DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 173
Honderd eo dertiende Jaargang.
1911
DINSDAG
25 JULI.
De drie Musketiers.
ttlJNNËMLAM).
Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,
Afzondei lijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSIER ZOON, Voordam C 9.
FEJUILLETOISr
ALKMAARSCHE COURANT
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR brengen ter algemeene kennis, dat ter Secre
tarie dier gemeente ter inzage zij>n nedergelegd de
door de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoor
wegen en de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maat
schappij ingezonden ONTWERPEN van de WIN-
TERDIENSTREGELING 1911—1912.
Eventueele opmerkingen betreffende deze ontwer
pen moeten vóór of op 1 Augustus a. s. rechtstreeks
wordpn ingezonden aan het Departement van Water
§taat.
Alkmaar, 18 Juli 1911.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
JAM DE WIT Dz., lo. Burgemeester.
DONATII, Secretaris.
l>e JJiretsteur «Ier Geweentewer-
beu herinnert I»e'aiigliel»ben<leu
aau «|e iuzeu«liug hunner HALF JAARLIJK
SE HE REKEN L\ GEUT.
De Directeur voornoemd
G. LOOMAN.
ALKMAAR, 25 Juli.
Naarmate de groote parlementaire strijd in Enge
land op het eind gaat loopen, begint hij in hevigheid
en in ruwheid toe te nemen. Gisteren althans hebben
fielx ongewone tooneelen yan wanordelijkheden eg lier-
i-ie yporgedagn, waarhij dp „mopdpr dpr parlementen,
gelijk het Lagerhuis wordt genoemd, aan haar eer en
waardigheid te kort heeft gedaan. De strijd van thans
herinnert aan den roerigen tijd der reformkwestie van
1830, toen het ministerie het kiesstelsel wilde herzien,
en daarbij stiet op een conservatieve oppositie. In het
Lagerhuis ging- de wet er met een aanzienlijke meer
derheid door, maar het Hoogerhuis verwierp haar. Een
geweldige beroering' volgde in den lande op deze be
slissing', maar het Hoogerhuis weigerde zijn tegen
stand op te geven. Het beproefde door amendementen
het ontwerp zijn kracht te ontnemen. Rord Grey bp
sloot toen den Koning yopr te stellen een aantal nieu
we pairs te benoemen om aldus de macht der oppositie
te breken. De koning- weigerde, het ministerie nam zijn
ontslag, opnieuw ontstond beroering, waarbij zelfs de
persoon des konings bigot stond aan hoon en beleedi-
ging. Een nieuw ministerie kon niet worden samenge
steld en de koning was wel genoodzaakt den heer
Grey terug' te roepen. Toen gaf de oppositie zich ge
wonnen. Liever dan het Huis door een groot aantal
nieuwe pairs te zien beheorscht, schikten de lords zich
in hét onvermijdelijke. De reformbill werd wet, het
Hoogerhuis was overwonnen.
In den strijd had ook de oppositie in het Lagerhuis
zich geducht doen gelden. De minderheid had door
urenlange redevoeringen, door ■eindelooze moties g
tracht de wet te doen vallen en wekenlang die taktiek
volgehouden. Te vergeefs evenwel,
Precies denzelfden strijd van toen heeft men thans.
„Als het Parlementswetsontwerp in den vorm, dien het
nu heeft aangenomen, naar het Lagerhuis terugkeert,
zuilen wij verplicht zijn, heeft de minister-president
3L 1. naar
ALEXANDRE DUMAS.
55) -o-
„Jn, juffrouw, en als zijn dienaar zal ik niet "veroor
loven, dat gij u in complotten mengt tegen de veilig
heid van den staat en dat g'ij, gijde plannen dient
eener vrouw, die geen Fransche is en een Spaansch
hart omdraagt Gelukkiglijk is de groote kardinaal
aanwezig, zijn waakzaam oog dringt door alles heen
en bespiedt het diepste van de harten."
Bonacieux herhaalde woord voor woord een zinsne
de, die hij van den graaf de Rochefort had gehoord,
maar de arme vrouw, die op haren man had gerekend
en in die hoop zich bij de koningin voor hem verant
woordelijk had gesteld, beefde niet alleen op het ge
vaar, waarin zij zich bijna had begeven, maar ook over
de onmacht, in welke zij zich bevond. Intusschen, de
zwakheid en vooral de geldzucht van haren man ken
nende, wanhoopte zij niet, hem toch nog tot haar oog
merk over te halen, 's
„Hoe, gij zijt kardinalisf, mijnheer?" riep zij uit.
„Hoe, gij dient de partij van hen, die uw vrouw mis
handelen en de koningin beleedigen?"
„De bijzondere belangen komen in geen aanmerking-
tegenover de belangen van het algemeen. Ik ben de
partij toegedaan van hen, die den Staat redden!" zei-
de Bonacieux op hoogdravenden toon. Dat was een
andere zinsnede van graaf de Rochefort, die hij ont
houden had en welke hij nu gelegenheid vond te bezi
gen.
„En weet gij, wat het is, die Staat, van welken gij
spreekt?" vroeg juffrouw Bonacieux, de schouders op
halende. „Stel u tevreden, eeu burger zonder de mins
te arglistigheid te zijn, en schaar u aan die zijde, waar
het meeste voordeel is te behalen."
„Nu, nu," zeide Bonacieux op een geronden zak
slaande, die een zilverklank van zich gaf, „wat zegt gij
den leider der oppositie geschreven, het Huis te ver
zoeken, de amendementen van de Lords te Verwerpen.
Onder die omstandigheden zal de regeering, als de
noodzakelijkheid zich voordoet, den koning raden zijn
recht uit te oefenen teneinde te bewerken, dat dit
wetsontwerp, in nagenoeg denzelfden vorm als waarin
liet het Lagerhuis heeft verlaten, wet wordt. Het heeft
zijn Majesteit behaagd te kennen te geven, dat hij het
zijn plicht zal achten dien raad te aanvaarden en er
naar te handelen."
Nauwelijks was deze mededeeling bekend geworden,
of er ontstond in de oppositie-bladen groot misbaar
blijkbaar koesterde men nog altijd de hoop, dat de Ko
ning evenals die van 1830 zou weigeren aan den
raad van het ministerie gevolg' te geven, geen nieuwe
pairs zou benoemen. Nu die hoop vervlogen was,
barstte de oppositie-pers los, schold op den heer As-
quith, noemde de ministers stroopoppen van den heer
Redmond, die slechts krachtens de stem en voor de
doeleinden van dien Ier handelden. Waren de opposi
tiebladen het eens in hun afkeuring over het kabinet,
verschil was er echter over de vraag, wat de oppositie
moest doen, toegeven of strijden tot het laatst, Bal-
fours leiderschap blijven erkennen, of zich scharen
bij den 8ü-jarigen oud-minister lord Halsbury, die
onverzoenlijk is. Morgen zal er een politieke maaltijd
plaats hebben in het Ceoil-hotel dat doet denken
aan de politieke maaltijden in Frankrijk in 1818, aan
welke politieke toespraken werden gehouden en welke
do regeering ten slotte ging verbieden en dan zal
men zien wat de onverzoenlijkeu zullen doen. Inmid
dels heeft de oppositie zich gisteren schandelijk in het
Lagerhuis gedragen. De minister-president zou een
schriftelijke verklaring voorlezen, welke de koning- te
voren geheel en al heeft goedgekeurd. Het spreken
werd' den heer Asquith evenwel belet, „Verrader, laat
Redmond eerst uitspreken, hij is de werkelijke leider,
noem dp voorwaarden van jullie overeenkomst, je ver
laagt het politieke leven," zoo huilden de oppositiele
den. Telkens als de minister-president het woord wil
de nemen, begon de oppositie te brullen. De voorzitter
was machteloos, Toch liet de heer Asquith zich niet
uit het veld slaan. Hij las zijn bladen voor, al was het
bijna geheel onverstaanbaar. Slechts nu en dan kon
men een fragment van een zin verstaan. Bijv.: „nie
mand kap betwijfelen dat voor den dood van koning
Eduard.Nauwelijks waren deze woorden ge
hoord, of er werd geschreeuwd: laat den naam van
den koning er buiten! Wie heeft den koning gedood?"
Eindelijk was de minister-president gereed. De
leider der oppositie kon toen rustig spreken het
geen den heer Asquith deed zeggen„men hoort wel
eeu vroegeren eersten minister aan, maar niet den te
genwoordige." De heer Balfour zeide toen het oprecht
te betreuren, dat hij niet in staat was geweest, As-
quith's rede te verstaan. Iedereen, aldus ging hij
voort, zal begrijpen, dat een handelwijze, als waartoe
de regeering is overgegaan, diepe en hartstochtelijke
gevoelens bij de groote massa van de gemeenschap
van dit, mejuffrouw de predikster?"
„Van wien hebt gij dat geld?" i
„Gij raadt het niet."
„Van den kardinaal?"
„Van hem en van mijn vriend, graaf de Rochefort."
„Van graaf de Rochefort? Maar hij is het, die mij
heeft ontvoerd!"
„Dat is wel mogelijk, mejuffrouw."
„En gij ontvangt geld van dien man?"
„Hebt gij mij niet gezegd, dat die ontvoering alleen
uit staatkunde was gepleegd?"
„Ja; maar die ontvoering had ten oogmerk, mij mijn
meesteres te doen verraden, mij door folteringen, be
kentenissen af te persen, die de eer en wellicht het
leveii van mijn doorluchtige meesteres konden bedrei
gen."
„Mejuffrouw," hernam Bonacieux, „uwe meesteres
is eeu verraderlijke Spaansche vrouw en wat de kardi
naal doet' is welgedaan."
„Mijnheer," zeide de jonge vrouw, „ik wist, dat gij
gierig, lafhartig en dom waart, maar ik wist niet, dat
g'ij eeu eerlooze waart."
„Mejuffrouw, zeide Bonacieux, die nooit zijn vrouw
in toorn had gezien en voor huiselijken twist bang-
was, „mejuffrouw, wat zegt gij?"
„Ik zeg, dat gij een ellendeling zijt," ging mejuf
frouw Bonacieux voort, die bemerkte, dat zij eenigen
invloed op haar man begon te herwinnen. „Wel zoo,
S'-J bemoeit u met staatkunde, g'ij En nog wel met de
staatkunde van den kardinaal? Ha, ha, gij g*eeft u
voor geld, met ziel en lichaam den duivel over
„Neen, maar den kardiinaal."
„Dat is hetzelfde!" riep de jonge vrouw uit. „Die
Richelieu noemt, noemt Satn."
„Zwijg, zwijg, mejuffrouw, men zou u kunnen hoo-
ren."
„Ja, gij hebt gelijk, uw laagheid zou mij doen blo-
ZeI1M U ijJ
„Maar wat wilt g'ij dan van mij, laat hooren?"
„Ik heb het u reeds gezegd, van dadelijk te vertrek
ken, mijnheer en waardiglijk de zending te vervullen,
dis ik mij verwaardig u op t# dragen en op-die voor-
j moet wakker roepen. Hij veroordeelde verder in zeer
krachtige woorden Asquith's handelwijze, om de Kroon
aan te raden, onder zulke omstandigheden gebruik te
maken van haar prerogatief.
Daarop stelde minister Grey voor het debat te ver
dagen. Wanneer de argumenten van den eersten mi
nister geen gehoor vonden, zou geen andere minister
een poging doen zijn plaats in te nemen, zeide hij on
der luide toejuichingen op de regeeringsbanken.
De conservatief Frederick Smith deed een poging-
om het debat voort te zetten, maar onophoudelijk la
waai bij de regeeringspartij maakte zijn woorden on
verstaanbaar. Daarop kwam de vo-orzitter tusschen
beide en verklaarde dat de zitting tot heden werd ver
daagd. De leden verlieten het Huis, terwijl zich too
neelen van groote opwinding afspeelden. Er werd op
nieuw lafaard en verrader tot den heer Asquith ge
roepen en daar tusschen door klonken de kreten van de
minis terieelen.
Heden dus voortzetting van den strijd. Het is te
hopen, dat de onbeschoft optredende oppositie-leden
hun kalmte dan zullen hebben herwonnen!
UK KONINKLIJKE FAMILIE TE SOESTDIJK
'Ie Soestdijk was het Zondag- buitengewoon druk.
an heinde en ver kwamen honderden bezoekers in de
hoop de Koning-in of Prinses Juliana te zien. Ondanks
de felle Julihitte stonden de bezoekers uren achtereen
geduldig te wachten voor het groote hek. Tegen ,5
uur kwam H. M. de Koningin met Prinses Juliana in
het ponywagentje aanrijden. Vlug trippelde de blin
kende zwarte pony langs de paden van den voortuin
en bleef bij het groote bloemperk in het midden van
den tuin staan. De Ko-ningin, die zelf gemend had,
stapte uit en tilde Juliana uit het wagentje. Vlug liep
de kleine naar het hek, bleef op enkele meters van het
hek staan en maakte voor de talrijke toeschouwers een
buiging. Een gejuich steeg uit de dichte rijen bezoe
kers op. De vriendelijke attentie van de Koninklijke
Moeder werd op zeer hoogén prijs gesteld.
WISSELING VAN PORTRETTEN.
Als teekenend bewijs, welke aangename herinnerin
gen het bezoek van den president der Fransche repu
bliek bij onze Koninklijke Familie heeft achter gela
ten, dieu-e, dat, naar wij vernemen, H. M. de Koningin
uit het Loo president Fallières de portretten van de
Koninklijke familie heeft gezo-nclen, met v-erzoek, op
hare beurt, de phot-ographie van den heer Fallières te
mogen ontvangen.
Mr. FOOK.
De afgetreden gouverneur van Suriname, mr. Fock,
die, ^zooals vroeger gemeld, aan boord van de „PoL
dam der HollandAmerikai-lijn van New-York is ver
trokken op reis naar ons land, is te Boulogne van
boord gegaan en wordt nu, na een kort verblijf in
I rankrijk, te 's-Gravenhage verwacht.
STAATSCOMMISSIE VOOR LEGERTOE
STANDEN.
De Haagsehe correspondent van de Tel. meldt:
De staatscommissie voor de legertoestand-en heeft
reeds aan verschillende garnizoenen en kazernes eeu
bezoek gebracht. Naar ik vernam, werden deze bezoe-
ken van te vo-ren niet altijd aangekondigd, ten einde
waarde wil ik alles vergeten; en wat meer is, (en zij
reikte hem de. hand), geef ik u mijn vriendschap we
der."
Bonacieux was lafhartig en gierig, maar hij had zijn
vrouw lief; hij werd verteederd. Een man van vijftig
jaren is niet lang verstoord op een vrouw van drieën
twintig.
Mejuffrouw Bonacieux zag" zijn weifeling.
„Welaan", zeide zij, „zijt gij tot een besluit geko
men?"
„Maar, mijn beste, lieve, overweeg toch -eens wat gij
van mij vergt! Londen is ver van Parijs, zeer ver en
wellicht is de boodschap, waarmede gij mij belast,
niet zonder gevaar."
„Wat doet het er toe, indien gij het vermijdt."
„Luister, mejuffrouw", zeide de winkelier, „luister,
ik weiger volstrekt, ik weiger, ik ben bang voor intri
ges. Ik, ik heb de Bastille gezien. Brrr. dat is
allerakeligst, de Bastille! Ik krijg kippenvel, als ik
er slechts aan deuk. Men heeft mij met de pijnbank
bedreigd. Daar wringt men je beenen tusschen plan
ken, totdat de splinters uit het vleesch komen! Neen,
op mijn woord, ik zal niet gaan. E.n, morbleu,
waarom gaat gijzelt' niet? Want, waarlijk, ik geloof,
dat ik mij tot hiertoe in u heb bedrogen; ik geloof,
dat g-ij een man, en nog- wel een der ongemakkelijkste
zijt."
„En gij zijt- een vrouw, een ellendige, domme eu la
ge vrouw. O, gij zijt zoo bang! Welnu, indien gij niet
onmiddellijk vertrekt, laat ik u op bevel van de ko
ningin in die Bastille werpen, welke gij zoozeer
vreest."
Bonacieux verzonk in diepe overweging, hij over
woog rijpelijk beide gramschappen, die van den kardi
naal en die der koningin; die des kardinaals overtrof
de andere grootelijks.
„Laat mij op bevel der koningin in hechtenis ne-
men", zeide hij, „ik zal mij op Zijne Eminentie beroe
pen."
Juffrouw Bonacieux bemerkte nu eerst, dat zij te
ver was gegaan, en scheen hierover beangst. Zij be
schouwd» een oogenblik versehrikt dat dom gelaat,
een zuiveren indruk van den toestand te verkrijgen.
Van militaire zijde werd mij medegedeeld, dat het
optreden der commissie daardoor bij enkele comman
danten ontstemming heeft verwekt. Het kwam voor,
dat een aantal leden der commissie, zonder vooraf
gaande kennisgeving, een kazerne binnentraden en on
dergeschikte militairen begonnen te ondervragen. Dit
moet in officierskringen misnoegen hebben doen ont-
staan.
Gemengd nieuws.
OPENING RIJKSOPVOEDINGSGESTICHT
VELDZICHT.
Prins Hendrik vertrok gistermorgen om 7 uur, met
zijn adjudant jhr. Van Suchtelen van de Haare, per
automobiel naar Avereest, voor de opening van het
herbouwd rijksopvoedingsgesticht aldaar.
Te half elf arriveerde de Prins, en een donderend
hoera steeg op uit de kelen van het wachtende publiek,
'dat half stond te braden in den feilen zonnegloed.
De burgemeester van Avereest, de heer Cavaljé,
heette Z. K. H. welkom. De schoolkinderen van het
dorp zongen bet Wien Neerlands Bloed. De Prins be
dankte minzaam.
Allereerst heette de directeur der inrichting, de hee*
Duburg, de aanwezigen welkom, die daarna bij de
opening een rede hield.
Het orgel speelde daarop den lof- en bedezang
„Dankt, dankt nu allen God."
Jonkheer mr. A. J. Rethaan Macaré voerde hierop
namens het Algemeen Collége van Toezicht, Bijstand
en Advies het woord.
Mr. E. R. H. Regout, minister van Justitie, hield
daarna een ijede, bracht allereerst Prins Hendrik dank
voor zijn tegenwoordigheid bij de plechtigheid, welke
het voor allen doet vaststaan, dat een diepgaande her
vorming in Nederland is ingetreden in het bewustzijn
aangaande de opvoedingstaak van misdadige en ver
waarloosde jeugd, en eindigde aldus:
Niet meer alleen de tucht en d'e' straf, maar de lief
de voor het kind, ook voor het aanvankelijk misdadige,
beheerscht ons stelsel van opvoeding, ook waar de
tucht niet mag' ontbreken. Doch slechts dan kan dit
worden bereikt, wanneer de sterke overtuiging in den
lande voorzit, dat al schijnt het kind misdadig' en
verwaarloosd het Christenplicht en edele menschenzin
is zich aan het werk der opvoeding ten volle te geven.
Zal dit beter kunnen worden uitgedrukt dan door de
Koninklijke daad van den Prins der Nederlanden di«
dit wefk van zoo hoog en groot belang acht, dat hij in
persoon dit gesticht wil inwijden en voor ons voor goed
den arbeid wil stempelen tot een werk dat bij geen
ander achterstaat.
Met de meeste waardeering' voor dezen grooten steun
voor onze taak, met diepe erkentelijkheid voor hare be
langrijke medewerking- aan de zaak van het Rijksop
voedingswezen, vergunne uwe Koninklijke Hoogheid
mij het verzoek te doen ons nieuwe Veldzicht wel te
willen openen.
Z. K. H, Prins Hendrik antwoordde hierop en zeid»^
volgaarne te voldoen aan de uitmoodiging om een slot
woord te spreken bij deze plechtigheid.
Moge Gods zegen zeide Z. K. H. o.a. rusten op dit
gesticht en zijn leiders. Moge het hun gegeven zijn
aan de maatschappij te schenken krachtige jonge man
nen, menscheni van karakter, van kennen en kunnen,
jonge mannen bezield van burgerdeugd en godsdienst
zin, van liefde voor Koningin en vaderland.
In dit vertrouwen verklaar ik het vernieuwde Rijks
opvoedingsgesticht „Veldzicht" voor te zijn geopend.
Hartelijke toejuichingen volgden deze rede op.
De verpleegden zongen den lof en b-edezang: „Dankt,
dankt nu allen God," en nog een lied, waarop eerst de
Prins en daarna de gasten het kerkgebouw verlieten.
waarop een onwrikbaar besluit stond uitgedrukt, als
dat eens dwazen, die bang is..
„Welnu dan, het zij zoo", zeide zij, „bij slot van re
kening hebt gij gelijk; een man weet meer van staat
kunde dan een vrouw, en gij vooral, mijnheer Bona
cieux, daar gij met den kardinaal hebt gesproken;
echter is het voor mij zeer hard", vervolgde zij, „dat
mijn man, iemand, op wiens vriendschap ik meende te
kunnen vertrouwen, mij zoo onbeleefd behandelt en
aan mijn begeerten niet wil voldoen."
„Uw begeerten zouden iemand te ver kunnen bren
gen en ik wantrouw ze", hernam Bonacieux zegevie
rend.
„Ik zal er dan van afzien", zeide de jonge vrouw,
„het is wel, laat ons er niet meer van spreken."
„Indien gij mij tenminste zeidet, wat ik te Londen
moest doen", zeide Bonacieux, die zich een weinig: te
laat herinnerde, dat Rochefort hem had aanbevolen
pogingen te doen, teneinde de geheimen zijner vrouw
te ontdekken.
„Het is niet noodig-, dat gij het thans weet", zeide
de jonge vrouw, die als door ingeving wantrouwend
werd en thans terugtrad; „het betreft een dier klei
nigheden, naar welke de vrouwen zoo dikwijls begeerte
koesteren, een aankoop, waaraan veel te verdienen
was."
Maar hoe meer'de jonge vrouw zich terugtrok, te
meer verbeeldde zich Bonacieux, dat het gheim, het
welk zij weigerde hem mede te deelen, belangrijk was.
Hij besloot dus oogenblikkelijk graaf de Rochefort te
gaan spreken," om hem te zeggen, dat de koningin! een
boodschapper zocht, om dien naar Londen te zenden.
„Vergeef mij, indien ik u moet verlaten, mijn lie
ve!" zeide hij, „maar niet wetende, dat gij mij heden
een bezoek zoudt komen1 brengen, had ik een «amen-
komst met een van-mijn vrienden bepaald; ik kom da
delijk weer terug en indieu gij mij slechts een oogen
blikje wilt wachten, kom ik, zoodra ik met mijnen
vriend heb afgehandeld, u afhalen en dewijl het laat
wordt, zal ik u naar het Louvre vergezellen."
,.h4a - .1.
„(Wordt vervolgd.^