DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Honderd en dertiende f aargang, 1911 MAANDAG 24 U LI. BINNENLAND. No. 172 Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,— Afzondei lijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. He Musketiers. Telefoonnummer 3. PEm3L,tjBTO]V HET PROTEST TEGEN DE VERKIEZING VAN Mr. KAPPEYNE VAN DE COPPELLO. ALKMAARSCHE COURANT ALKMAAR, 24 Juli. De heeren v. Kiderlen Waechter, staatssecretaris voor buitenlandsche zaken en Cambon, Fransch ge zant, te Berlijn, de Selves, minister van buitenlandsche zaken en von Schoen, Duitsch gezant, te Parijs, die allen het diepste stilzwijgen beloofden, hebben deze week over Marokko weer verschillende, samensprekin- gen gehad. De heeren hielden woord, maar journalis ten, bevriend met diplomaten, vernamen desondanks het een en ander over de onderhandelingen en haast ten zich natuurlijk, dat bekend te maken. De Fran sche en de Duitsche regeeringen hebben het beide noo- dig gevonden in verband met die publicaties te waar schuwen, dat geen der berichten op een officieelen grondslag berusten en dat de verantwoordelijkheid daarvoor aan de stellers moet worden overgelaten. De ze waarschuwing was geenszins overbodig. De .men sehen, die voor de deur staan, waarachter iets gebeurt, worden zenuwachtig en wanneer ze „geruchten" ver nemen en ieder iets anders hoort dan een ander, stijgt de algemeene prikkelbaarheid. Over den vermeenden' stand van de onderhandelingen zijn dan ook opgewon den en opwindende artikelen te Parijs en te Berlijn geschreven. Men vond aan de Seine, dat Duitschland te veel loofde en aan de Spree, dat Frankrijk te wei nig bood. En in beide steden was men van oordeel, dat er voorshands van een politieke ontspanning niet kan worden gesproken. De aard der „schadeloosstelling" welke Duitschland vraagt, wanneer het Frankrijk de vrije hand in Ma rokko zal laten, is intusschen zelfs uit de geruchten niet vast te stellen. Beweerd werd, dat Duitschland met een grensregeling voor Kameroen en grondgebied aan het Tsaadmeer tevreden is, hetgeen zou neerkomen op teruggave van het gebied, dat Duitschland bij het laatste Kameroen-gebied aan Frankrijk heeft afge staan, wijl men het destijds te Berlijn waardeloos acht te. Maar ook heette het, dat Duitschland niets meer of minder eischte, dan de geheele Fransche Kongokust, Libreville inbegrepen. Van een „schadeloosstelling" in Marokko zelf, in Agadir, werd, merkwaardigerwijs, deze week echter niet meer gesproken. Wat zeiden nu de couranten naar aanleiding van de geruchten Tn de Duitsche pers was de opvatting overbeer- schend, dat Duitschlands economische belangen in Marokko en het gevaar van machtsverplaatsing, in dien Marokko met zijn enormen rijkdom en groote be volking Fransche bezitting werd .en Frankrijk daar door op den duur een aaneengesloten rijk zou krijgen tusschen 1 unis, Algiers, Mauretanië, Senegambië en L' ransch Kongo, meebrachten eenerzijds nimmer prijs geven van het recht om in de toekomst mede over Ma rokko s lot te mogen beslissen, andererzijds voor en kele concessies meer vragen dan een paar brokken Afrika. En men gaf te verstaan, dat de zaak desnoods wel een oorlog waard zou zijn.... De Fransche pers sprak in anderen geest maar in denzelfden toon. Zij verklaarde de Duitsche eischen onaannemelijk, meende, dat deze minder op Fransch- dan wel op Belgisch Kongo en Angola gericht zijn, teneinde een groot Duitsch rijk in West-Afrika te stichten, van Kameroen tot het tegenwoordige Duitsch-Zuid West Afrika; verklaarde, dat Frankrijk hieraan nimmer mocht toegeven en dat militaire ne derlagen smartelijk, maar eervol, doeh vreedzame ca pitulaties beschamend! zijn. Nu behoeven gelijk de ervaring heeft geleerd dergelijke couranten-artikelen niet dadelijk beschouwd te worden als voorboden van naderend onheil. Maar wèl geven ze de richting aan, waarin hooggeplaatste personen over en weer de openbare meening gaarne geleid zien, hetzij dan om in eigen land sympathie te verwerven voor het eigen standpunt, dan wel om in het andere land vrees te verwekken. Als zoodanig be schouwd, leeren deze artikelen, dat het uiterst moeie- 1 ijk is een bevredigende oplossing te vinden. Het is gevaarlijk te voorspellen, doch we durven wel zeggen, dat er na de nfgeloopen week alleszins reden is om aan te nemen, dat de thans gevoerd wor den.de onderhandelingen niet zullen leiden tot de zoozeer gehoopte eind-regeling- der Marokkaansche kwestie, zoodat d'eze vom-goed van de baan zou zijn Het zou ons tenzeerste verbazen indien het tusschen Duitschland en Frankrijk, aangenomen dat er een re geling tot stand komt, op iets a.nders uitloopt dan een verlegenheidsresultaat, dat de moeielijkbeden wél uit maar niet afstelt. Tot optimisme is er thans te minder aanleiding, nu de Engelsche regeering bij monde van haar voorzich- tigen minister van financiën heeft doen weten, dat het zich niet langer zal vergenoegen met de rol van zwijgend toeschouwer en stillen raadgever. Hoezeer op den voorgrond stellende, dat de vrede de eerste voor- waarde is voor de welvaart, deed :de heer Lloyd George de noodzakelijkheid uitkomen, dat Engeland zich tot eiken prijs op zijn plaats in de rij der groote mogend heden handhaaft. „Indien," zoo sprak hij, „ons een toestand wordt opgedrongen, waarin de vrede alleen kan worden be waard, door het prijs geven van de belangrijke, heilza me positie, die Groot Brittanië zich heeft verworven door eeuwen van heldenmoed en volmaking, en door toe te laten dat het rijk, wanneer zijne levensbelangen worden aangetast, wordt behandeld alsof liet niet me- detelt in den raad der volkeren, dan," vervolgde hij op nadrukkelijken toon, „zal een vrede, waarvan vernede- ling de prijs zou wezen, ondragelijk zijn voor een groot land als het onze." Deze waarschuwing aan het adres van Duitschland gericht door de gematigde, vredelievende, liberale Eijj gelsche regeering-, welke indertijd door haar hou ding niet weinig ertoe heeft bijgedragen om de ge moederen in de Europeesehe kabinetten te kalmeeren en de zaken koelbloedig te bekijken, lijkt ons van vér strekkende beteekenis. Daaraan dient o. i. meer ge wicht te worden gehecht dan alle mogelijke verklarin gen over een toenemende spanning tusschen Frankrijk 54) naar ALEXANDRE DUMAS. Zij vond Bonacieux alleen, de arme winkelier her stelde met zeer veel moeite een weinig orde in zijn huis, van hetwelk hij bijna al het huisraad verbrijzeld en de kasten ledig had gevonden. De meid was reeds gevlucht, toen haar meester in hechtenis werd geno men. De schrik had het arme kind zoo erg bevangen, dat zij, zonder zich op te houden, den weg van Parijs naar Bourgogne, haar geboorteland, achter elkander had afgelegd. De waardige winkelier had, zoodra hij zich weer thuis bevond, aan zijne vrouw zijn gelukkige terug komst gemeld en zij had hem geantwoord, hem geluk- wenschende en hem zeggende, dat het eerste oogen- bhk, dat zij van haren dienst kon afnemen, geheel aan een bezoek aan hem zou zijn toegewijd. Dat eerste oogenblik had zich vijf dagen laten wach ten, hetgeen in elke andere omstandigheid meester Bonacieux wel wat lang zou hebben gevallen, maar hij bad in het bezoek, door hem bij den kardinaal afgelegd en in. de bezoeken van' Rochefort, oneindige stof tot nadenken gevonden, en zooals men weet, niets ver drijft spoediger den tijd, dan na te denken, te meer, daar de overwegingen van Bonacieux alle verguld wa ren. Rochefort noemde hem zijn vriend, zijn waarden Bonacieux en hield niet op hem te zeggen, dat de kardinaal zeer veel werk van hem maakte. De winke lier meende reeds op weg te zijn om eer en fortuin in te oogsten. Ook van haar kant had juffrouw Bonacieux nage dacht, maar wij moeten het zeggen, over geheel iets anders, dan over eerzucht; onwillekeurig vestigden zich hare gedachten uitsluitend op dien schoonen, moedigen jongeling, die zoo verliefd scheen. Op haar achttiende jaar met meester Bonacieux in den echt getreden en steeds geleefd hebbende te mid den der vrienden van haren man, die weinig geschikt waren een jonge vrouw te bekoren, wier hart meer verheven was dan haar stand, was juffrouw Bonacieux ongevoelig gebleven voor de gewone verleidingsmidde len; maar op dat tijdstip vooral, had de titel van edelman een grooten invloed op den burgerstand. En d'Artagnan was edelman; daarenboven droeg hij de uniform der gardes, die, na de uniform der musketiers liet meest de vrouwen bekoorde. Llij was, wij herhalen het, schoon, jong, avontuurlijk; hij sprak over liefde als iemand, die bemint en naar liefde smacht; er was dus in hem meer dan genoeg, om een drieëntwintig jarig- hoofd op hol te brengen en juffrouw Bonacieux was juist in dat gelukkig tijdperk des levens getreden. Beide echtgenooten, hoewel zij elkander in langer dan acht dagen niet hadden gezien, terwijl, gedurende die week, ernstige gebeurtenissen waren voorgevallen, ontmoetten elkander met zekere verstrooidheid; echter legde Bonacieux een wezenlijke wreugde aan den dag en naderde zijn vrouw met open armen. Mejuffrouw Bonacieux bood hem haar voorhoofd. „Ik heb u wat mede te deelen," zeidë zij. „Wat mede te deelen?" vroeg- Bonacieux verwon derd. „O, ja, iets zeer gewichtigs". „Zoo, ik heb u eenige tamelijk ernstige vragen te doen. Verklaar mij eens uw o-ntvoering, als gij zoo goed wilt zijn." „Dat is voor liet oogenblik de zaak niet," zeide juffrouw Bonacieux. „En wat dan? Mijne inhechtenisneming?" „Ik vernam die denzelfden dag, maar daar g-ij niet schuldig waart aan eenige misdaad, noch deel hadt ge nomen in een of andere samenzwering, kortom, dewijl gij volstrekt met alles onbekend waart, wat u, of iemand anders in gevaar had kunnen brengen, hechtte ik aan die gebeurtenis slechts de waarde, die zij ver diende." „Gij spreekt er zeer gemakkelijk over, mejuffrouw," hernam Bonacieux, verstoord over de weinige belang stelling, die zijn vrouw hem betoonde; „weet gij wel, én Spanje, als gevolg van eenige incidenten te El Ksar, waar Spaansche autoriteiten en soldaten zich deze week hebben schuldig gemaakt aan onrechtmatige daden jegens den Franschen consul Boisset en den Franschen officier Thirier. Zulke incidenten kunnen de zaak vertroebelen, verergeren evenwel doen ze haar niet. Zij is trouwens ook reeds ernstig genoeg Op deze weinig rooskleurige beschouwing over Ma rokko kan een hoopvoller mededeeling over de vredes beweging volgen. De president der Vereenigde Staten heeft n.l. in een redevoering verklaard, dat Frankrijk bereid is tot het arbitrage-tractaat toe te treden, waarover door de Vereenigde Staten met Engeland onderhandeld wordt, dat beide tractaten binnen tien dagen zullen worden geteekend en dat tenminste drie andere lauden (vermoed wordt Duitschland, Italië en Nederland) binnen enkele dagen tot het tractaat zul len toetreden. In Engeland is de constitutioneele crisis deze week zoo goed als beslist. Het Hoogerhuis heeft het beken de veto-ontwerp in derde lezing aangenomen in een vorm, welke voor het Lagerhuis onaannemelijk is. Maar aan den leider der oppositie-partij in het Hoo gerhuis heeft de regeering doen weten, dat de koning bereid is den raad van het kabinet op te volgen, dus zooveel Iloogerhuisleden te benoemen dat de oppositie wordt overvleugeld, zoo deze haai- verzet niet opgeeft. Op een vijftigtal leden na moeten de lords, liever dan bun rijen met zooveel nieuwelingen te zien toegeno men, hun tegenstand opgeven, bukkend onder force majeure. De vermoedelijke gang is dus, dat het Lagerhuis thans alle toevoegingen van het Hoogerhuis zal ver werpen en de wet in haar oorspronkelijken vorm zal terugzenden naar het Hoogerhuis. Stemt de meerder heid der lords voor het ontwerp, dan is de zaak beslist. Mocht zij echter wegblijven, dan zouden de 50 volhou dende lords de wet kunnen, verwerpen en daar dan toch nieuwe peers zouden moeten worden benoemd is het waarschijnlijk dat deze laatste tactiek niet zal worden gevolgd. Voor het overige had men het in Engeland druk over de benoeming van lord Kitchner, op en top een militair, tot hoofd van het civiel Egypte, welke benoeming weinig instemming heeft verworven. De Oostenrijksche Kamer werd deze week geopend en de oude keizer, wiens populariteit bij deze gelegen heid weer eens bleek, heeft zelf de troonrede voorgele zen, een stuk vol hoopvolle verwachtingen en schoone beloften, waarvan echter wel niet veel terecht zal ko men. Eensdeels is de kans niet groot, dat de nieuwe minister-president bij de veelvuldige geschillen in de nieuwe Kamer een meerderheid, waarmede te werken valt, zal vinden en dan de kans belemmert de obstruc tie in de ILongaarsche Kamer zij komt slechts bij een om over alle mogelijke dwaze voorstellen te stem men en het gaat er slechts om, wie het 't langst zal uithouden, de regeering of de oppositie -Jn hooge mate ook den gang der parlementaire machine in Oos- dat ik een dag en een nacht in een kachot der Bastil le heb doorgebracht?" „Een dag en een nacht zijn spoedig* voorbij; laat ons dus niet verder over uw gevangenschap spreken en op hetgeen mij tot u voert terugkeeren." „Hoe, wat u tot mij voert! Is het dan niet het ver- la ngên, een echtgenoot weder te zien, van wien gij sedert acht dagen gescheiden zijt geweest?" vroeg de winkelier gebelgd. „Vooreerst dat en dan wat anders. Iets van het grootste gewicht en van hetwelk onze toekomstige for tuin afhangt." „Onze fortuin is zeer veranderd, sedert ik u het laatst heb gezien, mejuffrouw Bonacieux, en ik zou mij niet verwonderen, dat mijn positie binnen eenige maanden een aantal lieden afgunstig zal maken." „Ja, vooral indien gij de voorschriften wilt volgen, 3ie ik u geven zal." „Aan mij „Ja, aan u. Er is een goede en heilige zaak te ver richten, mijnheer, en tegelijkertijd veel geld te ver dienen." Juffrouw Bonacieux, over geld tot haar man spre kende, wist, dat zulks was, hem in zijn zwak te tasten. Maar iemand, al ware hij ook winkelier, wanneer hij met een kardinaal de Richelieu slechts tien minuten gesproken heeft, is dezelfde man niet meer. „Veel gold te verdienen?" zei Bonacieux. „Ja, veel." „Hoeveel ongeveer?" „Duizend pistolen, misschien?" „Wat gij van mij verlangt, is dus zeer belangrijk?" „Ja." „Wat moet ik doen?" „Oogenblikkelijk op reis gaan; ik zal u een brief toevertrouwen, dien gij onder hoegenaamd geen voor wendsel moogt afgeven en in persoon zult ter hand stellen." „En werwaarts moet ik mij begeven?" „Naar Londen." „Ik! Naar Londen?" „Ten behoeve van anderen." tenrijk. Uit Portugal kwamen weer weinig gunstige berich ten. De regeering moest naar oproerige streken troe pen blijven zenden, meer en meer blijkt, dat haar posi tie in het land nog niet heel stevig is, wijl voorts de Kamerzittingen doen zien, dat de republikeinen het onder elkaar weinig eens zijn en weinig regeerkracht aan den dag leggen. Ook in Albanië is het nog steeds ongunstig gesteld. De opstand breidt zich uit, de Malissoren willen van geen toegeven weten. En de,Grieken gaan er zich nu ook al in mengen, waardoor het geval niet eenvoudiger en de oplossing niet gemakkelijker wordt. Naar ver luidt zal het Turksche parlement in buitengewone zitting bijeengeroepen worden. Een eigenaardige toestand is in Perzië tot stand gekomen. De afgezette shah is op een nog niet opge helderde wijze, maar zeker met Ruslands hulp, in zijn oude gebied teruggekeerd, is, na een aantal aanhan gers om zich heen verzameld te hebben, de stad As- terabad onder het gejuich der bevolking binnengetrok ken. Deze stad is gunstig gelegen men kan er prachtig een staatsgreep voorbereiden en ook, als het moet, gauw op Russisch gebied vluchten. De afgezette shall, Mohammed Ali, werd na slechts twee jaar met weinig roem te hebben geregeerd, verdreven, maar blijkbaar is het regeeren hem beter bevallen, dan het leven in ballingschap. Het schijnt, dat de tegenwoor dige regeering, gesteund door het parlement, ernstig voornemens is, den heersch-zuchtigen gewezen shall krachtig het hoofd1 te bieden en daar deze het er met zijn aanhangers ook wel niet zoo gauw bij zal laten zitten, zijn er hevige gevechten te verwachten. Eindelijk was het weer oproeriger dan anders. Alle belangrijke steden op de hoofdstad na moeten in han den zijn van de opstandelingen, die nu willen optrek ken tegen den ernstig ziek zijnden president Simon. Ook daarover zullen we dus de komende week wel meer vernemen. HET TEGENBEZOEK AAN PRES. FALLIèRES. De Figaro meldt, dat het tegenbezoek van H. M. de Koningin aan president Fallières zal geschieden in de lente van het volgend jaar en dat daai-voor een datum in den loop van de maand Mei aan het oordeel van het Nederlandsche Hof zal worden onderworpen. Naar wij vernemen, meldt de Tel. is om de vol gende redenen niet reeds eerder geprotesteerd tegen het feit, dat -mr. Ivappeyne van de Coppelo lid is van Ged. Staten van Noord-Holland: Verleden jaar waren de St'aten-vergaderingen op 5, 6, 12 en 19 Juli 1910. Op den 5en werden nieuwe leden toegelaten. Toen was de heer Röell niet herkozen en mr. De Vries nam zijne benoeming niet aan. Den 6en werd de heer Kap- peyne benoemd, naar men meende voor enkele dagen, want den lien was de candidaatstelling voor de Prov. Staten. Den 18en was de eerste stemming- voor de Prov. Staten in district IV, te Amsterdam. Den 19en „Wie zijn die anderen? Ik zeg u van te voren, dat ik niets meers blindelings doe en ik wil weten, niet alleen, waaraan ik mij blootstel, maar ook voor wien ik mij blootstel." „Een voornaam persoon zendt en een voornaam per soon wacht u; de belooning zal uw verwachting over treffen, ziedaar al wat ik u kan zeggen." „Al wederom intriges, altijd intriges, ik dank u, ik zal er mij in het vervolg voor wachten; de kardinaal heeft mij hieromtrent eenige inlichtingen gegeven." „De kardinaal!" riep juffrouw Bonacieux uit., „hebt gij den kardinaal gesproken?" „Hij heeft mij ontboden," antwoordde de winkelier trotsch. „En gij hebt aan zijn uitnoodiging beantwoord, on voorzichtige, die gij zijt!" „Ik moet zeg-gen, dat mij de keuze niet overbleef, om te weigeren of te gaan, want ik bevond mij tus schen twee gerechtsdienaars. Het is bovendien ook waar, dat ik, Zijne Eminentie niet kennende, mij van dat bezoek gaarne zou hebben zien vrijgesteld, indien zulks mogelijk ware geweest." „Heeft hij u dan mishandeld of bedreigd?" „Hij heeft mij de hand gedrukt en mij zijn vriend genoemd." „Zijn vriend?" „Ja.... Verstaat gij, juffrouw, ik bon de vriend van den grooten kardinaal!" „Van den grooten kardinaal?" „Zoudt gij hem bij geval dien naam betwisten, me juffrouw?" „Ik betwist hem niets, maar ik zeg u, dat de gunst des kardinaals wankelbaar is en men gek moet zijn, zich aan een minister te hechten; er bestaan mach ten, die de zijne overtreffen en die niet van do gril ligheid eens mensehen, of van den uitslag der gebeur tenissen afhangenhet is aan die machten, dat men zich moet hechten." „Het doet mij leed, juffrouw, maar ik ken geen an dere macht dan die van den grooten man, dien ik de eer heb te dienen." „Dient gij den kardinaal?" (Wordt vervolgd.) I

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 1