tm,m Damrubriek. 1 IF! ÜB f i I'". Mi I I Alleen de nieren kunnen het bloed filtreeren. VERGEVEN. S©haaki*aaii.r#IekB miii, WA MM in m i wm m Een Znid-Afrikaansche idylle. I p: ~^§P! wL ÜH ÉSli'' ËSÉi WM, ,AB,mm égmi éÉm mA 'w&w md je in het water, en de duivel zal mij halen, als ik je laat gaan, zonder dat je geschoten hebt." Bij deze woorden ging' de kapitein een weinig op zij en keek de luitenant triomfantelijk aan. Deze had uit de voorafgaande manoeuvres reeds begrepen, wat de kapitein met zijne „homoeopathisehe kuur" had be doeld. Een homoeopathische kuur is dus met andere woorden „een waterkuur" dacht hij! Het schouwspel, dat de arme Pfeiffert, in zijn tegenwoordige positie aanbood, met den rug naar het diepe waterbassin aan den uitersten rand der springplank staande en met de oogen strak gevestigd op de aan de wal staande schijf, dit beeld van angst, lafheid, jammer en ellende, geef ik den lezer gaarne 'ter verdere voltooiing. „Ach, lieve, beste kapitein, laat mij er toch af!" smeekte hij wel tienmaal met tranen in de oogen. Maar steeds kreeg' hij hetzelfde antwoord: „Je komt er niet af voordat, je geschoten hebt." Eindelijk ging de kapitein vlak voor Pfeiffert staan en bulderde „Ik gelast het dat je dadelijk schiet, begrepen!" Langzaam, bevend sidderend, steunend en zuchtend legde Pfeiffert aan, terwijl de kapitein op zijn vorige standplaats, hem met belangstelling gadesloeg. een knaleen plonsen het geweer was rechts, Pfeiffert links in het water verdwenen. „Sacrebleu!" riep de kapitein, verbleekende, want zulk een uitslag' had' hij van zijne proefneming niet verwachtdaarna hoorde men weer een plomp, want onze dikke luitenant was, nadat hij met ongewone snelheid zijn sabel en atilla had neergeworpen, Pfeif fert nagesprongen, had hem gelukkig' gegrepen en met zeer veel moeite gelukte het hem den blijkbaar leven- looze onder het bereik van een paar stevige grenadiers te brengen, die hem op den wal neerlegden. „Totaal onbruikbaar, geheel onmogelijk," bromde de kapitein, daarna knielde hij neer en begon met de toepassing van de kunstmatige ademhaling, terwijl de anderen hem daarbij behulpzaam waren. „Duivels! de kerel zal toch niet verdronken zijn," mompelde de kapi tein, toen Pfeiffert na tien minuten nog steeds geen teeken van leven gaf, dat zou een mooie geschiedenis worden! En in zijn verbeelding zag hij zijn naam reeds ut alle couranten onder het opschrift: „Soldatenmis handeling," hij, die toch voor zijne kerels zoo goed wa s Vreeselijk, als hem zoo iets overkwam. Eindelijk, eindelijk, na twintig minuten, begon Pfeiffert zich te bewegen, daarna sloeg hij de oogen op en keek ver wonderd om zich heen, terwijl hij zich langzaam op richtte, ondersteund door zijne makkers. Nadat voor beide zwemmers droge kleeren waren gekomen, ging de kapitein naar zijne woning. Vijf weken daarna was de jager Hubert. Pfeiffert als ongeschikt voor den dienst te velde naar huis gezonden. Eenige jaren later maakte de kapitein een zomer reisje. Aan een klein station kreeg hij een klein man kernent aan zijn fiejs. Hij trad derhalve de naastbij- gelegen boerenwoning binnen en verzocht den boer, een vroolijken snaak een oogenblik in zijne woning te mogen uitrusten om op zijn gemak zijn rijwiel te kun nen herstellen. Zoo onder het gesprek kwam er een stevige jongen binnen met een jachtgeweer onder den :arm een zak, waaruit hij onverschillig eenige hazen en fazanten op den grond smeet. De kapitein zag den jongen aan en herkende onmiddellijk in hem Hubert Pfeiffert. „Zoo, zoo," zeide de kapitein, „heb je nu toch schie ten geleerd en hoe?" Papa Pfeiffert antwoordde voor zijn zoon, die bijna dubbel sloeg van het lachen en zeide: „Van zijn veertiende jaar af was hij de grootste strooper uit den omtrek!" De kapitein maakte dat hij weg* kwam. Ingezonden Mededeel ingen. Tedere drie minuten van uw leven gaat het bloed door de nieren om gefiltreerd te worden. Wanneer het de nieren bereikt, is het zwaar beladen met vergif tige onzuiverheden wanneer het de nieren verlaat, is het 't. zuiverste bloed van het geheele lichaam. Doch wanneer de nieren niet behoorlijk werken, wordt uw geheele gestel langzamerhand vergiftigd, want de in het bloed achtergebleven vergiften ver spreiden ziekte en verderf door het geheele lichaam. Dij gaat u zwak, prikkelbaar en afgemat gevoelen. 1 w slaap wordt verstoord en is onrustig, eu somtijds hebt gij een gevoel of de rug u zou breken, wanneer gij u in het bed omkeert. 's Morgens staat g-ij op,met een ellendig gevoel in uw rug en met pijn in de lendenen. Uw oogen zijn dof o opgeblazen, en uw handen en enkels zwellen op. De urine heeft een onnatuurlijke kleur en komt in zeer groote of zeer kleine hoeveelheden. Bij vochtig weer zijn uw ledematen stram en rheumatisch. Wanneer gij uw nieren verwaarloost, zullen zij hun geschiktheid om het bloed te filtreeren verliezen, en breidt uw kwaal zich plotseling uit tot lendenjicht, kwellende urinekwalen, niersteen, waterzucht, heup- jicht, chronische rheumatiek, en verwoesting' der nie ren. Alleen een nierengeneesmiddel kan de nieren hee- Ien. Poster's Rugpijn Nieren Pillen dienen enkel voor de nieren en blaas. Zij herstellen en heelen de nieren, en helpen hen om hun kracht te herwinnen tot het tilt ree ren van het bloed en het afvoeren van do- vloeibare onzuiverheden. Op iedere doos èehte Foster's Rugpijn Nieren Pillen komt de naam van liet geneesmiddel voluit voor. Zij zijn te Alkmaar verkrijgbaar bij de heeren Nierop Siothonber, Langestraat 83. Toezending* geschiedt franco na ontvangst van postwissel a 1.75 voor één, of J 10,voor zes doozen. Schetsje uit het Parijseho volksleven. In het groote huis in de rue Delambre, waar hij se dert een half jaar twee kamers bewoonde, hield ieder Chailes Robec voor een weduwnaar. Droegen ook al bij en zijn kind geen van beiden rouw, men meende toch, dat liet nog niet lang kon geleden zijn, dat zijne vrouw was gestorven, want de kleine zag er zóó wel- veizorgd uit, dat het bijna niet anders kon of moeder- oogen moesten daarover waken. lederen morgen, wanneei Charles Robec naar de drukkerij ging waar hij werkzaam was, had hij den kleinen nog half slapen- deu jongen op den arm en gaf hem onderweg aan eene school af. Was zijne dagtaak afgeloopen, dan haalde hij den jongen weder af; onderweg kocht hij een en ander wat hij en zijn kind voor hun „diner" noodig hadden en de kleine Adrien droeg het in zijn mandje naar huis. Den geheelen avond zag men dan vader en zoon niet meer. De goedhartige babbelkousen in de buurt hadden werkelijk medelijden met den man; hij kon nog- nau welijks 40 jaar zijn, en toch was zijn zwarte baard al tamelyk grijs gespikkeld en zijn smal gelaat had eene e mis11g-droefgees tige uitdrukking. „Die man moest weder trouwen," meenden de bab belende buurvrouwtjes; „hij kan gemakkelijk een goed meisje vinden, dat hem en zijn kind hare liefde wil wijden, want hij schijnt een oppassend man te zijn en volstrekt niet te drinken. Hoe zorgvuldig moet hij niet voor alles zijn, want het kind ziet er altijd uit of het geschilderd is! Misschien verdient hij wel een franc of tien per dag!" Zij deden moeite om- op eenigs'zins vertrouwelijkeu voet met hem te komen, maar Robec was zeer terugge trokken en zijne kalme, beleefde wijze van g*roeten hield de goedhartige zielen op een afstand. 's Zondags gingen vader en zoon uit, beiden keurig netjes gekleed; den eenen keer zag men hen in een museum, een andermaal in den botanischen tuin. In een eenvoudig restaurant gebruikten zij bun middag maal en terwijl de knaap zich bezighield met de platen in geïllustreerde tijdschriften te bekijken, veroorloofde de vader zich de eenige versnapering, die hij zich ge durende de geheele week gunde' en dronk een enkel glas absint. „Neen, dames," zeide de portier op zekeren dag te gen eenige nieuwsgierige vraagsters, die hem lastig vielen, „de man trouwt niet weder. Den vorigen Zon dag' ontmoette ik hem op het kerkhof Montparnasse; zeker ligt daar zijne vrouw begraven, die hij boven al les moet hebben liefgehad, want de man is ontroost baar. Het is jammer voor hem en zijn kind." Ja, hij had die vrouw boven alles liefgehad; haar verlies viel hem ontzettend zwaar, doch een weduw naar was Charles Robec-niet. Eentonig en vreugdeloos was zijn leven voorbijge gaan. Hij was een vlijtig en ordentelijk werkman, maar geen uitblinkend talent lang had] het geduurd eer hij zich in zijn vak zooveel kennis had weten te verschaf fen dat hij ordentelijk zijn brood kon verdienen; zoo was hij 30 jaar geworden voor hij aan trouwen had kunnen denken. Hij had-zich altijd voorgesteld een meisje tot vrouw te zoeken, dat evenals hij het leven ernstig opvatte, maar hij ondervond dat liefde en verstandig overleg niet altijd samengaan. Eene kleine bloemenmaakster van 16 jaren had hij ingepalmd, die even luchthartig en lichtzinnig was als hij ernstig. Zij dacht aan niets anders dan mooie kleeren en verstond uitstekend de kunst zich voor een paar francs een chic uiterlijk te geven. Het grootste gedeelte van de spaarpenningen, die Charles had overgespaard, gingen met de inrichting- van het huishouden heen; zoo betaalde hij o.a. 85 fres. voor een spiegelkast, waarin zijn lief vrouw haar ge heel sierlijk figuurtje kon bewonderen. Zij huwden en waren overgelukkig. Wat hadden zij elkander lief! En hoe gezellig was hunne woning: twee kamertjes op de vijfde verdieping, op den boulevard Pont Royal met een balkon waarvan men geheel Parijs kon overzien, lederen avond, als Charles van zijn dagwerk naar hui- terugkeerde, wachtte zijne kleine vrouw, die dan even eens met hare dagtaak gereed' was, hem op een be paalde plek op en zij wandelden samen naar huis. De Zondagen, in hunne kleine woning doorgebracht, wa ren zoo gelukkig als men zich maar kon denken. Ter wijl hij na de koffie zijne sigarette rookte, begoot zij hare bloemen op het balkon; gedurig geraakte hij in verrukking over hare liefelijke verschijning en soms sprong- hij onverwachts op om haar een kus in haren blanken nek te geven, wat zij met een „foei, niet doen, stoute jongen!" trachtte af te weren. Toen werd er een kind1 geboren, hun kleine Felix, dien zij op het land ter verpleging gaven en elke veer tien dagen bezochten. Hij stierf vóór hij nog een jaar oud was. Spoedig- daarop werd er weer een knaapje geboren. Zij noemden hem Adrien en de moeder liet zich thans door geene vertoogen er afbrengen zelve het kind op te voeden. Zij verliet het atelier, waar zij tot nu toe had gewerkt, en nam werk bij zich aan huis, doch kon daar natuurlijk niet half zooveel verrichten als vroeger. Zij kleedde zicli eu haar kind allerliefst, wanneer zij met hem ging wandelen. Charles gaf zich alle moeite wat meer te verdienen, door bijna eiken dag „overuren" te maken; de kosten der huishouding waren evenwel in den laatsten tijd zoodanig toegeno men dat hij niettegenstaande al de moeite welke hij aanwendde niet buiten schuldenmaken kon blijven. Het kind groeide voorspoedig op, ging langzamer hand naar de bewaarschool, en de moeder, dep gere gelden arbeid ontwend, en geen flinkheid genoeg be zittend om weder w-at ter hand te nemen, begon hare zinnen op wat anders te zetten. Het tamelijk bekrom pen, eentonig leven, dat zij tegenwoordig leidden, ging haar vervelen. Op zekeren avond, toen Charles met zijn kind, dat iiij uit de school hadi gehaald, thuis kwam, vond hij op de tafel een brief liggen. Toen bij hem opende, viel de trouwring zijner vrouw er uit; zij schreef eenige woorden tot afscheid voor hem en haar kind en had hem haar te willen vergeven. Hij was te diep ontroerd om toornig los te barsten, en toen de kleine Adrien hem vroeg: „Waar is ma ma? Komt zij niet thuis?" drukte hij het kind harts tochtelijk in zijne armen en fluisterde: „Ik weet het niet! Dat was, in de maandi Mei gebeurd; hoe had hij dip maandi gehaat, die overal leven, hem daarentegen doodsebheid en somberheid bracht. In Juni verkocht hij zijne meubelen, om zijne schulden te kunnen beta len en verhuisde daarop naar de rue Delambre, waar hij zich eenvoudig inrichtte en waar men hem voor een weduwnaar hield. legen het eind van September ontving hij een brief van zijne vrouw, in welken zij hem in harstochtelijke bewoordingen smeekte haar weder tot zich te nemen. Maar Charles was een trotsche, hooghartige natuur eu liet den brief, onbeantwoord, 't Was thans reeds Kerstmis geworden en hij had niets meer van haar ge hoord. Bij het Kerstfeest was hij steeds met zijne vrouw naar het kerkhof gewandeld, om eenige eenvoudige bloemen op het graf van huil kleine Eélix te leggen. Thans maakte hij voor de eerste maal dien tocht alleen met zijn zoon. Doch zijne gedachten hielden zich aanhoudend met zijne afwezige vrouw bezig, ook toen hij tegen het schemeruur het kerkhof betrad. „Waar zou zij zijn? Wat is er van haar geworden?" Deze vragen kwelden hem voortdurend. Verwonderd bleef hij voor liet. graf van het kind staan; op den kleinen steen lagen eenige eenvoudige stukjes speelgoed, een bal, een trompet; zij waren nieuw en schenen er eerst eenige oogenblikken te vo ren te zijn neergelegd. Verheugd raapte Adrien het speelgoed op; zijns vaders oog viel daarentegen op een blad papier, dat bij het speelgoed lag', en waarop eene hein zoo welbekende h-and had g-eschreven: „Voor Adrien van den kleinen Félix, d-ie nu reeds bij het Christuskind is." Plotseling sprong het kind van den steen, waarop het met zijn speelgoed had gezeten, op, klemde zich aan zijne hand vast en fluisterde verschrikt: „mama!" Charles Robeck wendde zich om en zag op eenige schreden afstands zijne vrouw tusschen eenige cypres- sen geknield liggen met omhoog geheven handen. Hoe vermagerd waren die handen; hoe bleek ep vervallen zag de arme vrouw er uit! lot hiertoe had Charles niet veel gedacht aan den leer van den grooten Meester, eenmaal op dezen dag geboren, die het „doe wel dengenen die u ha«ten" ver kondigde en zelf ook altijd naar die leer handelde. Charles was niet vroom, maar zijn eenvoudig gemoed wees hem thans vanzelf den weg. Met een snelle beweging schoof hij zijn kind naai de plaats, waar zij lag, die hij eenmaal zoo innig had liefgehad, met de woorden: „Ga Adrien en kus je ma ma t» Zij omhelsde het kind hartstochtelijk, kuste hem op zijnen mond, zijne oogen, zijn haar en hief daarop met een dankbaren en toch eenisg-zins vreesachtigen blik het hoofd naar haren man op, terwijl zij zacht zeide: „Wat zijt ge toch goed!" Hij stond reeds naast haar, hief haar van den grond °P> gat' haar den arm en zeide, terwijl zijne stem van ontroering zonderling hard klonk: „Spreek thans nergens over. Kom!" Op den korten weg naar de rue Delambre voelde Charles hoe Clementine's arm in den zijnen heftig sidderde: het kind liep, gelukkig in het bezit van zijn nieuw speelgoed en vroolijk babbelend naast hen voort. De portier van het huis-, waar Robec I woonde, stond in de deur, toen zij, aankwamen. „Goe-- 1 den avond, zeide Charles; „dit is mijne vrouw, die oen half jaar in de provincie heeft gewoond om hare moeder te verplegen, vanwaar zij thans is teruggekeerd om weder voor ons kind en voor mij te zorgen." j Hij moest de jonge vrouw bijna de trap opdragen, zóó beefde zij van heftige, ontroering. In zijne kamer aangekomen, zette hij haar in den eenigen armstoel, welke hij nog bezat, en legde den knaap in haren schoot; daarop nam hij van een eenvoudig schoteltje, dat op eene commode stond, Clementine's trouwring en stak hem, zonder een woord van verwijt, aan haren vinger. Ernstig en zwijgend, met de grootmoedigheid van een goed hart, drukte hij haar een innigen kus op het voorhoofd, ten teeken dat alles was vergeten en ver geven. Wil zwart dat verhinderen door 1217, dan volgt 1. 29—24 1. 30 19 2. 23 34 3. 25 34 4. 16 27 2 34—29 3. 39 30 4. 27—21 5. 32 5 Speelt zwart 1117, om de schijf verlies te ont gaan, dan volgt: 1. 27—22 1. 17 28 gedwongen, anders schijf verlies. 2. 29—24 2. 30 19 3. 3429 3. 23 34 4. 32 5. Goed gezien!! Wij hopen, dat de beide interessante opgaven, die wij heden ter oplossing aanbieden, bij onze lezers in den smaak zullen vallen. Probleem 142, van J. BOURQUIN. Zeer fraaie ontleding. Zwart heeft als laatste zet 2429 gespeeld en nu wint wit. j Ingezonden Mededeelingem. I t. P1.'. x' van Z. M. den Koning vau België, schrijftIk beschouw het natuurlijke Franis Josef-bitterwater als een der allerbeste maagverster- kende afvoermiddelen, BTo. 803. lste Eervolle vermelding. VVB. H. MEINERS te 's-Gravenhage (13.) abcdelgh Mat in 2 zetten. Ho. 304. 2de Eervolle vermelding. C J. OOSTERHOLT te Delft. (3.) A Mat in 2 zetten. Oplossing van No. 299 (F. P. L. ALEXANDER). IDea5 enz. beidf Aan de Dammers. Allereerst de bespreking en ontleding der vraagstukken uil de vorige rubriek. Probleem 141 van Bourquin had den volgendén stand Zwart.: 7. 8, 9, 10, 12, 13, 15, 16, 17, 18, 31. Wit: 23, 24, 27, 28, 29, 30, 32, 34, 36, 38, 39. Wit speelt. 1. 31 22 2. 13 35 3. 35 24 4. 18 27 5. 22 44 6. 15 24 1. 38—33 2. 24—1!) 3. 34—30 4. 29 20 5. 36—31 6. 31 4! 7. 4 50 Vraagstuk 47 van BLIJDENiSTEIN. StandZwart 3, 6-, 9, 12, 18, 19 en dam op 13. Wit 21, 28, 29, 30, 31, 36. 44. Wit speelt 1. 12 21 2. 19 28 3. 13 49 4. 49 27 1. 21—17 2. 28—23 3. 29—23! 4. 23 32 5. 31 4! Zeer mooi! Stand van FABRE. in den volgenden stand1 forceerde Fabre een schijf winst of de winst der partij. Fabre speelde 3329, dreigende door schijf te winnen. 27—22 MSfc VZW?, VVO//. 6 Zwart: 3, 7, 10/13, 10/20, 24, 05. Wit22, 26, 27, 28, 30, 32, 38, 41, 43, 44, 45, 49. Vraagstuk 48, van BLIJDENBTEIN. V1J Zwart: 7, 9, 12, 14, 34, dam op 3. Wit: 18, 27, 38, 42, 44, 48. Oplossingen vóór of op 10 Augustus a.s. Het station van Kaapstad) zag zwart van de men- schen. Nieuwe troepen uit Engeland waren aangeko men en de halve bevolking was aan het station tegen woordig om den vertrekkenden een laatst vaarwel toe te roepen. Onder hen bevond zich ook een mooi jong- meisje, dat op den arm van haar vader geleund, met. treuri- gen blik het schouwspel aanstaarde en nu en dan half meewarig op den ruiker Kaapsche rozen in haar hand neerzag. Plotseling liet haar vader haar alleen staan en trad op een groep officieren links toe. Het meisje, nu geheel aan zichzelf overgelaten, wandelde het perron over en zag, van weemoedige ge voelens vervuld, toe. Plotseling viel haar oog op een jong soldaat vóór haar. Door een plotselinge ingeving stak ze hem haar ro zen toe, die met een dankbaren blik en een rooden blos werden aanvaard. „Ge gelijkt op mijn broer", zeide ze haastig, eenigs- zms verlegen over haar handeling. „Hij is ginds! Ik dacht, dat ge ze misschien gaarne mee zoudt nemen. zu" ze <^aar 8'in('s weinig op uw pad! ontmoeten." dank er u hartelijk voor", antwoordde de jonge man, verheugd nog op het laatste oogenblik een stem te booren, die hem vriendelijke woorden toeriep. „Ze zijn heel mooi, en ge- hebt gelijk, we zullen aan "de Modderivier wel geen bloemen ontmoeten. Ik zal ze in waaide bonden, en de bekoorlijke herinnering steeds bewa ren." Aan de teleurgestelde uitdrukking van haar gelaat zag hij, dat het compliment haar hinderde. „Ik bedoel dit", vervolgde hij- ernstig, „dat wij, on gelukkige kerels als we zijn, iedere vriendelijkheid, ons bewezen, als een heilig souvenir gedenken." „Dan ben ik zeer blij, dat ik ze u gegeven heb", antwoordde ze opgeruimd. „Mijn hroer houdt ook zooveel van bloemen en ik weet, dat ze hem onder de ze omstandigheden genoegen zouden hebben gedaan." ,,Ja, zeker antwoordde hij, terwijl zijn oogen over het perron dwaalden. ,,Hoe is uw broeders naam, en in welk regiment en.... misschien kan ik een bóod- scliap voor hem meenemen?" "O' a's ge dat wilt", zei ze verheugd, hem een kaar tje overhandigend, „zeg hem- dan, dat ge zijn zuster Augu-ste ontmoet hebt." „Auguste?" viel- hij haiar in de rede. „Ja, ik zal dien naam onthouden." „Zeg hem, dat we het allen goed maken en zeer be- zoigd zijn over zijn lot, dat we nacht en dag voor zijn behouden terugkomst bidden en dat hij zorg moet dra gen voor zichzelf. En, och hemel, waar zou papa in al die drukte blijven?" „Ik denk, dat ge hem moeilijk alleen kunt vinden. Mag ik u van dienst zijn?" „Gaarne. Ik was dom genoeg om af te dwalen." „Zeg- dat niet. Ik ben er dankbaar voor." En hij wees naar de rozen. „Hé, daar is vaderriep ze verheugd. „Dan hebt ge mij niet meer noodig", zei hij. „Danlc nogmaals voor de bloemen, en vaarwel." „V aarwei", zei ze, haar tengere hand in de zijne leggend. „Een behouden terugkomst. Tot weer ziens." „Pot weerziens?" zei hij treurig. „Ik denk niet, dat we elkaar weer zullen zien. Ik hoop het echter van harte." Ze bloosde tot antwoord. „Daar ligt ze, ons huis", zei ze. „Wij zien vanuit onze vensters alle treinen, die passeeren." „Ik zal het onthouden. En wapneer ik gezond word teruggezonden, zal ik de rozen voor het raampje hou den en wuiven-!" Vóór zij antwoorden kon of het verhinderen, had hij haar vingers aan zijn lippen gebracht. Z« bleef een oogenblik met kloppend hart staan.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 6