DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. 161. Honderd en dertiende f&argang® 1911 DINSDAG li JULI Verkiezing Gemeenteraad. BINNENLAND. No. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. De drie Musketier». Telefoonnummer 3. FEUIILiXjETON ALKMAARSCHE COURANT a ov HAV'g BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR Gelet op art. 9 der Gemeentewet Brengen ter algemeene kennis, dat de verkieziug van een lid van den Gemeenteraad in het 3e kiesdistrict, ter vervulling der vacature, ont staan door het bedanken als zoodanig van den lieer M. UITENBOSCH zal plaats hebben op Dinsdag 25 Juli a.s., en dat de stemming en herstem ming zoo noodig zijn bepaald op Dinsdagen 1 en 8 Augustus a.s. De tot invulling bestemde formulieren voor de op gaven van candidaten zijn kost* loos ter Secretarie der gemeente verkrijgbaar. Alkmaar, Juli 1911. Burgemeester en Wethouders voornoemd, JAN DE WIT Dz Voorzitter 10. B. DONATHSecretaris. ALKMAAR, 11 Juli. De bekwame hoofdredacteur van het Berliner Tage- blatt, die aan Noordwijks strand verpoozing zoekt, schreef van uit deze badplaats een rustig artikel over „Tnnger en Agadir." De heer Wolff behoort tot de journalisten, die over Marokko met het meeste gezag kunnen schrijven, omdat ze niet slechts uitnemend ge ïnformeerd zijn, maar van den beginne af de ont wikkeling der kwestie hebben meegemaakt en boven dien aan scherpzinnigheid een ruimen blik paren. Toen hij nog correspondent te Parijs was, heeft de heer Wolff de kwestie zien ontstaan, en sinds zijn hoofdredacteurschap te Berlijn heeft hij haar groei gevolgd. Niet zoo heel vaak schreef hij over de kwes tie, maar als hij het deed, was het interessant. Zoo ook nu. De reis naar Agadir, zegt hij, schijnt als een beg-in alleszins veel te beloven, maar voor men jubelt, moet men toch eerst weten, hoe de reis zal worden voortge zet: „Een ding is duidelijk: de Fransehe politici hebben gedurende de laatste maanden eenige geweldige dom heden begaan, en het ergste was, dat zij dit deden met het gezicht van looze menschen. Frankrijk had, vooral sedert het verdrag van 1909, in Marokko een ideaal gunstige situatie, en wanneer het dus nie-t overhaastte en langzaam met zoogenaamde cultuur- middelen het binnenland indrong, dan vielen het van zelf de vruchten in den schoot. Maar inplaats van voorwaarts te gaan met geduldigen pas en met pad vinders-wijsheid, volgde het de roepstem van lawaai makende kwakzalvers, al te sluwe diplomatieke strate gen, en ook van zekere personen, die het wenschelijk vonden, dat de aandacht werd afgeleid van een andere, slecht op touw gezette koloniale affaire. De waarschu wingen van de kalme ,,Dbats"-menschen, van den kal- men Hanotaux, en andere deskundigen, werden in den wind geslagen. De op avonturen beluste pers, die j sedert Agadir den boventoon voert en alle verbetering j in de Fransch-Duitsche verhouding tracht te verhinde ren, ging zich ook thans weer te buiten aan onbehoor- naar ALEXANDRE DUMAS. 44) „Maar,' riep op zijn beurt Bonacieux uit, „ik zeg u, mijnheer de commissaris, d/t er geen oogenblik te twijfelen valt. De heer d'Artagnan heeft van mij ka mers gehuurd en bijgevolg, hoewel hij met den huur niet betaalt en juist om die reden, dien ik hem wel te kennen. De heer d'Artag-nan is een jongeling van nauwelijks negentien of twintig jaar en deze heer is tenminste dertig. De heer d'Artagnan dient bij de gardes van den heer des Essarts en mijnheer behoort tot .de kompagnie musketiers van den heer de Tréville; bezie de uniform maar eens, mijnheer de commissaris, bezie ze maar eens!" „Dat is waar,' mompelde de commissaris, „dat is voor den drommel waar." In dat oogenblik werd de deur haastig geopend en een boodschapper, door een der sleuteldragers der Bas tille binnengeleid1, stelde den commissaris een brief ter hand. „O, die rampzalige," riep de commissaris uit. „Hoe? Wat zegt gij? Van wien spreekt gij ii O- O u ""J I' IV. u OJJ1C hoop niet, dat het mijn vrouw betreft?" „Het is juist over haar. Nu, uw zaken staan goed dat verzeker ik u!" „Maar, riep de winkelier uit, buiten zichzelf ge nacht, „doe ^rnij het genoegen en zeg mij eens mijn heer, hoe mijn zaak kan verergeren, door hetgeen mijn vrouw uitvoert, terwijl ik in de gevangenis ben?" „Omdat, hetgeen zij bedrijft, het gevolg is van een plan, een helsch plain, dat tusschen u en haar is ont worpen „Ik zweer u, mijnheer de Commissaris, dat gij u lijke uitvallen, en stekelige ironie en deze perscampag ne was voor een onderneming, waarbij men op de toe stemming van den buurman speculeert, geen passende begeleiding. Tegenover zoo'n taal en tegenover zoo'n spel, waarbij getracht werd ons zoetjes om den tuin te leiden, en die dus slechter was dan openlijke inloya- liteit, moest werkelijk iets gebeuren en juist zij, die eerlijke sympathie koesteren voor liet Fransehe volk, zagen de noodzakelijkheid hiervan in. Een resultaat van de Marokko-affaire, dat leek op een listige over- c troeving van Duitschland, werd een ernstig gevaar voor den vrede ^n 4e belangen van de beide volke ren en daarom moest een oplossing gevonden worden, die elk het zijne, of liever het niet-zijne geeft. Zoo'n oplossing' van de Marokko-affaire echter is, waar Duitschland den Franschen hun in twee verdragen er kend politiek voorrecht in Marokko niet bestrijden kan, alleen dan denkbaar, wanneer men de geheele Marokkaanse he kwestie definitief.regelt en voor de volle politieke bewegingsvrijheid, welke men Frankrijk toestaat, de toekomende en behoorlijke schadeloosstellingen bedingt. In één woord: Eindelijk moet die groote, nuchtere en werkelijke overeenkomst gesloten worden, die Engeland met Frankrijk 7 jaren geleden tot stand gebracht heeft, en die men in Duitschland reeds vóór de „entente cordiale" en daar na vóór Algeciras had kunnen hebben, doch waarvoor men de gelegenheid steeds ongebruikt laat voorbij gaan. Het is heugelijk te zien, hoeveel aanhangers hét denkbeeld eener dergelijke regeling thans plotseling telt en hoe dit denkbeeld zich langzamerhand ook meester maakt van de meest aarzelenden. In alle ar tikelen en.alle interviews duikt het woord „schadeloos stellingen" geregeld op en met uitzondering van eeni ge alduitsche kringetjes, waarin men Marokko met huid en haar verslindt ziet de heele wereld in, dat er geen anderen uitweg is. De Agadir-zending heeft vele hindernissen, welke de lang geëischte bespreking belemmerde, snel opgeruimd. Als men desondanks het applaus beter nog wat uit stelt en het zwaaien met zakdoeken voorloopig nog aan al te geestd'riftigen overlaat, dan geschiedt dat, omdat de herinnering- aan vroegere gebeurtenissen nog levendig is. Ook de Tangen-eis- van den Keizer was na de aankondiging der „Entente cordiale" op zich zelf goed bedacht, want obk zij gaf ons een voor de onderhandelingen zeer geschikte positie en het malheur kwam eerst later, toen men inplaats van met practische eisehen met een juridisch in elkaar gezet conferentie-program kwam en door een duister uit eenrafelen, door een opeenhoopen van onduidelijke toespelingen en door een blind miskennen van de I ransche psychologie en van de internationale situa tie een patriottische ontwaking in Frankrijk en een anti-d'uitsche beweging in alle staten in het leven riep. aar de Duitsche regeering' schadeloosstellin gen wenscht te krijgen, of in Marokko wat bijzon ders, ook wegens de Engel-sche vrees, vermoedelijk moeielijk zou zijn aan de grens van Kameroen of op een ander punt der wereld, zal ze, naar te hopen is den betrokkenen met verstandige en ook „Bismarcki aansche" openlijkheid mededeelen en het treft heel ge lukkig, dat Engeland, dat na Tanger de fout der Duitsche politiek tot een verscherping der tegenstel lingen gebruikt heeft, thans eerder de rol van bemid delaar zal spelen. De Marokko-aang'elegenheid moet zoo geregeld wor den, dat ook uit haar een betere, kalmere verhouding tusschen Duitschland en Frankrijk ontstaat en da noch het Duitsche, noch het Fransehe chauvinisme zich verder op dit terrein kan doen gelden. Dat zal gelukken, wanneer men in Duitschland en in Frank rijk zonder dubbelzinnig verstoppertjespelen en met kalm zakelijk overwegen van het bereikbare en van het noodzakelijke te werk gaat. En wanneer, om het kort te zeggen, het Agadirschip niet weer in den koers van het Tangerschip geraakt. PRINS HENDRIK. Prins Hendrik bracht Zaterdag per auto een bezoek aan het landgoed Hoenderloo, van den heer Kröller, daarbij vergezeld van den opperhoutvester, den heer Tutein Nolthenius en onzen consul te Keulen, den heer Scheibier. Zondagavond is de Prins met zijn adjudant jhr. Van Suehtelen voor vier dagen naar Mecklenburg vertrok ken. PRESIDENT FALLlèRES OP DE NEDERLAND- SCIIE AFDEELING IN ROUBAIX. President Fallières bezocht Zondag de tentoonstel ling- te Roubaix en vertoefde langen tijd in het pavil joen van de Nederlandsche afdeeling. De president werd ontvangen door den Nederlandschen consul, wien hij nieuws uit Nederland meedeelde, waarbij de presi dent gewaagde van de onvergttelijke ontvangst, hem in Holland te beurt gevallen. TARIEEWET. Alle afdeelingen der Tweede Kamer zijn gereed ge komen met het onderzoek van de tariefwet. schromelijk bedriegt dat ik volstrekt niets weet, van hetgeen mijn vrouw voornemens was te doen; dat ik volstrekt onbekend ben met hetgeen zij heeft gedaan, en dat, indien zij dwaasheden "heeft begaan, ik haar verloochen, ik haar ontken, ik haar vervloek!" „Iloe is het," vroeg Athos den commissaris, „als gij mij hier niet meer noodig hebt, zendt mij dan naar el ders; want die meester Bonacieux is vrij vervelend." „Brengt de gevangenen weder in hun cachotten, zeide decommissaris, gelijktijdig op Athos en Bona cieux wijzend, „en dat men hen strenger dan ooit be- wake." „Intusschen," zeide Athos met zijn gewone bedaard heid', indien gij met den heer d'Artagnan iets uitstaan de hebt, zie ik niet waarvoor ik in zijn plaats moet treden." „Doe wat ik beveelriep de commissaris, ,,en de volstrekte geheimhouding. Verstaat gij Athos volgde zijn bewakers en haalde de schouders op, terwijl de heer Bonacieux een jeremiade aanhief, in staat het hart vain een tijger te vermurwen. Men bracht den winkelier in hetzelfde cachot, waarin hij den nacht had doorgebracht.-,en hij bleef er den gehee- len dag. Geheel dien dag schreide Bonacieux van angst, daar hij volstrekt geen krijgsman was, hetgeen hij ons zelf heeft gezegd. Des avonds tegen negen uur, op het oogenblik, dat hij zich ter ruste wilde leggen, hoorde hij voetstappen in de gang. Die voetstappen naderden zijn cachot; zijn deur werd geopend en" wachten traden binnen. „Volg mij", zeide een deurwaarder, die achter de. wachten binnenkwam. „U volgen?" riep Bonacieux, „en op dit uur? En waarheen, mijn hemel!" „Waar wij bevolen zijn, u te geleiden." „Maar dat antwoord beteekent niets." „Dat is echter het eeriige, dat wij u kunnen geven." „Ach, mijn hemel, mijn hemel", mompelde de arme winkelier, „thans ben ik verloren." En hij volgde werktuigelijk en zonder tegenstand te bieden de wachten, die hem kwamen halen. Hij betrad aezelfde gang, die. hij reeds was doorgegaan, ging ONTWERP-VOGELWET EN TOETREDING TOÏ HET PARIJSCHE VERDRAG TER BESCHER MING VAN VOOR DEN LANDBOUW NUTTIGE VOGELS. Blijkens de memorie van toelichting bij het ont werp-ogelwet is dit opgebouwd op dezen dubbelen grondslag: algemeene vogelbescherming en toetreding- van Nederland, tot de Conventie van Parijs. (Bijl. Iland. Tweede Kamer '10/11 no. 249 bl. 5 kol. 2). Ook de Kamer acht zoodanige toetreding vrij algemeen ge- v. enscht. liet bevreemdt, dat waar dit zoo is noch de regeering noch de Kamer heeft voorgesteld een artikel in de wet te brengen, waardoor thans dadelijk de alge meen gewenschte toetreding mogelijk zou zijn ge maakt, zonder dat daarvoor later een nieuw wetje be- no-eft gevoteerd te worden. Het wetsontwerp nopens het voorbehoud der bevoegdheid tot toetreding tot. de z.g. Berner Conventie had hier als voorbeeld kunnen dienen. De bedoelde bepaling had waarschijnlijk in het ontwerp-vogelwet niet ontbroken, als de M. v. T. ook door den minister van buitenlandsche zaken ware eerst een binnenplaats over, vervolgens een tweede ge bouw binnen; eindelijk vond hij op het ingangsplein een rijtuig, omringd door vier gardes te paard. Men liet hem in het rijtuig stappen, de deurwaarder zette zich naast hem; men deed het portier op slot, en bei den bevonden zich in een voortrollende gevangenis. Het rijtuig zette zich in beweging-, maar zoo lang zaam, alsof h-et een lijkkoets ware. Door de traliën zag de gevangene de huizen en de straat; dat was al les; maar als een echt Parijzen-aar herkende Bonaci eux de straten aan de palen, de uithangborden en de lantaarns. Op het oogenblik dat hij St. Paul bereikte,, waar de gevonnisden der Bastille ter dood gebracht werden, meende hij in onmacht te zullen vallen. Hij verbeeldde zich, dat het rijtuig daar zou stilhouden. Het rijtuig- vervolgde zijn weg. Wat verder overviel hem wederom een hevige angst, het was toen hij het kerkhof van St. Jan voorbijkwam, waar de staatsmis- dadigers begraven werd en. Een enkele omstandigheid stelde hem eenigszins gerust; het was, dat men hun, alvorens hen te begraven, het hoofd afhieuw, en dat zijn hoofd nog op zijn schouders zat. Maar toen hij bemerkte, dat het rijtuig den weg naar het plein de Grève insloeg en hij de spitse daken van het stadhuis bespeurde, begon hij zulke erbarme lijke kreten uit te galmen, dat de deurwaarder hem dreigde den mond te stoppen, indien hij Voortging, hem op die wijze het oorvlies te verscheuren. Deze bedreiging stelde Bonacieux opnieuw een wei nig- gerust; indien men hem op het plein de Grève had willen ter dood brengen, was het niet meer de moeite waard hem een bal in den mond te stoppen, daar men bijna op het gerechtsplein gekomen was. Inderdaad, het rijtuig reed het akelige plein over, zonder op te houden. Nu bleef er nog slechts de Ciroix du trahois te vreezen over, én juist sloeg het rij tuig dien weg in. Er was nu geen twijfel meer; de plaats Croix du trahois diende tot gerechtsplaats vooor de minste klasse van misdadigers; Bonacieux had zichzelf ge- leid, door zich St. Paul of het plein, de Grève waardig te achten. Het wa» aan de Croix du trahois, dat zijn onderg-eteekend geworden, in welk geval ook buiten eenige kwestie in Bijlage II der M. v. T. niet altijd van „overeenkomst," doch van het go-ed-grondwettelij- ke „verdrag" ware ges-rpoken worden! (N. R. Ct.) Gemengd nieuws. DE BRAND TE ZAANDAM. Over den noodlottigen brand te Zaandam wordt nog het volgende gemeld: Tien minuten voor twee gisternacht werden de be woners van den Dam te Zaandam plotseling uit. hun slaap opgeschrikt door een hevig angstgillen-. De eersten die naar buiten snelden- bemerkten tot hunne ontzetting dat uit het volkskoffiehuis van P. Hey de vlammen uit het dak sloegen. Het geheele dak vertoonde reeds een ontzaglijke vuurhaard waaruit de vlammen1 hoog oplaaiden. Zulk een vuurzee was niet te overmeesteren. Oogenblikkelijk werd alarm gemaakt, doch voordal de bluschmiddelen hulp konden bieden, overkwam den toeschouwers een nieuwe grootere ontzetting. De beide zoons van Hey, Jan (19 jaar oud) en Dirk (17 jaar oud)' kwamen van achter den Dam jamme rend en gillend aanloopen. Zij waren het eerst ontwaakt en hadden ijlings hun ne ouders gewekt. De vlammen hadden reeds om zich heen gegrepen, zoodat handelend optreden dringend noodig- was. Zij slaagden er in het dak van hun per ceel te bereiken en vandaar te klimmen op het belen dende, hooger gelegen, perceel, van het filiaal van dè broodfabriek „De Ruyter," van de firma Verka.de Co. De vader was hen gevolgd. En Jan Heij reikte hem van 't dak van het filiaal af de handen. Reeds trok hij hem omhoog, bijna, zou het gelukt zijn.... toen hij genoodzaakt was zijn vader los te laten. De arme man stond in braind, zegt de Te 1., de vlammen deelden zich mede aan zijn redder, speelden ook om den heldhaftigen zoon.En door pijn en schrik als verlamd, liet de arme jongen los, zijn vader verdween in den vuurgloed onder hem. Hier baat te geen hulp meer, hier stuitten zelfs de groot.sche da den van heroïsme op onoverkomelijke hinderpalen. Het alles verterende monster, het vuur, had een slachtof fer meer. Doch Dirk en J an Heij wisten zich te red den, brachten zich buiten het bereik van den vuur gloed. En daar binnen, waar de vuurtongen lekten en naar alle kanten uitbraken, wa.ar lioog- de vlammen de lucht in sloegen, lagen verstikt en verkoold hun vader, huu moeder, hun drie kleine broertjes^ eu 't vierjarig- zusje Wij hebben den armen jongen even gezien, met brandwonden aan hoofd en handen, in deerniswekken- den toestand, gebroken naar lichaam en geest door het afschuwwekkende drama van den afgeloopeu nacht. Of men al iets gevonden had, de lijken van zijn familie? vroeg hij. Doch men verzweeg hem liever het verschrikkelijke. Waarheid was, dat men slechts eenige verkoolde overblijfselen, van wat eens mensche- ijke lichaamsdeelen waren, had' gevonden. Van wie deze waren, men wist het niet. Het griezelige zoeken op de puinen werd voortgezet. Voorzichtig aan roer de men in de rookende, groezelige massa, nu en dan stuitend op iets, wat wellicht tot de overblijfselen der slachtoffers behoorde. Daar vond men een stuk van een bedje; voorzichtig werden de puinen verwijderd, en daar haalde men te voorschijn, iets, wat vermoede lijk een kinderlijkje Was, een- afschuwelijke, zwart-ver- koolde vormelooze massa De omgekomen kinderen- zijn Grietje van 13 jaar, tocht en zijn lot- een einde zouden nemen. Hoewel hij dat noodlottige kruis nog niet ontwaarde, voelde hij het om zoo te zeggen hem tegemoet komen. Niet meer dan een twintigtal schreden er van ver wijderd, hoorde hij een groot rumoer en het rijtuig bleef staan. Dat was meer dan de arme Bonacieux kon door staan, reeds verplet door de elkander opvolgend® schokken, die hij ondervonden had; hij slaakte een flauw gekerm, alsof het de laatste snik eens sterven den ware geweest, en viel in onmacht. *XIV. DE HUISHOUDING DER MUSKETIERS. Dat rumoer werd veroorzaakt, niet dooor de ver wachting- -der volksmenigte, naar een patient, die ge hang-en moest worden, maar door de beschouwing van 'een gehangene. Heit rijtuig, een oogenblik opgehouden, zette weder zij n tocht voort te midden van den voolksoploop, reed de straat St. Honore en daarop de Brave Kinder straat in en hield voor een kleine deur stil. Die deur werd geopend, twee gardes ontvingen Bonacieux in hun. armen en stieten hem in een gang, waarna men een trap opging en hem in een voorkamer bracht. Al deze bewegingen had hij slechts werktuigelijk onder gaan en als iemand, die in den droom voorttreedt; hij onderscheidde de voorwerpen slechts als door een ne vel, 'terwijl zijne ooren klanken hoorden, zonder ze te verstaan; men zou hem in dat oogenblik hebben kun nen ter dood brengen, zonder dat hij de minste po ging- tot- verdediging had beproefd of eeff kreet om genade geslaakt zou hebben. Hij bleef onbewegelijk, met den rug- tegen den muur geleund zitten, en met neerhangende armen, zooals de gardes hem»daar had den neergezet. Eindelijk liet hij zijn oog-en rondwaren, maar hij bespeurde niet het minste voorwerp, dat hem schrik kon aanjagen, terwijl niets aanduidde, dat hij werke lijk in gevaar verkeerde. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 1