DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 171,
Honderd tn dertiende Jaargang.
1911.
ZATERDAG
22 JULI.
Gemeenteraad van Alkmaar,
SPROKKELINGEN.
Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,—
Afzondei lijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Oroote
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat,
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
De drie lüuskeiiersi
Telefoonnummer 3.
_3F*3S3Ü X JL.IUSiTX' 03?*r
ALKMAARSCHE COURANT
VERGADERING vau den
op Woensdag SO Juli 1011, 'sn.m. 1 uur.
Te behandelen punten:
1. Vaststelling dei' notulen van de vorige vergade
ring. Mededeelingen. Ingekomen stukken.
2. Benoeming van een stembureau voor de eventueel
op 1 en 8 Augustus e.k. te houden stemming en
herstemming- van een lid van den*Gemeenteraad
(Bijlage no. 61).
8. Benoeming leeraar(es) in de Transche taal aan
het Gymnasium (Bijlage uo. 63).
4. Voorstel van B. en W. tot het verleunen van sub
sidie aan een patroonsleergaug' in het schilders
ambacht (Bijlage no. 54).
5. Alsvoren, om niet toe te treden tot de vereeni-
ging van Hederlandsche gemeenten (Bijlage no.
55).
6. Alsvoreu, tot aanwijzing- van een onderwijzer met
verplichte hoofdakte aan de le Gemeenteschool
(Bijlage no. 56).
7. Alsvoren, inzake het loon van de kaasdragers
(Bijlage no. 57).
S. Alsvoren, tot wijziging der instructie van den
doodgraver (Bijlage no. 58).
9. Alsvoren, tot aankoop van stortgrond bij het ter
rein van de gemeentereiniging' (Bijlage no. 59).
10. Alsvoren, inzake de jaarwedde van den leeraar in
de wiskunde aan het Gymnasium (Bijlage no.
60).
11. Alsvoren, naar aanleiding van een adres vau de
vereeniging voor volkshuisvesting (Bijlage no.
62).
12. Alsvoren, tot ruiling van grond (Bijlag-e no. 64).
13. Alsvoren, tot aankoop van een sloot (Bijlage no.
65).
11. Voorstellen van de Comm. voor de belastingzaken
euz. inzake de rekening van het Stedelijk Mu
ziekkorps, de Huishoud- en Industrieschool eu de
Algemeene Bewaarschool over 1910 (Bijlagen
nos. 66, 67 en 68).
15. Voorstel van B. en W. tot oninbaarverklaring en
verhaalbaarstelling- van posten in pl. belastingen
(Bijlage no. 69).
16. Alsvoren, tot het verleenen van eervol ontslag aan
den leeraar in het Engelscli aan het Gymnasium
(Bijlage no. 70).
17. Benoeming onderwijzer(es) belast met de leiding
van het herhalingsonderwijs (Bijlage Ho. 71).
18. Voorstel van B. en W. betreffende afwijking van
het bepaalde in art. 35 der Bouw- en Woningver
ordening (Bijlage Ho. 72).
19. Alsvoren, aanbieding in koop van vast goed
(Bijlage Ho. 73).
20. Alsvoren, duinwatervoorziening aan den Omval
(Bijlage Ho. 74).
DE KLEUR VAH 1776.
De .modekleur van bet jaar 1776 en tal van andere
bijzonderheden uit dien tijd worden beschreven in een
grappigen brief, voorkomende in de „Vaderlander",
een spectatoriaal geschrift uit de achttiende eeuw,
adt niet verward moet worden met zijne unie-liberalen
naamgenoot van dezen tijd. De brief, geschreven door
een Amsterdamsch huisvader aan zijn in Groningen
toevende dochter, luidt in zijn geheel aldus:
Lieve Annaatjel
Omdat gij gaarne tot de Amsterdamsche kermis op
het instantelijk verzoek van de familie, te Groningen j
zoudt blijven, heb ik op uw bidden, met den laatsten
beurtman drie van uwe zijde sakken (d. i. paletots) in
een koffer u toegezonden met een brief. Eene ont
dekking van gewigt is oorzaak, dat ik u dezen thans
met de post schrijve, omdat gij mij te verstaan gege
ven hebt dat gij twee van dezelve gaarne zoudt laaten
verwen, alzoo men in uwe stad zoo gij zegt die kunst
schoon verstaat. Ik mag dat wel lijden, doch moet u
tevens waarschuwen, dat gij geene kleur verkiezen
moet, die in Groningen voor de nieuwste mode gehou
den wordt, want dan zoudt gij u deerlijk bedriegen.
Alle onze gestreepte taffen gelijk uwe sakken zijn,
hebben thans gedaan. De nieuwe kleur die zij moeten
hebben, als gij ze thans verwen laat, is couleur de
puce. Ik vrees maar, dat geen van de konstigste Gro-
ningsche verwers dezelve aan uwe taffen zal weeten
te geeven. Staalen heb ik er niet van, en als gij aan
hun zegt, ze moeten met couleur de puce geverwd wor
den, ben ik bedugt, dat ze, u niet verstaande, voor een
malloot zullen houden, of voor wat ergers. Doch om
uwe eer op te houden en hun te toonen dat er niets
van Sint Anne onder loopt, raad ik u, dat gij uwen
oom verzoekt, aan uw huis te laaten komen op een
helderen dag, een verwer, een schilder en een man,
die een zonmicroscoop heeft; op eene Academie zal
wel iemand zijn, die een zodanig instrument bezit.
Vang vooraf eene groote vette schoonglinsterende
vloo, waaraan men in dezen tijd zelden gebrek heeft,
en, zo gij ze al niet hebt, gij zult ze aan uw hondje
wel vinden; laat de kunstenaar die voor het zonmi
croscoop brengen en gebied dan uwen schilder, dat hij
de bruine kleur van het diertje aanstonds met olie
of waterverw regt uitschildere, waarvan de verwer en
uwe eigene oogen moeten oordeelen. Die kleur moeten
uwe sakken hebben. Zij is veritable couleur de puce,
of opregte onvervalsche vlookleur, die u wel zal staan,
omdat gij een blonde zijt, hoewel er anders te Parijs
(want van daar komt zij) geen onderscheid in ge-
maakt word; de meeste dames daar zijn gelijk gij
weet bruinetten. Alleen vrees ik, dat die omslag u of
liever mij wat veel gelds-zal kosten, en de verwer be- f
grijpen zal, dat voor dezelve als voor een nieuw snuf-
je, meer dan ordinair moet betaald worden: ook ben ik
uit eeuige vernoomene omstandigheden in vermoeden
g-ebragt, dat deze kleur niet langer dan op zijn hoogst
één jaar in trein zal blijven, alzo voor eenige dagen r
een geheel schip, geladen met couleur de pou, van Am-
sterdam naar Frankrijk vertrokken is. Ik kan ook
wel begrijpen, waar dit van daan moet komen. De
wippende aart der vlooien 'komt niet overeen met het
karakter der dames, huppelden die diertjes dan kan
het nog door den beugel. Uit dien hoofde zal dan de
glinsterende bruine kleur niet langer stand houden,
de grijze zal haar de baan doen ruimen, die zal alle
dames beter troniën.
Ik heb in den brief bij het koffer vergeeten u te
antwoorden op de veeren, waarom gij verzogt hebt.
Draagt men die ook al te Groningen? Toen ik de fa
milie laatst bezogt, droegen zelfs de adelijke jonge
dames nog' hoeden van stroo, zoals onze meiden, be-
halven dat ze wat kleinder waren en van vooren meer
opgeboogen, en zo men haar daardoor niet kan on
derscheiden, dan kende men ze aan de stoof met een
zilveren hengel, die de meid haar agterna naar de
kerk droeg. Zouden die kleuters van die onnosele
dragt nu ook al herkomen zijn? Hemel! Hoe ver
anderen onze jonge juffers schielijk ten goede! Dan,
wat zij ook doen of naaapen, gij hebt geen veeren noo-
dig: vooreerst, omdat men de korte, agter uit het
kapsel over den nek hangende veeren, niet meer
draagt; ten tweeden omdat het met mijne beurs niet
conveniëert voor een stel veeren, die in den tijd van
acht dagen versieeten zijn, twaalf gouden rijders te
betaalen. Vader wil u wel kleden naar de mode, maar
dit is vader te peper duur. Het moet u dan troost ge
noeg zijn, lieve Annaatje, dat men geen veeren meer
draagt, maar wel angola's en esprits, doch die zijn nog
van zoo nieuwe uitvinding, dat ik niet weet, waar men
ze te Amsterdam verkoopt, en daarom kan ik ze u
alsnog niet zenden. Ik heb er mij wel op geinformeerd,
want gij weet dat vader zijne dogter gaarne plaisier
doet, maar er niet agter kunnen komen. Ik heb ze nog
maar twee van onze eerste dames zieu dragen, dog het
fatsoen zowel bekeeken, dat, hoewel ik niet weet, waar
ze van gemaakt zijn, u echter genoeg kan beduiden,
hoe gij ze moet laten maken. Een angola gelijkt vol
maakt naar eene kattenstaart. Ik kan niet denken,
dat ze uitgevonden en in trein gebragt is door een
heer, die daardoor zou hebben willen verbeelden, dat
het karaeter van veele juffers met den aart der kat
ten zeer wel strookt. Hie louange zou niet groot zijn,
doch dit raakt u niet, want ik weet, dat gij omtrent
uwe minnaars niet valscli nog ligtzinnig zijt, niet te
gen hen mauwt nog' hen krapt. De angola, om weder
t-to ons stuk te keeren, hangt van bovenover het
agterhoofd in den nek neer. Eene dame, die op een
bal, asemblé of partij, heen en weer ziet, zoals door
gaans daar moet gaan, kwispelt met dien staart zeer
galant en aartig. Ilc beken het is wat kluchtig eene
dame met het hoofd te zien kwispelen, maar dat doet
niets ter zaake; het is afgepleit als men maar zegt,
het is de mode, dat is hedendaagsch zoo veel als, het
is de stem der natuur. Om die nu voor u gemaakt te
krijgen heb ik dit bedagt. Aan 't huis van onze fa
milie komen zekerlijk studenten, denkelijk ook die in
de medicijnen studeren, en zoo wel katten als honden
anatomiseeren. Gij zult kennis met die heeren ge
maakt hebben. Verzoek hen, dat zij de staarten van
(fie katten ongeschonden voor U bewaren, gelijk zij
gaarne zullen doen, want die heeren onderzoeken zel
den met het mes of de medulla spinalis tot het uiter
ste puntje van den staart loopt Verzoek daarenboven
dat zij die voor U prepareeren, zo noemt men dat,
want anders zouden dezelven afgrijselijk stinken, en
de hairen uitvallen tegen den tijd dat gij die hier zult
dragen; laat er aan het dikke boven einde een draadje
in vast maalten, dat geen kunst is, men zal dat op
een verborgene wijze in Uw kapsel vast kunnen zetten
Zeg hun niet, waartoe zij dienen moeten, er ligt hun
niéts aan gelegen en zo zij er TT om plagen, verklaar
dat het een present voor een Amsterdamsche dame is,
dan liegt gij niet: maar gij behoort er ten minste een
paar douzain te hebben, nu gij er zo goed kunt aan
komen, witte, zwaite, geele, bonte, ligtblauwe enz. Gij
behoeft ze juist in Groningen niet te draagen, want
dat zou misselijk uitkomen, bewaar ze in een doos,
lucht ze nu en dan eens, gij moet er alleen hier mee
pronken.
Maar wie zal U Esprits maaken? Daar weet ik
geen weg mede. Gij zijt handig genoeg, maak er
maar eenige op de gis, en zo de Groningsche dames
veeren dragen, zet die in de plaats op Uw hoofd, met
een stoute beslissende verklaring, dat die de mode van
Berlijn zijn, en de veeren gedaan hebben. Zij moeten
zijn als een regtstaande veer vóór op het hoofd in de
toepet, drie vierendeel van een elle lang, van trillend
kooperdraad, bewonden met allerlei kleuren van zijde,
het toppunt moet vooral beweegbaar zijn op de minste
omwending van het hoofd. In de zijde des draads moe
ten vastgezet worden kleine stukjes gekleurd of effen
53)
naar
ALEXAHDKE DUMAS.
„Ik ben verloren," mompelde de koningin, „verlo
ren, want de kardinaal weet alles; hij is het, die den
koning drijft, die wel nog niets weet, maar dra alles
zal vernemen. Ik ben verloren, mijn hemel! Mijn he
mel
Zij knielde op een kussen neder en bad het hoofd in
hare bevende armen verbergende.
Inderdaad, haar toestand was verschrikkelijk.
Buckingham was naar Londen teruggekeerd, me
vrouw de Clievreuse was te Tours. Meer dau ooit be
spied, begreep de koningin, dat een der dames, die
haar omringden haar verried, zonder echter te kunnen
zeggen, welke. La Porte mocht het Louvre niet verla
ten en geen ziel ter wereld was er, aan wie zij zich
kon toevertrouwen.
Bedreigd door de ramp, die haar boven het hoofd
hing en in hare verlatenheid, barstte zij in een luid
gesnik uit.
„Kan ik Uwe Majesteit dan in niets van dienst zijn,"
zeide eensklaps een stem, vol zachtheid en medelijden.
De koningin wendde zich haastig om, want er lag-
in de uitdrukking' van die stem geen bedrog; liet was
de taal eener vriendin.
En inderdaad, voor een der deuren, die in het ver
trek der koningin uitkwamen, verscheen juffrouw Bo-
nacieux. Zij was bezig kleederen en lijnwaad in een
kleerkamer te bergen, toen de koning: was binnengeko
men en de kamer niet hebbende kunnen verlaten, had
zij alles gehoord.
De koningin slaakte een doordringenden kreet, zich
verrast ziende, want in hare verwarring had zij de
jonge vrouw niet herkend, die La Porte in haren
dienst had doen treden.
„O, vrees niets, mevrouw," zeide de jonge vrouw,
de handen vouwende en zelve weenende over den angst
der koningin, „ik behoor Uwe Majesteit met hart en
ziel toe en hoe ver ik ook van haar verwijderd ben, hoe
gering mijn stand ook zij, meen ik een middel te heb
ben gevonden, Uwe Majesteit uit den nood te redden."
„Gij, o, hemel, gij!" riep de koningin; „maar zie mij
aan. Van alle kanten wordt ik verraden; kan ik op u
vertrouwen
„O, mevrouw!" riep de jonge vrouw op de knieën
vallende, uit, „o, bij mijn ziel! Ik ben bereid voor Uwe
Majesteit te sterven."
De kreet kwam voort uit de volheid baars harten en
men kon zich evenmin in dezen, als in de vorigen be
driegen.
„Ja," ging juffrouw Bonacieux voort, „ja, er zijn
verraders hier, maar ik zweer u, dat niemand aan Uwe
Majesteit trouwer is dan ik. Die diamanten gespen,
die de koning wenscht te zien, hebt gij den hertog' van
Buckingham gegeven, nietwaar? Zij waren besloten
in een kistje van rozenhout, dat hij onder den arm
droeg. Vergis ik mij? Is Eet zoo niet?"
„O, mijn hemel! mijn hemel!" mompelde de ko-
inngin, wier tanden van angst klepperden.
„Welnu, die diamanten", ging juffrouw Bonacieux
voort, „u moet- ze terug hebben."
„O, ja, ongetwijfeld, het moet!" riep de koningin;
„maar wat te doen, hoe ze te krijgen?"
„Er moet iemand naar den hertog gezonden wor
den."
„Maar wie?.Wie?.... Aan wien mij te ver
trouwen?"
„Stel in mij vertrouwen, mevrouw; doe mij die eer,
koningin, en ik, ik zal dien bode weten te vinden."
„Maar ik zal moeten schrijven."
„O, ja, dat is onvermijdelijk. Twee regels van uw
hand en uw eigen zegel."
„Maar in die twee regels ligt mijn veroordeeling,
echtscheiding, verbanning."
„Ja, indien zij in verraderlijke handen vallen, maar
ik verzeker u, dat die beide regels aan hun adres zul
len bezorgd worden."
„Ach, mijn hemel! Ik moet dan mijn leven, mijn
eer, mijn goeden naam in uw handen stellen!"
„Ja, ja, mevrouw. Gij moet en ik, ik zal alles red
den."
„Maar hoe? Zeg mij dat ten minste."
„Mijn man is, twee, drie dagen geleden, in vrijheid
gesteld; ik heb den tijd nog niet gehad hem te spre
ken. Hij is een braaf en eerlijk man, die haat noch
liefde voor iemand gevoelt. Ilij zal doen, wat ik be
geer en op een bevel van mij vertrekken, zonder het
geen, waarmee hij belast is, te kennen; hij zal alzoo
den brief Uwer Majesteit aan het adres, dat zij zal
aanwijzen, bezorgen, zonder zelfs te weten, dat die
van Uwe Majesteit komt."
Do koningin vatte beide handen van de jonge vrouw
met vurige drift, zag haar aan, alsof zij in het diepste
van haar hart wilde lezen en in haar schoone oogen
iiiets anders dan openhartigheid ziende, omhelsde zij
haar teederlijk.
„Doe dat", riep zij, „en gij zult mij het leven, gij
zult mij de eer hebben gered!"
„O, vergroot den dienst niet, welken ik het geluk
heb, u te kunnen bewijzen; ik heb niets van Uwe Ma
jesteit te redden, die alleen het slachtoffer van een
verraderlijk complot is."
„Het is waar, het is waar, mijn kind!" zei de ko
ningin, „gij hebt gelijk."
„Geef mij dus dien brief, mevrouw, de tijd snelt
voort."
De koningin liep naar een tafeltje, op hetwelk zich
papier, pennen en inkt bevonden. Zij schreef een
paar regels, verzegelde het briefje met haar cachet,
en stelde het aan juffrouw Bonacieux ter hand.
„Maar nu", zeide de koningin, „nu vergeten wij nog
het voornaamste."
„Wat?"
„Geld."
Juffrouw Bonacieux bloosde. „Ja, dat is ook waar",
zeide zij, „en ik moet Uwe Majesteit bekennen, dat
mijn man.
„Dat uw man het niet heeft, wilt gij zeggen, niet
waar?"
„Integendeel, hij heeft geld, maar hij i> Mer gierig,
glas, zeer fijn, welke de'blaazers van Thermometers-
pijpen in Groningen U genoeg kunnen maaken. Die
stukjes moeten de gedaante van veertjes hebben, zo
dat het geheele stuk eene groote veer schijnt te zijn,
van alle kanten met kleuren bezet: het komt er maar
op aan, dat alles teê'r' is, en altoos trilt of in beweging
blijft, om daardooor de vlugge geest van onze heden-
daagsche vaderlandsche Dames uit te drukken.
Ziedaar lieve Annaatje, wat ik Uw te schrijven had.
Alleen heb ik vergeten te zeggen, dat gij ook Uwe
gaaze halsneusdoeken, handschoenen, linten, snuif
doos, de doozen van Uw toilet, waaiers, schoenen, zelfs
de linten van Uw broek met couleur de puce of cou
leur de pou moet laten verwen.
Op duiten zal die kleur geen vat hebben, anders zou
ik li raaden, de geenen die gij zondags aan de armen
in het zakje geeft, ook te laten verwen, op dat men de
giften van de fatsoenlijke lieden zou kunnen onder
scheiden van de stuivers, dubbeltjes en zesthalven, die
de zoogenaamde liefdaadige gemeene burgers geeven.
Doch in alles kan ik U geen voorschrift opstellen, gij
moet geeven en neemen, zo als het zich best schikt.
Gij verstaat, vertrouw ik, mijne vaderlijke meening
genoeg, ik zal er mij op verlaaten, en U met sakkeu
van couleur de pou, Angola's en Esprits terug verwas
ten. Groet de geheele Familie van mij en Uwe moe
der, Uwen broeder en Susters.
Ik zal altoos blijven met genegenheid,
Lieve Annaatje,
UEd. Teerlievende Vader.
Amsterdam den 29 May 1776.
DAMES IH DE TEAM.
Hoe practisch de dameskleediug is en hoeveel ge
mak zij aan haar draagster bezorgt., hekelt het. volgen
de ca ricatuurs tukje. i
Een dame stijgt niet zonder moeite in de
tram. De conducteur komt bij haar. Hu begint er eeu
opgewonden zoeken naar het geldbeursje. De bovenrok
wordt opgetild, de onderkleeren worden doorzocht en
aan indiscrete blikken prijs gegeven. De buren rechts
en links krijgen eenige stooten.' Eindelijk daar is
liet beursje. De dame bergt, na den conducteur be
taald te hebben, het gauw weer op en krijgt van den
conducteur het kaartje, dat ze achteloos ergens weg
stopt, waar geen mensch het zou zoeken. En als dan
de controleur verschijnt, begint het haastige woelen en
zoeken opnieuw, totdat met een trotsch lachje en vaak
met een uitroep van blijdschap uit den handschoen of
uit de blouse een verfrommeld stukje papier te voor
schijn wordt gehaald, dat door den controleur met
moeite uit elkaar gehaald wordt en het kaartje blijkt
te zijn vaak ook wel eens iets anders!
Hatuurlijk willen verscheiden dames zich niet aan
spottende en onbescheiden blikken, aan nerveus zoeken
eu aan vervelend laten wachten bloot stellen. Een
handtaschje is het middel, dat ze te baat neemt.
Komt een dame, hiermede uitgedost in de tram,
dan speelt het volgende tooneeltje zich af:
De dame gaat zitten, opent haar handtaschje, neemt
de portemonnaie er uit, sluit het handtaschje, neemt
het g-eld er uit, sluit de portemonnaie, opent het hand
taschje, legt de portemonnaie er in, sluit het hand
taschje en geeft den conducteur het geld. Wanneer
zij het kaartje heeft gekregen, opent zij het hand
taschje, neemt de portemonnaie er uit, sluit het hand
taschje, opent de portemonnaie, legt het kaartje er in,
sluit de portemonnaie, opent het handtaschje, legt de
portemonnaie er in, en sluit het handtaschje. Komt de
controleur, dan opent de dame het handtaschje, neemt
de portemonnaie er uit, sluit het handtaschje, opent
de portemonnaie enz enz. i
OOK EEH VERTALIHG.
Een jeugdig gymnasium-leerling moest het zinnetje
vertalen: „Cicero et Demosthenes sunt' duo clari ora-
tores. Hij kende de beide eigennamen evenwel ni'et,
zocht ze op en vond: „Cicero, een beroemd redenaar"
en „Demosthenes, èen beroemd redenaar."
dat is zijn gebrek. IntusscTien behoeft Uwe Majesteit
zich hierover niet te bekommeren. Wij zullen wel een
middel vinden."
„Maar ik heb hetmok niet", zeide de koningin.
„Maar wacht even, en
Anna van Oostenrijk liep naar haar juweelkistje.
„Ziehier", zeide zij, „een ring van groote waarde, naar
men verzekert; mijn broeder, de koning van Spanje,
heeft mij dien gegeven, hij behoort mij en bijgevolg-
kan ik er over beschikken. Heem dien ring, verkoop
hem en laat uw man op reis gaan."
„Binnen één uur zult gij gehoorzaamd zijn."
„Gij ziet het opschrift", vervolgde de koningin, zoo
zacht sprekende, dat men haar nauwelijk verstond.
„Aan mylord, hertog van Buckingham, te Londen."
„Die brief zal hem in persoon worden ter hand ge
steld."
„Edelmoedig' kind!" riep Anna van Oostenrijk uit.
Juffrouw Bonacieux kuste de handen der koningin,
verborg' het papier in haren boezem en verdween met
de vlugheid eens vogels.
Tien minuten later was zij thuis; zooals zij aan de
koningin had gezegd, had zij haren man sedert zijn
invrijheidstelling niet gezien; zij wist dus niets van
de verandering, die er bij hem, in zijn denkwijze no
pens den kardinaal, was voorgevallen, een verandering
die de vleitaal en het geld Zijner Eminentie hadden
teweeg gebracht en welke de graaf de Rochefort in
een paar bezoeken nog had versterkt; zijnde deze nu
de beste vriend van Bonacieux geworden, aan wien hij
zonder veel moeite deed gelooven, dat niet één enkel
misdadig oogmerk de oorzaak der ontvoering zijner
vrouV was geweest, maar slechts een staatkundige
voorzorg.
(Wordt vervolgd.)