boven den verguld-zil
veren hoofdband. Bij de graven en gravinnen komen
die zilveren ballen weer verder op den voorgrond, wijl
ze op verguld zilveren punten rusten, vrij hoog boven
de aardbeziënbladen; bovendien hebben ze er acht van
elk en ze, zijn dus kleiner van stuk. Doch de aardbezi
ënbladen verdwijnen geheel en al bij de kronen der
„viscounts" en „viscountesses." Deze hebben boven den
verguld-zilveren hoofdband zestien zilveren ballen. Al
deze kronen hebben evenals die van den Prins van
Wales op den hoofdband gedreven figuren, welke,
zooals ik zei, aan edelgesteenten moeten herinneren;
doch edelgesteenten zitten er niet op.
Die vindt men ook niet bij de kroon van een baron.
En zelfs de versiering van den hoofdband ontbreekt
nu bijua geheel; er zijn alleen wat slangvormige lijnen
zichtbaar. Het aantal zilveren ballen is verder ver
minderd van zestien tot zes.
Bij alle is de muts of kap, die in de kroon zit, van
karmozijn fluweel, met hermelijnen rand onder den
hoofdband.
Ook de pairs en hunne dames dragen hun kronen
niet. Alleen op het oogenblik dat- Koning en Koning
in gekroond worden door de aartsbisschoppen van
Canterbury en van York, nemen zij ze op en houden
ze boven hun hoofdenkel dus een symboliek® hande
ling op^dat moment, het gewichtigste en plechtigste
van den geheelen dienst in de Westminster Abbey.
lot de kroningskleinoodiën der Koningin behoort
de ivoren staf „the, queen's ivory rod," een soort scep
ter van wit ivoor, ruim drie voet lang, met gouden
knop, appel en kruis, bovenop het kruis een wit ivoren
duif.
De eigenlijke scepter der Koningin gelijkt veel op
dien des Koning-s. IIij is iets korter, twee voet tien
duim metende, is geheel van goud en schitterend met
edelgesteenten versierd.
„De staf van St. Eduard" is ook een merkwaardige
reliquio van geslagen goud, ruim JVa voet lang, met
een ijzeren punt van 4% Eng. dluim (10 cM.) Die ijze
ren punt bewijst, dat deze staf in oude tijden wezen
lijk werd gebruikt om mee te loopen.
Al deze voorwerpen wordeni door hooge edelen of
door heeren en dames van hooge afkomst, die het
recht -er toe geërfd hebben, voor het Koningspaar uit
gedragen, met uitzondering van de scepters. Zoo ook
de „Curtana," het „zwaard der genade" en het rijks
zwaard; het eerstgenoemde heeft geen punt, doch
loopt stomp toe,. Verder het zwaard der geestelijke en
der wereldlijke gerechtigheid, de gouden adelaar, die
een „ampulla of flacon is, in den vorm van een
arend, waarin de gewijde olie en een verguld zilveren
lepel (uit de 15e eeuw), waarmee deze olie tot zalving
des Konings wordt aangebracht. En ten slotte 's' Ko
nings ring. zijn gouden sporen, zijn armbanden, de
rijksappel, de kelk en drinkbeker, de eene nog al mooi
er en kunstiger bewerkt dan, de ander en die alle in
den stoet worden meegedragen, door edelen die eerst
voor een commissie hebben moeiten bewijzen, dat zij
het recht hebben daartoe. Die oommissie bestaat uit
loden van den lioogen raad van adel, hooge rechters1,
beroemde historici en heraldici en stuk voor stuk zijn
alle aanspraken onderzocht op deze en dergelijke din
gen.
(Vervolg.)
De v ij f d e getuige; de heer A. M. van der
oort, boekhouder van Duin en Bosch, verklaart, dat
M. in het voorjaar nog al vaak koffie bij hem dronk
en dat hij met dezen op goeden voet stónd. Alleen als
getuilge geld haalde uit Alkmaar (in een citybag),
dronk bekl. geen koffie bij hem. Getuige kwam per
trein uit Alkmaar, dronk thuis koffie en bracht het
geld daarna per fiets naar het gesticht.
Getuige geeft daarna een uitvoerige schets van
kluis en brandkast in het gesticht, waarbij o. m. blijkt
dat er geen haak in de muur was, dat de deur moeie-
lijk open en dicht kon, maar niet dichtzoog.
Getuige meent verder, dat de brandkast ook al eens
eerder defect was geweest. Hij had ook wel eens geld
gemist uit de brandkast, terwijl de boeken klopten,
een keer had het 850 bedragen.
Getuige vertelt verder wat er in den nacht van 22
op 23 April 1910 is geschied, blijkbaar tot vermaak
van Alders en Kollaard, die smakelijk om de beschrij
ving lachen. Verder verklaart hij, dat drie honden in
de buurt aan strychnine-vergiftiging overleden zijn.
Op een vraag van de Officier van Justitie, deelt hij
mede, dat de kluisdeur nu sinds M.'s vertrek niet meer
weigert en dat M. hem wel eens had verteld, gehoord
te hebben, dat er in Castricum iubrekerswerktuigen
werden vervaardigd.
Beklaagde wenscht. iets te vragen aan dezen getui-
j ge. Hij vraag-t of de kluis: wel eens weigerde als het
nachtslot er op gedaan werd.
Getuige beantwoordde die vraag bevestigend. En
Ook deze, of het raampje, waaraan sporen van geweld
j werden gevonden, naast de keuken was. Eindelijk
vraagt bekl., waar Alders zei, dat de sleutels van den
heer v. d. Voort iu den linkerbroekzak zaten en de ge
tuige zooeven zijn sleutelbos uit den rechterbroekzak
haalde, of hij hierin misschien onlangs verandering
gebracht heeft.
Getuige zegt, dat hij steeds de sleutels in den rech
ter broekzak heeft gedragen.
De zesde getuige, mevrouw van der Voort, kan
niet zeggen, dat beklaagde ooit bij hen boven is ge
weest. Vervolgens vertelt ook zij de mislukte inbraak.
De volgende getuige, dr. Jacobi, geneesheer-direc
teur van Duin en Bosch, te Castricum, verklaart o. a.,
dat er wel eens kwestie was, dat de kluis moeielijk
openging- wanneer zij op het nachtslot was.
Getuige Gorter, rijksveldwachter brigadier, te Cas
tricum, zegt, dat hij in de buurt van de woning van
Van der Voort inbrekerswerktuigen heeft gevonden
in een greppel.
Getuige Wilhelmina Francisca Mijnders, vroeger te
Haarlem, thans te den Haag, woonde destijds samen
met Kollaard. Zij herinnert zich, dat Kollaard en Al
ders eens uit zijn gegaan na het eten, en terugkeeren-
do geld hadden, dat ze zeiden van een mijnheer te heb
ben gekregen. Den naam van dien heer hadden ze
niet genoemd. Kollaard had wel eens tegen haar ge
zegd, dat ze geld konden verdienen op aanwijzing van
een mijnheer, die zou zeggen waar het geld lag en te
vens de sleutels zou verschaffen. Wel was gezegd, dat
die heer in Velzen woonde en boekhouder of schrijver
was aan een gesticht
Getuige Gerrit Slop, opzichter in „Duin en Bosch"
te Castricum verklaart dat M. bij hem was gekomen,
i te. trachten Alders aangesteld te krijgen.
Wm. M. Maartense, chef-machinist van „Duin en
Bosch" deceit eenige bijzonderheden over de brand-
kluis mede, waarmede beklaagde met groote handig
heid wikt om te springen.
Getuige IJ. Wit,baard, portier aan „Duin en Bosdh"
heeft wel eens een vijltje geleend aan beklaagde, maar-
na de inbraak bij den heer Van der Voort.
Getuige P. de Vries, opperman te Castricum ver
klaart verschillende voorwerpen, ter terechtzitting
aanwezig, gevonden te hebben.
Maria Cornelia Wijnkoop, huisvrouw van Jan
Tromp te Wijk aan Zee en Duin, heeft op 30 Maart
Jan Alders in de richting Castricum zien loopen en
een half uur later met M. zien terugkomen.
De president wijst er op dat deze verklaring steunt
de verklaring- van Alders, dat deze tweemaal dien dag-
heeft gesproken met M.
Beklaagde zegt, dat hij deze getuige niet kent en
ook niet weet, dat hij 30 Maart daar met Alders kan
zijn gezien.
Getuige Wichlert, conducteur van de stoomtram te
Velzen zegt Alders: een paar malen met M. in gezel
schap te hebben gezien na de inbraak.
Getuige Rothe, secretaris van Wijk aan Zee, getui
ge a décharge zegt dat bekl. een zwager is van zijn
vrouw, maar hij heeft geen bezwaar den eed af te leg-,
gen.
Hij deelt mecle, dat beklaagde zeer gemakkelijk was
in den omgang 'en niet lette op stand. Hij gold voor
zeer goedhartig, maar praatte veel te veel met men-
schen, met wie hij niets te maken had. Initiatief
schreef spreker hem niet toe, maar wel liet hij zich
gauw bepraten en was hij volgzaam in financieele
aangelegenheden. Getuige, acht hem niet in staat een
hond te vergiftigen en kan zich niet voorstellen, dat
beklaagde de inbraak zou hebben voorbereid bij den
heer Van der Voorti, onder de omstamdigheden, waar
onder deze geschiedde. Hoewel M. geld had verloren,
was verleden jaar zijn financieele toestand rooskleu
rig. In sommige opzichten was hij kinderachtig, jon
gensachtig.
De tweede getuige a décharge, G. D. Boerlage, no
taris te Velzen, verklaart beklaagde: een jaar of veer
tien te kennen. Vroeger had hij nooit gemerkt, dat
beklaagde zich encanailleerde, wel ging hij, daar hij
veel van jagen hield, met. drijvers om. Beklaagde leed
aan sleur, gebrek aan inzicht en doorzicht, In finan
cieele zaken heeft hij de eene stommiteit op de andere
gestapeld en daardoor verliezen geleden. Hij was een
goedhartig em hulpvaardig man. Nooit had getuige
gemerkt dat hij een „dure vent" was, ook acht hij 'hem
niet in staat een inbraak, gelijk geschied is, te bera
men. Wel maakte beklaagde een kinderachtigen in
druk en was iemand1, die handelde onder den aandrang
vaar anderen.
De heer J. L. v. Apeldoorn, makelaar te Beverwijk,
derde getuige a décharge- kent beklaagde vier jaar
lang als iemand1, die niet wist wat hij zeggen of zwij
gen moest, die veel te goedhartig was.
De heer Rothe verklaart nog dat beklaagde een man
is van bravoure-stukjes, maar niet om resoluut op te
treden.
Beklaagde, door den president, die verschillende ver
klaringen van getuigen resumeert, om verschillende
ophelderingen gevraagd, zegt telkens „ik weet liet
niet."
De president verklaart, dat beklaagde de eenige be
ambte is, die zich encanailleerde en vraagt pertinent
of hij inlichtingen heeft gegeven over het huis van
Vam der Voort,
„Neen nooit." Ik heb later gezwegen omdat ik
vreesde voor mijn vrouw en kind en ze niet ongeluk
kig wilde maken. Maar zoo laag als U mij noemt
ben ik niet. En U kunt zeggen zooveel U wilt."
De president: „Uw ongeloofwaardigheid kunnen
wij nnntoènen. Blijft u bij uw verklaring voor den
recliter-commissaris, waarin staat dat u Alders als
oude kennis heeft laten komen om faizanten te schie
ten op het terrein van het gesticht en'-hem daarbij be
hulpzaam te zijn?
Bekl.„Ja."
Rechter Ledebour wijst op verschillende tegenstrij
digheden tusschen de verklaringen van den beklaagde
thans en tijdens de instructie.
Te kwart voor zeven wordt de zitting geschorst en
te kwart voor acht weer heropend).
De officier van justitie (mr. Hanegraaff) verklaart
dat de heer van der Horst), adjunct-directeur van
„Duin en Bosch," die wegens ziekte niet aanwezig is,
als getuige verklarigien had kunnen afleggen in den
zelfden geest, als de heer Van! der Voort) o.a. ten aan
zien van de sleutel met de letter L.
Wessel Numan, thans' in Duitschland, had als ge
tuige kunnen bevestigen wat deels door zijn broer
deels door getuige Alders is verklaard1.
De derde niet-aanwezige getuige Hillegonda de Bia
had eveneeu® anderer ge tuigen-verkla ringen kunnen
bevestigen en aanvullen.
De officier deeit mede, dat hij intusschen van het
hooren van deze getuigen afziet. Mocht de zaak nog
mogen dienen voor het hof, waarop kans is>, dan zullen
de beide laatste getuigen langs diplomatieken weg-
kunnen worden opgeroepen.
Het requisitoir.
De officier zou als eerste motto boven zijn requisi
toir willen plaatsen de Latajnsohe spreuk: Labor om
nia vincit improibns, noeste vlijt overwint alles. Niet
dat hij daarmede een loftuiting wilde houden op zich-
zelven, want dat is zijn gewoonte niet, maar op den
man, wien eere toekomt, in dezen op den rechter-com-
missaris, die ondanks alle mogelijke verguizing' en al
le mogelijke moeite deze zaak tot een goed einde heeft
gebracht. Een buitengewone mate van doorzicht heeft
die roohter-cofliimiasaris getoond. Een dag na de in
braak te Castricum zeide hij reeds; dat de inbrekers
een verdere bedoeling moeten hebben gehad dan toen
nog bekend was. Ruim een jaar lang, met tusschen
poozen, heeft hij zich daarna met deze zaak bezig ge
houden en zoover is zij gekomen, dat deze beklaagde
thans terechtstaat en naar hij hoopt en vertrouwt wel
dra. zal zijn veroordeeld'. De boosdoeners in deze om
geving mogen bedenken, dat hier niet. meer fungeert
een rechter-commissaris, die buiten het werkelijke le
ven staat en herbouwt wat de politie voud, maar een
man, wien geen moeite ke veel is om de daders op te
sporen.
Zelfs het wapen der verdachtmaking is door dezen
beklaagde en1 zijn medestanders tegen den rechter
commissaris gehanteerd en er zijn geïnspireerde arti
kelen in de couranten verschenen, waaruit beklaagdes
onschuld zou moeten blijken. Diens brutaliteit gaat
zoover, dat hij aan allerlei menschen requesten heeft
gezonden, zelfs lag er een klaar, maar dit is niet ver
zonden, aan den minister, inhoudende een aanklacht
tegen den persoon van den rechter-commissaris.
Als tweede motto: zou de officier willen bezigen de
spreuk: „Al is de leugen nog zoo snel, de waarheid
achterhaalt haar wel." De leugen is z. i. gepersonifi
eerd in den beklaagde, een man, die zich fatsoenlijk en
eerlijk voordoet, terwijl de waarheid in de eerst© plaats
is gegeven door twee veroordeelden, outcasts of socie
ty moreel handelden Alders en Kollaardt, Numan en
diens vrouw, immoreel de beklaagde.
Toen zich voor Kollaard! de poort der Groninger
strafgevangenis voor 5 jaar zou ontsluiten, heeft "hij
op weg daarheen gesproken. Maar toen hij later te
genover dezen beklaagde werd geplaatst, en deze man
persisteerde bij zijn ontken ten is, heeft Kollaard het
niet over zich kunnen krijgen zijn verklaring te her
halen en getracht hem te sauveeren.
Alders deed evenzoo. Numan en zijn vrouw Hille
gonda de Bie zijn zelfs naar Duitschland uitgeweken,
nadat de vrouw beklaagde had gewaarschuwd dat de
zaak nog niet ten. einde was. Schrijn der», ook een uit
het complot, verliet zijn woonplaats.
En zulke personen zouden niet waardig znjn onder
aanroeping- van Gods heiligen naiam getuig'enis af te
leggen
Wanneer Alders en Kollaard waren chevaliers sans
peur et sans reproche, dan zou de zaak inderdaad
doodeenvoudig zijn en ware het bewijs gauw geleverd.
Het geval ligt er echter thans- toe, dat het O. M. in
de noodzakelijkheid verkeerde tot steun hunner ver
klaringen omstandigheden aan te, voeren, waaruit kan
blijken dat zij inderdaad waarheid! spreken. Daarom
heeft men heden verschillende getuigen zien defilee-
ren.
Nu zal misschien de. verdediger aanvoeren, dat de
hoofdgetuigen niet betrouwbaar zijn, omdat hun ver
klaringen in kleinigheden afweken (bijv. ten aanzien
van een plank en het licht in de kluis, eenigje data
etc.), maar wat doen al die kleine kwesties er eigen
lijk toe? Is het niet veeleer bewonderenswaardig, dat,
getuigen zooveel kunnen preciseeren, wijst -dit niet
op een groot herinnering»- en voorstellingsvermogen?
Na nog eens uitvoerig de get-uigenverhooren te heb
ben nagegaan en als een stomme ma,ar veelzeggende
getuige te hebben genoemd de sleutel, concludeert de
officier, dat de z. g. n. HaarlemsChe bende geloof
waardiger is dan beklaagde en dat alleen twijfel mo
gelijk was indien beklaagde was een hoogstaand man.
Wel schilderen de getuigen a décharge hem als een
halven engel, maar de hond van zijn vriend en vrien
din vermoordt liij, omdat het beest hem gevaarlijk
kon worden, zijn vriend Van der Voort beticht hij van
nonchalance, met een perfide truc bedriegt hij een
verzekeringsmaatschappij, hij tracht den schijn op te
wekken, alsof er inbrekers in de omgeving zijn, door
boeken te vervalschen, d'ischt het praatje op, dat er