DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 165 Honderd m dertiende Juargang* 1911, ZATERDAG 15 JULI. SPROKKELINGEN. De drie Musketiers* Marteling. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Dit was juist het oogenblik, dat de heer de Tréville, den luitenant-geweldiger en den gouverneur van het fort l'Evêque verlatende, zonder Athos gevonden te hebben, bij Zijne Majesteit binnentrad. Als kapitein der musketiers' was het. den heer do Tréville geoor loofd zich altijd voor den koning te vertoonen. TOONEELGEVAREN. ALRMAARSCHE COURANT DE GROEI DER LOCOMOTIEVEN". Van de moderne locomotieven is1 alles; grooter ge worden, alleen de schoorsteen heeft kleinere afmetin gen gekregen. De ingenieurs, die voor de stoomma chines in het algemeen en voor de locomotieven in het bijzonder te zorgen hebben, konden aan de concurren tie met. de electriciteit slechts het hoofd bieden door groote inspanning en deze heeft tot een onge dachte ontwikkeling van deze machines geleid. Daar door is het gekomen, dat de heerschappij der stoomma chines- thans nog voor langen tijd verzekerd) schijnt, terwijl men een tiental jaren geleden haar ondergang voorspelde. De groote ontwikkeling der stoommachines heeft in bijna alle industrielanden op dezelfde wijze plaats gehad. In Amerika echter heeft men reuzen- locomotieven leeren vervaardigen, welke haar weerga niet kennen. In de „Cosmos" beschrijft professor Bellet zulk een gevaarte. Het rust op tien raderen, is 21 meter lang (mets den tender 31,5 meter). De tender bevat 55 kubieke meter water en meer dan 18 kubieke meter petroleum, want da machine is inge richt voor het stoken met vloeibare brandstof. Het geheele gewicht bedraagt 150 ton. NAPOLEONS STERFBED. Generaal Bertrand', die Napoleon in diens verban ning' naar St. Helena trouw bleef, nam na den dood van den banneling ook het ledikant mede, waarop deze veel geleden had en eindelijk gestorven was. De ge neraal was zeer ingenomen met dit ijzeren meubel stuk, dat aan het hoofdeinde een kroon droeg en waarvan tevens nog' de letters zijn te zien van den fa brikant, die indertijd' de meubelen voor Napoleons huishouding op St. Helena leverde. Hij nam het zelf in gebruik en stierf er eveneens in. Met' andere be zittingen verhuisde het ledikant naar de woning van een pachter, die tengevolge van slechte speculaties zijn geheelen inboedel' moest verkoopen. Een bankier te Chateau-Roux werd ,er de eigenaar van. Het histo rische ledikant, bleef tot voor kort in het bezit van diena familie. Onlangs wei'd echter hekend gemaakt, dat het meubilair van den vroegeren bankier zon wor den verkocht. De directeur van het Napoleon-museum te Malmaison, het idyllisch slot, waarin eens Josephi ne resideerde, woonde de verkooping bij en bood voor het eenvoudige ijzeren ledikant, tot 1300 francs.. Een vriend van Pierpont Morgan, de Amerika ansche mil- lionnair Edward Tuck, werd eigenaar voor 1530 fes. Hij stond het echter gratis aan het museum van Malmaison af. DE HUISHOUDING VAN DEN KONING DER KONINGEN. Het Perzische parlement heeft onlangs de kosten van het huis van den Shah vastgesteld'. Dienvolgens ontvangt de regent voor zich en zijn kabinet 60.000 toman (een toman is nominaal 2.40, maar feitelijk niet meer dan 60 ets), de kroonprins voor zich en zijn hofhouding 18.000 toman. Voor den Shah, den Ko ning' der Koningen, zijn volgende bedragen uitgetrok ken: Als persoonlijke toelage 14.500 toman, voor het hof ministerie en de comptabiliteit 20.000 toman, voor het personeel van den harem, kamerdienaren, leeraren enz., voor de boekerij, teeken- en portrettenzaal, voor de ceremoniemeesters, de wacht, de kerken, de garde robe, de stallen, het stalpersoneel, voor de paarden, mtiildieren kameelen' en een olifant te zamen 196.763 toman, benevens bepaalde hoeveelheden tarwe, gerst, st.roo, hooi enz. naar ALEXANDRE DUMAS. o 47) Athos, die tot hiertoe niets- hadJ gezegd, uit vrees dat d'Artagnan, op zijn beurt verontrust wordende, de noodige tijd zou ontbreken, verklaarde van dat oogen- blik af, dat hij Athos heette, en niet d^Artagnan. Hij voegde, er bij, dat hij evenmin Bonacieux als diens vrouw kende en nooit een van beiden had gesproken dat hij tegen tien uur des avonds naar den heer d'Ar tagnan, zijn vriend, was gegaan, om hem een bezoek te brengen en dat hij tot dat uur ten huize van den heer de Tréville. was geweest, zijnde daar ten middag maal genoodigd; twintig getuigen, voegde- hij er bij, konden dit bevestigen; en hij noemde verschillende voorname edellieden, onder anderen den hertog de la T remouille. De tweede commissaris wasi in even groote verle genheid als de eerste, tengevolge der eenvoudige en standvastige verklaring van den musketier, op wien hij wel het overwicht had' willen doen gelden, dat de tabbaard zoo gaarne op den degen behield, maar de naam van den heer de Tréville en die van den hertog- de la Tremouille verdienden in aanmerking genomen te worden. Athos werd naar den kardinaal gebracht, doch ongelukkig was de kardinaal in het Louvre bij den koning. Mén kent de vooringenomenheid des konings tegen de koningin, een vooringenomenheid, die behendig door den* kardinaal werd gevoed, daar deze, in zaken De hofhouding krijgt dus van de regeering niet meer dan jaarlijks 900.000 gulden. De regent heeft dan ook .in naam van den Shah en van zichzelf onmidL dellijk het parlement verzocht, deze bedragen te ver- hoogen, maar de volksvertegenwoordiging was daar voor niet te vinden zij sprak slechts den wensch uit, dat het hof het land) in spaarzaamheid een goed voorbeeld zou geven en met de toegestane sommen zich tevreden zou toonen. Het gevolg zal wel zijn, dat de bezittingen van den Shall nog' meer verwaarloosd worden dan voorheen. Het moet vreeselijk zijn, zoo vervallen de kasteelen en de tuinen er uitzien. Als een klein staaltje van de verwaarloozing zij medegedeeld dat een bekende dierentuin, welke enkele jaren geleden nog prachtige leeuwen, tijgers, panters en heren bezat, in Juni op een panterbok na, slechts leege hokken bezat. De op passer, wien gevraagd werd waar de dieren waren, antwoordde lakoniek: „Verhongerd. Wij menschen hebben immers nauwelijks meer te eten, sinds jaar en dag heb ik geen cent loon ontvangen, waar moet dan het vleesch voor de dieren vandaan komen Het is op de planken, die de wereld beteekenen, larig niet alles rozengeur en maneschijn de papie ren rozen rieken niet en het maantje schijnt niet ver der dan tot aan de coulissen. Zij die graag „aan het tooneel" willen, bedenken niet altijd, dat de gouden troon der goden en koningen slechts nabootsing is, dat de zachtroze wolkjes en de diep blauwe zee van linnen zijn gemaakt, dat boomen en rojsen uit beschil derde planken bestaan, dat de tooneelzon geen warmte geeft. En ook wordt er niet gedacht aan de vele gevaren, welke den dames en heeren op het tooneel bedreigen en welke geenszins denkbeeldig zijn. Een tooneel- speelster somt in een buitenlandsch blad enkele van die gevaren op. Zij verhaalt bijv. van een sehoone danseres, die te Weenen van een hoogte van drie me ter viel en haar emplooi moest prijsgeven, doordat een machinerie weigerde, dat*een andere danseres te Breslau met den voet in een machinerie kwam, met het gevolg dat de voet uitgezaagd en een drietal tee- nen afgezet moest worden, zoodat haar loopbaan plot seling was afgebroken later zag de schrijfster haar als een goede schoolrijderes in een circus terug'. Te Oldenburg kreeg „de jonge rol" eens een hamer op zijn hoofd, te Berlijn een regisseur een dakgevel op zijn hoogen hoed. Vaak komt het voor, dat een ac teur of actrice plotseling in de diepte verdwijnt. Het publiek lacht dan meestal, maar weet niet, dat dit te wijten is aan een verzuim of een noodlottig toeval, waardoor de betrokken persoon zich ernstig kan be- zeeren. De schrijfster vertelt verder van het blijven zweven van personen, die in helder licht dan een komischen indruk maken, maar in een hachelijke positie verkee- ren. Zoo gebeurde het eens, dat een beroemd tooneel- speelster als „rozenfee" van den Olymphus moest ko men in een door zwanen getrokken vergulden wolken koets, om 't „zwaarbeproefde liefdespaar" te zegenen. De wolkenkoets kwam wel, de rozenfee zei sehoone verzen en verdween. Het zwaarbeproefde paar knielde en wachtte op den zegen - maar de fee verscheen niet. Na eenigen tijd van spanning liet de regisseur maar gauw het doek vallen: de wolkenkoets was met een of ander voorwerp in botsing gekomen, hing scheef in zijn draden en een brandweerman moest de bedreigde rozenfee van een hoogte van tien meter ha len. Ze kon best op de tram gewipt hebben, lenig, was ze genoeg. Maar vandaag had. ze haa.r grootsten hoed op en haar nauwste kleed aan, dat spannend om haar schenen en kuiten ringde. De reeds licht getinte stof van 'r japon werd aan hals en armen nog zéér blank doorkleurd', zoodat 't. in de verte kon lijken of ze ge- kleed-en-wel aan 'n waschkuip wou gaan staan of in 'r onderlijfje wou gaan wandelen. Toch leek ze niet heel-en-gansch op de mondainetjes die pater Borromaeus' De Greeve met 'n paar rake zet ten schetste: haar extra-groote hoed maskeerde geen kleine hersens. Hersens had ze genoeg en geheugen nog beter en daar ze al vroeg goed leeren kon, had ze, toen 'r vader zoo erbarmelijk met zijn eer en zijn for tuin ook haar eer en haar fortuin in hun geboorte plaats kelderde, zich met hart en ziel toegelegd op de studie en had drie jaar les gegeven in een instituut. Maar haar hoofdje was in zoover klein, dat ze 't erg-hoog bleef dragen, té hoog, daar ze aan haar af komst verplicht dacht impertinent-hooghartig tegen over anderen te zijn. Nu gaf ze geen les meer, was na den dood) van 'n Haarlemsche suikertante haar instituut ontvlucht, om op De Bilt zuinigjes met 'n oude meid van haar moe der zaliger te gaan wonen. En daar zij van adel was en aardig babbelen kon, werd' ze te Utrecht in de beste kringen gerechercheerd. Ze- had zich vandaag al bijzonder-mooi gemaakt, ginds elegant en toch gemeenzaam zich bewogen in die juste-millieu-manier tusschen stijfheid en sans- gêne, die in de kwasi-intimiteit der salons als er jour wordt gehouden de in-de-groote-wereld-g*eëduceerden van de in-de-groote-wereld-lnat-geïntroduceerden doet onderscheiden en al was 't de eerste maal, dat ze op den ontvangdag bij de barones Van Dedem was geko men, had in 't oog vallend mevrouw zich met haar on derhouden, zeer ten spijt van dat spook Yan Til, dat zich overal op den voorgrond drong, maar die zij dan maar eens aardig met 'n kostelijke rngbeweging op 'r plaats had gezet. Dag, conducteur! Dag, freule. Er is nog plaats binnen. Dank je. Eu met 'n tik aan z'n pet, maar ook met 'n neerbui ging van z'n hoofd had-ie 't signaal tot vertrek maar gegeven, daar de tram knapjes vol was en de tijd tot vertrek geen minuut meer scheelde. Vóór haar, bijna z'n neus stootend aan den enor- men rand van haar hoofddeksel, stond 'n jongmensch, een zoon van goeden huize, maar zoo ver beneden de coterie staande, al behoorde-ie tot 'n eerste-fabrikan- ten-familie, dat ze zijn beleefden groet met een koel- strakken blik, vierkant in z'n beide oogen, beant woordde. Naast 't jongmensch stond 'n heertje, een rentenier, die 'n tiental huizen in de stad had staan en wiens zoon aan de academie studeerde en ook belachelijk burgerlijk-onderdanig vond zij gegroet had en die ze zijn beleefdheid beloonde met 'm de achterzijde van haar hoed te 'laten bewonderen. Zoo'n volk! Wat verbeeldden die lavajongen en die burgerman zich wel. Tegen kelners, koetsiers, con ducteurs en meiden was ze beleefd, dat had ze haar va en haar moeder ook zien doen, dan geeft je den schijn, dat je kunt afdalen tot 't plebs, maar tegenover dat burgervolk, waaronder 'n hoop parvenu's zijn, die zich nota bene de luxe permitteeren 'r zonen hier of naar Leiden te zenden, 'r dochters, ja wel, naar pensionaten in Duitsehlandl of Engeland, merci En ze keek nog eens1 brutaal den jongen man aan, van intrigues, oneindig' meer de vrouwen dan de man nen vreesde. Een der voornaamste oorzaken dezer vooringeno menheid was de vriendschap van Anna van Oosten rijk voor mevrouw de Chevreuse. Die twee vrouwen verwekten hem meer ongerustheid dan de oorlog met Spanje, de twist met Engeland) en de geldelijke verle genheid, waarin men zich toen bevond. In zichzelf was hij overtuigd, dat mevrouw de Chevreuse niet al leen de koningin in hare politieke intrigues de be hulpzame hand bood, maar, hetgeen hem nog meer hinderde, ook in hare verliefde intrigue. Op de eerste woorden van den kardinaal, die hij den koning toesprak en door welke hij hem berichtte, dat mevrouw de Chevreuse, die men meende dat te Tours, de plaats harer ballingschap, zich ophield, naar Parijs was gekomen en gedurende- de vijf dagen van haar verblijf aldaar, de politie het spoor bijster had weten te maken, geraakte de koning in hevigen toorn. Grillig en ontrouw, wilde de koning echter Lode wijk de Rechtvaardige en Lodewijk de Kuische worden genoemd. liet nageslacht zal moeilijk zich een denk beeld van dat karakter kunnen vormen, hetwelk de ge schiedenis alleen door daden, maar nooit1 door redenee- riifijen zal kunnen verklaren. Maar toen de kardinaal er bij voegde, dat niet alleen mevrouw de Chevreuse te Parijs was gekomen, maar dat ook de koningin op nieuw in verstandhouding met haar was geraakt, door middel van een dier geheimzinnige briefwisselingen, welke men in die tijden een kabaal noemde; toen de kardinaal bevestigde, dat. hij, op het oogenblik van de fijnste draden van het weefsel te ontwarren en op hee- terdaad voorzien van al de bewijzen, den zendeling dei- koningin bij de bannelinge te betrappen, een muske tier gewelddadig den loop der justitie had gestuit, door met ontblooten degen eenige brave gerechtslie- den aan te vallen, die belast waren met onpartijdig heid de geheele zaak te onderzoeken, ten einde haar aan Zijne Majesteit, Lodewijk XIII, voor te leggen, naderde deze een schrede het vertrek der koningin, met die bleeke en stomma verontwaardiging, die/wan neer zij uitbarstte, den jongen vorst tot de verregaand ste wreedaardigheid) bracht. Bij dit alles echter hadi de kardinaal niet eens den naam van den hertog van Buckingham genoemd. Het was op dat oogenblik, dat de heer de Tréville binnentrad, koel, beleefd en in een onberispelijke klee- derdracht. Door de tegenwoordigheid des kardinaals en door de ontstelde gelaatstrekken des konings, ver wittigd van hetgeen er had plaats, gehad, gevoelde zich de heer de Tréville sterk als Simson tegenover de Philistijnen. Lodewijk XIII had reeds de hand op den knop der deur gelegd. Op het gerucht, door de komst de-s heeren de Tréville veroorzaakt, wendde hij het hoofd om. „Gij komt juist te goeder ure, mijnheer!" riep de koning uit, die, wanneer zijn drift tot zekere hoogte was gestegen, niet kon veinzen, „ik hoor daar fraaie zaken van uw musketiers." „En ik", zeide de heer de Tréville koel, „heb er Uwe Majesteit fraaie te verhalen van uw gerechts dienaars." „Wat blieft?" vroeg de koning op hoogen toon. „Ik heb de eer Uwer Majesteit ter kennis te bren gen", ging de Tréville op denzelfden toon voort, „dat een zwerm van procureurs, commissarissen en politie dienaars, overigens allen zeer achtenswaardige lieden, maar die, naar het schijnt, het krijgsgewaad zeer vij andig zijn, zich veroorloofd hebben een mijner muske- tiersv of liever een der uwe, Sire, uit zeker huis, op straat te brengen en naar het fort- l'Evêque te voeren en dat alles op een bevelschrift, hetwelk men mij heeft geweigerd te vertoonen. 't Is een man van onberispe lijk gedrag en van een bijna beroemd' geslacht, die aan Uwe Majesteit bovendien gunstig bekend is: de heer Athos," „Athos!" zeide de koning werktuigelijk, „inderdaad, ik ken dien naam." „Dat Uwe Majesteit zich herinnere", hernam de heer de Tréville, „de heer Athos is de musketier, die in dat noodlottig tweegevecht, hetwelk u bekend is, het ongeluk heeft gehad, den heer de Oahusac een aoo die op 't eind niet beter wist te doen dan afwezige pluisjes van z'n onberispelijk complet te wippen, z'n handen te bekijken en dan linies dan rechts naar de huizen te turen. Bij de halte-Oorsprongpark wrongen twee heeren nog tusschen de opgepropte passagiers, maar de con ducteur riep -Er is nog maar één plaats daar. Vóór ook nog een. Doch 'daar de heeren bij elkaar wenschten te blijven moesten zc naar binnen. -'t Is gek, freule, zei 't heertje, de rentenier, dat 't soms zóó druk kan zijn en dan weer niet; vandaag is 't weer gepakte haring. Dat was freule Van Res Wamerongen. te kras. Om dien afschuwelijken man, die haar dorst aan spreken, aan wien zij nooit voorgesteld was en nooit voorgesteld zou willen worden, te ontvluchten, wist ze met veel stuurkunst haar hoed door 't portier te lood sen, tippelde, trots de volte, ook binnen, de heeren achterna, en had de veine om naast 'n própere japon van een burgerdame te kunnen plaats nemen, die ze natuurlijk straal negeerde. Plotseling verbleekte ze: schuins tegenover haar zat zij het spook. Het spook knikte. Met 'n beleefdheidslachje, bedek kend wat 'r omsnelde door 'r gemoed en door 'r brein, neeg ze stijf 't fijn ovaal* van haar Watteau-hoofdje. Gelukkig dat ze niet vlak tegenover die draak wai terecht gekomen. Waar zou dat schepsel naar toe gaan, nu, onmid dellijk na. den jour bij de barones. Zeker naar een der buitens te Zeist; zoo'n indring ster Na dat eene beleefdheidslachje vond ze dat t al welletjes was en ze keek verder naar voorbijschokkende karren, naar voorbijschietende fietsen en naar 'n auto, die nog sneller dan de electrische snorde, rekte 'r hals, tuurde dat bilgh-life-vehikel lang na, erg comme-il- faut, hetgeen altijd pakt bij 'n gemengd, ordinair ge zelschap, dat geboren is om slechts de benzine der au to's te mogen ruiken. Doch haar kijken, haar turen waren gemaakt, en freule Corry Van Til zag heel goed, dat haar lieve rivale zich moeilijk 'n houding- wist te geven. 'n Volmaakte eomediante was freule Van Res Wa merongen niet e,n 't telkens gaan verzitten met kleins schokjes bewees- dat ze inwendig kookte. Nu en dan, minder dan 'n seconde, blikte ze naar Oorry, die bedaard) in 'n tijdschriftje zat te bladeren. Freule Van Res kon dat serpent niet zetten, want 'n serpent was ze, listig, listig -bij al 'r brutaliteit! En waarop, waaróp? Wat waren de Van Tils, nee ik vraag 't je, adel met 'n verdacht blazoenetje, adel, die vroeger in linnen of zooiets had) gedaan en Oor werd getolereerd omdat ze zoo goed zingen kon. Nou dat was waar maar 't was wat lekkers! As je anders niks in je mars hebt en daarbij 'n air aanneemt of je wel aan 't Hof komt, dan maak je je bespottelijk. Maar dat voelde 't schepsel niet. Zij waagde nog bliksemsvlug 'n oogje naar Oor. Nee maar kijk ze daar nou is zitten, net 'n lammetje, 'n onschuldig poesje. En plotseling met 'n snibbigen ruk van 'r hoofd, zoodat 'r hoed eeni ongewenschte buiteling tegen 'k hoofd harer buurvrouw deed, flitste 't in haar op Nee, maar dan moest die kat wat vroeger opstaan Met haar zou ze niet doen als met Nora, die ze Brin- gevaarlijke'wonde toe te brengen. A propos!" ging de heer de Tréville voort, zich tot den kardinaal wenden de, „de heer Cahusac is geheel hersteld', niet waar?" „Ik dank u", zeide de kardinaal, van toorn op zijn lippen bijtende. „De heer Athos was een zijner vrienden gaan be zoeken", hernam de heer de Tréville, „een jongen, Bearneeschen kadet bij de gardes Uwer Majesteit, in de kompagnie van den heer des; Essarts, doch de ka det was op dat oogenblik afwezig; nauwelijks had hij zich in de kamer zijns vriends, hem afwachtende, tot lezen neergezet, of een zrwerm van gerechtsdienaars en soldaten kwam het huis belegeren en de deuren open stootan." De kardinaal gaf den koning een teeken, dat betee- kende: „Het betreft de zaak, waarover ik u heb ge sproken." „Wij weten dit allemaal wel", hernam de koning, „want. zulks heeft op ons bevel plaats gehad." „Dan is 't ook voor den dienst Uwer Majesteit, dat men een zijner musketiers onschuldig heeft gevangen genomen, als een misdadiger tusschen twee gerechts dienaars geplaatst, en te midden eener brutale volks menigte dien eervollen man heeft vervoerd, die tien maal zijn bloed) in den dienst Uwer Majesteit heeft vergoten en gereed is1 hetzelve nog te storten?" „Wel zoo!" riep de koning uit, reeds aan het wan kelen gebracht, „heeft zich de zaak dus toegedragen?" „De heer de Tréville voegt er niet bij," hernam de kardinaal met de grootste bedaardheid, „dat dit fat soenlijke man een uur te voren vier commissarissen, door mij ten onderzoek eener zeer gewichtige zaak af gezonden, met blooten degen heeft aangevallen en ver jaagd." „Ik tart Uwe Excellentie het te bewijzen," riep de heer de Tréville, met zijn Gaskonsche vrijmoedigheid en krijgsmansruwheid, „want een uur te voren bewees mij de heer Athos, die, ik wil het aan Uwe Majesteit toevertrouwen, van zeer hoogen rang is, mij de, eer, na bij het middagmaal te hebben genoten, zich in ge sprek te begeven met den hertog de la Tremouille en den graaf de Chalus, die zich in de zaal van mijn ho tel bevonden." De koning zal den kardinaal aan. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 5