DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No.
157
Honderd en dertiende Jaargang.
1911.
DONDERDAG
6 JULI
Plaatselijke belastin gei»
Nationale Militie.
BINNENLAND.
De drie Musketiers*
Hoofdelijke Omslag.
Oproeping onderzoek verlofgangers.
S^E3ÜXXjXjX3'XbC>:I>J
ALKMAARSCHE COURANT.
BURGEMEESTEE en WETHOUDERS van ALK
MAAR brengen ter algemeene kennis, dat het primi
tief kohier van den hoofdelijken omslag, dienst 1911,
door den Gemeenteraad vastgesteld den 14en JUNI j.l.
en door Gedeputeerde Staten goedgekeurd den 28en
JUNI d. a. v., heden aan den Gemeente-ontvanger ter
invordering is uitgereikt en gedurende vijf maanden
ter secretarie in afschrift voor een ieder ter lezing is
nedergelegd.
Bezwaren tegen den aanslag kunnen op ongezegeld
papier worden ingediend binnen drie maanden na den
dag der uitreiking van de aanslagbiljetten.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
JAN DE WIT Dz„ Voorzitter, lo-Burg,
DONATH, Secretaris.
Alkmaar, 3 Juli 1911.
de, in het geval verkeert sub 2o. en 3o. van art. 12S
vermeld, wordt in werkelijken dienst geroepen en
daarin gedurende ten hoogste drie maanden gehouden.
De duur van dezen dienst wordt d'oor den Minister
van Oorlog bepaald.
Art. 133. De verlofganger der militie, die niet vol
doet aan eene oproeping voor den, werkelijken dienst,
wordt als deserteur behandeld.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
JAN DE WIT Dz., Voorzitter, lo. Burg.
DONATH, Secretaris.
Alkmaar, 4 Juli 1911.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR roepen bij deze op de verlofgangers van de mi
litie to land HENRI ARIE DONALD TUSSEN
BROEK, loteling der gemeente Alkmaar, van de lich
ting 1904, van het Te Regiment Infanterie, en WIL
LEM ANDRIES LEVERT, loteling der gemeente
Alkmaar, van de lichting 1904, van het korps Torpe-
<1 iston, voorkomende in het register van verlofgangers
Jpzer gemeente, om zich ter bijwoning van het onder
zoek bedoeld in art. 130 der Militiewet 1901, op
WOENSDAG "19 JULI a.s., des voormiddags ten 10
ure, te laten vinden ten huize van den Militie-Oom
missaris alhier (Prins Hendrikstraat No. 42), gekleed
in uniform en voorzien van al de door hen van het
korps medegebrachte kleeding- en uitrustingstukken,
benevens zakboekje en verlofpas.
Den verlofgangers wordt hierbij herinnerd aan de
navolgende bepalingen der Militiewet 1901:
Art. 117. Het Crimineel Wetboek en het reglement
van krijgstucht voor liet krijgsvolk te lande zijn op de
manschappen der militie te land, die zich onder de
wapenen bevinden, van toepassing-, en met opzicht tot
de verschillende gevallen van desertie, op al de bij de
militie te land ingelijfden.
De manschappen worden geacht onder de wapenen
te zijn
lo. zoo lang: zij zich bij hun korps bevinden;
2o. gedurende den tijd, dien het in art. 125 bedoeld
onderzoek duurt;
3o. in het algemeen, wanneer zij in uniform zijn
gekleed.
Art. 127. De verlofganger verschijnt, bij het onder;
zoek in uniform gekleed, en voorzien van de kleeding
en uitrustingstukken, hem bij zijn vertrek met verlof
medegegeven, van zijn zakboekje en van zijn verlofpas.
Art. 12S. Behoudens het bepaalde in art. 117 kan
een arrest van twee tot zes dagen, te ondergaan in de
naastbij gelegen provoost of het naastbij zijnde huis
van bewaring, door den Militie-Commissaris worden
opgelegd aan den verlofganger:
lo. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek
verschijnt
2o. die, daarbij verschenen zijnde, zonder geldige
reden niet voorzien is van de in het voorgaand artikel
vermelde voorwerpen;
3o. wiens kleeding- of uitrustingstukken, bij het on
derzoek niet in voldoenden staat worden bevonden;
4o. die kleeding- of uitrustingstukken aan een an
der behoorende, ais de zijne vertoont.
Art. 130. Onverminderd, de straf, in art. 128 ver
meld, is de verlofganger verplicht, op den daartoe
door den Militie-Commissaris te bepalen tijd en plaats
en op de in art. 129 voorgeschreven wijze, voor hem te
verschijnen om te worden onderzocht.
Art. 131. De verlofganger, die zich bij herhaling
.schuldig maakte aan het feit, sub 4o. van art. 128 be
doeld, of niet overeenkomstig art. 130 voor den Mili
tie-Commissaris verschijnt, of aldaar verschenen zijn-
y
naar
ALEXANDRE DUMAS.
40) -o—
Wij moeten bekennen, dat, hoe eenzaam ook, de her
tog niet de minste vrees ondervond; het meest uitko
mende in zijn karakter was zucht naar avonturen en
liefde voor het romaneske. Dapper, sto.utmoedig, on
dernemend, was 't niet voor de eerste maal dat hij zijn
leven in een omstandigheid van dezen aard waagde;
immers, hij had vernomen, dat die voorgewende bood
schap van Anna van Oostenrijk, waarop hij vertrouwd
had, en waarom hij naar Parijs was gekomen, een lok
nas was, en, in plaats van naar Engeland terug te
keeren, had hij van de omstandigheden, waarin men
hem geplaatst had, gebruik makende, der koningin
verklaard, dat hij niet vertrekken- zou zonder haar
eerst gezien te hebben. De koningin had aanvankelijk
stellig geweigerd, doch eindelijk vreesde zij, dat - de
opgewondenheid des hertogs hem tot de een of andere
dwaasheid zou brengen. Reeds was zij tot het besluit
gekomen hem te ontvangen en hem te smeekten dade
lijk weer te vertrekken, toen op denzelfden avond van
dat besluit juffrouw Bonacieux, die belast was gewor
den den hertog te halen en hem naar het Louvre te
geleiden, ontvoerd werd. Gedurende twee dagen wist
men volstrekt niet, wat van haar geworden was, zoo-
dat alles in denzelfden toestand bleef. Maar eenmaal
in vrijheid, eenmaal in verstandhouding met La Por
te, hadden de dingen hun loop hervat, en zij bracht
haar gevaarvolle onderneming ten einde, die, zonder
haar ontvoering, reeds drie dagen vroeger volvoerd
zo u zij nge wo rde n
Buckingham, nu alleen zijnde, plaatste zich voor
wn spiegel. Het musketiersgewaad stond hem voor
treffelijk. Op dat tijdstip was hij vijfendertig jaar
oud en werd met recht voor een der bevalligste edellie-
eeho
valt
ALKMAAR, 6 Juli.
De Vossische Zeitung verheugt zich erover dat
Duitschland op het oogenblik geen kwade internatio
nale pers heeft. Het blad had verwacht, dat het kei
zerrijk het doel van talrijke buitenlandsche journalis
tieke aanvallen zou zijn, maar tot zijn vreugde kan
het constateeren „dat er in het veelstemmige
slechts weinige hartstochtelijke tonen worden
boord."
Inderdaad, voor zoover dit uit persuittreksels
na te gaan, hebben de toonaangevende buitenlandsche
couranten zich over het geheel hoogst gematigd uitge
laten. Alleen is er een uitzondering gemaakt door
een deel der Duitsehe pers! Sommige Duitsche bladen
namen een schier uitdagende houding aan. Daar is
bijv. de Leipz. Neuest-Nachrichten, die het goede
recht van den Duitschen Panter betoogt, om zijn spie
ren te rekken en zich tot den sprong gereed te maken
en die in de keuze van het, naar Agadir gezonden
schip deze symboliek vindt: de Panter blaft nooit,
maar hij heeft klauwen en tanden!
De Rhein. Westfal. Zeitung schrijft onder den titel
„buigen of breken!" een uitdagend artikel.
Wij hebben aldus het Rijnblad in d-en Balkan-
crisis onze gepantserde vuist laten zien, en de veree-
nigde staten Frankrijk, Rusland en Engeland hebben
-het niet gewaagd aan het Duitsehe zwaard tegenstand
te bieden; ons zwaard zou het des te scherper zijn, het
zou des te zwaarder neervallen, wanneer het er op
aankwam, voor Duitsche belangen te strijden!
Wij zouden ook de combinatie van drie mogendhe
den trotseeren want wij zouden, voordat we actief
in Marokko optraden, met een dergelijke noodzakelijk
heid rekening moeten houden maar Rusland en
Engeland zullen zich nog wel eens bedenken, voordat
ze zi.eh terwille van Erankrijk in een oorlog storten en
voor de Eranschen zal er wel ni,ets anders overblijven,
dan zich te schikken naar de rechtvaardige Duitsche
wenschen! Het Duitsche volk heeft lang genoeg naai
de Fransche uitdagingen gekeken; thans kan de leuze
slechts zijn: buigen of breken. De ernstige Duitsche
wil, voor het Duitsche rijk de plaats in de wereld te
handhaven, welke het naar zijn grootte en sterkte,
naar zijn kracht en zijn gezondheid toekomt zal ook
óp het papier bestaat, hopen, komenbij een onderne
mende buitenlandsche staatkunde onfeilbaar ten ach
ter. Het hoofdstuk van de officieele troostwoorden
over Marokko is thans gelukkig voorbij. Duitschland
heeft met het oog op zijn toenemende bevolking
ruimte noodig- om zich te kunnen bewegen en het kan
daarop veel meer aanspraak maken, dan Frankrijk,
dat in bevolking achteruitgaat en welks koloniaal be
zit desondanks veel grooter is dan dat van Duitsch
land.
Door het tooneu van onze vlag voor Agadir is. de
eerste stap gedaan, om een verziende politiek in te
leiden en het moet aan de verantwoordelijke organen
van het rijk worden overgelaten, welke verdere wegen
ze'willen inslaan, om hun doel te bereiken. De steun
der Duitsche openbare meening- is van de grootste
waarde en het moge spoedig blijken, dat het Duitsche
volk tenslotte nog andere idealen heeft, dan „goed
koop inkoopen ên duur verkoopen." Wij willen en
moeten ons door de wereld slaan, „politiek, nationaal,
economisch," en wie we op dezen weg wangunstig of
pochend tegenover ons vinden, zal en moet weten,
dat Duitschland vastbesloten is, zich door niemand in
do wielen te laten rijden
Gelukkig belmoren artikelen, als waarvan we hier
(-enige voorbeelden aanhaalden, zelfs in Duitschland
tot de uitzonderingen en vinden ze in het buitenland
weinig navolging en ook weinig commentaar. Men bc
waart zijn kalmte en rust. Alleen de Engelsche Dai
ly Telegraph schijnt zenuwachtig te zijn geworden
Het blad vergelijkt Agadir met Kioutsjou en vreest
dat Duitschland van de Marokkaanscbe haven een
oorlogshaven zal maken, waar door de strategische
waarde van Gibraltar zaf verminderen en Engelands
belangen zelfs in Zuid-Amerika kunnen worden be-in
vloed. Deze persstem is echter een wanklank in het
couranten-koor. Als de diplomatieke besprekingen, die
thans plaats li-ebben, even kalm worden gevoerd, zal
zulk een Engelsche zenuwachtigheid evenmin van be
teekenis zijn als de Duitsche overmoedigheid, welke
hier en daar tot uiting komt.
Trouwens er is alle reden om te veronderstellen
dat de groote heeren het wel eens zullen worden zon
der tot wapengeweld hun toevlucht te moeten nemen
TWEEDE KAMER.
Bij de opening van de vergadering gisteren zeide
de voorzitter dat hij meende te handelen in den g-eest
der Kamer door op den dag van het bezoek van den
president der Fransche republiek uit te spreken, dat
de Kamer dit bezoek zeer waardeert en er zijn erken
telijkheid voor betuigt, (Applaus).
Vervolgens werden- zonder debat of na korte dis
cussie en stemming verschillende Wetsontwerpen aan
genomen.
De heer Schaper interpelleerde de minister van
Justitie naar aanleiding van het optreden van den
thans, als eens voor 40 jaar, aan de diplomatentafel of j
óp het slagveld Frankrijk! dwingen zijn oneerlijke poli- j
tiek op te geven, het met ons op een gezonden basis 1,1-schout te Rotterdam bij gelegenheid van de sta
king der zeelieden. Spreker vroeg:
lo. Is het den minister bekend, dat de waterschout te
eens -te worden."
Een dergelijke taal laat aan duidelijkheid niets te
wenschen over.
Ook de bekende al-duitsche generaal-majoor Iveim
schrijft in den zelfden prikkelenden toon.
In den aanvang was, zoo begint hij, de daad. Zij
werd, wat Duitschland aangaat tob dusverre gemist.
In het handelen en aanpakken, in het wagen ligt nu
eenmaal het geheim van elk menschelijk succes. En
eerst recht geldt dit van de politiek. Staatslieden,
die alles van diplomatiseeren of van de zoogenaamde
rechtvaardigheid, welke in de politiek slecht meestal
den en der bekoorlijkste cavaliers van Frankrijk en
Engtelaud gehouden. Gunsteling van twee koningen,
schatrijk en alvermogend in een rijk, dat hij naar wil
lekeur beroerde en naar zijn luimen weer tot rust
bracht, had George Villiers, hertog van Buckingham,
een dier fabelachtige levens, welke, gedurende eeu
wen, de bewondering van het nageslacht gaande ma
ken.
Steunende op zijn kracht, van zijn macht verzekerd,
wetende, dat de wet, waaronder anderen zich bogen,
hem niet bereiken kon, ging hij steeds rechtstreeks op
het do-el af, dat hij zich gesteld had, al was dit doel
ook zóó ver verwijderd, zóó schitterend, dat het voor
anderen reeds een dwaasheid zou zijn geweest, er
slechts aan te denken. Op die wijze was het hem ge
lukt meermalen de schooue en fiere Anna van Oos
tenrijk -te naderen, en zich, door zijn schitterende hoe
danigheden, door haar te doen beminnen.
George de Villiers plaatste zich dan, zooals wij zei
den, voor een spiegel, en gaf aan zijn fraai, blond
hoofdhaar de golving weder, die de zwaarte van zijn
hoed het hadden doen verliezen-; hij krulde zijn knevel
op en, bet hart van blijdschap vervuld, gelukkig en
trotsch liet oogenblik te zullen beleven, waarnaar hij
zoolang had- gewenscht, glimlachte hij tot zichzelf van
hoogmoed en hoop.
In dit oogenblik werd een in h-et behangsel verbor
gen deur geopend en een vrouw verscheen. Bucking
ham ontwaarde deze verschijning in den spiegel; hij
slaakte een kreet.... het was de koningin!
Rotterdam zich beijvert om onderkruipers te werven
iu de stacking van de zeelieden of althans de belangen
van de partij der reeders begunstigt?
2e. Zoo ja, acht de minister deze handelwijze m
overeenstemming met de taak en den plicht van een
ambtenaar?
3e. Zoo neen, is de minister bereid1 maatregelen te
nemen, opdat dit optreden van den waterschout en
eventueel van zijn ambtgenooten een einde nemen?
De voorzitter meende, dat de heer Schaper
zijn interpellatie wat verder uitbreidt' dan waarvoor
hem verlof werd verleend.
De minister van Justitie, (de heer Regout)
wonderenswaardige schoonheid, werden door de dich
ters van dien tijd. als iets onovertrefbaars bezongen.
Eindelijk, haar hoofdhaar, dat in haar eerst© jeugd
blond was, en' nu kastanjebruin1 was geworden, om
ringde in luchtige en zwaar gepoederde lokken op be
vallige wijze haar gezicht, op hetwelk de strengste be
diller niets zou hebben kunnen aanmerken, dan dat het
met een weinig te veel blanketsel was bed-ekt, terwijl
de nauwkeurigste beeldhouwer slechts eeu iets minder
groven neus zou hebben verlangd.
Buckingham bleef een1 oogenblik als verblind; nooit
was hem Anna van Oostenrijk zóó schoon voorgeko
men, te midden der bals, der feesten, der carrousels,
dan nu zij voor hem verscheen, gekleed in een eenvou
dig gewaad van wit -satijn, vergezeld door donna Este-
fana, de eenige der vrouwen, wie de jaloezie des ko
ning-s en de vervolgingen van Richelieu niet hadden
verjaagd.
Anna van Oostenrijk trad een paar schreden- voort;
Buckingham wierp zich voor haar op de knieën, en
voor dat de koningin zulks kon beletten, kuste hij den
zoom van haar kleed.
„Hertog, het is u reeds bekend-, dat ik het niet ben
geweest, die aan u heeft doen schrijven?"
„O, ja, mevrouw! Ja, Uwe Majesteit," antwoordde
de hertog, „ik weet, dat ik een dwaas, een ijlhoofdige
beu geweest, te gelooven, dat de sneeuw zich zou ver
levendigen, en het marmer zich zou verwarmen; maar
wanneer men bemint, vertrouwt men gemakkelijk op
wederliefde; bovendien, ik heb niet alles door deze
Anna van Oostenrijk was to-en zes- of zevenentwin- reis verloren; want ik zal..
tig jaar en bevond zich derhalve in' al den glans harer
schoonheid. Haar tred geleek dien- eener godin; haar
oogen, die 'n smaragdkleurigen gloed van zich wier
pen, waren van een volkomen schoonheid en tevens
vol zachtheid en majesteit. Haar mond was klein en
ood, en hoewel haar onderlip, zo-oals die van al de
vorsten uit het huis van Oostenrijk, een weinig voor
de andere uitstak, was haar glimlach uiterst bevallig,
maar wanneer afkeer dien vertrok, diep verachtend.
Haar 1 niid- werd geroemd wegens de fluweelachtige
zachtheid er van; hare handen en armen, van een be-
„Ja," antwoordde Anna; „maar gij weet waarom en
op welke wijze gij mij ziet, mylord1! Ik vertoon mij
aan u omdat gij ongevoelig voor al mijn verdriet,
halsstarrig in een stad zijt gebleven, waar gij in ge
vaar zijt het leven te verliezen en gij mijn eer in de
waagschaal stelt; ik vertoon mij aan u, om u te zeg
gen, dat alles ons scheidt: de diepte der zee, de vijand
schap der koninkrijken, de heiligheid der eeden! Het
zou heiligschennis zijn, mylord tegen die beletselen te
worstelen. Ik vertoon mij eindelijk aan u, om u te zeg
gen dat wij elkaar niet mogen wederzien."
beantwoordde den interpellant en betwistte dat do
waterschout zijn hoedanigheid als bestuurslid van
Ohristelijken Bond mislukte. Bij het aan boord mons
teren is de waterschout in zijn recht. De aanmonste
ring- van minderjarigen zal tegengegaan worden.
De heer V erhey (U.-L.) verdedigde het optreden
van den Rotterdamschen waterschout in het alge
meen.
De heer Schaper repliceerde dat het uitslui
tend gaat over de houding van dien ambtenaar gedu
rende de staking. Spr. trok zijn verwijt in van het
aanmonsteren in het Christelijk Tehuis, doch hield
vol, dat de waterschout in deze dagen niet op de ge
wone wijze aanmonstert en partijdig is. De Minister
dringe op onpartijdigheid aan.
De minister dupliceerde en de heer S c li a-
p e r tripliceerde over de bedoeling van de motie. De
heer T roelstra (S. D. A. P.) wilde dat de niotie
gewijzigd zal kunnen worden door den steller, aange
zien bij aanneming van de aanhangige motie de wa
terschout op den ingeslagen weg zou kunnen voort
gaan.
De heer Schaper wijzigde daarna zijn motie,
die door den heer P a t ij n (U. L.) werd aangevallen
en na een debat tusschen den heer Schaper en den mi
nister verworpen werd.
De voorzitter heropende ten 3 ure de vergadering.
De griffier las de notulen der heden gehouden verga
dering.
De Kamer ging daarna tot nadere bijeenroepiug
uiteen.
DB TARIEEWET.
De heeren R, L. A. Muller, brei-fabrikant te Gro
ningen, W. Jansen, tricotfabrikant te Almelo; F. J.
Schepers, tricot-fabrikant te Amsterdam, hebben zich
inzak.» het ontwerp-Tariefwet tot de Tweede Kamer
gewend met oen adres, waarin zij verzoeken, knoopen
en garneersels, niet opgemaakt'voor verkoop in het
klein, vrij te stellen van invoerrecht, althans dit.
voerrecht niet hooger te doen zijn dan het thans
Maande recht van 5
m-
be-
Mr. G. VAN T1ENIIOVEN.
Bij Kon. besluit van 4 dezer is aan- mr. G. van
Tienhoven, commissaris der Koningin in de provincie
Noordholland, op zijn verzoek, met ingang van 1 Au
gustus, op de meest eervolle wijze ontslag verleend uit
zijne genoemde betrekking, met dankbetuiging voor de
langdurige en gewichtige diensten door hem aan den
lande bewezen.
Gemengd nienwp,
HET BEZOEK VAN PRESIDENT EAILLIèRES.
Gistermorgen om tien 11111' reden 'te Amsterdam
President Fallières en Prins Hendrik uit, 0111 een be
zoek te brengen aan liet Rijksmuseum. Óp het Muse
umplein wachtte het Fransche staatshoofd eene eigen
aardige hulde. Daar waren namelijk een driehonderd-
vijftigtal jongens en meisjes samengekomen, leerlin
gen van de Waalsche „Ecoles du dimancbe liberates,"
onder leiding van ds. E. A. Giran, predikant der Waal
sche Gereformeerde gemeente daar ter stede. Zoodra
de eerste auto van den stoet over de brug voor het
Museum verscheen, zetten de kinderen de Marseillaise
in, waarvan zij drie coupletten zongen. Tegelijkertijd
richtte een klein iu het wit gekleed meisje, dat een
Vriendinnetje met een grooten ruiker naast zich had,
schrijft de N. R. Cf., het- woord tot den President,
die inmiddels met den Prins was uitgestegen, en nu
eerbiedig' als een oud ridderlijk man, met den hoed in
de hand voor liet- kleine ding stond. E11 dat zei toen-
moedig, den President recht in de oogen kijkend een
toespraakje in de Fransche taal, dat zij eindigde met
deze woorden
„Wilt, mijnheer de President aan de kinderen van
Frankrijk meedeelen, dat er hier kleine Hollanders
zijn, die veel van hen houden, en die van ganscher
harte hun groote en roemrijke vaderland bewonderen.
Uit naam van al mijn kleine makkertjes, verzoek
ik, mijnheer de President, deze bloemen te willen aan-
1 I..
„Spreek, mevrouw, spreek, koningin!" zeide Buc-
kinghem, „de zachtheid uwer stem bedekt de hardheid
uwer woorden.... Gij spreekt van heiligschennis,
maar heiligschennis bestaat alleen in de scheiding dei-
harten, welke God voor elkander geschapen heeft."
„Mylord, gij vergeet!" riep de koningin uit, „dat ik
u nooit gezegd heb, dat ik u beminde."
„Maar gij hebt mij ook niet gezegd, dat gij mij niet
bemindet, en waarlijk, mij iets dergelijks te zeggen,
zou, van den kant Uwer Majesteit, een zeer groote on
dankbaarheid zijn. Want, zeg mij, waar een liefde te
vinden, zooals de mijne; eene liefde, die verwijdering,
wanhoop noch tijd hebben kunnen uitdooven, een lief
de, die zich tevreden stelt met een verloren lint, een
onkelen blik, een onbedacht woord.... Nu drie jaren
geleden, mevrouw, zag ik u voor de eerste maal, en
sedert drie jaren is het, dat ik u op die wijze bemin.
Wilt gij, dat ik u zegge, hoe gij gekleed waart, toen ik
u liet eerst zag-? Wilt gij, dat ik al de versierselen vau
uw gewaad opsomme? O, ik zie u nog: Gij waart,
volgens de Spaansche mode, op kussens gezeten en ge
kleed in een groen satijnen kleed', met gouden en zil
veren borduursels en wijde, op uw schoone, op uw zoo
wonderschoone armen, opgestroopte mouwen; een
nauwe halskraag omsloot uw hals en een klein mutsje
met een reigerveer, en van dezelfde kleur als uw
kleed, hadt gij op het hoofd. Luister! Wanneer ik de
oogen sluit, aanschouw ik u, zooals gij toen waart, en
die weer openende-, zie ik u, zooals gij thans voor mij
staat, namelijk honderdmaal schooner!"
„Wat dwaasheid!" fluisterde Anna van Oostenrijk,
die echter niet verstoord was, dat hij zoolang haar
beeltenis iu zijn hart bewaard had; „wat dwaasheid!
een zoo nutteloozen hartstocht door dergelijke herinne-
ing-en te voeden."
,Eu waarmede wilt gij dan, dat ik mijn leven slijte.?
Mij blijven niets dan herinneringen over. Zij bevatten
mijn geluk, mijn schat, mijn toekomst. Telkens, wan
neer ik u zie, is het een diamant te meer, die ik in
het juweelenkistje mijns harten sluit. Deze is de vier
de dien gij laat ontvallen en dien ik opraap, want, ge
durende drie jaren, mevrouw! heb ik u slechts vier
malen mogen zien: den eersten keer, zooals ik u daar
even zeide. De tweede maal bij mevrouw de Ohevreu-
se, de derde maal in den tuin te Amiëns."
(Wordt vervolgd).
V