DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 166
Honderd en dertiende jaargang,
1911
MAANDAG
17 JULI.
Hettema-Heer©ma-Leen.
Vrijdag den 22 September 1911,
De di»ie Musketiers»
BINNENLAND.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,
Afzondei lijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
FESUILXjEïTOM
48)
ALKMAARSCHE COURANT
MvfTIaVü
Telefoonnummer 3.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR brengen ter kennis van eventueel in deze ge
meente wonende collatoren van bovenstaand leen, dat
zij overeenkomstig* het Koninklijk besluit van 2 DE
CEMBER 1823 (Staatsblad1 No. 49) worden uitgenoo-
digd, om in persoon of bij behoorlijk gevolmachtigde
te oompareeren op
des voormiddags van 10 tot 12 uur, in de bovenzaal
van het „Hotel Wiebes" bij M. VAN DEN BERG te
BOLSWARD, ten einde over te gaan tob de begeving
van een TWEEDE studiebeurs uit gemeld leen.
Deze tweede begeving zal plaats hebben uit de linie
van HEEREMA.
De op zegel geschreven procuration waarvan men
'zich zal wenschen te bedienen, zullen moeten zijn ge
legaliseerd en geregistreerd. De voorwaarden van be
geving zullen acht dagen voor den dag der begeving
voor collatoren ter inzage liggen ten huize van M.
VAN DEN BERG voornoemd.
Alkmaar, den 15 Juli 1911.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
JAN DE WIT Dz., lo. Burgemeester.
DONATH, Seorotari».
ALKMAAR, 17 Juli.
De Marokko-zaak wordt thans aan beide zijden van
do Vogeezen kalm besproken er is een ontspanning
ingetreden en duidelijk komt bet aan het licht, dat
Frankrijk en Duitsehland liever den buit vriendschap
pelijk gaan doelen, dan elkaar erom te beoorlogen.
Wel schijnt het, dat de onderhandelingen van lan
gen duur zullen zijn en dat Duitsehland' zich niet ge
makkelijk met een kleinigheid! zal laten afschepen,
maar deugdelijke „schadeloosstellingen" wil. Beide
regeeringen hebben zich echter verbonden den loop der
diplomatieke besprekingen geheim te houden en tege
lijkertijd er den nadruk op gelegd', dat ze een gunstig
verloop van de „conversatie" wenschten en verwach
ten. In de Duitsche verklaring werd gezegd, dat er
geenerlei aanleiding tot ongerustheid) bestaat, wijl aan
beide kanten de oprechte wensch bestaat, overeenstem
ming te bereiken inzake mogelijke geschilpunten. De
Eransche regeering heeft op een dergelijke wijze ge
sproken en verklaard, dat de onderhandelingen onder
gunstige voorwaarden plaats hadden en dat de vrees
voor spanning in de betrekkingen tusschen beide mo
gendheden was weggenomen. Ook in de verklaring,
welke de Fransche minister van- buitenland'sche zaken
de Selves Dinsdag in de Fransche Kamer heeft afge
legd, werd gezegd, dat de „conversatie" plaats had met
de bedoeling, de belangen en de waardigheid van
Frankrijk, tegelijk echter ook de betrekkingen van
goede overeenstemming en hoogste loyaliteit tusschen
Frankrijk en Duitsehland te handhaven. De Fransche
Kamer heeft na deze verklaring met 476 tegen slechts
'77 stemmen besloten, de debatten over Marokko voor
■onbepaalden tijd te verdagen. -Daar, na enkele zeer
rumoerige Kamerzittingen, waarin de vereenigde soci
alisten onder leiding van den heer Jaurès obstructie
voerden doch de regeering verschillende votums van
naar
ALEXANDRE DUMAS.
o
„Een proces-verbaal strekt tot bewijs," zei de kardi
naal, luid1 de stomme vraag van Zijne Majesteit beant
woordende, en de beleedigde personen hebben dit opge
steld, wat ik de eer heb Uwer Majesteit aan te bieden."
Een proces-verbaal van gerechtslieden, is dat ge
wichtiger dan 't eerewoord eens krijgsmans
)vKom, kom Tréville, zwijg!" zeide de koning.
„Iri.daen Zijne Eminentie eenig vermoeden heeft op
een mijiier musketiers," zei Tréville, „wil ikzelf een
onderzoek uitlokken en mij aan de geroemde recht
vaardigheid van den kardinaal' onderwerpen."
„In dat huis," g'ing" de kardinaal even bedaard
voort, „waar de jlustitie zich heeft begeven woont, ge
loof ik, een Bearnees, een vriend der musketiers."
„Uwe Eminentie bedoeld den heer d'Arttgnan?"
„Ik bedo'el een jongeling, -dien gij beschermt, mijn
heer de Tréville!"
„Ja, Uwe Eminentie, dezelfde."
„Vermoedt gij niet dat die jongeling- een slechten
raad' heeft gegeven?.
„Aan den heer Athos, aan iemand, die ééns zoo oud
is als hij?" viel dé heer dé Tréville hem in de rede,
„neen, Uwe Eminentie! Daarenboven, de heer d'Ar-
tagnan heeft dén avondj bij mij doorgebracht."
„Het schijnt wel, dat iedereen den avond bij den
heer de Tréville heeft doorgebracht."
„Zou Zijne Eminentie aan mijn woord' twijfelen?"
vroeg de Tréville, terwijl het rood zijn voorhoofd
kleurde.
„Neen, de Hemel beware mij!" zeide de kardinaal,
,m,aar ik zou gaarne willen weten, hoe laat hij bij u
was."
„O, wat dat betreft, dat kan ik Uwe Eminentie
nauwkeurig opgeven, want op 't oogenblik, dat hij bin-
vertrouwen kregen, de Kamer met vacantie is gegaan,
beeft het Fransche ministerie den geheelen zomer ge
legenheid kalm aan het werk te gaan, zonder door de
rumoerige, lastige Kamer te worden gestoord.
Niet geheel eens waren Frankrijk en Spanje het.
De Fransche zaakgelastigde vroeg bij de regeering te
Madrid ophelderingen over zekere gebeurtenissen te
Alkassar, de Spaansche gezant te Parijs had1 in ver
band hiermede een onderhoud' met den Spaanschen ko
ning' en diens minister van buitenlandscho zaken,
maar officieel is medegedeeld, dat de toestand gerust
stellend is.
Inderdaad schijnt er, gelijk de Engelsehe minister
president. het zeide, „een nieuwe toestand" te zijn in
getreden.
Ook op ander terrein is dit het geval. Donderdag-
is in de Engelsehe hoofdstad het Engelsch-Japansche
verdrag onderteekend, waarbij het bondgenootschap
wordt vernieuwd voor den tijd van 10 jaar. Het her
ziene verdrag bevat echter de bepaling, dat heb arti
kel, betreffende de wederzijdsclie hulp in tijd van oor
log niet van kracht zal zijn wanneer een van beide
partijen in oorlog is met een volk, waarmede de andere
partij een algemeen arbitrageverdrag heeft gesloten.
De reden van deze herziening moet, naar men verze
kert, gezocht worden in het Engelsch-Amerika ansebe
arbitrage-verdrag.
Dientengevolge zal dus bijv. Engeland in een oorlog
tusschen Japan en Amerika niet meer worden betrok
ken. In Engeland, in de koloniën en in Amerika is
men zeer verheugd over deze wijziging, maar in Japan
laat men niet na op te merken, dat de waarde van het
verbond er door heeft ingeboet.
Een Engelsch blad heeft verschillende bekende per
soonlijkheden naar hun meening over „den nieuwen
toestand" gevraagd.
De heer Andrew Carnegie, de millionnair antwoord
de:
„De verandering' in het Japansche verdrag effent
den weg. Het is een prachtige stap voorwaarts en
doet beide partijen eer aan."
Het parlementslid Amery, bekend door zijn werk
over den Boerenoorlog, verklaarde het verdrag ten-
zeéïste bevredigend.
Generaal Sir Alfred Turner verklaarde, dat zulk een
verdrag met een Europeesche mogendheid als een drei
gement jegens de andere staten zou worden opgevat,
maar nu het een zoo verwijderde mogendheid als Ja
pan gold, was hiervan geen sprake.
Minder gunstig waren de berichten, welke van den
Balkan kwamen. Wel hebben de groote mogendheden
pogingen gedaan om dreigend gevaar hier af te wen
den Rusland heeft thans. Montenegro een koud
waterstraaltje toegediend, in de hoop het kleine rijkje
een beetje te beteugelen, Oostenrijk, Italië en andere
mogendheden sporen het ook aan, geen dwaasheden te
beginnen wel toonden de Turken zich erg verzoe
ningsgezind!, maar toch schijnt de toestand op het roe
rige Balkan-gebied1 op het oogenblik weinig geruststel-
nentrad, wees de pendule halftien, hoewel ik meende,
dat het later was."
„En hoe laat heeft' hij uw hotel verlaten?"
„Te half elf, juist een uur na het gebeurde."
„Maar", hernam de kardinaal, die niet een oogen
blik de waarheidsliefde van de Tréville in twijfel trok,
doch tevens gevoelde, dat de overwinning hem ont
glipte; „maar in allen geval, Athos is in dat huis der
Doodgraversstraat gevonden geworden."
„Is het een vriend,verboden, zijn vriend te bezoeken;
een musketier mijner komipagnie, met een garde der
kompagnie van den heer des Essarts zich te verbroe
deren
„Ja, wanneer het huis, waarin die vriend woont,
verdacht is."
„Dat huis is verdacht, Tréville!" zeide de koning;
„misschien wist gij het niet."
„Inderdaad, Sire, het was mij onbekend. In allen
geval kan het in elk gedeelte van hetzelve verdachte
lieden bevatten; maar ik ontken, dat zulks het geval
is in dat gedeelte, hetwelk de heer d'Artagnan be
woont, dit kan ik u bevestigen, Sire, want indien ik
zijne woorden kan gelooven, bestaat er geen trouwer
onderdaan Uwer Majesteit of grooter bewonderaar
van den kardinaal."
„Is het niet die zekere d'Artagnan, die, eenigen tijd
geleden, Jussac een wonde toebracht, bij gelegenheid
van een tweegevecht in de nabijheid van het Barrevoe-
ter-Karmelietenklooster?" vroeg de koning, den kar
dinaal aanziende, die van spijt dacht te barsten. „En
den volgenden dag Bernajoux?"
„Ja, Sire, ja, dezelfde. Uwe Majesteit heeft een
goed geheugen."
„Welaan, wat besluiten wij?" vroeg de koning.
„Dat hangt van Uwe Majesteit meer af dan van
mij", zeide dé kardinaal; „ik zou de schuld durven be
vestigen."
„En ik ontken ze", zeide de Tréville.
„Maar Uwe Majesteit heeft rechters, en die rech
ters moeten beslissen."
„Dat is het!" hernam de koning, „geven wij de zaak
den rechter in handen; deze behoort te oordeelen en
lend. De Malissoren toonen zich niet bereid vrede te
sluiten, daar zij de Turksche regeering niet vertrou
wen. Ook in Zuid-Albanië gist het bedenkelijk en
dear wonen al even wilde stammen als het Noorden.
Verschillende nationaliteiten, waarónder Bulgaren
en Grieken in de eerste plaats, maken front tegen de
Turksche regeering. In Macedonië bloeit het benden-
wezen weer op en de berichten over bloedige botsingen
nemen weer toe. Kenners verzekeren, dat het vuur
onder de asch steeds heeft geglommen een wind
stoot en alles staat, er in lichte laaie. Berichten ver
klaren, dat een gemeenschappelijk optreden van alle
benden te wachten is, zoodra de oogst maar binnen is,
en dat dan gezanienlijlfl tegen de Turksche regeering
de opstand zal worden geproclameerd.
Ook overigens heeft1 de regeering reeds handen vol
werk. De herhaalde politieke moorden op oppositionee-
lo journalisten en politici, het optreden van roovers
bewijzen hoe ver men te Konstant.inopel van een ge
ordend staatswezen nog- verwijderd is.
In Portugal blijft dé toestand aan de grenzen ern
stig. De Spaansche en de Portugeesche regeering heb
ben de overeenkomst gesloten, om de grens-incidenten
tegen te gaan en de samenzweerders onschadelijk te
maken. Het heet, dat de aanvoerders der opstandelin
gen voortdurend geld gezonden krijgen van monarchis
ten uit Brazilië en van de moeder van den gewezen
koning, ex-koningin Amelia.
In Venezuela was men eenigszins ongerust over het
plotseling' opduiken van den ex-president Castro, die
evenwel nog- niet kwaads van zich deed hooren.
DE KONINGIN NAAR UTRECHT.
H. M. de Koningin zal het aangekondigde officieele
bezoek aan de gemeente Utrecht brengen op Donder
dag 3 Augustus. v
DEFILé VOOR H. M. DE KONINGIN.
De rijdende artillerie heeft Zaterdagochtend om 11
uur op het Loo voor II. M. de Koningin en Prinses
Juliana gedefileerd.
De commandant, majoor Picke, plaatste zich terzijde
van de Vorstelijke Familie, die zich met groot gevolg,
waaronder ook minister Talma, voor het hek van den
cour bevond. Er was vpoi" het paleis veel publiek.
Na afloop gingen de Koningin en Prinses naar de
achterzijde van het paleis.
Z. K. H. de Prins had een onderhoud met minister
Talma en ging daarna met zijn adjudant, jhr. Van
Suehtelen, naar het station, om naar Zaandam te gaan
ter gelegenheid van de opening van de haven aldaar.
Terzelfdertijd vertrok de Oostenrijksche gezant met
zijn echtgenoote.
Z. K. H. PRINS HENDRIK.
Men meldt over het bezoek van den Prins aan
Zaandam o.a. nog:
Aan het station werd Z. K. H. wederom door de
muziek van liet Zaandamsche muziekcorps begroet en
toen daar op verzoek van Z. K. II. de twee geredde
zoons van de familie Iley verschenen benevens hun
oom, betuigde Z. K. LI. zijn deelneming met de ramp,
die hun trof, omstandig naar bijzonderheden van den
hij zal oordeelen.
„Intusschen", ging de Tréville voort, „is het zeer
treurig, dat in dezen jammerlijken tijd het reinste le
ven, de onloochenbaarste deugd niet iemand vooor
schande en vervolging kan vrijwaren. Ook zal het le
ger niet zeer tevredén wezen, dit kan ik verzekeren,
blootgesteld te zijn aan strenge behandelingen wegens
politiezaken."
Dit was een gewaagd gezegde, maar Tréville uitte
het, van zijn zaak zeker. Hij wilde een uitbarsting uit
lokken, omdat er alsdan vuur ontstaat en liet- vuur
licht geeft.
„Politiezaken!" riep de koning- uit, op de woorden
van Tréville drukkende, „politiezaken! En hoe weet
gij dat? Bemoei u met uwe musketiers en laat mij
met rust. Het schijnt, naar u te hooren, dat wanneer
men een musketier in hechtenis neemL Frankrijk in
gevaar zou zijn. Wat! geweld voor één musketier! Ik
zal, ventrebleu! tien, honderd, ja de geheele kompag
nie in hechtenis doen nemen, zonder dat men één
woord zal spreken
„Van het oogenblik af, dat Uwe Majesteit hen ver
dacht houdt," zeide de Tréville, „zijn de musketiers
schuldig; daarom ook Sire, ben ik bereidl u mijn degen
over te geven; want, na mijn soldaten beschuldigd te
hebben, zal, hieraan twijfel ik niet, de kardinaal over
gaan mijzelf te beschuldigen, het is daarom beter, dat
ik mij gevangen stel met den heer Athos, die reeds in
hechtenis is, en den heer d'Artagnan, dien men onge
twijfeld in hechtenis zal nemen."
„Koppige Gaskonjer, wilt gij zwijgen!" riep de ko
ning uit.
„Sire," hernam de Tréyille zonder in het minst zijn.
stem te verzachten, „beveel' dat men mijn musketier
in vrijheid, of dat men hem/terechtstelle."
„Men zal hem terechtstellen," zei de kardinaal.
„Welnu, des te heter, want in dat gev.al zal ik aan
Zijne Majesteit het verlof verzoeken om voor hem te
pleiten."
De koning vreesde voor ruchtbaarheid.
„Indien Zijne Eminentie," zeide hij, „geen persoon
lijke redenen had.
brand vragende. Z. K. PI. wensclite ook iets van de
oorzaak van den brand te weten en vroeg voorts naar
de werkzaamheden van de zoons.
Vervolgens betuigde Z. K. II. aan den commissaris
van politie, den heer II. Muller, zijn dank voor de ge
nomen politiemaatregelen, waardoor alles uitstekend
van stapel was geloopen.
DE RIJKSMIDDELEN.
Wat wij van de Junr-maand van 1910' schreven, is
ook toepasselijk op de afgeloopen maand. Er valt
weinig bijzonders van te zeggen omdat de cijfers der
verschillende rubrieken slechts geringe verschillen
aantoonen met de overeenkomstige van het vorige
jaar, zegt de N. Ot. Daar er nu verleden jaar reden
bestond om tevreden te zijn over de opbrengst, omdat
deze weer hooger was dan de zoo bijzonder gunstige
van het daaraan voorafgaande jaar, kan men ook
thans tevreden wezen, want we zijn weer met ruim 2
ton vooruitgegaan.
Juni 1910 leverde een totaal van 16.818.304.4iy2
en Juni 1911 bracht het tot. 17.046.701.23V2, dus
228.396.82 meer.
Een vergelijking met verleden jaar Juni wijst een
meerdere ontvangst aan voor de grondbelasting
van 86000, de invoerrechten van 1000, den suiker-
accijns van 28.000, den wijnaccijns van 20.000, den
gedistilleerd accijns van 14.000 en dien op bier en
azijn van 4000, de belasting op goudten én zilveren
werken van 2000, de registratierechten van
67.000, de hypotheekrechten van 12.000, de succes
sierechten van 301.000, de posterijen van 51.000,
de Rijkstelegraaf vana 22.000 en de loodsgelden van
20.000. Minder leverden op de persdneele belasting
50.000, de bedrijfsbelasting 176.000, de vermogens
belasting' 21.000, de accijns op zout 13.000 en die
op het geslacht 13.000, de zegelrechten 108.000, de
domeinen 14.000 en de jacht- en vischacten 8000,
terwijl de opbrengst der Staatsloterij ongeveer gelijk
was aan die van verleden jaar Juni.
Op enkele uitzonderingen na, vertoonen de cijfers
van het afgeloopen halfjaar een flinke verhooging,
vergeleken bij die van het eerste halfjaar van 1910.
Meer werd ontvangen uit de grondbelasting
208.000, d'e personeele belasting 100.000, de be
drijfsbelasting 172.000, de vermogensbelasting
297.000, de invoerrechten eveneens 297.000, den
suikeraccijns 630.000, dien op den wijn 59.000,
dien op het gedistilleerd 69.000, dien op het bier
20.000, en dien op het geslacht 36.000, de belasting-
op gouden en zilveren werken 6000, de registratie
rechten 552.000, de hypotheekrechten 55.000, de
successierechten 494.000, d'e posterijen 412.000, de
Rijkstelegraaf 124.000, de Staatsloterij 1000 en de
loodsgelden 108.000. Hiertegenover stond slechts
een mindere opbrengst bij den zoutaccijns van
60.000, de zegelrechten van 77.000, de domeinen
van 50.000 en de jacht- en vischacten van 8000.
Het eerste halfjaar van 1911 bracht in het geheel
86.032.313.73V2 in de schatkist, terwijl in hetzelfde
tijdperk van 1910 was ontvangen 82.577.696.23V2.
We zijn dus thans 3.454.617.50 vooruit.
J. VAN ALPHEN. f
De heer J. van Alphen, oud'-lid der Tweede Kamer,
is Zaterdag te Hengelo overleden.
Gemengd nieuws.
HET ONGELUK AAN HET VREDESPALEIS.
Omtrent het ongeluk aan het vredespaleis te 's-Gra-
venhage, dat Zaterdagmorgen plaats vond, wordt nog
het volgende gemeld1:
De kardinaal begreep des koning» meening en voor
kwam hem:
„Veygeef mij," zeide hij, „van het oogenblik dat Uwe
Majesteit een partijdagen rechter vermoedt, verwijder
ik mij»
„Laat hooren," hernam de koning, „zweert gij mij
bij mijn vader, dat de heer Athos ten uwent was, toen
het voorval plaats had, en hij er geen deel aan heeft
genomen
„Bij uw roemrijken vader en ook bij u zeiven, dien
ik het maest bemin en hoogacht, van wat er op aarde,
is, ik zweer het!"
„Overweeg, Sire," wierp de kardinaal er tusschen,
„dat, indien wij den gevangene op die wijze ontslaan,
wij de Waarheidl niet zullen ontdekken."
„De heer Athos zal steeds tegenwoordig' zijn," her
nam de Tréville, „om de gerechtspersonen te antwoor
den wanneer deze hem willen ondervragen. Hij zal
niel deserteeren, mijnheer de kardinaal, wees gerust,'
ik ben voor hem verantwoordelijk."
„Inderdaad!, deserteeren zal hij niet," zei de koning,
„en men zal hem altijd wel vinden, zooals de heer de
Tréville zegt. Bovendien," voegde hij er. bij, met zachte
stem tot, Zijne Eminentie, dien hij smee'kende aanzag,
„sjellen wij hen gerust, dat is staatkundiger."
Die staatkunde van Lodewijk XIII deed1 op Riche
lieu's gelaat een glimlach verschijnen.
„Beveel, Sirezeide hij, „gij hebt het recht gratie
te verleenen."
„Het recht van gratie is alleen van toepassing op
schuldigen," zeide de Tréville, die het laatste woord
wilde behouden, „en mijn musketier is onschuldig. Het
is dus geen gratie, die gij zult geven, maar recht."
„En is hij op het fort l'Evêque?" vroeg de koning.
„Ja, Sire, afgezonderd, in een cachot, als de grootste
misdadiger."
„Duivels, duivels mompelde de koning, „wat moet
ik doen?"
„Het bevel tot invrijheidstelling teekenen en daar
mede uit," hernam de kardinaal; „ik geloof met Uwe
Majesteit dat de borgstelling des heeren de Tréville
meer dan voldoende is."
Wordt vervolgd.