DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 155
Honderd en dertiende faargeng.
1911.
DINSDAG
4 JULI.
BINNENLAND.
sis®!© ü8&iskefi©a*Sa
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,
Afzondei lijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
ALRMAARSGHE COURANT
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK-
MA AH brengen ter algemeen© kennis, dat in bet Ge
meenteblad van Alkmaar, Ho. 356, is opgenomen het
besluit van den Raad dier gemeente van 1 Maart 1911
waarbij zijn vastgesteld:
VERORDENINGEN OP HET HEFFEN EN
INVORDEREN VAN HAVEN- EN KA AI-
GELDEN IN DE GEMEENTE ALKMAAR.
Welke verordeningen, heden afgekondigd, gedurende
drie maanden ter gemeente-secretarie ter lezing- zijn
nedergelegd en aldaar tegen betaling van 0.25 in
afdruk verkrijgbaar zijn gesteld.
Alkmaar, 4 Juli 1911.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
J AN DE WIT Dz„ Voorz. loB.
DONATH, Secretaris.
POSTKANTOOR TE ALKMAAR,
Lijst van de aan dit kantoor ter post bezorgde brie
ven en briefkaarten, welke wegens onbekendheid van
de geadresseerden niet zijn kunnen worden uitgereikt.
2e helft der maand Juni 1911.
Brieven.
H. v. d. Horst, Alkmaar.
Mevr. N. v. d. Brul, Amsterdam.
M. 1). de Vries, Amsterdam.
Dr. van Woerden, VHage.
J. de Witt, Helder,
do Haas, Leiden.
Mej. H. Moonen, Rotterdam.
Jacob Schot, Rotterdam.
B. van Eijndhoven, Utrecht.
1 Doornspijk.
Mej. M. O. de Bruijn (Ambtshalve aangeteekend)
Amsterdam.
Briefkaarten.
Mevr. Reen, Amsterdam.
Mej. Hopman, Amsterdam.
Mej. H. Goedhuis, Amsterdam.
ALKMAAR, 4 Juli.
Het geval van den ingenieur Richter, die op den
Olympus gevangten' genomen werd, is een romantisch
geval. De man deed een ontdekkingsreis, werd door
roovers gevangen genomen, die hem in een brief lie
ten schrijven, dat hij tegen betaling van ongeveer
600.000 gulden in vrijheid zou worden gesteld. De
Turksche overheid, dubbel actief wijl het een onder
daan van een bevriende machtige mogendheid betreft,
begon onmiddellijk een onderzoek, zond o.a. 240 solda
ten onder een bekwaam officier het gebergte in, zette
de plaatselijke autoriteiten aan het werk. Men slaag-
do er evenwel niet in een spoor van de roovers te vin
den. Het lijkt misschien welhaast al te romantisch
voor onzen modernen tijd, maar verklaarbaarder wordt
het, wanneer men bijzonderheden kent over daar heer-
schende toestanden. Het roo verh and werk bloeit er
heden ten dage nog en het wordt er op een wijze uit
geoefend, welke in onzen tijd' niet meer mogelijk lijkt.
Een persoon, van wien men vermoedt, dat hij geld
of rijke familieleden heeft, wordt gevangengenomen en
hij moet dan maar zorgen, dat het geëischte losgeld er
komt, hetwelk van 1200 tot 24000 gulden bedraagt
de Deutsche ingenieur komt er minder gemakkelijk af
In den regel worden bescheiden eischen zoo spoedig
mogelijk ingewilligd. Stellen de familieleden van een
naar
ALEXANDRE DUMAS.
38) -o—
„En doet gij mij dezelfde belofte ten aanzien mijner
liefde?" riep d'Artagnan, ten toppunt van vreugd.
„O, wat dat betreft, ik kan mij niet verbinden, dat
zal van de gevoelens afhangen die gij mij zult weten in
te boezemen."
„Dus voor heden, juffrouw?"
„Voor heden, mijnheer, kan ik mij slechts tot er
kentelijkheid bepalen."
„Ach! gij zijt, al te bekoorlijk!" zeide d'Artagnan
treurig, „en gij maakt misbruik van mijne liefde."
„Neen, ik maak gebruik van uw edelmoedigheid;
ziedaar alles! Maar wees verzekerd, met. zekere lieden
komt alles terecht."
„O! gij maakt mij tot den gelukkigsten dier men-
schenVergeet dezen avond, vergeet deze belofte
niet
„Wees gerust, te bekwamer uur zal ik mij alles her
inneren. Eu nu verwijder u, vertrek in 's hemels
naam! Men wachtte mij op klokslag van middernacht
en het is er nu' reeds over."
„Vijf minuten!"
„Ja, maar in zekere omstandigheden zijn vijf minu
ten, vijf eeuwen."
„Wanneer men bemint."
„Welnu, wie zegt u, dat ik met geen verliefde te
doen heb?"
„Het is een man, die u wacht!" riep d'Artagnan.
„Een man! Komaan! zie daar begint gij weer," zei-
de juffrouw Bonacieux, met een flauwen glimlach, die
éenigszins naar ongeduld' zweemde.
„Neen, neen, ik ga, ik verwijder mij, ik vertrek, ik
geloof u, en ik wil mij opofferen, al zou deze opoffe
ring een dwaasheid zijn. Vaarwel, juffrouw! Vaar-
gevangene de betaling wat al te lang uit, dau
krijgen ze, bij wijze van waarschuwing een zijner ooren
thuisgezonden en in den regel wachten ze de komst
van het tweede oor niet af. Mocht het andere oor ook
niet baten, dan breken de roovers de betrekkingen af
en wordt er met den waardeloozen gevangene, die een
niet bleek te zijn in plaats van een prijs, korte metten
gemaakt. Maken ze een uitzondering op den regel,
dan wordt als laatste waarschuwing nog de neus ge
zonden.
De roovers worden geholpen door de bevolking en
de overheid, die de bandieten achtervolgt, wordt door
haar zooveel mogelijk tegengewerkt. Vaak zijn de
roovers slechts de uitvoerende organen van achter hen
staande persoonlijkheden, zoodat de gendarmen, al
vangen en dooden ze een paar roovers, vaak nog wei
nig bereikt hebben: voor den een, die opgehangen is,
komen er drie, vier nieuwen in de zaak, welke wordt
geleid van uit een plek, waar de gendarmes nimmer
verschijnen. Daar ligt bijv. niet ver van Monastir in
do Albnneesche bergen de stad Kastorija, welke slechts
door Grieken wordt bewoond De tamelijk welvarende
bevolking houdt zich voornamelijk bezig- met de ver
vaardiging van pelswerk. Hier werd eens 's nachtj
een rijk handelaar op weg- naar zijn woning, overval
len, in een zak gestopt en drie uur lang over berg- en
dal gesleept, totdat men hem eindelijk in een donkere
kelder uit zijn benarde positie verloste. Hier moest
hij verscheiden dagen doorbrengen, voordat het losgeld
was betaald. De man echter, zelf een Griek, bracht
in zijn kerker een paar geheime teekens aau, zoodat hij
deze zou kunnen herkennen. Toen hij latei-
met de gendarmes alle kelders vier uren in den' omtrek
had afgezocht, vond hij echter de teekens nergens te
rug. Men begon toen in de stad zelf te zoeken en
vond den kelder ten slotte iu de woning van - den
rector van het Grieksche gymnasium.
In dit Kastorija kwam o.p een goeien dag een be
ambte van den banque de Salonique. De man was
niet weinig verbaasd toen een van de menscben, met
wie hij zaken (leed, hem in een vertrouwelijke bui ver
telde, dat niet minder dan drie benden op den weg
naar Sorowitsj op hem loerden, om hem te vangen.
„Zeg- het niemand," waarschuwde de vriend, „wanneer
'gé weg gaat. Want Jiier zegt de compagnon zoo iets
niet tegen zijn compagnon en weet ge, 't is misschien
ook maar het best, dat ge me het mij ook niet zegt."
De beambte kreeg een kostelijken inval. Hij huur
de eën huis en verklaarde in de stad dat hij zooveel
zaken had gedaan, dat hij1 er met toestemming der di
rectie een filiaal zou openen. Voor de openingsplech
tigheid noodigde hij alle notabelen uit bij hem te ko
men soupeeren. Tijdens het feest, sloop hij weg,
dwong met een revolver een veerman hem over te zet
ten naar de gendarmerie-kazerne, vanwaaiMien gewa
pende gendarmen hem verder brachten.
Dit alles geschiedt aan den rechterkant van den golf
van Saloniki. Maar niets beter staat het aan den lin
ker oever, die door het Chalcidisch schiereiland ge-
wel 1"
En alsof hij zich niet krachtig genoeg voelde, zich
van haar hand los te maken, dan door er zich van los
te rukken, verwijderde hij zich hard loopende, terwijl
juffrouw Bonacieux, driemaal,, zooals op het venster,
langzaam en met tussehenpoozen klopte.
Toen d'Artagnan aan den hoek der straat was ge
komen, keerde hij zich om; de deur was geopend en
weder gesloten geworden, de schoone koopmansvrouw
was verdwenen. d'Artagnan vervolgde zijn weg-, hij
had zijn woord gegeven, juffrouw Bonacieux niet te
zullen bespieden en al had zijn leven er van afgehan
gen om te weten, werwaarts zij zich moest begeven, of
den man fe kennen, die haar moest geleiden, d'Artag
nan zou naar huis zijn gegaan, omdat- hij het beloofd
had.
Vijf minuten later was hij in de Doodgravensstraat.
„Die arme Athos", zeide hij, „zal niet weten, wat
het te beduiden heeft. Hij zal mij afwachtende, in
slaap gevallen, of naar zijn huis teruggekeerd zijn en
thuis komende, zal men hem gezegd' hebben, dat er
een vrouw op zijn kamer is geweest. Een vrouw bij
Athos! Maar er was er wel een bij Aramis!" ging
d'Artagnan bij zichzelf voort.
„Dat alles is zeer vreemd en ik ben zeer nieuwsgie
rig te weten, hoe het zal afloopen."
„Slecht, mijnheer, slecht!" antwoordde een stem, die
de jongeling voor die van Planchet herkende; want
overluid tot zichzelf sprekende, zooals lieden, die zeer
afgetrokken zijn, ging hij de gang door, aan het einde
van welke de trap was, die naar zijn kamers leidde.
„Hoe dat, slecht? Wat wilt gij zeggen, lomperd?"
vroeg d'Artagnan; „wat is er dan gebeurd?"
„Allerlei rampen."
„Welke?"
„Vooreerst is de heer Athos- in hechtenis genomen."
„Athos in hechtenis genomen! En waarom?"
„Men heeft hem in uw kamer gevonden en hem
voor u aangezien."
„En door wien is hij in hechtenis genomen?"
„Door de wacht, welke de zwarte mannen, die gij op
de vlucht hebt gejaagd, hebben gehaald."
vormd wordt.
En Richter?
De correspondent, aan wiens brief hier het een en
ander is ontleend, hoorde van een hooggeplaatst Oos-
tenrijksch ambtenaar, die jaren lang op dén Balkan
had gewoond, dat Richter op geheel verkeerde plaat
sen wordt gezocht. De menschen weten niet eens hoe
groot de som is, welke zij verlangen, dus moeten er
andere personen achter zitten en ligt de veronderstel
ling voor de hand, dat Richter niet in de bergen moet
worden gevonden, maar in een dorp is verborgen.
Het geheele geval doet sterk denken aan dat van de
Amerikaansche miss Stone, die indertijd door Bulgaar-
sche comitadsjis ontvoerd werd. Terwijl de gendarmen
alle bergen op- en afklaut-erden, zaten de eigenlijke
roovers behagelijk in den club te Sofia te whisten. En
van het losgeld' werd de laatste Bulgaarsche opstand
in Macedonië betaald.
Men kan zich dus voorstellen, dat Turkije graag den
Duitscher zou willen verlossen. De pogingen worden
dan ook niet opgegeven. Het laatste bericht zegt,
dat de oud-rechter van instructie Harnid Bey, thans
lid van het Jong'-Turksche comité met 200 der beste
soldaten aan het speuren is. Hij verklaart dat hij de
verblijfplaats der roovers wel vinden za^, maar vreest
dat Richter niet meer in leven zal zijn. Mocht de
vrees gegrond blijken, dan kan er over dezen moord
heel wat te doen komen!
Gemengd nieuws.
WIJNMALEN GEEFT HET OP.
Wijnmalen heeft de rondvlucht opgegeven, na met
zijn toestel van een hoogte van 200 meter te zijn ge
vallen en ternauwernood aan een ernstig ongeluk te
zijn ontkomen. Zijn tweede toestel werd gedeeltelijk
vernield. JTij moet zeer neerslachtig zijn en veel pijn
hebben.
Over het ongeluk met het eerste toestel schrijft de
heer J. Feith in liet IT bid:
Door halmen, mans-hoog, baanden we ons een weg,
tot we honderd meter van den weg, bij het toestel wa
ren.
Het eerst zagen we Wijnmalpndie stond er stil,
zonder een woord. Maar onverlet. Toen keken we
naar zijn toestel, en dat scheen ook niets t% hebben,
zoo stond het tusschen de hooge halmen. Maar dau
zagen we onder het beneden-vleugeldek het geheele
houten onderstel versplinterd, de vier wieletj-es plat
gevouwen, een warwinkel van draden, en aan den
voorkant -het stoeltje in-een gedrukt, de lenden-riem
van-een gescheurd, de stangen verbogen; en nu bleek
ook de verbinding- tusschen de twee vleugeldekken *en
den staart verbroken, want h-et geheele voor-stel hing
zwaar voor-over. Alleen de motor stond nog vrij bo
ven den grond en het rood-mahonie-houten schroefblad
raakte met zijn onderste blad nog niet eens den bodem.
Iloe was het vliegtoestel hopeloos vernield
De eerste minuut bestaar je, zonder één woord te
spreken, zoo'n ruïne van luchtig, vluchtig zweefding;
van ergernis ruk je slechts een koren-aar en zenuwach
tig sta je er op te kauwen.
Maar Koolhoven, uiterlijk kalm, koel als altijd,
vroeg dadelijk: „Hoe is 't gekomen?!".... Je aile
rons werkten niet?"
„Waarom heeft hij zich niet genoemd? Waarom niet
gezegd-, dat hij van de zaak niets wist?"
„Daarvoor heeft hij zich wel gewacht, mijnheer! In
tegendeel, mij naderende, zeide hij„Uw meester heeft
op dit oogenblik zijn vrijheid noodig, en ik niet, om
dat hij met alles beleend is en ik met niets. Men zal
meenen, hem gevangen genomen te hebben, -en dat zal
hem tijd do-en 'winnen; binnen drie dagen zal ik zeg
gen, wie ik ben en men zal mij wel moeten1 in vrijheid
stellen."
„Bravo, AthosWelk een edel hart I" mompelde
d'Artagnan; ja, ik herken hem hieraan! En wat heb
ben de justitie-soldat-en gedaan?"
„Vier hebben hem, ik weet niet waar, misschien
naar de Bastille of naar het fort l'Evêque gevoerd;
twee zijn bij de zwarte mannen gebleven, die alles
doorsnuffeld: en zich van al de papieren hebben mees
ter gemaakt. En de twee laatsten hebben gedurende
dien tijd voor de deur schildwacht, gehouden; vervol
gens, toen alles was afg'eloopen, zijn zij vertrokken,
bet huis ledig en open latende."
„En Porthos en Aramis?"
„Die heb ik niet gevonden, en zij zijn ook niet ge
komen."
„Maar zij kunnen alle oogenblikken komen, want gij
hebt hen immers doen weten, dat ik hen wachtte?"
„Ja, mijnheer!"
„Welnu, verwijder u niet van hier; wanneer zij ko
men, deel hun dan, hetgeen gebeurd is, mede; zij kun
nen mij in de herberg „de Pijnappel" wachten; hier is
het te gevaarlijk; men zal het huis bespieden. Nu be
geef ik mij naar den heer de Tréville, om hem van een
en ander kennis te geven; en dan ga ik hen opzoeken."
„Goed, mijnheer!" antwoordde Planchet.
„Maar zult gij blijven, zult- gij niet bang- worden?"
vroeg d'Artagnan, op zijn schreden t-erugkeereude, om
den lakei moed in te spreken.
„Wees gerust, mijnheer!" antwoordde Planchet, „gij
kent mij niet; ik ben dapper, als ik er mij toe zet;
maar om er mij toe te zetten, dat is niet gemakkelijk;
daarenboven ik ben een Picardiër."
„Du» overeengekomen", zeide d'Artagnan; „gij zult
Waarop Henri Wijnmalen, die zijn pijp had aange
stoken, met een verveeld gezicht, kalm en kort ver
telde
„Ik merkte dadelijk dat er iets niet deugde,
maar ik kon niet zoo gauw vinden wat.Terugkee-
ren kon ik niet, want 't v-eld is te klein, en ik kon
geen stuur houden. Toen sloot ik het gas af, om in
het koren te dalen, maar 't toestel wou niet luisteren
en ik pikeerde te steil omlaag. Toen is dat ding op
tien meter boven den grond voor-over geslagen. Ik
werd vooruit gesmakt, zoodat de riem om mijn middel
brak. Ik kwam op m'n knieën terecht.
Dat is alles. Maar m'n toestel is lcapot!"
Zijn kalmte scheen niet voorgewend.
Met dezelfde kalmte besprak hij in. twee, drie woor
den met zijn manager Koolhoven, hoe dadelijk uit Ga
lais de reserve-tweedekker-Farman gehaald zou moe
ten worden, om er morgen de zesde étape mee te kun
nen volbrengen; en daarna onderzochten die twee, sa
men met de mécano's, wat er wel aan het toestel geha
perd kon hebben. En nog geen minuut hadden ze de
graanhalmen weggesneden, waarin het versplinterd#
zitplaatsje met al zijn stangen en draden van stuurin
richtingen, vooruit geschoten was, dadelijk hadden ze
ook het gevondenaan den stang, die voor het hoog-
en-neer en evenwicht-sturen dient, stak een klein moer
tje uit, geen twee centimeter, en om dit uistekende
nietigheidje had' zich de dunne ijzerdraad van de hoog
te-achtervleugels met één slag geslingerd.
Dit kon slechts bij het instappen zijn geschied, wan
neer de vlieger door al die draden omhoog klimt, tot-
op den ra rul van1 het, onderste vliegdek, dan voorzich
tig moet plaats nemen op zijn stoeltje, zijn voeten
vooruit heeft te steken naar den stuurstang tusschen
die schijnbare verwarring van draden.
Eén moertje dat uitsteekt, en één draadje dat er aan
haken blijft, en heel zoo'n vernuftig vliegtuig is
onbestuurbaar geworden, een onregeerbaar toestel,
dat met zijn 300 kilo gewicht, met zijn snelheid van
100 kilometer per uur door de lucht- slingert, en ter
aarde schiet!
't Is eigenlijk te verschrikkelijk 1
Stijf eii mank werd Wijnmalen naar zijn kamer in
het Grand Hotel te Roubaix gebracht.
De kamer eensklaps vol met, de x-eddering van
zwachtels, verhandgaas, watten.
Beide zijn knieën waren stijf en de twee enkels ble
ken gekneusd en het linberscheenbeen ontveld. En hij
leed wel erg pijn, en zag heel wit.
Terwijl zijn vrouw hem aanhaalde en troostte, was
dat zorgelijke, handige mevrouwtje Koolhoven hem
aan het, zwachtelen en verbinden. Maar toch liet ik
om een dokter tclephoneeren, omdat er nog steeds die
dreigende obsessie was van den vreeselijken wedstrijd,
waarin hij morgen immers nog altijd zijn plaats kon
hernemen, wanneer Koolhoven er in zou slagen, In den
nacht- het nieuwe vliegtoestel, dat aan het station te
Calais stond, naar hier te halen.
En terwijl wij wachtten op den dokter en diens on
derzoek naar de kneuzingen, stonden we in groote
verslagenheid aan zijn bed.
„Kan ik nog niet iets voor je doen, arme kerel?"
vroeg ik.
En toen antwoordde die wonderlijke jongen, zoo
bleek en pijnlijk als hij daar te bed lag:
- „Als je me 'n pak pijptabak kon bezorgen, En-
gelsche, want die Eransche is niet te rooken."
Daarnaar ben ik gaan zoeken in Roubaix, en toen
ik het pakje Engelsche tabak eindelijk gevonden had,
ben ik hem dat gaan brengen, zoo blij als 'n koning,
dat ik dit voor hem had kunnen doen.
Over den Zondagochtend schreef de heer Feith:
Ik tik al vroeg aan zijn kamer.
Misschien had ik hem moeten laten slapen?
Maar ik ben t e nieuwsgierig
u liever laten doodslaan dan u van hier te verwijde
ren?"
„Ja, mijnbeer; er is niets, of ik wil het doen, om
mijnheer te bewijzen, dat ik hem genegen ben."
„Best", zeide d'Artagnan bij zichzelf, „het schijnt,
dat de leerwijze, die ik omtrent dien jongen heb in
acht. genomen, onweersprekelijk de goede is; bij gele
genheid zal ze mij te pas komen."
En met al den spoed, dien hij zijn beenen kon geven,
die reeds min of meer vermoeid waren door de tochten
van dien dag, sloeg d'Artagnan den weg naar de
straat Vieux-Colombier in.
De heer de Tréville was niet thuiszijne kompagnie
had de wacht aan h-et Louvre, waar hij zich ook be
vond. Intusscben moest d'Artagnan den heer de Tré
ville spreken, het was allernoodzakelijkst, dat deze van
het gebeurde onderricht werd.
Hij overwoog nu op welke wijze binnen het Louvre
te geraken. Zijn kostuum wan garde der kompagnie
des heeren des Essarts, moest hem tot paspoort ver
strekken. Hij ging dus de kade langs, om den Pont-
Neuf over te gaan; een oogenblik was hij voornemen*
van den overzet-pont gebruik t-e maken; maar aan den
oever gekomen, had hij werktuigelijk de hand in zijn
zak gestoken en bemerkt, dat hij niet- eens zooveel geld
had om den veerman te betalen.
Zoodra was hij niet op de hoogte der straat Guéné-
gaud, of hij zag uit de straat Dauphine een groep ko
men, bestaande uit twee personen, wier houding zijn
aandacht trok. Van de twee personen, waaruit deze
groep bestond, was de eene een man, de andere eene
vrouw. De vrouw had de gestalte van juffrouw Bona
cieux en de man geleek als twee droppels water op
Aramis. Bovendien was de vrouw gehuld in dienzelf
den Zwarten mantel, welke d'Artagnan zich had zien
afteekenen tegen het vensterluik van het huis iu de
straat, Vaugirard en de deur in de straat la Harpe.
(Wordt vervolgd).