DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN
Burgeravondschool te Alkmaar.
Damrubriek.
Honderd en dertiende Jaargang.
1911
ZATERDAG
1 J U L I.
Han delsavondcursus
tijdelijk leeraar
Het Waterkasteel.
öe drie Musketiers*
j m. A.Ji. Ji Jij
IliPW
No, 153
FEIÜIIL.lljETOISr
MAARSCHE COURANT.
aan de
Voor de afdeeling IlamlelHonderwijs aan de
liurgeravomlsckool wordt opgeroepen een
voor de STedcrlantiseke taal en corresponden
tie, nur per week, op eene belooning van I 1,50
per wekelijks gegeven lesuur.
Inzending van stukken aan de Commissie van Toe
zicht op het Middelbaar Onderwijs, p. a. den Directeur
der Burgeravofidschool alhier, vóór of op den 8 Juli 1911.
De aandacht van belanghebbenden wordt gevestigd
op het bepaalde bij art. 25 laatste lid der wet op het
Middelbaar onderwijs.
Een vertelling van BODO WlLDBERG.
Vrij naar het Duitsch.
Een reiziger, die drie of vier jaar geleden de Vors
tenlanden op Java heeft bezocht, deelde mij het vol
gende avontuur mede
,,Wij waren van plan het merkwaardige ruïnenge-
bied te bezoeken, dat aan gene zijde der Djokjarivier
gelegen is, in dichte bosschen verborgen, toen een in
lander ons mededeelde dat vlak in onze nabijheid de
overblijfselen te vinden waren van een waterkasteel,
dut in het glans tijdperk van het sultanaat als bad
plaats en herstellingsoord voor het harem gebruikt
werd. Men vermoedde bovendien dat een gedeelte van
dit merkwaardig gebouw reeds afkomstig was uit den
voor-islamitischen tijd en tot verblijfplaats diende van
de heilige schildpadden, die door de priesters van den-
nnbijzijnden Boeddhatempel onderhouden werden.
Ik ging natuurlijk naar dit waterkasteel kijken. Het
ligt in de nabijheid van den kraton (de verboden stad,
waarin de sultan met zijn hof en regeeringsambtena-
ren woont), maar verkeert in een jammerlijken toe
stand van verval.
Toch getuigde de geheele bouworde van. een bijna
geniale techniek, de bouwmeester had van de omge
ving en omstandigheden bijzonder verstandig partij
getrokken. Eenige onderaardsche vertrekken zal men
het. maar noemen, vormden een ideaal oord, waar men
toevlucht kon nemen tegen den gloed der tropenzon.
De steenen der muren zijn poreus, er was nergens ce
ment gebruikt en het water vloeit over het dak, zoodat
de half donkere ruimten steeds aangenaam koel ge
houden worden. Waterstralen springen daarenboven
overal uit hoeken en spleten. Rondom het open bas
sin, dat het middelpunt vormt van het geheel, loopt
een rand gazon met kolossale vazen, waarin varenach-
tige planten weelderig groeien. Onwillekeurig dacht
ik aan een rococoaanleg in Duitsehland, het Nym-
phenbad van August denSterke te Dresden. Hier was
alles veel kolossaler, maar de toestand van verval en
het gazon niet steenen rand toonden toch eenige over
eenkomst.
Uit de steenen der kleine geveldaken staarden zon
derlinge gezichten mij aan. Het. mosgroene water van
het middelste bekken, waarop de witte en rozenroode
vlammen der lotusbloemen onbewegelijk naast de ont
zettend groote, -deutelvormige bladeren van een an
dere waterplant straalden, scheen onder een vrij vlak
boog-gewelf, een zoogenaamden ezelsrug, uit de duis
ternis te voorschijn te komen. Op de terrassen rond
om deze eenzame, vergeten plaats stonden pahnboo-
men van verschillende soort met groene of roodachti
ge bladeren. Men kon door smalle raampjes in de don
kere vervallen vertrekken kijken.
Ik kreeg een onbeschrijfelijk verlangen een bad te
nemen in deze voormalige koninklijke villa. Een groo
te vlinder, vuurrood van kleur, fladderde dtoomerig
over de watervlakte. Het zachte druipen en ruischen
van het water -de aschgrauwe, rockende top van een
verwijderden vulkaan, die als een verschijning- uit de
hel de betoovering van dit-verloren paradijs nog ver
sterkte het groenachtig roode palmenbosch aan den
naar
ALEXANDRE DUMAS.
36) o—
Men oordeele over de nieuwsgierigheid, waarmede
dArtngnan zag en luisterde. Ongelukkiglijk was het
licht, in een ander vertrek gebracht; maar des jonge
ling* oogen hadden zich aan de duisternis gewend;
bovendien, zooals men zegt, bezitten de oogen der Gas-
konjers, g'elijk die der katten, het vermogen, om in het
donker te zien. D'Artagnan zag dan, dat de jonge
vrouw uit haar zak een wit voorwerp haalde, hetwelk
zij haastig opensloeg, en dat toen den vorm van een
neusdoek aannam.
Van dit opengevouwen voorwerp vertoonde zij een
punt aan dengene, die het luik had geopend. Dit her
innerde d Artagnan den zakdoek, dien hij aan de voe
ten van juffrouw Bonacieux had gezien, en hem dien
had herinnerd, welken hij onder den voet van Aramis
vond.
„Wat duivel moet die zakdoek toch beteekenen
Van de plaats, waar d'Artagnan stond, kon hij het
gezicht van Aramis niet zien; wij zeggen van Ara
mis, omdat de jongen niet twijfelde, of het was zijn
vriend, die van binnen met de dame van buiten in ge
sprek was; de nieuwsgierigheid! won het eindelijk
van de voorzichtigheid, en van de afgetrokkenheid ge
bruik makende, in welke het zien des zakd'oeks beide
personen, die wij ten tooneele voeren, scheen te dom
pelen, verdliet hij zijne schuilplaats, en met bliksem
snelheid drong hij zich tegen den hoek des muurs, van
waar hij met zijn blik volkomen de kamer van Aramis
kon overzien.
Daar gekomen, ontglipte d'Artagnan bijna een
kreet van verbazing; het was Aramis niet, die in ge
sprek was met de nachtelijke bezoekster, het was eene
vrouw
oever herinneringen uit mijn jeugd in het vorstelijk
park van het romantische Duitsche geboorteland
dat alles werkte te zamen en bracht mij onder een
machtige bekoring.
Een bad in dit lauwe water met een palmenwoud
en een gloeienden vuurspuwenden berg in het ver
schiet, dat kon ik mij niet laten ontgaan.
Ik begreep echter dat mijn geleiders mij met on
vriendelijke waarschuwingen zouden vervolgen; zij
zouden mij Spreken van het gevaar van krokedillen,
misschien zouden zij een toespeling maken op de hei-
iigheid van deze plek. Trouwens men moest alleen zijn
om volop van zulk een oogenblik te genieten. Ik sprak
daarom mijn gedachten niet uit.
Den volgenden morgen verliet ik stilletjes den
kampong en begaf mij door het palmboseh naar het
j verlaten waterkasteel.
Ik wierp mijn kleederen op het gras en daalde met
een wonderlijk gevoel in het' water af. Langzaam
zwom ik voort tusschen lotusbloemen en waterrozen,
in wier stengels men zoo licht met den voet blijft
vastzitten. Er heerschte een plechtige stilte. Het dof
gebrom van een banteng, een van die sepiabruine wil
de buffels, die daar giuds in het ruïnenbosch verblijf
houden, drong van verre en met een bijna vertrouwe-
L lijken klank als uit een Alpengebied van het verleden
!tot mij door.
Ik zwom voort en plaste, werd overmoedig, zwom
rondom bedden van lotusbloemen en plompen. En daar
kwam de roode vlinder van gisteren weer aan. Spe
lend streek het dier langs de groenachtige muren.
Plotseling werd mijn aandacht geboeid! door het don
kere booggewelf, de fraai gebogen lijn scheen zich te
spannen over een gebied van ondoordringbare duister-
—nis.
Zou het niet heerlijk zijn, daaronder door te zwem
men Binnen te dringen in de geheimenissen van het
vervallen koninklijk badhuis misschien nog oudere
gebouwen te zien nog geheimzinniger, nog angstver-
wekkender De donkere boog over den uit de
duisternis ontspringenden stroom trok mij aan met
onweerstaanbare macht. Ik aarzelde maar dat was
slechts een oogenblik. Ik bukte onwillekeurig en dook
even onder ofschoon de punt van den boog een of
twee voet boven het, water uitstak en zwom de duis
tere onderaardsche vertrekken binnen, waar aller
zwart was en koud en nat.
Doch spoedig gewende mijn oog aan de duisternis,
en ik zag dat ik mij onder een half donker gewelf be
vond, dat tot boven toe met lichtgroen water was ge
vuld.
Van buiten drong een smaragdgroen schijnsel naar
binnen. Onder een tweeden boog door kwam men in
een tweede gewelf. Ook hier vond ik nog eenig schijn
sel van licht; het scheen door nauwelijks zichtbare
spleten en scheuren binnen te dringen. Ik zwom nog
door verscheidene vertrekken. Zij liepen niet allen in
dezelfde richting, maar vormden er meermalen een
rechthoek mee, zoodat ik eindelijk niet meer wist in
welke richting ik mij eigenlijk moest bewegen.
Nog- steeds bespeurde mijn gezichtszenuw duidelijk
eenig licht, ja het scheen, dat ik langzamerhand meer
vertrouwd werd met de duisternis of dat het er minder
donker was dan in de eerste vertrekken. Ik trachtte
den bodem van het water te zien het water zal er
ongeveer drie meter diep zijn geweest, de grond be-
stond uit kiezelsteen.... Maar mijnhemel! wat zag ik
d-aar- schitteren als een/hemelsblauwe vlam? Een sa-
fier? Neen, het moest een blauwe diamant wezen,
een edelsteen van onschatbare waarde indien het
ten^ minste niet een glasscherf was of een bedriegelijk
bezinksel. Zou ik eens d'niken en het onderzoeken?
Ja, dat zou ik doen. Maar eerst even rusten en adem
scheppen, dat was bepaald noodzakelijk. Ik klemde
mij vast aan een steen aan den kant en zag dat het
volgende en naar ik meende laatste of achterste ver
trek door een bijzonder sierlijke en oude deur of in
gang- werd afgesloten. De reliefs1 behoorden tot de
zeer oude Indische architectuur, zij stelden een strijd
voor tusschen menschen en apen; de boosaardige uit
drukking op het gezicht der apen, de doodsangst der
onverhoeds overvallen menschen was met een meester
hand uitgevoerd en weergegeven. Op den achtergrond
van het vertrek lag op den onduidelijk zichtbaren bo
lt Artagnan zag- genoeg om de soort van hare klee
derdracht te herkennen, maar niet genoeg om hare
gelaatstrekken te onderscheiden. In hetzelfde oogen
blik haalde de vrouw in het vertrek een tweeden zak
doek te voorschijn en ruilde hem voor dien, welken
men haar vertoond had. Vervolgens wisselden beide
vrouwen eenige woorden met elkander; toen werd het-
blind weder gesloten en de vrouw die op straat was,
keerde zich om, en ging d'Artagnan op vier schreden
voorbij, de kap van haren mantel neerlatende-, maar
deze voorzorg kwam te laat, want d'Artagnan had
juffrouw Bonacieux reeds- herkend1.
1 „Mejuffrouw Bonacieux!"
Het vermoeden, dat zij het- was, had zijn geest reeds
vervuld, toen zij den zakdoek' uit haar zak haalde;
maar het was immers niet waarschijnlijk, dat juffrouw
Bonacieux, die den heer de la Porte had laten roepen,
Om haar naar het Louvre te geleiden, nu alleen de
straten van Parijs, om half twaalf des nachts door
liep, op gevaar af, van voor de tweede maal te worden
ontvoerd.
Het moest dus voor een zeer gewichtige zaak zijn;
en wat is voor een vrouw va^ vijf-en-twintig jaar
de gewichtigste zaak?.
De liefde.
Maar was het in haar eigen belang, of in dat van
iemand anders-, dat zij zich aan zooveel gevaar bloot
stelde?.... Dit waren de vragen, die zich de jonge
ling- deed, wiens hart. reeds door den duivel der jaloe
zie werd gekweld, alsof hij reeds tot erkenden minnaar
aangenomen ware.
Overigens, er bleef hem een eenvoudig middel over,
om zich te verzekeren, waarheen juffrouw Bonacieux
zich begaf;-dit middel was, haar te volgen. Een mid
del, zoo eenvoudig, dat d'Artagnan het natuurlijker
wijze en werktuigelijk te baat nam. Maar op het zien
van den jongeling, die zich van den muur losmaakte,
als een standbeeld uit zijn nis en op het gerucht dei-
voetstappen, welke zij achter zich hoorde weergalmen,
liet juffrouw Bonacieux een zwakken kreet ontglip
pen en ging op de vlucht. D'Artagnan achtervolgde
haar en het was voor hem niet moeilijk een vrouw in
dem een plompe, zwarte gedaante; waarschijnlijk een
omvergevallen afgodsbeeld.
Maar om dat alles bekommerde ik mij op dat oogen
blik niet ik liet mij in de diepte neerzinken en strekte
de hand uit naar den diamant. Terwijl ik hem tracht
te te grijpen, bespeurde ik door het water iets dat mij
met onuitsprekelijke!! schrik vervulde.
Het voorwerp, dat ik voor eeii omvergevallen af
godsbeeld gehouden had, lag nu niet op den grond! van
den onderaardschen tempel. liet had zich opgericht!
Daar stond het in den zwartgroenen nacht als. een
gepantserd ridder van ontzettend- groote gedaante.
Zijn wapenrusting- schitterde als een donkergrijze
kleur; ze bestond' uit zware, stalen platen. Zoo-scheen
j het mij ten minste toe. Zijn hoofd met een helm be
dekt bewoog zich dreigend' en fantastisch.
Nu dook het hoofd met den metalen helm bedekt
van uit het water op en tegelijkertijd sprong ik als
een visch aan den hengel uit het water omhoog. Een
onbeschrijfelijke reuk van modder en slijk vervulde
plotseling- het gewelf. Het hoofd boog zich een wei
nig voorover en vertoonde een paar boosaardig loe
rende-oogjes- toen schoot hij vooruit alsof hij wilde
toehappen.
Het was een schildpad van buitengewone grootte.
Zeker de laatste der heilige schildpadden! Toen de
Mahomedaneu te vuur en te zwaard de zachtzinnige
leer van Boerlha trachtten uit. te roeien, was de heilige
schildpad hier achter gebleven eeuwen lang-. Iets
dergelijks behoort niet tot het rijk der verdichting:
krokodillen, vissollen, ook raven en papegaaien kunnen
een zeer hoogen leeftijd bereiken, en de draken onzer
legenden zijn zonder twijfel krokodillen geweest, die
lang in leven kunnen blijven en in afgelegen spleten
en spelonken ongeloofelijk lang hun afgezonderd' leven
hebben geleefd'.
Dat alles vloog mij door het hoofd! tegelijk met de
weinig opwekkende overtuiging, dat de schildpad plan
scheen te lfbben op e'en aanval. Was het dier uitge
hongerd of vertoornd omdat ik zijn eeuwenlange sies
ta verstoord had? In ieder geval, zijn houding was
meer dan verontrustend en het was raadzaam zoo spoe
dig mogelijk de vlucht te nemen.
Het. kwam mij eensklaps in de gedachte wat ik ge
hoord- had van den gevaarlijken beet van een zeker
soort schildpadden, van de nijdigheid en bloeddorst
der schildpadden welke in Japan en Oalifornië geteeld
worden: hetgeen een tegenstelling vormt met het al
gemeen gelöof aan de onschadelijkheid1 dezer dieren.
In ieder geval, ik talmde niet lang om hierover na te
denken, maar zwom- zoo gauw als ik maar eenigszins
kon denzelïd'en weg terug dien ik gekomen was. De
blauwe diamant was totaal vergeten.
Den weg, dien ik gekomen was? Ik zag spoedig in
dat ik verdwaald was en den uitweg niet kon vinden
dat ik in een labyrinth van zijgewelven was geko
men, waar men in kon ronddolen misschien uren lang
Daarenboven werd het steeds donkerder en achter mij
aan zwom de reusachtige schildpad, ik hoorde haar, ik
rook haar en mijn armen,'mijn voeten zouden weldra
hun dienst weigeren.
Daar bespeurde ik op eens1 een rood.e gloed in de
vochtige duisternis. Een zonnestraal, die door raad
selaehtige spleten kwam dringen? Of een goudviseh
die eenzaam g-loeide in de zwarte koelte?
Neen, het was een vermiljoen roode vlinder, evenals
ik verdwaald in deze nachtelijke gewelven. Neen, niet
verdwaald, niet verloren. Opgewekt en zeker van zich
zelf speelde hij boven het donkere water en spoedde
zich vroolijk naar zijn makkertje, die daar glinds flad-
dc rd-e boven de lichtgroene watervlakte.
Dat gezicht bezielde mij met nieuwen moed. Ik
spande opnieuw al de kracht van armen en beenen in.
En daar ik gilde het haast uit van vreugde daar
zag ik het booggewelf, den ezelsrug, nu de poort van
het paradijs, want hij vormde een lijst rondom een
schilderij van groene boomen en planten.
En de roode vlinder fladderde onder den boog dooi
en danste vroolijk boven de lotusbloemen. Met een
laatste inspanning, de poging- van een waanzinnige,
schoot ik onder de poort door dat het logge dier,
mijn vijand hier niet door kon, dat. het zonlicht hem
zou verblinden, dat alles kwam niet in mijn hoofd op
ik zwom voort en viel eindelijk neer op den gras-
te halen, die in haren loop door een wijden mantel ge
hinderd werd. Hij bereikte haar reeds op 't derde
gedeelte der straat, die zij was ingeloopeii. De onge
lukkige was uitgeput, niet door vermoeidheid, maar
door angst en toen d'Artagnan zijn hand op haar
schouder_ legde, viel zij op de knieën en. riep met ge
smoorde 'stem
„Breng- mij om het'leven, zoo gij wilt, maar gij zult
niets weten!"
D'Artagnan richtte» haar op, zijn arm om haar mid
del slaande; maar daar bij aan het gewicht, dat op
zijn ann drukte, voelde, dat zij op het punt- was in on
macht te vallen, haastte hij zich door betuigingen van
dienstvaardigheid haar gerust te stellen. Deze betui
gingen kunnen met de slechtste bedoelingen der we
reld gedaan worden; maar de stem was voor haar van
meer waarde.
De jon ge vrouw meende den klank dier stem te her
kennen; zij opende de oogen weer, sloeg haar blik op
den man, die haar zoo grooten schrik had' aangejaagd
en d'Artagnan herkennende, slaakte zij een vreugde
kreet.
„O, zijt gij het!" riep zij uit; „ik dank u, mijn he
mel
„Ja, ik ben het", zeide d'Artagnan; „ik, dien de
hemel heeft gezonden, om over u te waken."
„Was hot met dat voornemen, dat gij mij volgdet?"
vroeg met een köketten glimlach do jonge vrouw, wier
spotlustige aard weder boven kwam en bij wie het
denkbeeld van vrees geheel verdWenen wasi, van het
oogenblik, dat zij een vriend herkende in dengene,
dien zij voor een vijand had aangezien.
„Neen", hernam d'Artagnan, „neen, ik beken, dat
alleen het toeval mij op uw weg heeft gevoerd; ik zag
een vrouw aan het venster van een mijner vrienden
1 oppen."
„Van een uwer vrienden?" viel juffrouw Bonacieux
hem in de rede.
„Zeker; Aramis is- een mijner beste vrienden."
- „Aramis? Wie is dat?"
„Komaan, -wilt gij mij nu wijs maken, dat gij Ara
mis niet zoudt kennen?"
rand langs het water. En daar werd ik eenigen tijd
later bewusteloos weergevonden, in de schaduw der
palmen, met roode vlinders fladderend om mijn hoofd.
AAN DE DAMMERS.
Met dank voor de ontvangen oplossingen van pro
bleem 136 en vraagstuk 42. Beide opgaven zijn ten
zeerste in den smaak der oplossers gevallen. Het ver
heugt ons zulk een goeden keus gedaan te hebben.
Stand van no. 136 v. Ottina.
Zw. 3, 7, 8, 10, 12, 13, 16, 17, 19/22, 24, 25, 26, 35.
W. 29, 30, 32, 33, 34, 36/39, 42/45, 50.
Ontleding:
1. 44—40 1. 35 44
2. 36—31 2. 24 :35
3. 34—30 3. 25 23
4. 32—27 4. 21 41
5. 42—37 5. 41 32
6. 38 9 (niet 29) 6. 3 14
37
28
7. 43—38
8. 38—32
9. 33 4 (7 sch.)
10. 45—40
7. 26
8. 37
9. 44 33
10. 35 44
11. 50 10 en wint.
Eigenaardig, dat een vrijwel gelijke oplossing op
remise uitloopt, n. 1.:
44—40, 36—31, 32—27, 42—37, 38:9,
43—38, 38—32, 33 4 (zwart 44 24)-, 34—29, i
418, 4540, 50 10 remise.
Plaatsen wij in den oorspronkelijke)! stand een
schijf bij op 48, dan zou ook deze oplossing goed zijn.
Maar juist dooj 't weglaten van een schijf op 48 heeft
Ottina do bijoplossing vermeden.
Stand'van vraagstuk 42:
Zwart2, 3, 9, 15, '16, 30, 36 en dam op 7.
Wit: 14, 19, 26, 27, 31, 32, 33.
Oplossing
1.26—21 1. 9:20
2. 27—22!! 2. 16 of 36 29 (3 sch.)
3. 19—14!! 3. 36 of 16 18 (2 sch.)
4. 14 1 en wint.
Zeer fraai!!
Wij ontvingen goede oplossingen van de heeren: G.
Gloeck, D. Gerling, J. Houtkooper, J. K. te Alkmaar,
P. Bakker, Schngerwaard, S. Homan, Wijde Worrner,
II. E. Lantinga, Haarlem,
au probleem 135 ontvingen wij nog een goede op
lossing' van den heer Brugman te Stompetoren.
Slagzet in de partij.
Dikwijls- gebeurt het nog wel, dat in een partij de
eene speler, zonder het te zien, een slagzet voor zijn
tegenpartij mogelijk maakt, doch deze op zijn beurt
ook de slag niet ziet, zijn winst laat ontsnappen.
Zoo ook in den volgenden stand:
In een partij tusschen de heeren D. en C. kwam die
stand voor. Zwart had als laatste zet gespeeld' 1721.
Nu kon wit een schijf en vrij zeker -daardoor de partij
winnen. Hij zag het echter niet, doch de heer B. Bon
ne, een bekend! Fransch probleemcomponist, (van zijn
„Het is de eerste maal, dat ik dien naam hoor noe
men."
„Was het dan voor het eerst, dat gij naar dat huis
gingt?"
„Ja."
„En gij wist niet, dat hetzelve door een jongeling
werd bewoond?"
„Neen."
„Door een musketier?"
„Volstrekt niet."
„Hij was het niet, dien gij gingt bezoeken?"
„In het minste niet. Daarenboven, gij hebt dit
moeten zien: de persoon, met wie ik heb gesproken,
was een vrouw."
„Dat is waar, maar die vrouw zal een vriendin van
Aram'is zijn geweest?"
„Dat weet ik niet."
„Wel, zij was- immers in zijn huis."
„Dat kan wel zijn."
„Maar wie is zij?"
„O, dat mag ik niet zeggen."
„Lieve juffrouw Bonacieux; gij zijt allerbekoor
lijkst; maar tevens zijt gij de geheimzinnigste dame
der wereld."
„Ben ik hierom minder in uw oog?"
„Neen, integendeel, gij zijt aanbiddelijk."
„Geef mij dan uw arm."
„Gaarne en nu?"
„Ga met mij mede."
„Waarheen
„Waar ik heen ga."
„Maar waarheen gaat gij?"
„Gij zult het zien, dewijl ik u aan de deur zal la
ten."
„Moet ik u wachten?"
„Dat is niet noodig.1'
„Gij zult dan alleen terugkeeren
„Misschien wel, misschien niet."
„Maar zal de persoon, die u vervolgens zal geleiden,
een man of een vrouw zijn?"
(Wordt vervolgd.)