DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 165
Honderd m dertiende Juargang*
1911,
ZATERDAG
15 JULI.
SPROKKELINGEN.
De drie Musketiers*
Marteling.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Dit was juist het oogenblik, dat de heer de Tréville,
den luitenant-geweldiger en den gouverneur van het
fort l'Evêque verlatende, zonder Athos gevonden te
hebben, bij Zijne Majesteit binnentrad. Als kapitein
der musketiers' was het. den heer do Tréville geoor
loofd zich altijd voor den koning te vertoonen.
TOONEELGEVAREN.
ALRMAARSCHE COURANT
DE GROEI DER LOCOMOTIEVEN".
Van de moderne locomotieven is1 alles; grooter ge
worden, alleen de schoorsteen heeft kleinere afmetin
gen gekregen. De ingenieurs, die voor de stoomma
chines in het algemeen en voor de locomotieven in het
bijzonder te zorgen hebben, konden aan de concurren
tie met. de electriciteit slechts het hoofd bieden
door groote inspanning en deze heeft tot een onge
dachte ontwikkeling van deze machines geleid. Daar
door is het gekomen, dat de heerschappij der stoomma
chines- thans nog voor langen tijd verzekerd) schijnt,
terwijl men een tiental jaren geleden haar ondergang
voorspelde. De groote ontwikkeling der stoommachines
heeft in bijna alle industrielanden op dezelfde wijze
plaats gehad. In Amerika echter heeft men reuzen-
locomotieven leeren vervaardigen, welke haar weerga
niet kennen. In de „Cosmos" beschrijft professor
Bellet zulk een gevaarte. Het rust op tien raderen,
is 21 meter lang (mets den tender 31,5 meter). De
tender bevat 55 kubieke meter water en meer dan 18
kubieke meter petroleum, want da machine is inge
richt voor het stoken met vloeibare brandstof. Het
geheele gewicht bedraagt 150 ton.
NAPOLEONS STERFBED.
Generaal Bertrand', die Napoleon in diens verban
ning' naar St. Helena trouw bleef, nam na den dood
van den banneling ook het ledikant mede, waarop deze
veel geleden had en eindelijk gestorven was. De ge
neraal was zeer ingenomen met dit ijzeren meubel
stuk, dat aan het hoofdeinde een kroon droeg en
waarvan tevens nog' de letters zijn te zien van den fa
brikant, die indertijd' de meubelen voor Napoleons
huishouding op St. Helena leverde. Hij nam het zelf
in gebruik en stierf er eveneens in. Met' andere be
zittingen verhuisde het ledikant naar de woning van
een pachter, die tengevolge van slechte speculaties
zijn geheelen inboedel' moest verkoopen. Een bankier
te Chateau-Roux werd ,er de eigenaar van. Het histo
rische ledikant, bleef tot voor kort in het bezit van
diena familie. Onlangs wei'd echter hekend gemaakt,
dat het meubilair van den vroegeren bankier zon wor
den verkocht. De directeur van het Napoleon-museum
te Malmaison, het idyllisch slot, waarin eens Josephi
ne resideerde, woonde de verkooping bij en bood voor
het eenvoudige ijzeren ledikant, tot 1300 francs.. Een
vriend van Pierpont Morgan, de Amerika ansche mil-
lionnair Edward Tuck, werd eigenaar voor 1530 fes.
Hij stond het echter gratis aan het museum van
Malmaison af.
DE HUISHOUDING VAN DEN KONING
DER KONINGEN.
Het Perzische parlement heeft onlangs de kosten
van het huis van den Shah vastgesteld'. Dienvolgens
ontvangt de regent voor zich en zijn kabinet 60.000
toman (een toman is nominaal 2.40, maar feitelijk
niet meer dan 60 ets), de kroonprins voor zich en zijn
hofhouding 18.000 toman. Voor den Shah, den Ko
ning' der Koningen, zijn volgende bedragen uitgetrok
ken: Als persoonlijke toelage 14.500 toman, voor het
hof ministerie en de comptabiliteit 20.000 toman, voor
het personeel van den harem, kamerdienaren, leeraren
enz., voor de boekerij, teeken- en portrettenzaal, voor
de ceremoniemeesters, de wacht, de kerken, de garde
robe, de stallen, het stalpersoneel, voor de paarden,
mtiildieren kameelen' en een olifant te zamen 196.763
toman, benevens bepaalde hoeveelheden tarwe, gerst,
st.roo, hooi enz.
naar
ALEXANDRE DUMAS.
o
47)
Athos, die tot hiertoe niets- hadJ gezegd, uit vrees
dat d'Artagnan, op zijn beurt verontrust wordende, de
noodige tijd zou ontbreken, verklaarde van dat oogen-
blik af, dat hij Athos heette, en niet d^Artagnan. Hij
voegde, er bij, dat hij evenmin Bonacieux als diens
vrouw kende en nooit een van beiden had gesproken
dat hij tegen tien uur des avonds naar den heer d'Ar
tagnan, zijn vriend, was gegaan, om hem een bezoek
te brengen en dat hij tot dat uur ten huize van den
heer de Tréville. was geweest, zijnde daar ten middag
maal genoodigd; twintig getuigen, voegde- hij er bij,
konden dit bevestigen; en hij noemde verschillende
voorname edellieden, onder anderen den hertog de la
T remouille.
De tweede commissaris wasi in even groote verle
genheid als de eerste, tengevolge der eenvoudige en
standvastige verklaring van den musketier, op wien
hij wel het overwicht had' willen doen gelden, dat de
tabbaard zoo gaarne op den degen behield, maar de
naam van den heer de Tréville en die van den hertog-
de la Tremouille verdienden in aanmerking genomen
te worden. Athos werd naar den kardinaal gebracht,
doch ongelukkig was de kardinaal in het Louvre bij
den koning.
Mén kent de vooringenomenheid des konings tegen
de koningin, een vooringenomenheid, die behendig
door den* kardinaal werd gevoed, daar deze, in zaken
De hofhouding krijgt dus van de regeering niet
meer dan jaarlijks 900.000 gulden. De regent heeft
dan ook .in naam van den Shah en van zichzelf onmidL
dellijk het parlement verzocht, deze bedragen te ver-
hoogen, maar de volksvertegenwoordiging was daar
voor niet te vinden zij sprak slechts den wensch
uit, dat het hof het land) in spaarzaamheid een goed
voorbeeld zou geven en met de toegestane sommen
zich tevreden zou toonen.
Het gevolg zal wel zijn, dat de bezittingen van den
Shall nog' meer verwaarloosd worden dan voorheen.
Het moet vreeselijk zijn, zoo vervallen de kasteelen
en de tuinen er uitzien. Als een klein staaltje van
de verwaarloozing zij medegedeeld dat een bekende
dierentuin, welke enkele jaren geleden nog prachtige
leeuwen, tijgers, panters en heren bezat, in Juni op
een panterbok na, slechts leege hokken bezat. De op
passer, wien gevraagd werd waar de dieren waren,
antwoordde lakoniek: „Verhongerd. Wij menschen
hebben immers nauwelijks meer te eten, sinds jaar en
dag heb ik geen cent loon ontvangen, waar moet dan
het vleesch voor de dieren vandaan komen
Het is op de planken, die de wereld beteekenen,
larig niet alles rozengeur en maneschijn de papie
ren rozen rieken niet en het maantje schijnt niet ver
der dan tot aan de coulissen. Zij die graag „aan het
tooneel" willen, bedenken niet altijd, dat de gouden
troon der goden en koningen slechts nabootsing is,
dat de zachtroze wolkjes en de diep blauwe zee van
linnen zijn gemaakt, dat boomen en rojsen uit beschil
derde planken bestaan, dat de tooneelzon geen warmte
geeft.
En ook wordt er niet gedacht aan de vele gevaren,
welke den dames en heeren op het tooneel bedreigen
en welke geenszins denkbeeldig zijn. Een tooneel-
speelster somt in een buitenlandsch blad enkele van
die gevaren op. Zij verhaalt bijv. van een sehoone
danseres, die te Weenen van een hoogte van drie me
ter viel en haar emplooi moest prijsgeven, doordat
een machinerie weigerde, dat*een andere danseres te
Breslau met den voet in een machinerie kwam, met
het gevolg dat de voet uitgezaagd en een drietal tee-
nen afgezet moest worden, zoodat haar loopbaan plot
seling was afgebroken later zag de schrijfster haar
als een goede schoolrijderes in een circus terug'. Te
Oldenburg kreeg „de jonge rol" eens een hamer op
zijn hoofd, te Berlijn een regisseur een dakgevel op
zijn hoogen hoed. Vaak komt het voor, dat een ac
teur of actrice plotseling in de diepte verdwijnt. Het
publiek lacht dan meestal, maar weet niet, dat dit te
wijten is aan een verzuim of een noodlottig toeval,
waardoor de betrokken persoon zich ernstig kan be-
zeeren.
De schrijfster vertelt verder van het blijven zweven
van personen, die in helder licht dan een komischen
indruk maken, maar in een hachelijke positie verkee-
ren. Zoo gebeurde het eens, dat een beroemd tooneel-
speelster als „rozenfee" van den Olymphus moest ko
men in een door zwanen getrokken vergulden wolken
koets, om 't „zwaarbeproefde liefdespaar" te zegenen.
De wolkenkoets kwam wel, de rozenfee zei sehoone
verzen en verdween. Het zwaarbeproefde paar knielde
en wachtte op den zegen - maar de fee verscheen
niet. Na eenigen tijd van spanning liet de regisseur
maar gauw het doek vallen: de wolkenkoets was met
een of ander voorwerp in botsing gekomen, hing
scheef in zijn draden en een brandweerman moest de
bedreigde rozenfee van een hoogte van tien meter ha
len.
Ze kon best op de tram gewipt hebben, lenig, was ze
genoeg. Maar vandaag had. ze haa.r grootsten hoed
op en haar nauwste kleed aan, dat spannend om haar
schenen en kuiten ringde. De reeds licht getinte stof
van 'r japon werd aan hals en armen nog zéér blank
doorkleurd', zoodat 't. in de verte kon lijken of ze ge-
kleed-en-wel aan 'n waschkuip wou gaan staan of in
'r onderlijfje wou gaan wandelen.
Toch leek ze niet heel-en-gansch op de mondainetjes
die pater Borromaeus' De Greeve met 'n paar rake zet
ten schetste: haar extra-groote hoed maskeerde geen
kleine hersens. Hersens had ze genoeg en geheugen
nog beter en daar ze al vroeg goed leeren kon, had ze,
toen 'r vader zoo erbarmelijk met zijn eer en zijn for
tuin ook haar eer en haar fortuin in hun geboorte
plaats kelderde, zich met hart en ziel toegelegd op de
studie en had drie jaar les gegeven in een instituut.
Maar haar hoofdje was in zoover klein, dat ze 't
erg-hoog bleef dragen, té hoog, daar ze aan haar af
komst verplicht dacht impertinent-hooghartig tegen
over anderen te zijn.
Nu gaf ze geen les meer, was na den dood) van 'n
Haarlemsche suikertante haar instituut ontvlucht, om
op De Bilt zuinigjes met 'n oude meid van haar moe
der zaliger te gaan wonen.
En daar zij van adel was en aardig babbelen kon,
werd' ze te Utrecht in de beste kringen gerechercheerd.
Ze- had zich vandaag al bijzonder-mooi gemaakt,
ginds elegant en toch gemeenzaam zich bewogen in
die juste-millieu-manier tusschen stijfheid en sans-
gêne, die in de kwasi-intimiteit der salons als er jour
wordt gehouden de in-de-groote-wereld-g*eëduceerden
van de in-de-groote-wereld-lnat-geïntroduceerden doet
onderscheiden en al was 't de eerste maal, dat ze op
den ontvangdag bij de barones Van Dedem was geko
men, had in 't oog vallend mevrouw zich met haar on
derhouden, zeer ten spijt van dat spook Yan Til, dat
zich overal op den voorgrond drong, maar die zij dan
maar eens aardig met 'n kostelijke rngbeweging op 'r
plaats had gezet.
Dag, conducteur!
Dag, freule. Er is nog plaats binnen.
Dank je.
Eu met 'n tik aan z'n pet, maar ook met 'n neerbui
ging van z'n hoofd had-ie 't signaal tot vertrek maar
gegeven, daar de tram knapjes vol was en de tijd tot
vertrek geen minuut meer scheelde.
Vóór haar, bijna z'n neus stootend aan den enor-
men rand van haar hoofddeksel, stond 'n jongmensch,
een zoon van goeden huize, maar zoo ver beneden de
coterie staande, al behoorde-ie tot 'n eerste-fabrikan-
ten-familie, dat ze zijn beleefden groet met een koel-
strakken blik, vierkant in z'n beide oogen, beant
woordde.
Naast 't jongmensch stond 'n heertje, een rentenier,
die 'n tiental huizen in de stad had staan en wiens
zoon aan de academie studeerde en ook belachelijk
burgerlijk-onderdanig vond zij gegroet had en die
ze zijn beleefdheid beloonde met 'm de achterzijde van
haar hoed te 'laten bewonderen.
Zoo'n volk! Wat verbeeldden die lavajongen en die
burgerman zich wel. Tegen kelners, koetsiers, con
ducteurs en meiden was ze beleefd, dat had ze haar va
en haar moeder ook zien doen, dan geeft je den schijn,
dat je kunt afdalen tot 't plebs, maar tegenover dat
burgervolk, waaronder 'n hoop parvenu's zijn, die zich
nota bene de luxe permitteeren 'r zonen hier of naar
Leiden te zenden, 'r dochters, ja wel, naar pensionaten
in Duitsehlandl of Engeland, merci
En ze keek nog eens1 brutaal den jongen man aan,
van intrigues, oneindig' meer de vrouwen dan de man
nen vreesde.
Een der voornaamste oorzaken dezer vooringeno
menheid was de vriendschap van Anna van Oosten
rijk voor mevrouw de Chevreuse. Die twee vrouwen
verwekten hem meer ongerustheid dan de oorlog met
Spanje, de twist met Engeland) en de geldelijke verle
genheid, waarin men zich toen bevond. In zichzelf
was hij overtuigd, dat mevrouw de Chevreuse niet al
leen de koningin in hare politieke intrigues de be
hulpzame hand bood, maar, hetgeen hem nog meer
hinderde, ook in hare verliefde intrigue.
Op de eerste woorden van den kardinaal, die hij den
koning toesprak en door welke hij hem berichtte, dat
mevrouw de Chevreuse, die men meende dat te Tours,
de plaats harer ballingschap, zich ophield, naar Parijs
was gekomen en gedurende- de vijf dagen van haar
verblijf aldaar, de politie het spoor bijster had weten
te maken, geraakte de koning in hevigen toorn.
Grillig en ontrouw, wilde de koning echter Lode
wijk de Rechtvaardige en Lodewijk de Kuische worden
genoemd. liet nageslacht zal moeilijk zich een denk
beeld van dat karakter kunnen vormen, hetwelk de ge
schiedenis alleen door daden, maar nooit1 door redenee-
riifijen zal kunnen verklaren. Maar toen de kardinaal
er bij voegde, dat niet alleen mevrouw de Chevreuse
te Parijs was gekomen, maar dat ook de koningin op
nieuw in verstandhouding met haar was geraakt, door
middel van een dier geheimzinnige briefwisselingen,
welke men in die tijden een kabaal noemde; toen de
kardinaal bevestigde, dat. hij, op het oogenblik van de
fijnste draden van het weefsel te ontwarren en op hee-
terdaad voorzien van al de bewijzen, den zendeling dei-
koningin bij de bannelinge te betrappen, een muske
tier gewelddadig den loop der justitie had gestuit,
door met ontblooten degen eenige brave gerechtslie-
den aan te vallen, die belast waren met onpartijdig
heid de geheele zaak te onderzoeken, ten einde haar
aan Zijne Majesteit, Lodewijk XIII, voor te leggen,
naderde deze een schrede het vertrek der koningin,
met die bleeke en stomma verontwaardiging, die/wan
neer zij uitbarstte, den jongen vorst tot de verregaand
ste wreedaardigheid) bracht.
Bij dit alles echter hadi de kardinaal niet eens den
naam van den hertog van Buckingham genoemd.
Het was op dat oogenblik, dat de heer de Tréville
binnentrad, koel, beleefd en in een onberispelijke klee-
derdracht. Door de tegenwoordigheid des kardinaals
en door de ontstelde gelaatstrekken des konings, ver
wittigd van hetgeen er had plaats, gehad, gevoelde
zich de heer de Tréville sterk als Simson tegenover de
Philistijnen. Lodewijk XIII had reeds de hand op
den knop der deur gelegd. Op het gerucht, door de
komst de-s heeren de Tréville veroorzaakt, wendde hij
het hoofd om.
„Gij komt juist te goeder ure, mijnheer!" riep de
koning uit, die, wanneer zijn drift tot zekere hoogte
was gestegen, niet kon veinzen, „ik hoor daar fraaie
zaken van uw musketiers."
„En ik", zeide de heer de Tréville koel, „heb er
Uwe Majesteit fraaie te verhalen van uw gerechts
dienaars."
„Wat blieft?" vroeg de koning op hoogen toon.
„Ik heb de eer Uwer Majesteit ter kennis te bren
gen", ging de Tréville op denzelfden toon voort, „dat
een zwerm van procureurs, commissarissen en politie
dienaars, overigens allen zeer achtenswaardige lieden,
maar die, naar het schijnt, het krijgsgewaad zeer vij
andig zijn, zich veroorloofd hebben een mijner muske-
tiersv of liever een der uwe, Sire, uit zeker huis, op
straat te brengen en naar het fort- l'Evêque te voeren
en dat alles op een bevelschrift, hetwelk men mij heeft
geweigerd te vertoonen. 't Is een man van onberispe
lijk gedrag en van een bijna beroemd' geslacht, die aan
Uwe Majesteit bovendien gunstig bekend is: de heer
Athos,"
„Athos!" zeide de koning werktuigelijk, „inderdaad,
ik ken dien naam."
„Dat Uwe Majesteit zich herinnere", hernam de
heer de Tréville, „de heer Athos is de musketier, die
in dat noodlottig tweegevecht, hetwelk u bekend is,
het ongeluk heeft gehad, den heer de Oahusac een aoo
die op 't eind niet beter wist te doen dan afwezige
pluisjes van z'n onberispelijk complet te wippen, z'n
handen te bekijken en dan linies dan rechts naar de
huizen te turen.
Bij de halte-Oorsprongpark wrongen twee heeren
nog tusschen de opgepropte passagiers, maar de con
ducteur riep
-Er is nog maar één plaats daar. Vóór ook nog
een.
Doch 'daar de heeren bij elkaar wenschten te blijven
moesten zc naar binnen.
-'t Is gek, freule, zei 't heertje, de rentenier, dat
't soms zóó druk kan zijn en dan weer niet; vandaag
is 't weer gepakte haring.
Dat was freule Van Res Wamerongen. te kras.
Om dien afschuwelijken man, die haar dorst aan
spreken, aan wien zij nooit voorgesteld was en nooit
voorgesteld zou willen worden, te ontvluchten, wist ze
met veel stuurkunst haar hoed door 't portier te lood
sen, tippelde, trots de volte, ook binnen, de heeren
achterna, en had de veine om naast 'n própere japon
van een burgerdame te kunnen plaats nemen, die ze
natuurlijk straal negeerde.
Plotseling verbleekte ze: schuins tegenover haar zat
zij het spook.
Het spook knikte. Met 'n beleefdheidslachje, bedek
kend wat 'r omsnelde door 'r gemoed en door 'r brein,
neeg ze stijf 't fijn ovaal* van haar Watteau-hoofdje.
Gelukkig dat ze niet vlak tegenover die draak wai
terecht gekomen.
Waar zou dat schepsel naar toe gaan, nu, onmid
dellijk na. den jour bij de barones.
Zeker naar een der buitens te Zeist; zoo'n indring
ster
Na dat eene beleefdheidslachje vond ze dat t al
welletjes was en ze keek verder naar voorbijschokkende
karren, naar voorbijschietende fietsen en naar 'n auto,
die nog sneller dan de electrische snorde, rekte 'r hals,
tuurde dat bilgh-life-vehikel lang na, erg comme-il-
faut, hetgeen altijd pakt bij 'n gemengd, ordinair ge
zelschap, dat geboren is om slechts de benzine der au
to's te mogen ruiken.
Doch haar kijken, haar turen waren gemaakt, en
freule Corry Van Til zag heel goed, dat haar lieve
rivale zich moeilijk 'n houding- wist te geven.
'n Volmaakte eomediante was freule Van Res Wa
merongen niet e,n 't telkens gaan verzitten met kleins
schokjes bewees- dat ze inwendig kookte.
Nu en dan, minder dan 'n seconde, blikte ze naar
Oorry, die bedaard) in 'n tijdschriftje zat te bladeren.
Freule Van Res kon dat serpent niet zetten, want
'n serpent was ze, listig, listig -bij al 'r brutaliteit!
En waarop, waaróp? Wat waren de Van Tils, nee ik
vraag 't je, adel met 'n verdacht blazoenetje, adel, die
vroeger in linnen of zooiets had) gedaan en Oor werd
getolereerd omdat ze zoo goed zingen kon. Nou dat
was waar maar 't was wat lekkers! As je anders
niks in je mars hebt en daarbij 'n air aanneemt of je
wel aan 't Hof komt, dan maak je je bespottelijk.
Maar dat voelde 't schepsel niet.
Zij waagde nog bliksemsvlug 'n oogje naar Oor.
Nee maar kijk ze daar nou is zitten, net 'n lammetje,
'n onschuldig poesje.
En plotseling met 'n snibbigen ruk van 'r hoofd,
zoodat 'r hoed eeni ongewenschte buiteling tegen 'k
hoofd harer buurvrouw deed, flitste 't in haar op
Nee, maar dan moest die kat wat vroeger opstaan
Met haar zou ze niet doen als met Nora, die ze Brin-
gevaarlijke'wonde toe te brengen. A propos!" ging de
heer de Tréville voort, zich tot den kardinaal wenden
de, „de heer Cahusac is geheel hersteld', niet waar?"
„Ik dank u", zeide de kardinaal, van toorn op zijn
lippen bijtende.
„De heer Athos was een zijner vrienden gaan be
zoeken", hernam de heer de Tréville, „een jongen,
Bearneeschen kadet bij de gardes Uwer Majesteit, in
de kompagnie van den heer des; Essarts, doch de ka
det was op dat oogenblik afwezig; nauwelijks had hij
zich in de kamer zijns vriends, hem afwachtende, tot
lezen neergezet, of een zrwerm van gerechtsdienaars en
soldaten kwam het huis belegeren en de deuren open
stootan."
De kardinaal gaf den koning een teeken, dat betee-
kende: „Het betreft de zaak, waarover ik u heb ge
sproken."
„Wij weten dit allemaal wel", hernam de koning,
„want. zulks heeft op ons bevel plaats gehad."
„Dan is 't ook voor den dienst Uwer Majesteit, dat
men een zijner musketiers onschuldig heeft gevangen
genomen, als een misdadiger tusschen twee gerechts
dienaars geplaatst, en te midden eener brutale volks
menigte dien eervollen man heeft vervoerd, die tien
maal zijn bloed) in den dienst Uwer Majesteit heeft
vergoten en gereed is1 hetzelve nog te storten?"
„Wel zoo!" riep de koning uit, reeds aan het wan
kelen gebracht, „heeft zich de zaak dus toegedragen?"
„De heer de Tréville voegt er niet bij," hernam de
kardinaal met de grootste bedaardheid, „dat dit fat
soenlijke man een uur te voren vier commissarissen,
door mij ten onderzoek eener zeer gewichtige zaak af
gezonden, met blooten degen heeft aangevallen en ver
jaagd."
„Ik tart Uwe Excellentie het te bewijzen," riep de
heer de Tréville, met zijn Gaskonsche vrijmoedigheid
en krijgsmansruwheid, „want een uur te voren bewees
mij de heer Athos, die, ik wil het aan Uwe Majesteit
toevertrouwen, van zeer hoogen rang is, mij de, eer,
na bij het middagmaal te hebben genoten, zich in ge
sprek te begeven met den hertog de la Tremouille en
den graaf de Chalus, die zich in de zaal van mijn ho
tel bevonden."
De koning zal den kardinaal aan.
Wordt vervolgd.