DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Burgeravondschool te Alkmaar. BLOCKER'S DAALDERS CACAO. P, No. 150 Honderd en dertiende Jaargang. 1911 WOENSDAG 28 J U N Haiidelsavondcursus BINNENLAND. tijdelijk leeraar» ■nam De drie iütiskeiiepsa GEEN CACAO SMAaKT ZOO KRACHTIC ALS FEIUIL.L.ETOM Uit- urd. aan de Voor de afdeeling Handelsoiulerwüs aan Burgeravondschool wordt opgeroepen een voor de tfederlandsclie taal en corresponden tie, tt uur per week, op eene belooning van t 1,50 per wekelijks gegeven lesuur. Inzending van stukken aan de Commissie van toe zicht op het Middelbaar Onderwijs, p. a. den Directeur der Burgeravondschool alhier, vóór of op den 8 Juli 1911. De aandacht van belanghebbenden wordt gevestigd op het bepaalde hij art. 25 laatste lid der wet op het Middelbaar onderwijs. ALKMAAR, 28 Juni. Al hooren we de1 laatste dagen wel niet veel over Marokko en al wordt daarover niet zooveel en niet zoo onrustbarend geschreven als voor korten tijd, in den haak is het er nog lange niet. Het bericht, dat de Nederlandsehe gezant te Tanger, die deken is van het diplomatieke korps, dit jaar zijn gebruikelijk bui- tenlandsch verlof niet zal kunnen nemen, bewijst wel, dat men in de diplomatieke hoofdstad! van Marokko niet gelooft; aan een spoedige beëindiging van de in ternationale verwikkelingen. Met name blijft er altijd gevaar bestaan voor ver wikkelingen tusschen Duitschland en Frankrijk. Duit- sehe onderdanen in Marokko slaan nauwlettend gade, wat de Franschen daar uitvoeren, of er ook Duitsche belangen worden benadeeld, terwijl de Duitschers in Europa er op uit zijn er voor te waken, dat Duitsch- lands* aanzien en recht geen schade lijden. Juist dezer dagen heeft, er in bet. gevaarlijke gebied weer een conflict plaats gehad. In Casablanca heeft een Duitschei- een geschil met. het Fransche militaire bestuur o^er zijn eigendomsrecht op eenige landerijen. De. Duitscher had eerst goedgevonden, dat- de Fran sche procureur-generaal hot geschil zou beslechten, maar veranderde daarop van gedachte en besloot, den kadi van Casablanca als scheidsman aan te wijzen. In tusschen hebben Fransche Soldaten, op aandringen van de Fransche partij, een gedeelte van de Duitsche landerijen bezet, daar een kamp opgeslagen en schan sen opgeworpen. De Duitsche consul heeft tegen den aanval op de bezitting van den. Duitscher nadrukkelijk verzet aan- geteekend, en verlangt dat de Franschen het land on verwijld zullen ontruimen. Dat kan dus; weer een aanleiding vormen tot aller lei vertoogen en verontrustende verschijnselen, In Duitschland is men toch al geprikkeld in de laatste dagen en de regeering wordt van verschillende zijden krachtig aangespoord een besliste houding aan te ne men. Gaan we eens even na, wat Duitschland ten dezen aanzien heeft gedaan. Toen de Franschen begonnen met Fez te ontzetten, verscheen er een artikeltje in de officieuze Berlijnscho Nordd. Al.lg. Ztg. met. den eisch, dat Frankrijk de on schendbaarheid van Marokko zou handhaven en Fez niet, althans, niet blijvend!, zou bezetten. Tegelijker tijd bevatte een Weenscli blad1 een artikel uit. Berlijn, waarin deze eisch dik werd onderstreept en waarin werd gewezen op het onvermijdelijke van een botsing met Duitschland, indien Frankrijk verder zou willen gaan, dan voor het keizerrijk gewenscht mocht heeten. De, Fransche gezant te Berlijn reisde destijds naar Parijs, waarschijnlijk met een waarschuwing in den zak. Het gevolg van dit resolute optreden was, dat er stagnatie kwam in den tocht naar Fez. Toch ruk ten de Fransehen weer naar de stad op, onder voor wendsel, dat de toestand! der Europeanen en vooral der militaire instructeurs en der colonne Belmonte te Fez dit noodzakelijk mankte, dat er proviand! moest komen, en dat de door oproerige stammen bedreigde stad moest worden ontzet. Van Duitsche zijde werd echter dadelijk beweerd, dat er geen gevaar hoege naamd-bestond. Wat had! nu Frankrijk den moed gegeven, zich om Duitschland en zijn protest niet meer te bekommeren en wat deed Duitschland bewegen, als onverschillig toeschouwer toe te zien, toen de Franschen zich in Fez huiselijk gingen inrichten? Ziedaar, een vraag welke moeielijk te beantwoorden valt. Intusschen wordt er in de Duitsche pers op aangedrongen, dat Duitschland zich weer sterker zal doen gelden. Het Duitsche volk wenscht, zoo wordt bijv. in een artikel met nadruk betoogd, dat er geen haarbreed! zal worden teruggeweken, liet wil weten en vertrouwen, dat Frankrijk nauwkeurig de grenzen kent, waartoe bet in Marokka mag gaan. Voor Duitschland! staan er niet meer economische belangen in Marokko op het spel, het gaat om de eer en het aanzien van het Duitsche rijk. Deze te verdedigen, zegt, de schrijver, is de voornaamste plicht van onze reusachtige zoo speciaal voorbereide militaire macht, die zoo sterk is1, als de wereld tot nog toe niet heeft gezien. Plet buitenland moet weten, dat achter elke demonstratie Duitschland staat en onvoorwaardelijk optreedt-, zonder rekening te houden met mogelijke vriendschappelijke raadgevingen van buren; er mag geen Duitsch woord! ooit tot het buitenland worden gericht, zonder dat het vaststaande besluit tot een daad er zich achter bevindt. Dat is het vurige verlan gen, dat in alle vaderlandslievende kringen bij de la- rokko-kwest-ie tot uiting komt-en het Duitsche volk vertrouwt, dat de regeering haar in dezen zin zal op lossen. Wanneer dit de stemming van vele Duitschers weergeeft en dat is inderdaad het geval dan kan men zich voorstellen, hoe gevaarlijk elk Fransvh- Duitsch conflict in Marokko is. TWEEDE KAMER. Gisteren was het eerste, vraagpunt betreffende de Ziekteverzekering, dat de vorige week behandeld werd, weer aan de orde. Over deze vraag, n.l. of het wen- schelijk is de wettelijke ziekteverzekering te beperken tot uitkeering van ziekengeld met uitsluiting van de zorg voor geneeskundige hulp, verklaarde de heer D e S a v o r n i n Lohman (C.-H., Goes), dat hier geen politieke beslissing wordt gezocht, maar een zakelijke. Spr. achtte in deze wettelijke regeling niet wel moge lijk; hij had alles aan de maatschappelijke werking willen overgelaten zien met rijkssubsidie. Spr. zeide, dat hem noch zijn partijgenooten iets. bekend is van een afspraak met den minister. Nu er eenmaal een wetsontwerp' ligt, wilde spr. het stelsel van den mi nister ongewijzigd laten, opdat deze laatste do volle verantwoordelijkheid in de toekomst drage. De lieer Ty die man (V. L. Tiel) zeide, dat hij op zijn bezorgdheid over nieuwe gevallen van simulatie een antwoord gewenscht had van den minister, niet van den heer Diiys. Spr. protesteerde tegen de uitla tingen van dit lid. Daarna dupliek van den m in i st e r van land bouw, nijverheid en handel (de heer Talma) waarin deze betoogde gelijk te,,hebben tegenover den heer Pa- JDe minister had meer voeling met de Commissie van Voorbereiding gewenscht. Hij ontkende, niet, dat de wet) een politiek debat heeft- veroorzaakt. Hij ver dedigde zijn ontwerp tegenover do heeren Treub en Van Idsinga als een stuk individueele a rbe ids verzeke ring, welke beoogt den arbeider in de eerste plaats bij ziekte een inkomen te geven. Daarnaast kan men een geneeskundige behandeling eischen, doch het belang van een verzekerd inkomen is door dat verlangen niet te loochenen. Hij lichtte de bedoeling van zijn stelsel nader toe en was overtuigd van de goede werking daarvan, zoowel in bevolkingscentra als op het platte land. De voorziening, die de wot brengen wil, is beperkt, omdat do geneeskundige behandeling óf onmogelijk óf te kostbaar is. De heer Nolens (R. K. Venlo) verdedigde de houding der Comm. van Voorbereiding, noemde het politiek element in het debat, .vanzelfsprekend! en wist niets van een afspraak der rechterzijde met den mi nister. Het eerste vraagpunt kwam daarna in stemming en werd bevestigend beantwoord met 51 tegen 37 stem men (de linkerzijde en de heer Van Idsinga). Vervolgens verzocht de heer Schaper (S. D. A. P. Appingedam) verlof tot het houden van een inter pellatie over het optreden van den waterschout te Rot terdam bij de staking der zeelieden. Dit verlof werd verleend. Het debat liep verder over het tweede vraagpunt: Is het wenschelijk de ziekteverzekering uitsluitend te doen plaats hebben bij van overheidswege in te stellen organen? De heer D el Visser (Ö.-H. Leiden) verschilde van meening met den minister, wat de insluiting der particuliere Ziekenkassen betreft. Spr. wilde toelating van de particuliere kassen, wijl dit goedkooper is. Decentralisatie zoowel -als vrij willige verzekering passen in het antirevolutionair stelsel. Die toelating van de particuliere kassen zal niet behoeven te leiden tot te groot-a verbrokkeling. De premiebetaling geschiede bij die kassen ten deele door den werkgever; hare administratie kom© ten dee le ten laste van den Staat, en ook voor de overheid's kassen hebbe strenge keuring plaats. Anders zou spr tegenstemmen. De heer Duys (S: D. A. P., Zaandam) waar schuwde tegen verwarring bij het stelsel van den heer De Visser. Spr. sloot zich ten deze aan bij den mi nister en baseerde zijn inzicht op de ervaring in, Duitschland. Hij bestreed de bezwaren van den vori- gen spr. tegen het opruimen van de particuliere kas sen. Heden voortzetting. PROVINCIALE STATEN VAN NOORD HOLLAND. Ged. Staten stellen voor, om, zoo de Prov. Staten daartegen geen bezwaar heeft, de driejaarlijksehe voor drachten, waarbij vastgesteld! worden de subsidiën voor het vakonderwijs, met ingang van het jaar 1912 te la ten vervallen; hen te machtigen om de tot dusver voor drie jaren verleende subsidiën te, beschouwen als tot- wederopzegging toegestaan, (waartoe te zijner tijd een ontwerp-besluit zal worden voorgelegd) en goed te vinden dat alle bijdragen op de provinciale begrooting op enkele algemeene posten worden te zamen gebracht, met- specificatie in de memorie van toelichting. Slechts bij toekenning van nieuwe subsidiën of ver hooging van bestaande wenschen Ged1. Staten de ge bruikelijke voordrachten met bijlagen behouden te zien, opdat de Prov. Staten de aanvragen gemakkelij ker kufinen beoordeelen. Voorts stellen Ged. Staten voor af te wijzen het verzoek om subsidie van de Noord'-IIollandsche propa- ganda-commissie der Ned!. Vereeniging tot afschaf fing van alkoholhoudende dranken, omdat nietj inge zien wordlt, dat haar pogingen uit de opbrengst der provinciale belastingen moeten ondersteund worden. Aangeboden wordt de begrooting voor het gesticht ,Duinenbosch" over 1912, tot een bedrag van 292.696.30. Voorgesteld wordt over elk der jaren 1912, 1913 en .1914 o. m. de volgende jaarlijksche subsidies toe te staan: Aan de Vereeniging de. Ambachtsschool voor Hoorn en' om s treken 2000. Aan de Noord:Hollandsche Vereeniging tot bestrij ding der tuberculose 10.000. Aan de commissie voor de Rijksland'bouwproefvelden in deze provincie 1 250. Aan de gemeente Alkmaar voor haar handelsschool 2500. Aan de smedenvereeniging: „Holland's Noorderkwar tier" te Sehagen en de Vereeniging tot, bevordering van bouwkunst voor Sehagen 250 voor de gezamen- ijke vakschool. ARMENWET. Omtrent den stand! der werkzaamheden van de Com missie uit de Tweede Kamer ter voorbereiding van het ontwerp-Armenwet valt madetedeelen, dat het overleg met den Minister van Binnenlandsche Zaken thans is afgeloopen, zoodat het verslag kan worden vastgesteld. Het is echter moer dan waarschijnlijk dat voor de openbare behandeling door de Kamer dit jaar geen gelegenheid) meer zal bestaan zoodat de beraadslaging op zijn vroegst na het: winterreces, in Februari van het volgend jaar zal kunnen aanvangen. De Voorberei dingscommissie houdt hedenmiddag een korte bijeen komst. DE PEST IN INDIë. Een der Tel.-abonné's1 stelde de redactie een brief van zijn broer ter hand, waaraan het volgende ont leend is „Met de pest in den Oosthoek wil het nog maar niet gaan, vooral tengevolge van de weinige medewerking van den inlander, die 't. gevaar niet inziet, en den d'oodl niet vreest. Met 't grootste genoegen.zit hij met besmette ratten te spelen, snijd hun den staart af, laat het bloedende dier loopen en levert den staart in, waarvoor hij een halven stuiver krijgt. Anderen maken van de gedroogde huid van een karbouw imitatie-rot- testaartjes en trachten het bestuur op die wijze te be dotten, omdat de rattenvangst hun te lastig is. Met zulke individu's heeft men hier te doen. Leer die menschen nu eensi hygiëne." Gemengd nieuwe. ZENDÏNGSFEEST. I Het vijftiende Provinciaal Noord-Hollandsch Zen- dingsfeest zal gehouden worden Woensdag 23 Augus- tus a.s., op het buitengoed' „Velserbeek," van Baron van Tuijll van Serooskerke, te Velsen. Il„l VISSCHEN ZONDER VERGUNNING. De Hooge Raad deed uitspraak in de zaak van B. L., fabrieksarbeider, door de Rechtbank alhier veroor- naar ALEXANDRE DUMAS. 83) o „Door een man van tusschen de veertig en vijf-en- veertig jaar, zwart van haar, bruin van gelaat en met een litteeken op den linkerslaap. „Dat is zoo, maar hoe is zijn naam?" „O, zijn naam ken ik niet." „En he't is mijn.man bekend, dat ik ontvoerd hen? „Hiervan was hem kennis gegeven door een brief, dien hem de ontvoerder zelf geschreven had. „En vermoedt hij", vroeg juffrouw Bonacieux eenig zins aarzelende, „de reden dezer ontvoering? ,,IIij schreef het, geloof ik, aan staatkunde toe. „Ik heb er al dadelijk aan getwijfeld en nu geloof ik het ook.... Dus heeft de goede mijnheer Bona cieux mij niet een oogeublik gewantrouwd?" „O, verre van dien, juffrouw! Hij was al te hoo- vaardig op uw deugd en vooral op uw liefde." Een tweede, bijna onmerkbare glimlach teekende zich op de rooskleurige lippen van de schoone, jonge vrouw. „Maar hoe", vroeg d'Artagnan, „hoe is het u moge lijk geweest te ontvluchten?" „Ik heb van een oogenblik gebruik gemaakt dat ik alleen was; en daar ik sinds hedenmorgen wist wat ik omtrent mijn ontvoering moest denken, liet ik mij. met behulp mijner beddelakens uit het venster zakken en in de verbeelding mijn man hier te zullen vinden, spgedde ik mij herwaarts." „Om u onder zijn bescherming te stellen?" „Och! mijn arme man! Ik wist Wel, dat hij niet in staat zou zijn mij te verdedigen, maar daar hij ons in andere opzichten van dienst kon zijn, wilde ik hem van iets kennis geven." „Waarvan?" „O, dat geheim behoort mij niet, ik mag het u dus niet zeggen." „Buitendien'', zeide -d'Artagnan, „ik verzoek n, mejuffrouw, mij te willen verschoonen, dat, hoezeer krijgsman, ik u voorzichtigheid aanraad, buiten dien geloof ik, dat het hier geen, zeer geschikte plaats is om elkander geheimen mede te deelen. De lieden, die ik op de vlucht heb gejaagd, zullen spoedig met versterking terugkeeren, en wanneer zij ons dan von den, waren wij verloren. Ik heb wel drie mijner kame raden doen roepen, maar wie weet,, of men hen heeft thuis gevonden." „Ja, ja gij hebt gelijk!" zeide de opnieuw beang stigde juffrouw Bonacieux; „laten1 wij vluchten!" Bij die woorden nam zij den arm van d'Artagnan en trok hem haastig voort. „Maar waarheen vluchten wij?" zeide d'Artagnan, waarheen?" „Verwijderen wij ons eerst uit dit huis, vervolgens zullen wij zien." En de jonge vrouw en de jongeling, zonder zich de moeite te geven de deur te sluiten, liepen haastig de Doodgraversstraat door, begaven zich in de straat Eossés-Monsieur-le-Prince, en bleven niet eer staan dan op het plein St. Sulpice. „En wat zullen wij nu doen?" vroeg d'Artagnan, „en waar wilt gij, dat ik u brenge?" „Ik weet het, om u de waarheid te zeggen, zelf niet", zeide juffrouw Bonacieux; „mijn voornemen was den heer de la Porte door mijn man te laten ver wittigen, ten einde de heer de la Porte ons nauwkeu rig mededeelen zoude, wat er sedert, drie dagen in het Louvre was voorgevallen; en of er geen gevaar voor mij was er mij te vertoonen." „Maar ik, ik kan den heer de la Porte gaan waar schuwen." „Ja, echter is er één beletsel; den heer Bonacieux, dien men daar kent, zal men binnenlaten, maar voor !u, die er niet bekend zijt, zal men de deur dicht hou den." I „O ja", zeide d'Artagnan, „maar gij kent wel aan de een of andere achterdeur van het Louvre een u genegen portier, die op zeker teeken of wachtwoord. Juffrouw Bonacieux beschouwde den jongeilg met strakken blik. „En indien ik u het wachtwoord mededeelde," zeide zij, „zoudt gij het dan willen vergeten, onmiddellijk na er u van bediend te hebben?" „Op mijn woord van eer, zoo waar ik edelman hen,' antwoordde d'Artagnan op een zoo overtuigenden toon, dat aan de waarheid niet te twijfelen was. „Welaan, ik wil u gelooven, gij schijnt mij een braaf jongeling. Buitendien zal dit dienstbewijs misschien uw fortuin zijn." „Ik wil, zonder eenige beloften en naar mijn gewe ten, alles doen wat den koning dienstig en der koning in aangenaam kan zijn," zeide d'Artagnan; „beschik dus over mij als over een vriend." „Maar waar zult gij mij in dien tusschentijd laten?" „Kent gij niemand, waar de heer de la Porte u kan komen afhalen?" „Neen, ik durf mij op niemand vertrouwen." „Wacht," hernam d'Artagnan, „wij zijn in de nabij heid van het huis van Athos." „Wie< is Athos?" „Een mijner vrienden." „Maar als hij thuis is, zal hij mij zien." „Hij is niet thuis, en ik zal den sleutel medenemen, zoodra gij in zijn kamer zult zijn." „Maar als hij terugkomt?" „Hij zal niet terugkomen; bovendien, men zal hem zeggen, dat ik een vrouw heb medegebracht, en dat die vrouw zich in zijn kamer bevindt." „Maar, wat zal men wel van mij denken?" „Wat geeft gij daarom, men kent u niet; en daaren boven de omstandigheden, waarin wij ons bevinden, moeten ons over weivoegelijkheids overwegingen doen heenstappen." „Welaan dan, naar uw vriend! Waar woont hij i" „Straat Férou, hier dichtbij." Beiden hervatten hun tocht. Zooals d'Artagnan had voorzien, was Athos niet thuis; hij nam den sleutel, dien men de gewoonte had, hem, als aan een vriend! des huizes ter hand te stel len, ging de trap op, en geleidde juffrouw Bonacieux in de kleine kamer, van welke wij reeds de beschrij ving hebben gegeven. „Hier zijt gij thu'is", zeide hij, „sluit nu de^ deur van binnen en doe voor niemand1 open, althans iudien men niet tot driemaal op: deze wijze Hoppe, hoor". Hij klopte driemaal, tweemaal tamelijk hard! en snel achter elkander en vervolgens nogmaals, maar na een tusschenpoos en wat zachter. „Goed", sprak juffrouw Bonacieux. „Nu is het mij ne beurt, u te onderrichten." „Ik luister." „Vertoon u voor de Heine deur van het Louvre, aan de zijde der Ladderstraat en vraag naar Germain." „Goed; en dan?" „Hij zal u vragen, wat gij' begeert en gij zult hem deze woorden zeggen: Tours en Brussel. Daarop zal hij dadelijk u zijn dienst aanbieden." „En waarmede moet ik hem belasten?" „Den heer de la Porte, kamerdienaar der koningin, tc- roepen." „En wanneer hij den heer de la Porte geroepen zal hebben en deze zal gekomen zijn?" „Dan moet gij hem tot mij zenden." „Het is wel; maar waar-en op welke wijze zal ik u weerzien „Zijt gij er zeer op gesteld om mij weer te zien?" „Ongetwijfeld." „Welnu, laat aan mij de zorg hieromtrent over en wees gerust." „Ik maak staat op uw woord)." „Reken er' op." D'Artagnan groette juffrouw Bonacieux, op haar bevallige, kleine gestalte den verliefdsten blik werpen de, die hem mogelijk was, en terwijl li de trap afging, hoorde hij de deur achter zich op het- nachtslot, draai en. Op een draf snelde hij naar het Louvre; toen hij voor de poort in de Ladderstraat was, sloeg het tien uur. (Wordt vervolgd), OOT- 1AT- gd te na te nink- in de Juni >OT- IA", Mei akte 2 is ens- LiK- 1 te i te nk- de uui

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 1