DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 164
Honderd en dertiende laargang,
1911.
14 JULF.
Nationale Militie.
BINNENLAND.
VRIJDAG
Mond- en Klauwzeer.
O® drie Nluskefiersa
De BURGEMEESTER der gemeente ALK
MAAR brengt ter kennis van belangheb
benden, dat de Minister van Landbouw,
Nijverheid en Handel heeft goedgevonden
met ingang van 8 Juli 1911, op het vaste
land van de provincie Noordholland, als
mede op het eiland Wieringen, met betrek
king tot het mond- en klauwzeer bij de her
kauwende dieren en varkens, buitest toe-
passing te stellen de navolgende maat
regelen
lo. de verwijdering en de afzondering van
vee, dat verschijnselen van mond- en
klauwzeer vertoont;
2o. het onderzoek van ziek of verdacht vee;
3o. het plaatsen der kenteekenen;
4o. het merken van ziek of verdacht of her
steld vee;
5o. de afsluiting van besmette hoeven of
weiden en der naastgelegen landerijen
en erven, en het verbod van vervoer
uit en naar afgesloten kringen
6o. de ontsmetting;
7o. het verbod van vervoer naar besmette
plaatsen.
Mitsdien blijven van toepassing de navol
gende maatregelen:
lo. het doen van aangifte, mdien zich bij
een stuk vee verschijnselen van mond
en klauwzeer voordoen;
2o. het doen van aangifte, indien een aan
mond- en klauwzeer lijdend of van die
zirkte verdacht stuk vee is gestorven;
3o. het doen van aangifte, indien de eigenaar
zieke of verdachte dieren wenecht te
sld,clrt6ii
4o. het verood van vervoer van aangetast
of verdacht vee, behoudens vergunning
van den Burgemeester.
Oproeping onderzoek verlofganger».
FEUÏLLEITON
46)
ALKMAARSCHE COURANT
i
Alkmaar, den 12en Juli 1911.
Burgemeester voornoemd
JAN DE WIT Dz., lo. Burgemeester.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR roepen bij deze op den verlofganger van de mi
litie, te land HERMAN FRIEDERICII BOODE,
loteling' der gemeente Amsterdam, van de lichting
1907, van het 2e Regiment véld-artillerie, voorkomen
de in het register van verlofgangers dezer ge
meente, om zich ter bijwoning van het onder
zoek bedoeld in art. 130 der Militiewet 1901, op
WOENSDAG 20 JULI a.s., des voormiddags ten 10
ure, te laten vinden ten huize van den Militie-Com
missaris alhier (Prins Hendrikstraat No. 42), gekleed
in uniform en voorzien van al de door hem van het
korps medegebrachte kleeding- en uitrustingstukken,
benevens zakboekje en verlofpas.
Den verlofganger wordt hierbij herinnerd aan de
navolgende bepalingen der Militiewet 1901
Art. 117. Het Crimineel Wetboek en het reglement
van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande zijn op de
manschappen der militie te land, die zich onder de
wapenen bevinden, van toepassing, en met opzicht tot
de verschillende gevallen van desertie, op al de bij de
militie te land ingelijfden.
De manschappen worden geacht onder de wapenen
te zijn
lo. zoo lang zij zich bij hun korps bevinden;
2o. gedurende den tijd, dien het in art. 125 bedoeld
onderzoek duurt;
3o. in het algemeen, wanneer zij in uniform zijn
gekleed.
Art. 127. De verlofganger verschijnt hij het onder
zoek in uniform gekleed, en voorzien van de kleeding
en uitrustingstukken, hem bij zijn vertrek met verlof
naar
ALEXANDRE DUMlS.
o
medegegeven, van zijn zakboekje en van zijn verlofpas.
Art. 128. Behoudens het bepaalde in art. 117 kan
een arrest van twee tot zes dagen, te ondergaan in de
naastbij gelegen provoo9t of het naastbij zijnde huis
van bewaring, door den Militie-Commissaris worden
opgelegd aan den verlofganger:
lo. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek
verschijnt;
2o. die, „daarbij verschenen zijnde, zonder geldige
reden niet voorzien is van de in het voorgaand artikel
vermelde voorwerpen;
3o. wiens kleeding- of uitrustingstukken, bij het on
derzoek niet in voldoenden staat worden bevonden;
4o. die kleeding- of uitrustingstukken aan een an
der behoorende, als de zijne vertoont.
Art. 130. Onverminderd de straf, in art. 128 ver
meld, is de verlofganger verplicht, op den daartoe
door den Militie-Commissaris te bepalen tijd en plaats
en op de in art. 129 voorgeschreven wijze, voor hem te
verschijnen om te worden onderzocht.
Art. 131. De verlofganger, die zich bij herhaling
schuldig maakte aan het feit, sub 4o. van art. 128 be
doeld, of niet overeenkomstig art. 130 voor den Mili
tie-Commissaris verschijnt, of aldaar verschenen zijn
de, in het geval verkeert sub 2o. en 3o. van art. 128
vermeld, wordt in werkelijken dienst geroepen en
daarin gedurende ten hoogste drie maanden gehouden.
De duur van dezen dienst wordt door den Minister
van Oorlog bepaald.
Art. 133. De verlofganger der militie, die niet vol
doet aan eene oproeping voor den werkelijken dienst,
wordt als deserteur behandeld.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
JAN DE WIT Dz., Voorzitter, lo. Burg.
DONATII, Secretaris.
Alkmaar, 13 Juli 1911.
„Ja", zeide Bonacieux, „ja, het is zoo; uwe Eminen
tie heeft gelijk. Ik heb dikwijls aan mijn vrouw ge
zegd dat het verwonderlijk was; dat linnenkoopers in
dergelijke huizen woonden, in huizen, waarvoor geen
uithangbord is; maar telkens begon mijn vrouw dan te
lachen. O, Uwe Excellentie!" ging Bonacieux voort,
zich voor de voeten van zijne Excellentie werpende.
„O, gij zijt wel de kardinaal, de groote kardinaal, de
man van genie, dien de geheele wereld eert!"
De kardinaal hoe gering de zegepraal ook ware, die
hij op een zoo nietig wezen als Bonacieux had behaald',
was er echter niettemin door gevleid; vervolgens en
bijna tegelijkertijd alsof een nieuwe gedachte in hem
was opgekomen, zweefde er een glimlach op zijn lip
pen, en den winkelier zijn hand reikende, zeide hij
hem: „Sta op, mijn vriend, gij zijt een braaf man."
„De kardinaal heeft mij de: hand gedrukt! Ik heb
de hand van den grooten man gedrukt!" riep Bona
cieux uit. „De groote man heeft mij zijn vriend ge
noemd
„Ja, mijn vriend! Ja," hernam de kardinaal op dien
goedhartigen toon, welken hij vaak wist aan te nemen,
en die alleen hen bedroog, die hem niet kenden; „en
dewijl men u ten onrechte heeft beschuldigd, welnu,
daarvoor moet gij worden schadeloos; gesteld. Ziedaar,
neem dien zak met tweehonderd pistolen, en vergeef
mij."
„U vergeven, uwe Eminentie!" zeide Bonacieux, die
aarzelde den zak aan te nemen, zeker vreezende, dat
deze onbegrijpelijke gift slechts scherts was. „Het
stond u immers wel vrij, mij te doen in hechtenis ne
men, gij kondet mij immers vrijelijk doen folteren, mij
doen hangen, gij zijt de meester, en ik zou geen woord
tö zeggen hebben gehad! U te vergeven, uwe Eniinen-
ITINDERWET.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR brengen ter algemeens kennis, dat heden op de
gemeente-secretarie ter visie is gelegd het aan hen in
gediende verzoek met bijlagen van A. VAN DER KOP
aldaar, om vergunning tot het oprichten van een lom
penbergplaats in het perceel Bloemstraat, Wijk D„
No. 7.
Bezwaren tegen deze oprichting kunnen worden in
gediend ten raadihuize dezer gemeente, mondeling op
WOENSDAG 26 JULI e.k., 's voormiddag® te elf
uur en schriftelijk vóór of op dien tijd. Gedurende
drie dagen vóór gemelden dag kan de verzoeker en hij,
die bezwaren heeft ingebracht; op de secretarie dezer
gemeente van de terzake ingekomen schrifturen ken
nis nemen.
Alkmaar, den 12 Juli 1911.
Burgemeester en Wethouders voornoemd;
JAN DE WIT Dz., Voorzitter lo.-B.
DONATH, Secretaris.
ALKMAAR, 14 Juli.
De correspondenten van de dagbladen, die in Por
tugal vertoeven hebben het niet gemakkelijk. In de
eerste plaats1 is het moeielijk om aan betrouwbaar
nieuws te komen, nog moeielijker is het om dat nieuws
weg te krijgen. De correspondenten mogen niet sei
nen uit Portugal, zelfs over de troepenbewegingen
niet. Zij moeten al hun nieuws eerst naar Spaansch
grondgebied' laten brengen, naar Badajoz, vanwaar
het dan naar de plaats der bestemming overgeseind
wordt. Verschillende correspondenten geven er daar
om maar de voorkeur aan hun nieuws per post te stu
ren. „Nieuws" is het overigens1 niet, vermakelijk ech
ter wel de correspondenten schijnen er op uit te
zijn,, onderhoudende bijdragen te leveren.
Zoo verhaalt een journalist, die de troepenbewegin
gen in het Noorden gaarne wil medemaken o. a. het
volgende
Ik ga den commandant der derde divisie (te Oporto)
bij wien de minister van oorlog mij in een eigenhandig
schrijven warm heeft aanbevolen, vergunning vragen,
mij bij de troepen te mogen aansluiten. De man
schijnt geen idee te hebben van wat eigenlijk „dienst'
heet. Hij vertelt me van de slechte verpleging, welke
ik er vinden zal, hij raadt mij met het eerlijkste ge
zicht der wereld af, naar die onherbergzame oorden te
gaan.
„Er zijn geen transportmiddelen."
„Dan ga ik te voet, ik heb bij de infanterie ge
diend."
„Het gebergte isi moeielijk te bestijgen."
„Ik ben geoefend bergbeklimmer."
„U vindt er geen comfort."
„Ik heb bij de keizermanoeuvres acht dagen op
stroo geslapen."
„De streek is onveilig."
„Ik ben gewapend."
„U laadt als buitenlander verdenking op u, men zal
u lastig vallen."
„Ik heb een brief van den minister van binnenland-
sche zaken."
„Aan de Spaansche grens zult u geharrewar krij
gen."
„Mijn pas is op het Spaansche gezantschap getee-
kend en bovendien heb ik eigenhandig geschreven
aanbevelingen van den Spaanschen gezant aan de pro
vinciale gouverneurs van Orense en Pontevedra. En
nu, mijnheer, wilt u zeker wel zoo vriendelijk zijn, mij
een wenk te geven, op welke punten der grens ik de
interessantste gebeurtenissen waarnemen kan.
„De streek van Valenea tot Braganca is zeer mooi
en schilderachtig,"' luidt het met verbluffende kalmte
gegeven antwoord. Tenslotte geeft de generaal me
echter een brief, waarin hij „allen die het aangaat,
mededeelt, dat „de bezitter van dit schrijven de grens
wenscht te bezoeken, en dat Z. Excellentie de minis
ter van oorlog hoopt, dat hem geen hindernissen zullen
worden bereid." Dezen brief geefti hij mij en zegt met
een géwicht, alsof het de natuurlijkste zaak der wereld
geldt „Niet waar ter vermijding van onaangenaamhe
den gaat u slechts tot het punt, waarop men begint
het u lastig te maken.
„Mijnheer," antwoord ik, hem daarbij een beetje uit
dagend aankijkend: „dan zou ik Oporto niet behoeven
te verlaten 1"
Ik weet, dat mijn zending, Europa over de ware ge
beurtenissen aan de Spaansch-Portugeesche grenzen
in te lichten, aan dezen kant niet begrepen wordt. Ik
moet daarom mijn geluk maar eens aan den anderen
kant der grenzen beproeven.
Een ander correspondent is van uit de hoofdstad
met een troep meegegaan. Hij zegt dat mannen uit
de donkerste spelonken van Lissabon met gratie en
waardigheid de coupé's eerste en tweede klasse vullen
en dat handelslieden bluffen over de dingen die komen
zullen.
Zij bedrinken zich aan hun woorden en slechte
champagne en liggen later luid snorkend) in hun cou
pé's. Een man tegenover mij laat zich, om zich te
sterken tegen deti nmnnemnoordenden krijg, van elk
gerecht tweemaal bedienen en de porties verdwijnen
onder behagelijk smakken achter de slecht verzorgde
tanden. Met bijzondere liefde wijdt hij zich aan het
gebraden haantje. Elk botje wordtl van alle kanten
belikt en beknabbeld en daarna met koenen durf uit
het venster gesmeten, deu vogelen des hemels tot spij
ze.
Aan een station wordt de trein door een 12 man
sterke afd'eeling van een vrijwiUigersbataljon opge
wacht en met „Viva" begroet. Er is hier klaarblijkelijk
sprake van een der vele „geestdriftige huldigingen,'
tieO, dat me^nt u niet,"
„Vaarwel dan, of liever tot weerziens, want ik hoop,
dat wij elkander nog zullen zien."
„Ik vertrek opgetogen, uwe Excellentie!"
„Wel, Bonacieux, gij toont u zeer edelmoedig, naar
ik zie; ik ben er u erkentelijk voor. Alzoo, gij neemt
dien zak, en gij vertrekt, zonder al te onvergenoegd te
zijn?"
„Zoo dikwijls uwe Eminentie het begeert, en ik stel
mij volkomen ter beschikking Uwer Eminentie."
„Wees gerust, dat zal menigmaal het geval zijn;
want, waarlijk, uw onderhoud heeft mij ten zeerste be
koord."
„O, uwe Eminentie 1"
„Tot weerziens, Bonacieux, tot weerziens!"
De kardinaal gaf hem met de hand' een wenk, dien
Bonacieux met een diepe buiging beantwoordde; ver
volgens ging hij, achteruit tredende, de kamer uit, en
toen hij in de voorkamer was, hoorde de kardinaal
hem in zijn geestdrift luidkeels uitroepen: Leve zijne
Eminentie 1 Leve zijne Hoogheid! Leve de groote kar
dinaal
De kardinaal luisterde glimlachende naar deze luid
ruchtige, geestdriftvolle ontboezeming van Bonacieux;
en toen het gejuich in de verte wegstierf, zeide hij tot
zichzelf: „Goed zoo, dat is een man, die voor mij in
den dood zal gaan."
En de kardinaal zette zich neder, om met de groot
ste nauwkeurigheid den platten grond der stad la Ro-
chelle te bestudeeren, welke, zooals wij zeiden, op tafel
lag uitgespreid, met een potlood een lijn trekkende,
waar langs de vermaarde dijk moest loopen, die, acht
tien maanden later, de haven der belegerde stad in
sloot.
Terwijl hij verdiept was in zijn krijgskundige studi
ën, werd de deur geopend; en Rochefort trad binnen.
„Wel?" vroeg de kardinaal, met een drift opstaande,
die de mate van gewicht aanduidde, die hij aan de
boodschap hechtte, waarmee hij den graaf had1 belast.
„Wel?"
„Een vrouw van zes- tot achtentwintig' jaar, en een
man van vijfendertig lot venrtig jaar, hebben werke-
waarmee, volgens de bladen, de reservisten overal be
groet worden. Men kan het aan de schorre kelen der
manschappen merken, dat zij sinds vele dagen niets
anders deden dan „geestdriftig huldigen." Dit is hier
een beroep evengoed als ieder ander.
In de coupé stapt een klein, bewegelijk, sterk naar
cognac riekend' mannetje, die zich ontpopt als een rei
ziger van een kinomatograafmaatschappij.
Eindelijk wordt Oporto bereikt. Op het bureau van
den commandant die ook in dit geval vond; dat da
tocht voor den journalist wel wat al te inspannend
zou zijn! -woonde hij het volgende tooneeltje bij.
Een zevental leerlingen van de militaire school traden
zonder eerbewijzen binnen en verzochten naar de gren
zen gezonden te worden. De generaal betoogde dat
,het geliefde vaderland1" nog' wel wat kon wachten en
dat ze heter deden met eerst flink te studeeren. De
jongelui dachten daarover anders en ze verkondigden
hun afwijkende meening op zulk een wijze, dat da
commandant heel vriendelijk verzocht, hem eens te la
ten uitspreken.
Op weg naar Valenca. bewondert de journalist de
mooie streek en de nog mooiere jonge, vrouwen. Wel
dra zijn de stations allen met militairen bezet en arg
wanende oogen monsteren den reiziger. Langs hek
strand rijdt een patrouille noordwaarts. In elkaar ge
doken hangen de ruiters in den middaggloed van de
Juli-zon op hun paarden, die moe e.n zwaar door het
mulle zand1 stappen. Verder noordwaarts wordt het
landleger door de marine afgelost, tot deze eindelijk
den heelen bewakingsdienst overneemt. Onder d»
wachtpost-commandanten onderscheidt zich een onder
officier in tropen-tenue, die met een grijze parasol ge
wapend is! De Minho-mond' wordt, door een torpedo-
hoot en transportschip bewaakt. Op de rivier kruisen
kleine zeilbooten, met gewapende matrozen bezet, di®
het smokkelen moeten beletten. Steedè oorlogszuchti
ger wordt de-aanblik. Aan den horizon teekenen zich
thans de scherpe omtrekken van een vesting' uit de.
16e eeuw af. Vervallen zijn de borstweringen, d«
schietgaten, door klimop overwoekerd1. Van binnen
echter heerscht een bedrijvig leven, want een vooruit
geschoven afdeeling' matrozen sloeg hier haar kwartier
op. Dan duikt een stad op met half vergane verschan
singen en oude voorladers. Een breede poort met op
haalbrug gaapt den vreemdeling aan: het is Valenca,
d'e grensvesting van Portugal' tegen Spanje!
Ook deze correspondent beslist maar de Spaansche
grens over te trekken om daar nieuws te vergaren.
De monarchisten hebben zich namelijk over verschil
lende Spaansche steden verdeeld. Van de verwezenlij
king hunner plannen zien ze evenwel geenszins af.
Toch moeten er verscheide.nen bereidl zijn, om in ruil
voor amnestie en schadeloosstelling' in geld zich ter
beschikking van de republiek te stellen. Ook wordt
beweerd, dat de Republiek zich bereid heeft verklaard;
aan koning Manuel 12 millioen gulden uit te keeren,
mits hij verklaart, voor goed af te zien van den troon
zijner vaderen, zoodat daardoor de royalistische oam-
pagne een einde neemt. Ging dat door, dan zou dus
de republiek van den ex-koning worden gekocht!
En intusschen vergadert de constituante en verze
keren de ministers dat het Portugeeache volk ee.n
volk is van groote, naïve, lieve kinderen, en dat d® re
publiek hoegenaamd] geen gevaar loopt.
lijk, de eene vier, de andere vijf dagen, in de, door
Uwe Eminentie aangeduide huizen gelogeerd; maai
de vrouw is hedennacht, en de man hedenochtend ver
trokken."
„Dat waren zijriep de kardinaal, die tegelijkertijd
op de pendule zag; „maar nu", ging hij voort, „is het
te laat om hen te vervolgen; de hertogin is te Tours;
en de hertog te Boulogne. Wij moeten ze te Londen
bereiken."
„Wat beveelt Uwe Excellentie?"
„Geen woord omtrent het voorgevallene; dat de ko
ningin in de meest volkomen® gerustheid blijveLaat
zij niet vernemen, dat wij haar geheim kennen; dat zij
geloove, dat wij de eene of andere samenzwering op
het spoor zijn. En doe nu den zegelbewaarder Séguier
bij mij komen."
„En met dien. man? Wat heeft Uwe Eminentie met
dezen gedaan?" I
„Met wien?" vroeg de kardinaal;
„Met dien Bonacieux?"
„Ik heb met hem gedaan, wat er mede te doen was
en van hem den spion zijner vrouw gemaakt."
Graaf de Rochefort maakte een buiging' als voor de
meerdere begaafdheid des meesters, en hij verwijderde
zich. *-
Alleen gebleven, ging de kardinaal opnieuw zitten,
schreef een brief, dien hij met zijn bijzonder zegel ze1
gelde; vervolgens schelde hij.
De officier kwam voor de vierde maal.
„Doe Vitray komen", beval' hij, „en zeg' hem, dat hij
zich voor een reis gereed make."
Een oogenblik later stond de man voor hem, ge
laarsd en gespoord.
„Vitray!" zeide hij, „gij moet in allerijl naar Lon
den. Geen oogenblik moogt gij u op weg ophouden
en onmiddellijk na uwe aankomst dezen brief aan mi
lady ter hand stellen. Ziedaar een briefje van twee
honderd' pistolen; vervoeg u bij mijn rentmeester en
doe u betalen. Gij kunt evenveel ontvangen, indien
g-ij binnen zes dagen terug zijt en. gij mijn boodschap
goed hebt verricht."
De Vitray, zonder een ®.nkel woord t» antwoorden
HET KONINKLIJK ECHTPAAR.
H. M. de Koningin gaat 22 dezer met de Prinses
naar Soestdijk, waar het Prinsesje zal verblijven ge
durende het bezoek van het Kon. Echtpaar aan Brus
sel.
Na terugkeer uit Brussel zal IJ. M. zich opnieuw
boog, nam den brief, den bon voor tweehonderd] pisto
len en vertrok.
Ziehier den inhoud van den brief:
Milady!
„Begeef u naar het eerste bal, waarop zich d#
hertog van Buckingham zal bevinden. Hij zal
aan zijn gewaad twaalf diamanten haken hebben;
tracht hem te naderen en snijd er twee af. Zoo-
dra deze diamanten in uw bezit zullen zijn, meld
mij dan zulks."
XV.
TABBAARD EN DEGEN.
Den dag na dien op welken het verhaald® voorge
vallen en At'hos nog' niet was teruggekeerd, werd den
heer de Tréville door d'Artagnan en Portbos van zijn
verdwijning kennis g-egeven. Wat Aramis betreft,
deze had een verlof van vijf dagen verzocht en bevond
zich te Rouaan, zooals men zeide, wegens familieza
ken.
De heer de Tréville was de vader zijner soldaten. Da
geringste, de minst bekende van hen was, eenmaal in
het gewaad der kompagnie gehuld; even zeker van zijn
hulp en zijn ondersteuning, als. zijn broeder zelf zou
hebben kunnen zijn. Hij begaf zich dus oogenblikke-
lijk naar den luitenant-geweldiger. Men liet den of
ficier komen, die. den post van het Roode Kruis kcjrn-
mandeerde en de verkregen inlichtingen maakten ze
ker, dat. Athos voor het oogenblik in het fort l'Evêque
gevangen zat.
Athos had alles doorstaan, hetgeen wij Bonacieux
hebben zien ondergaan. Wij hebben het tooneel van
het confi'ont.eeren van beid® gevangenen bijgewoond.
(Wordt vervolgd.)