DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 157 Honderd en dertiende Jaargang. 1911. DONDERDAG 6 JULI Plaatselijke belastin gei» Nationale Militie. BINNENLAND. De drie Musketiers* Hoofdelijke Omslag. Oproeping onderzoek verlofgangers. S^E3ÜXXjXjX3'XbC>:I>J ALKMAARSCHE COURANT. BURGEMEESTEE en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter algemeene kennis, dat het primi tief kohier van den hoofdelijken omslag, dienst 1911, door den Gemeenteraad vastgesteld den 14en JUNI j.l. en door Gedeputeerde Staten goedgekeurd den 28en JUNI d. a. v., heden aan den Gemeente-ontvanger ter invordering is uitgereikt en gedurende vijf maanden ter secretarie in afschrift voor een ieder ter lezing is nedergelegd. Bezwaren tegen den aanslag kunnen op ongezegeld papier worden ingediend binnen drie maanden na den dag der uitreiking van de aanslagbiljetten. Burgemeester en Wethouders voornoemd JAN DE WIT Dz„ Voorzitter, lo-Burg, DONATH, Secretaris. Alkmaar, 3 Juli 1911. de, in het geval verkeert sub 2o. en 3o. van art. 12S vermeld, wordt in werkelijken dienst geroepen en daarin gedurende ten hoogste drie maanden gehouden. De duur van dezen dienst wordt d'oor den Minister van Oorlog bepaald. Art. 133. De verlofganger der militie, die niet vol doet aan eene oproeping voor den, werkelijken dienst, wordt als deserteur behandeld. Burgemeester en Wethouders voornoemd, JAN DE WIT Dz., Voorzitter, lo. Burg. DONATH, Secretaris. Alkmaar, 4 Juli 1911. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR roepen bij deze op de verlofgangers van de mi litie to land HENRI ARIE DONALD TUSSEN BROEK, loteling der gemeente Alkmaar, van de lich ting 1904, van het Te Regiment Infanterie, en WIL LEM ANDRIES LEVERT, loteling der gemeente Alkmaar, van de lichting 1904, van het korps Torpe- <1 iston, voorkomende in het register van verlofgangers Jpzer gemeente, om zich ter bijwoning van het onder zoek bedoeld in art. 130 der Militiewet 1901, op WOENSDAG "19 JULI a.s., des voormiddags ten 10 ure, te laten vinden ten huize van den Militie-Oom missaris alhier (Prins Hendrikstraat No. 42), gekleed in uniform en voorzien van al de door hen van het korps medegebrachte kleeding- en uitrustingstukken, benevens zakboekje en verlofpas. Den verlofgangers wordt hierbij herinnerd aan de navolgende bepalingen der Militiewet 1901: Art. 117. Het Crimineel Wetboek en het reglement van krijgstucht voor liet krijgsvolk te lande zijn op de manschappen der militie te land, die zich onder de wapenen bevinden, van toepassing-, en met opzicht tot de verschillende gevallen van desertie, op al de bij de militie te land ingelijfden. De manschappen worden geacht onder de wapenen te zijn lo. zoo lang: zij zich bij hun korps bevinden; 2o. gedurende den tijd, dien het in art. 125 bedoeld onderzoek duurt; 3o. in het algemeen, wanneer zij in uniform zijn gekleed. Art. 127. De verlofganger verschijnt, bij het onder; zoek in uniform gekleed, en voorzien van de kleeding en uitrustingstukken, hem bij zijn vertrek met verlof medegegeven, van zijn zakboekje en van zijn verlofpas. Art. 12S. Behoudens het bepaalde in art. 117 kan een arrest van twee tot zes dagen, te ondergaan in de naastbij gelegen provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring, door den Militie-Commissaris worden opgelegd aan den verlofganger: lo. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek verschijnt 2o. die, daarbij verschenen zijnde, zonder geldige reden niet voorzien is van de in het voorgaand artikel vermelde voorwerpen; 3o. wiens kleeding- of uitrustingstukken, bij het on derzoek niet in voldoenden staat worden bevonden; 4o. die kleeding- of uitrustingstukken aan een an der behoorende, ais de zijne vertoont. Art. 130. Onverminderd, de straf, in art. 128 ver meld, is de verlofganger verplicht, op den daartoe door den Militie-Commissaris te bepalen tijd en plaats en op de in art. 129 voorgeschreven wijze, voor hem te verschijnen om te worden onderzocht. Art. 131. De verlofganger, die zich bij herhaling .schuldig maakte aan het feit, sub 4o. van art. 128 be doeld, of niet overeenkomstig art. 130 voor den Mili tie-Commissaris verschijnt, of aldaar verschenen zijn- y naar ALEXANDRE DUMAS. 40) -o— Wij moeten bekennen, dat, hoe eenzaam ook, de her tog niet de minste vrees ondervond; het meest uitko mende in zijn karakter was zucht naar avonturen en liefde voor het romaneske. Dapper, sto.utmoedig, on dernemend, was 't niet voor de eerste maal dat hij zijn leven in een omstandigheid van dezen aard waagde; immers, hij had vernomen, dat die voorgewende bood schap van Anna van Oostenrijk, waarop hij vertrouwd had, en waarom hij naar Parijs was gekomen, een lok nas was, en, in plaats van naar Engeland terug te keeren, had hij van de omstandigheden, waarin men hem geplaatst had, gebruik makende, der koningin verklaard, dat hij niet vertrekken- zou zonder haar eerst gezien te hebben. De koningin had aanvankelijk stellig geweigerd, doch eindelijk vreesde zij, dat - de opgewondenheid des hertogs hem tot de een of andere dwaasheid zou brengen. Reeds was zij tot het besluit gekomen hem te ontvangen en hem te smeekten dade lijk weer te vertrekken, toen op denzelfden avond van dat besluit juffrouw Bonacieux, die belast was gewor den den hertog te halen en hem naar het Louvre te geleiden, ontvoerd werd. Gedurende twee dagen wist men volstrekt niet, wat van haar geworden was, zoo- dat alles in denzelfden toestand bleef. Maar eenmaal in vrijheid, eenmaal in verstandhouding met La Por te, hadden de dingen hun loop hervat, en zij bracht haar gevaarvolle onderneming ten einde, die, zonder haar ontvoering, reeds drie dagen vroeger volvoerd zo u zij nge wo rde n Buckingham, nu alleen zijnde, plaatste zich voor wn spiegel. Het musketiersgewaad stond hem voor treffelijk. Op dat tijdstip was hij vijfendertig jaar oud en werd met recht voor een der bevalligste edellie- eeho valt ALKMAAR, 6 Juli. De Vossische Zeitung verheugt zich erover dat Duitschland op het oogenblik geen kwade internatio nale pers heeft. Het blad had verwacht, dat het kei zerrijk het doel van talrijke buitenlandsche journalis tieke aanvallen zou zijn, maar tot zijn vreugde kan het constateeren „dat er in het veelstemmige slechts weinige hartstochtelijke tonen worden boord." Inderdaad, voor zoover dit uit persuittreksels na te gaan, hebben de toonaangevende buitenlandsche couranten zich over het geheel hoogst gematigd uitge laten. Alleen is er een uitzondering gemaakt door een deel der Duitsehe pers! Sommige Duitsche bladen namen een schier uitdagende houding aan. Daar is bijv. de Leipz. Neuest-Nachrichten, die het goede recht van den Duitschen Panter betoogt, om zijn spie ren te rekken en zich tot den sprong gereed te maken en die in de keuze van het, naar Agadir gezonden schip deze symboliek vindt: de Panter blaft nooit, maar hij heeft klauwen en tanden! De Rhein. Westfal. Zeitung schrijft onder den titel „buigen of breken!" een uitdagend artikel. Wij hebben aldus het Rijnblad in d-en Balkan- crisis onze gepantserde vuist laten zien, en de veree- nigde staten Frankrijk, Rusland en Engeland hebben -het niet gewaagd aan het Duitsehe zwaard tegenstand te bieden; ons zwaard zou het des te scherper zijn, het zou des te zwaarder neervallen, wanneer het er op aankwam, voor Duitsche belangen te strijden! Wij zouden ook de combinatie van drie mogendhe den trotseeren want wij zouden, voordat we actief in Marokko optraden, met een dergelijke noodzakelijk heid rekening moeten houden maar Rusland en Engeland zullen zich nog wel eens bedenken, voordat ze zi.eh terwille van Erankrijk in een oorlog storten en voor de Eranschen zal er wel ni,ets anders overblijven, dan zich te schikken naar de rechtvaardige Duitsche wenschen! Het Duitsche volk heeft lang genoeg naai de Fransche uitdagingen gekeken; thans kan de leuze slechts zijn: buigen of breken. De ernstige Duitsche wil, voor het Duitsche rijk de plaats in de wereld te handhaven, welke het naar zijn grootte en sterkte, naar zijn kracht en zijn gezondheid toekomt zal ook óp het papier bestaat, hopen, komenbij een onderne mende buitenlandsche staatkunde onfeilbaar ten ach ter. Het hoofdstuk van de officieele troostwoorden over Marokko is thans gelukkig voorbij. Duitschland heeft met het oog op zijn toenemende bevolking ruimte noodig- om zich te kunnen bewegen en het kan daarop veel meer aanspraak maken, dan Frankrijk, dat in bevolking achteruitgaat en welks koloniaal be zit desondanks veel grooter is dan dat van Duitsch land. Door het tooneu van onze vlag voor Agadir is. de eerste stap gedaan, om een verziende politiek in te leiden en het moet aan de verantwoordelijke organen van het rijk worden overgelaten, welke verdere wegen ze'willen inslaan, om hun doel te bereiken. De steun der Duitsche openbare meening- is van de grootste waarde en het moge spoedig blijken, dat het Duitsche volk tenslotte nog andere idealen heeft, dan „goed koop inkoopen ên duur verkoopen." Wij willen en moeten ons door de wereld slaan, „politiek, nationaal, economisch," en wie we op dezen weg wangunstig of pochend tegenover ons vinden, zal en moet weten, dat Duitschland vastbesloten is, zich door niemand in do wielen te laten rijden Gelukkig belmoren artikelen, als waarvan we hier (-enige voorbeelden aanhaalden, zelfs in Duitschland tot de uitzonderingen en vinden ze in het buitenland weinig navolging en ook weinig commentaar. Men bc waart zijn kalmte en rust. Alleen de Engelsche Dai ly Telegraph schijnt zenuwachtig te zijn geworden Het blad vergelijkt Agadir met Kioutsjou en vreest dat Duitschland van de Marokkaanscbe haven een oorlogshaven zal maken, waar door de strategische waarde van Gibraltar zaf verminderen en Engelands belangen zelfs in Zuid-Amerika kunnen worden be-in vloed. Deze persstem is echter een wanklank in het couranten-koor. Als de diplomatieke besprekingen, die thans plaats li-ebben, even kalm worden gevoerd, zal zulk een Engelsche zenuwachtigheid evenmin van be teekenis zijn als de Duitsche overmoedigheid, welke hier en daar tot uiting komt. Trouwens er is alle reden om te veronderstellen dat de groote heeren het wel eens zullen worden zon der tot wapengeweld hun toevlucht te moeten nemen TWEEDE KAMER. Bij de opening van de vergadering gisteren zeide de voorzitter dat hij meende te handelen in den g-eest der Kamer door op den dag van het bezoek van den president der Fransche republiek uit te spreken, dat de Kamer dit bezoek zeer waardeert en er zijn erken telijkheid voor betuigt, (Applaus). Vervolgens werden- zonder debat of na korte dis cussie en stemming verschillende Wetsontwerpen aan genomen. De heer Schaper interpelleerde de minister van Justitie naar aanleiding van het optreden van den thans, als eens voor 40 jaar, aan de diplomatentafel of j óp het slagveld Frankrijk! dwingen zijn oneerlijke poli- j tiek op te geven, het met ons op een gezonden basis 1,1-schout te Rotterdam bij gelegenheid van de sta king der zeelieden. Spreker vroeg: lo. Is het den minister bekend, dat de waterschout te eens -te worden." Een dergelijke taal laat aan duidelijkheid niets te wenschen over. Ook de bekende al-duitsche generaal-majoor Iveim schrijft in den zelfden prikkelenden toon. In den aanvang was, zoo begint hij, de daad. Zij werd, wat Duitschland aangaat tob dusverre gemist. In het handelen en aanpakken, in het wagen ligt nu eenmaal het geheim van elk menschelijk succes. En eerst recht geldt dit van de politiek. Staatslieden, die alles van diplomatiseeren of van de zoogenaamde rechtvaardigheid, welke in de politiek slecht meestal den en der bekoorlijkste cavaliers van Frankrijk en Engtelaud gehouden. Gunsteling van twee koningen, schatrijk en alvermogend in een rijk, dat hij naar wil lekeur beroerde en naar zijn luimen weer tot rust bracht, had George Villiers, hertog van Buckingham, een dier fabelachtige levens, welke, gedurende eeu wen, de bewondering van het nageslacht gaande ma ken. Steunende op zijn kracht, van zijn macht verzekerd, wetende, dat de wet, waaronder anderen zich bogen, hem niet bereiken kon, ging hij steeds rechtstreeks op het do-el af, dat hij zich gesteld had, al was dit doel ook zóó ver verwijderd, zóó schitterend, dat het voor anderen reeds een dwaasheid zou zijn geweest, er slechts aan te denken. Op die wijze was het hem ge lukt meermalen de schooue en fiere Anna van Oos tenrijk -te naderen, en zich, door zijn schitterende hoe danigheden, door haar te doen beminnen. George de Villiers plaatste zich dan, zooals wij zei den, voor een spiegel, en gaf aan zijn fraai, blond hoofdhaar de golving weder, die de zwaarte van zijn hoed het hadden doen verliezen-; hij krulde zijn knevel op en, bet hart van blijdschap vervuld, gelukkig en trotsch liet oogenblik te zullen beleven, waarnaar hij zoolang had- gewenscht, glimlachte hij tot zichzelf van hoogmoed en hoop. In dit oogenblik werd een in h-et behangsel verbor gen deur geopend en een vrouw verscheen. Bucking ham ontwaarde deze verschijning in den spiegel; hij slaakte een kreet.... het was de koningin! Rotterdam zich beijvert om onderkruipers te werven iu de stacking van de zeelieden of althans de belangen van de partij der reeders begunstigt? 2e. Zoo ja, acht de minister deze handelwijze m overeenstemming met de taak en den plicht van een ambtenaar? 3e. Zoo neen, is de minister bereid1 maatregelen te nemen, opdat dit optreden van den waterschout en eventueel van zijn ambtgenooten een einde nemen? De voorzitter meende, dat de heer Schaper zijn interpellatie wat verder uitbreidt' dan waarvoor hem verlof werd verleend. De minister van Justitie, (de heer Regout) wonderenswaardige schoonheid, werden door de dich ters van dien tijd. als iets onovertrefbaars bezongen. Eindelijk, haar hoofdhaar, dat in haar eerst© jeugd blond was, en' nu kastanjebruin1 was geworden, om ringde in luchtige en zwaar gepoederde lokken op be vallige wijze haar gezicht, op hetwelk de strengste be diller niets zou hebben kunnen aanmerken, dan dat het met een weinig te veel blanketsel was bed-ekt, terwijl de nauwkeurigste beeldhouwer slechts eeu iets minder groven neus zou hebben verlangd. Buckingham bleef een1 oogenblik als verblind; nooit was hem Anna van Oostenrijk zóó schoon voorgeko men, te midden der bals, der feesten, der carrousels, dan nu zij voor hem verscheen, gekleed in een eenvou dig gewaad van wit -satijn, vergezeld door donna Este- fana, de eenige der vrouwen, wie de jaloezie des ko ning-s en de vervolgingen van Richelieu niet hadden verjaagd. Anna van Oostenrijk trad een paar schreden- voort; Buckingham wierp zich voor haar op de knieën, en voor dat de koningin zulks kon beletten, kuste hij den zoom van haar kleed. „Hertog, het is u reeds bekend-, dat ik het niet ben geweest, die aan u heeft doen schrijven?" „O, ja, mevrouw! Ja, Uwe Majesteit," antwoordde de hertog, „ik weet, dat ik een dwaas, een ijlhoofdige beu geweest, te gelooven, dat de sneeuw zich zou ver levendigen, en het marmer zich zou verwarmen; maar wanneer men bemint, vertrouwt men gemakkelijk op wederliefde; bovendien, ik heb niet alles door deze Anna van Oostenrijk was to-en zes- of zevenentwin- reis verloren; want ik zal.. tig jaar en bevond zich derhalve in' al den glans harer schoonheid. Haar tred geleek dien- eener godin; haar oogen, die 'n smaragdkleurigen gloed van zich wier pen, waren van een volkomen schoonheid en tevens vol zachtheid en majesteit. Haar mond was klein en ood, en hoewel haar onderlip, zo-oals die van al de vorsten uit het huis van Oostenrijk, een weinig voor de andere uitstak, was haar glimlach uiterst bevallig, maar wanneer afkeer dien vertrok, diep verachtend. Haar 1 niid- werd geroemd wegens de fluweelachtige zachtheid er van; hare handen en armen, van een be- „Ja," antwoordde Anna; „maar gij weet waarom en op welke wijze gij mij ziet, mylord1! Ik vertoon mij aan u omdat gij ongevoelig voor al mijn verdriet, halsstarrig in een stad zijt gebleven, waar gij in ge vaar zijt het leven te verliezen en gij mijn eer in de waagschaal stelt; ik vertoon mij aan u, om u te zeg gen, dat alles ons scheidt: de diepte der zee, de vijand schap der koninkrijken, de heiligheid der eeden! Het zou heiligschennis zijn, mylord tegen die beletselen te worstelen. Ik vertoon mij eindelijk aan u, om u te zeg gen dat wij elkaar niet mogen wederzien." beantwoordde den interpellant en betwistte dat do waterschout zijn hoedanigheid als bestuurslid van Ohristelijken Bond mislukte. Bij het aan boord mons teren is de waterschout in zijn recht. De aanmonste ring- van minderjarigen zal tegengegaan worden. De heer V erhey (U.-L.) verdedigde het optreden van den Rotterdamschen waterschout in het alge meen. De heer Schaper repliceerde dat het uitslui tend gaat over de houding van dien ambtenaar gedu rende de staking. Spr. trok zijn verwijt in van het aanmonsteren in het Christelijk Tehuis, doch hield vol, dat de waterschout in deze dagen niet op de ge wone wijze aanmonstert en partijdig is. De Minister dringe op onpartijdigheid aan. De minister dupliceerde en de heer S c li a- p e r tripliceerde over de bedoeling van de motie. De heer T roelstra (S. D. A. P.) wilde dat de niotie gewijzigd zal kunnen worden door den steller, aange zien bij aanneming van de aanhangige motie de wa terschout op den ingeslagen weg zou kunnen voort gaan. De heer Schaper wijzigde daarna zijn motie, die door den heer P a t ij n (U. L.) werd aangevallen en na een debat tusschen den heer Schaper en den mi nister verworpen werd. De voorzitter heropende ten 3 ure de vergadering. De griffier las de notulen der heden gehouden verga dering. De Kamer ging daarna tot nadere bijeenroepiug uiteen. DB TARIEEWET. De heeren R, L. A. Muller, brei-fabrikant te Gro ningen, W. Jansen, tricotfabrikant te Almelo; F. J. Schepers, tricot-fabrikant te Amsterdam, hebben zich inzak.» het ontwerp-Tariefwet tot de Tweede Kamer gewend met oen adres, waarin zij verzoeken, knoopen en garneersels, niet opgemaakt'voor verkoop in het klein, vrij te stellen van invoerrecht, althans dit. voerrecht niet hooger te doen zijn dan het thans Maande recht van 5 m- be- Mr. G. VAN T1ENIIOVEN. Bij Kon. besluit van 4 dezer is aan- mr. G. van Tienhoven, commissaris der Koningin in de provincie Noordholland, op zijn verzoek, met ingang van 1 Au gustus, op de meest eervolle wijze ontslag verleend uit zijne genoemde betrekking, met dankbetuiging voor de langdurige en gewichtige diensten door hem aan den lande bewezen. Gemengd nienwp, HET BEZOEK VAN PRESIDENT EAILLIèRES. Gistermorgen om tien 11111' reden 'te Amsterdam President Fallières en Prins Hendrik uit, 0111 een be zoek te brengen aan liet Rijksmuseum. Óp het Muse umplein wachtte het Fransche staatshoofd eene eigen aardige hulde. Daar waren namelijk een driehonderd- vijftigtal jongens en meisjes samengekomen, leerlin gen van de Waalsche „Ecoles du dimancbe liberates," onder leiding van ds. E. A. Giran, predikant der Waal sche Gereformeerde gemeente daar ter stede. Zoodra de eerste auto van den stoet over de brug voor het Museum verscheen, zetten de kinderen de Marseillaise in, waarvan zij drie coupletten zongen. Tegelijkertijd richtte een klein iu het wit gekleed meisje, dat een Vriendinnetje met een grooten ruiker naast zich had, schrijft de N. R. Cf., het- woord tot den President, die inmiddels met den Prins was uitgestegen, en nu eerbiedig' als een oud ridderlijk man, met den hoed in de hand voor liet- kleine ding stond. E11 dat zei toen- moedig, den President recht in de oogen kijkend een toespraakje in de Fransche taal, dat zij eindigde met deze woorden „Wilt, mijnheer de President aan de kinderen van Frankrijk meedeelen, dat er hier kleine Hollanders zijn, die veel van hen houden, en die van ganscher harte hun groote en roemrijke vaderland bewonderen. Uit naam van al mijn kleine makkertjes, verzoek ik, mijnheer de President, deze bloemen te willen aan- 1 I.. „Spreek, mevrouw, spreek, koningin!" zeide Buc- kinghem, „de zachtheid uwer stem bedekt de hardheid uwer woorden.... Gij spreekt van heiligschennis, maar heiligschennis bestaat alleen in de scheiding dei- harten, welke God voor elkander geschapen heeft." „Mylord, gij vergeet!" riep de koningin uit, „dat ik u nooit gezegd heb, dat ik u beminde." „Maar gij hebt mij ook niet gezegd, dat gij mij niet bemindet, en waarlijk, mij iets dergelijks te zeggen, zou, van den kant Uwer Majesteit, een zeer groote on dankbaarheid zijn. Want, zeg mij, waar een liefde te vinden, zooals de mijne; eene liefde, die verwijdering, wanhoop noch tijd hebben kunnen uitdooven, een lief de, die zich tevreden stelt met een verloren lint, een onkelen blik, een onbedacht woord.... Nu drie jaren geleden, mevrouw, zag ik u voor de eerste maal, en sedert drie jaren is het, dat ik u op die wijze bemin. Wilt gij, dat ik u zegge, hoe gij gekleed waart, toen ik u liet eerst zag-? Wilt gij, dat ik al de versierselen vau uw gewaad opsomme? O, ik zie u nog: Gij waart, volgens de Spaansche mode, op kussens gezeten en ge kleed in een groen satijnen kleed', met gouden en zil veren borduursels en wijde, op uw schoone, op uw zoo wonderschoone armen, opgestroopte mouwen; een nauwe halskraag omsloot uw hals en een klein mutsje met een reigerveer, en van dezelfde kleur als uw kleed, hadt gij op het hoofd. Luister! Wanneer ik de oogen sluit, aanschouw ik u, zooals gij toen waart, en die weer openende-, zie ik u, zooals gij thans voor mij staat, namelijk honderdmaal schooner!" „Wat dwaasheid!" fluisterde Anna van Oostenrijk, die echter niet verstoord was, dat hij zoolang haar beeltenis iu zijn hart bewaard had; „wat dwaasheid! een zoo nutteloozen hartstocht door dergelijke herinne- ing-en te voeden." ,Eu waarmede wilt gij dan, dat ik mijn leven slijte.? Mij blijven niets dan herinneringen over. Zij bevatten mijn geluk, mijn schat, mijn toekomst. Telkens, wan neer ik u zie, is het een diamant te meer, die ik in het juweelenkistje mijns harten sluit. Deze is de vier de dien gij laat ontvallen en dien ik opraap, want, ge durende drie jaren, mevrouw! heb ik u slechts vier malen mogen zien: den eersten keer, zooals ik u daar even zeide. De tweede maal bij mevrouw de Ohevreu- se, de derde maal in den tuin te Amiëns." (Wordt vervolgd). V

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 1