tm,m
Damrubriek.
1
IF! ÜB f
i
I'".
Mi I
I
Alleen de nieren kunnen het
bloed filtreeren.
VERGEVEN.
S©haaki*aaii.r#IekB
miii, WA
MM
in m i
wm m
Een Znid-Afrikaansche idylle.
I
p:
~^§P!
wL
ÜH ÉSli'' ËSÉi WM,
,AB,mm
égmi éÉm
mA 'w&w md
je in het water, en de duivel zal mij halen, als ik je
laat gaan, zonder dat je geschoten hebt."
Bij deze woorden ging' de kapitein een weinig op zij
en keek de luitenant triomfantelijk aan. Deze had uit
de voorafgaande manoeuvres reeds begrepen, wat de
kapitein met zijne „homoeopathisehe kuur" had be
doeld. Een homoeopathische kuur is dus met andere
woorden „een waterkuur" dacht hij! Het schouwspel,
dat de arme Pfeiffert, in zijn tegenwoordige positie
aanbood, met den rug naar het diepe waterbassin aan
den uitersten rand der springplank staande en met de
oogen strak gevestigd op de aan de wal staande schijf,
dit beeld van angst, lafheid, jammer en ellende, geef
ik den lezer gaarne 'ter verdere voltooiing.
„Ach, lieve, beste kapitein, laat mij er toch af!"
smeekte hij wel tienmaal met tranen in de oogen.
Maar steeds kreeg' hij hetzelfde antwoord: „Je komt
er niet af voordat, je geschoten hebt." Eindelijk ging
de kapitein vlak voor Pfeiffert staan en bulderde
„Ik gelast het dat je dadelijk schiet, begrepen!"
Langzaam, bevend sidderend, steunend en zuchtend
legde Pfeiffert aan, terwijl de kapitein op zijn vorige
standplaats, hem met belangstelling gadesloeg. een
knaleen plonsen het geweer was rechts,
Pfeiffert links in het water verdwenen.
„Sacrebleu!" riep de kapitein, verbleekende, want
zulk een uitslag' had' hij van zijne proefneming niet
verwachtdaarna hoorde men weer een plomp, want
onze dikke luitenant was, nadat hij met ongewone
snelheid zijn sabel en atilla had neergeworpen, Pfeif
fert nagesprongen, had hem gelukkig' gegrepen en met
zeer veel moeite gelukte het hem den blijkbaar leven-
looze onder het bereik van een paar stevige grenadiers
te brengen, die hem op den wal neerlegden.
„Totaal onbruikbaar, geheel onmogelijk," bromde de
kapitein, daarna knielde hij neer en begon met de
toepassing van de kunstmatige ademhaling, terwijl de
anderen hem daarbij behulpzaam waren. „Duivels! de
kerel zal toch niet verdronken zijn," mompelde de kapi
tein, toen Pfeiffert na tien minuten nog steeds geen
teeken van leven gaf, dat zou een mooie geschiedenis
worden! En in zijn verbeelding zag hij zijn naam reeds
ut alle couranten onder het opschrift: „Soldatenmis
handeling," hij, die toch voor zijne kerels zoo goed
wa s
Vreeselijk, als hem zoo iets overkwam. Eindelijk,
eindelijk, na twintig minuten, begon Pfeiffert zich te
bewegen, daarna sloeg hij de oogen op en keek ver
wonderd om zich heen, terwijl hij zich langzaam op
richtte, ondersteund door zijne makkers. Nadat voor
beide zwemmers droge kleeren waren gekomen, ging
de kapitein naar zijne woning. Vijf weken daarna
was de jager Hubert. Pfeiffert als ongeschikt voor den
dienst te velde naar huis gezonden.
Eenige jaren later maakte de kapitein een zomer
reisje. Aan een klein station kreeg hij een klein man
kernent aan zijn fiejs. Hij trad derhalve de naastbij-
gelegen boerenwoning binnen en verzocht den boer,
een vroolijken snaak een oogenblik in zijne woning te
mogen uitrusten om op zijn gemak zijn rijwiel te kun
nen herstellen. Zoo onder het gesprek kwam er een
stevige jongen binnen met een jachtgeweer onder den
:arm een zak, waaruit hij onverschillig eenige hazen
en fazanten op den grond smeet. De kapitein zag den
jongen aan en herkende onmiddellijk in hem Hubert
Pfeiffert.
„Zoo, zoo," zeide de kapitein, „heb je nu toch schie
ten geleerd en hoe?"
Papa Pfeiffert antwoordde voor zijn zoon, die bijna
dubbel sloeg van het lachen en zeide:
„Van zijn veertiende jaar af was hij de grootste
strooper uit den omtrek!"
De kapitein maakte dat hij weg* kwam.
Ingezonden Mededeel ingen.
Tedere drie minuten van uw leven gaat het bloed
door de nieren om gefiltreerd te worden. Wanneer
het de nieren bereikt, is het zwaar beladen met vergif
tige onzuiverheden wanneer het de nieren verlaat,
is het 't. zuiverste bloed van het geheele lichaam.
Doch wanneer de nieren niet behoorlijk werken,
wordt uw geheele gestel langzamerhand vergiftigd,
want de in het bloed achtergebleven vergiften ver
spreiden ziekte en verderf door het geheele lichaam.
Dij gaat u zwak, prikkelbaar en afgemat gevoelen.
1 w slaap wordt verstoord en is onrustig, eu somtijds
hebt gij een gevoel of de rug u zou breken, wanneer
gij u in het bed omkeert.
's Morgens staat g-ij op,met een ellendig gevoel in
uw rug en met pijn in de lendenen. Uw oogen zijn dof
o opgeblazen, en uw handen en enkels zwellen op. De
urine heeft een onnatuurlijke kleur en komt in zeer
groote of zeer kleine hoeveelheden. Bij vochtig weer
zijn uw ledematen stram en rheumatisch.
Wanneer gij uw nieren verwaarloost, zullen zij hun
geschiktheid om het bloed te filtreeren verliezen, en
breidt uw kwaal zich plotseling uit tot lendenjicht,
kwellende urinekwalen, niersteen, waterzucht, heup-
jicht, chronische rheumatiek, en verwoesting' der nie
ren.
Alleen een nierengeneesmiddel kan de nieren hee-
Ien. Poster's Rugpijn Nieren Pillen dienen enkel
voor de nieren en blaas. Zij herstellen en heelen de
nieren, en helpen hen om hun kracht te herwinnen tot
het tilt ree ren van het bloed en het afvoeren van do-
vloeibare onzuiverheden.
Op iedere doos èehte Foster's Rugpijn Nieren Pillen
komt de naam van liet geneesmiddel voluit voor. Zij
zijn te Alkmaar verkrijgbaar bij de heeren Nierop
Siothonber, Langestraat 83. Toezending* geschiedt
franco na ontvangst van postwissel a 1.75 voor één,
of J 10,voor zes doozen.
Schetsje uit het Parijseho volksleven.
In het groote huis in de rue Delambre, waar hij se
dert een half jaar twee kamers bewoonde, hield ieder
Chailes Robec voor een weduwnaar. Droegen ook al
bij en zijn kind geen van beiden rouw, men meende
toch, dat liet nog niet lang kon geleden zijn, dat zijne
vrouw was gestorven, want de kleine zag er zóó wel-
veizorgd uit, dat het bijna niet anders kon of moeder-
oogen moesten daarover waken. lederen morgen,
wanneei Charles Robec naar de drukkerij ging waar
hij werkzaam was, had hij den kleinen nog half slapen-
deu jongen op den arm en gaf hem onderweg aan eene
school af. Was zijne dagtaak afgeloopen, dan haalde
hij den jongen weder af; onderweg kocht hij een en
ander wat hij en zijn kind voor hun „diner" noodig
hadden en de kleine Adrien droeg het in zijn mandje
naar huis. Den geheelen avond zag men dan vader en
zoon niet meer.
De goedhartige babbelkousen in de buurt hadden
werkelijk medelijden met den man; hij kon nog- nau
welijks 40 jaar zijn, en toch was zijn zwarte baard al
tamelyk grijs gespikkeld en zijn smal gelaat had eene
e mis11g-droefgees tige uitdrukking.
„Die man moest weder trouwen," meenden de bab
belende buurvrouwtjes; „hij kan gemakkelijk een goed
meisje vinden, dat hem en zijn kind hare liefde wil
wijden, want hij schijnt een oppassend man te zijn en
volstrekt niet te drinken. Hoe zorgvuldig moet hij niet
voor alles zijn, want het kind ziet er altijd uit of het
geschilderd is! Misschien verdient hij wel een franc
of tien per dag!"
Zij deden moeite om- op eenigs'zins vertrouwelijkeu
voet met hem te komen, maar Robec was zeer terugge
trokken en zijne kalme, beleefde wijze van g*roeten
hield de goedhartige zielen op een afstand.
's Zondags gingen vader en zoon uit, beiden keurig
netjes gekleed; den eenen keer zag men hen in een
museum, een andermaal in den botanischen tuin. In
een eenvoudig restaurant gebruikten zij bun middag
maal en terwijl de knaap zich bezighield met de platen
in geïllustreerde tijdschriften te bekijken, veroorloofde
de vader zich de eenige versnapering, die hij zich ge
durende de geheele week gunde' en dronk een enkel
glas absint.
„Neen, dames," zeide de portier op zekeren dag te
gen eenige nieuwsgierige vraagsters, die hem lastig
vielen, „de man trouwt niet weder. Den vorigen Zon
dag' ontmoette ik hem op het kerkhof Montparnasse;
zeker ligt daar zijne vrouw begraven, die hij boven al
les moet hebben liefgehad, want de man is ontroost
baar. Het is jammer voor hem en zijn kind."
Ja, hij had die vrouw boven alles liefgehad; haar
verlies viel hem ontzettend zwaar, doch een weduw
naar was Charles Robec-niet.
Eentonig en vreugdeloos was zijn leven voorbijge
gaan.
Hij was een vlijtig en ordentelijk werkman, maar
geen uitblinkend talent lang had] het geduurd eer hij
zich in zijn vak zooveel kennis had weten te verschaf
fen dat hij ordentelijk zijn brood kon verdienen; zoo
was hij 30 jaar geworden voor hij aan trouwen had
kunnen denken.
Hij had-zich altijd voorgesteld een meisje tot vrouw
te zoeken, dat evenals hij het leven ernstig opvatte,
maar hij ondervond dat liefde en verstandig overleg
niet altijd samengaan. Eene kleine bloemenmaakster
van 16 jaren had hij ingepalmd, die even luchthartig
en lichtzinnig was als hij ernstig. Zij dacht aan niets
anders dan mooie kleeren en verstond uitstekend de
kunst zich voor een paar francs een chic uiterlijk te
geven.
Het grootste gedeelte van de spaarpenningen, die
Charles had overgespaard, gingen met de inrichting-
van het huishouden heen; zoo betaalde hij o.a. 85 fres.
voor een spiegelkast, waarin zijn lief vrouw haar ge
heel sierlijk figuurtje kon bewonderen. Zij huwden
en waren overgelukkig. Wat hadden zij elkander lief!
En hoe gezellig was hunne woning: twee kamertjes op
de vijfde verdieping, op den boulevard Pont Royal met
een balkon waarvan men geheel Parijs kon overzien,
lederen avond, als Charles van zijn dagwerk naar hui-
terugkeerde, wachtte zijne kleine vrouw, die dan even
eens met hare dagtaak gereed' was, hem op een be
paalde plek op en zij wandelden samen naar huis. De
Zondagen, in hunne kleine woning doorgebracht, wa
ren zoo gelukkig als men zich maar kon denken. Ter
wijl hij na de koffie zijne sigarette rookte, begoot zij
hare bloemen op het balkon; gedurig geraakte hij in
verrukking over hare liefelijke verschijning en soms
sprong- hij onverwachts op om haar een kus in haren
blanken nek te geven, wat zij met een „foei, niet doen,
stoute jongen!" trachtte af te weren.
Toen werd er een kind1 geboren, hun kleine Felix,
dien zij op het land ter verpleging gaven en elke veer
tien dagen bezochten. Hij stierf vóór hij nog een jaar
oud was. Spoedig- daarop werd er weer een knaapje
geboren. Zij noemden hem Adrien en de moeder liet
zich thans door geene vertoogen er afbrengen zelve het
kind op te voeden. Zij verliet het atelier, waar zij tot
nu toe had gewerkt, en nam werk bij zich aan huis,
doch kon daar natuurlijk niet half zooveel verrichten
als vroeger. Zij kleedde zicli eu haar kind allerliefst,
wanneer zij met hem ging wandelen. Charles gaf zich
alle moeite wat meer te verdienen, door bijna eiken
dag „overuren" te maken; de kosten der huishouding
waren evenwel in den laatsten tijd zoodanig toegeno
men dat hij niettegenstaande al de moeite welke hij
aanwendde niet buiten schuldenmaken kon blijven.
Het kind groeide voorspoedig op, ging langzamer
hand naar de bewaarschool, en de moeder, dep gere
gelden arbeid ontwend, en geen flinkheid genoeg be
zittend om weder w-at ter hand te nemen, begon hare
zinnen op wat anders te zetten. Het tamelijk bekrom
pen, eentonig leven, dat zij tegenwoordig leidden, ging
haar vervelen.
Op zekeren avond, toen Charles met zijn kind, dat
iiij uit de school hadi gehaald, thuis kwam, vond hij op
de tafel een brief liggen. Toen bij hem opende, viel
de trouwring zijner vrouw er uit; zij schreef eenige
woorden tot afscheid voor hem en haar kind en had
hem haar te willen vergeven.
Hij was te diep ontroerd om toornig los te barsten,
en toen de kleine Adrien hem vroeg: „Waar is ma
ma? Komt zij niet thuis?" drukte hij het kind harts
tochtelijk in zijne armen en fluisterde: „Ik weet het
niet! Dat was, in de maandi Mei gebeurd; hoe had hij
dip maandi gehaat, die overal leven, hem daarentegen
doodsebheid en somberheid bracht. In Juni verkocht
hij zijne meubelen, om zijne schulden te kunnen beta
len en verhuisde daarop naar de rue Delambre, waar
hij zich eenvoudig inrichtte en waar men hem voor een
weduwnaar hield.
legen het eind van September ontving hij een brief
van zijne vrouw, in welken zij hem in harstochtelijke
bewoordingen smeekte haar weder tot zich te nemen.
Maar Charles was een trotsche, hooghartige natuur
eu liet den brief, onbeantwoord, 't Was thans reeds
Kerstmis geworden en hij had niets meer van haar ge
hoord.
Bij het Kerstfeest was hij steeds met zijne vrouw
naar het kerkhof gewandeld, om eenige eenvoudige
bloemen op het graf van huil kleine Eélix te leggen.
Thans maakte hij voor de eerste maal dien tocht alleen
met zijn zoon.
Doch zijne gedachten hielden zich aanhoudend met
zijne afwezige vrouw bezig, ook toen hij tegen het
schemeruur het kerkhof betrad. „Waar zou zij zijn?
Wat is er van haar geworden?" Deze vragen kwelden
hem voortdurend.
Verwonderd bleef hij voor liet. graf van het kind
staan; op den kleinen steen lagen eenige eenvoudige
stukjes speelgoed, een bal, een trompet; zij waren
nieuw en schenen er eerst eenige oogenblikken te vo
ren te zijn neergelegd. Verheugd raapte Adrien het
speelgoed op; zijns vaders oog viel daarentegen op een
blad papier, dat bij het speelgoed lag', en waarop eene
hein zoo welbekende h-and had g-eschreven: „Voor
Adrien van den kleinen Félix, d-ie nu reeds bij het
Christuskind is."
Plotseling sprong het kind van den steen, waarop
het met zijn speelgoed had gezeten, op, klemde zich
aan zijne hand vast en fluisterde verschrikt: „mama!"
Charles Robeck wendde zich om en zag op eenige
schreden afstands zijne vrouw tusschen eenige cypres-
sen geknield liggen met omhoog geheven handen. Hoe
vermagerd waren die handen; hoe bleek ep vervallen
zag de arme vrouw er uit!
lot hiertoe had Charles niet veel gedacht aan den
leer van den grooten Meester, eenmaal op dezen dag
geboren, die het „doe wel dengenen die u ha«ten" ver
kondigde en zelf ook altijd naar die leer handelde.
Charles was niet vroom, maar zijn eenvoudig gemoed
wees hem thans vanzelf den weg.
Met een snelle beweging schoof hij zijn kind naai
de plaats, waar zij lag, die hij eenmaal zoo innig had
liefgehad, met de woorden: „Ga Adrien en kus je ma
ma
t»
Zij omhelsde het kind hartstochtelijk, kuste hem op
zijnen mond, zijne oogen, zijn haar en hief daarop met
een dankbaren en toch eenisg-zins vreesachtigen blik
het hoofd naar haren man op, terwijl zij zacht zeide:
„Wat zijt ge toch goed!"
Hij stond reeds naast haar, hief haar van den grond
°P> gat' haar den arm en zeide, terwijl zijne stem van
ontroering zonderling hard klonk: „Spreek thans
nergens over. Kom!" Op den korten weg naar de rue
Delambre voelde Charles hoe Clementine's arm in den
zijnen heftig sidderde: het kind liep, gelukkig in het
bezit van zijn nieuw speelgoed en vroolijk babbelend
naast hen voort. De portier van het huis-, waar Robec I
woonde, stond in de deur, toen zij, aankwamen. „Goe-- 1
den avond, zeide Charles; „dit is mijne vrouw, die
oen half jaar in de provincie heeft gewoond om hare
moeder te verplegen, vanwaar zij thans is teruggekeerd
om weder voor ons kind en voor mij te zorgen." j
Hij moest de jonge vrouw bijna de trap opdragen,
zóó beefde zij van heftige, ontroering. In zijne kamer
aangekomen, zette hij haar in den eenigen armstoel,
welke hij nog bezat, en legde den knaap in haren
schoot; daarop nam hij van een eenvoudig schoteltje,
dat op eene commode stond, Clementine's trouwring en
stak hem, zonder een woord van verwijt, aan haren
vinger.
Ernstig en zwijgend, met de grootmoedigheid van
een goed hart, drukte hij haar een innigen kus op het
voorhoofd, ten teeken dat alles was vergeten en ver
geven.
Wil zwart dat verhinderen door 1217, dan volgt
1. 29—24 1. 30 19
2. 23 34
3. 25 34
4. 16 27
2 34—29
3. 39 30
4. 27—21
5. 32 5
Speelt zwart 1117, om de schijf verlies te ont
gaan, dan volgt:
1. 27—22 1. 17 28
gedwongen, anders schijf verlies.
2. 29—24 2. 30 19
3. 3429 3. 23 34
4. 32 5.
Goed gezien!!
Wij hopen, dat de beide interessante opgaven, die
wij heden ter oplossing aanbieden, bij onze lezers in
den smaak zullen vallen.
Probleem 142, van J. BOURQUIN.
Zeer fraaie ontleding. Zwart heeft als laatste zet
2429 gespeeld en nu wint wit.
j
Ingezonden Mededeelingem.
I t. P1.'. x' van Z. M. den Koning vau
België, schrijftIk beschouw het natuurlijke Franis
Josef-bitterwater als een der allerbeste maagverster-
kende afvoermiddelen,
BTo. 803.
lste Eervolle vermelding.
VVB. H. MEINERS te 's-Gravenhage
(13.)
abcdelgh
Mat in 2 zetten.
Ho. 304.
2de Eervolle vermelding.
C J. OOSTERHOLT te Delft.
(3.)
A
Mat in 2 zetten.
Oplossing van No. 299 (F. P. L. ALEXANDER).
IDea5 enz.
beidf
Aan de Dammers.
Allereerst de bespreking en ontleding der
vraagstukken uil de vorige rubriek.
Probleem 141 van Bourquin had den volgendén
stand
Zwart.: 7. 8, 9, 10, 12, 13, 15, 16, 17, 18, 31.
Wit: 23, 24, 27, 28, 29, 30, 32, 34, 36, 38, 39.
Wit speelt.
1. 31 22
2. 13 35
3. 35 24
4. 18 27
5. 22 44
6. 15 24
1. 38—33
2. 24—1!)
3. 34—30
4. 29 20
5. 36—31
6. 31 4!
7. 4 50
Vraagstuk 47 van BLIJDENiSTEIN.
StandZwart 3, 6-, 9, 12, 18, 19 en dam op 13.
Wit 21, 28, 29, 30, 31, 36. 44.
Wit speelt
1. 12 21
2. 19 28
3. 13 49
4. 49 27
1. 21—17
2. 28—23
3. 29—23!
4. 23 32
5. 31 4!
Zeer mooi!
Stand van FABRE.
in den volgenden stand1 forceerde Fabre een schijf
winst of de winst der partij.
Fabre speelde 3329, dreigende door
schijf te winnen.
27—22
MSfc VZW?, VVO//. 6
Zwart: 3, 7, 10/13, 10/20, 24, 05.
Wit22, 26, 27, 28, 30, 32, 38, 41, 43, 44, 45, 49.
Vraagstuk 48, van BLIJDENBTEIN.
V1J
Zwart: 7, 9, 12, 14, 34, dam op 3.
Wit: 18, 27, 38, 42, 44, 48.
Oplossingen vóór of op 10 Augustus a.s.
Het station van Kaapstad) zag zwart van de men-
schen. Nieuwe troepen uit Engeland waren aangeko
men en de halve bevolking was aan het station tegen
woordig om den vertrekkenden een laatst vaarwel toe
te roepen.
Onder hen bevond zich ook een mooi jong- meisje,
dat op den arm van haar vader geleund, met. treuri-
gen blik het schouwspel aanstaarde en nu en dan half
meewarig op den ruiker Kaapsche rozen in haar hand
neerzag.
Plotseling liet haar vader haar alleen staan en trad
op een groep officieren links toe.
Het meisje, nu geheel aan zichzelf overgelaten,
wandelde het perron over en zag, van weemoedige ge
voelens vervuld, toe.
Plotseling viel haar oog op een jong soldaat vóór
haar.
Door een plotselinge ingeving stak ze hem haar ro
zen toe, die met een dankbaren blik en een rooden blos
werden aanvaard.
„Ge gelijkt op mijn broer", zeide ze haastig, eenigs-
zms verlegen over haar handeling. „Hij is ginds! Ik
dacht, dat ge ze misschien gaarne mee zoudt nemen.
zu" ze <^aar 8'in('s weinig op uw pad! ontmoeten."
dank er u hartelijk voor", antwoordde de jonge
man, verheugd nog op het laatste oogenblik een stem
te booren, die hem vriendelijke woorden toeriep. „Ze
zijn heel mooi, en ge- hebt gelijk, we zullen aan "de
Modderivier wel geen bloemen ontmoeten. Ik zal ze
in waaide bonden, en de bekoorlijke herinnering steeds
bewa ren."
Aan de teleurgestelde uitdrukking van haar gelaat
zag hij, dat het compliment haar hinderde.
„Ik bedoel dit", vervolgde hij- ernstig, „dat wij, on
gelukkige kerels als we zijn, iedere vriendelijkheid, ons
bewezen, als een heilig souvenir gedenken."
„Dan ben ik zeer blij, dat ik ze u gegeven heb",
antwoordde ze opgeruimd. „Mijn hroer houdt ook
zooveel van bloemen en ik weet, dat ze hem onder de
ze omstandigheden genoegen zouden hebben gedaan."
,,Ja, zeker antwoordde hij, terwijl zijn oogen over
het perron dwaalden. ,,Hoe is uw broeders naam, en
in welk regiment en.... misschien kan ik een bóod-
scliap voor hem meenemen?"
"O' a's ge dat wilt", zei ze verheugd, hem een kaar
tje overhandigend, „zeg hem- dan, dat ge zijn zuster
Augu-ste ontmoet hebt."
„Auguste?" viel- hij haiar in de rede. „Ja, ik zal
dien naam onthouden."
„Zeg hem, dat we het allen goed maken en zeer be-
zoigd zijn over zijn lot, dat we nacht en dag voor zijn
behouden terugkomst bidden en dat hij zorg moet dra
gen voor zichzelf. En, och hemel, waar zou papa in
al die drukte blijven?"
„Ik denk, dat ge hem moeilijk alleen kunt vinden.
Mag ik u van dienst zijn?"
„Gaarne. Ik was dom genoeg om af te dwalen."
„Zeg- dat niet. Ik ben er dankbaar voor." En hij
wees naar de rozen.
„Hé, daar is vaderriep ze verheugd.
„Dan hebt ge mij niet meer noodig", zei hij. „Danlc
nogmaals voor de bloemen, en vaarwel."
„V aarwei", zei ze, haar tengere hand in de zijne
leggend. „Een behouden terugkomst. Tot weer
ziens."
„Pot weerziens?" zei hij treurig. „Ik denk niet, dat
we elkaar weer zullen zien. Ik hoop het echter van
harte."
Ze bloosde tot antwoord.
„Daar ligt ze, ons huis", zei ze. „Wij zien vanuit
onze vensters alle treinen, die passeeren."
„Ik zal het onthouden. En wapneer ik gezond word
teruggezonden, zal ik de rozen voor het raampje hou
den en wuiven-!"
Vóór zij antwoorden kon of het verhinderen, had hij
haar vingers aan zijn lippen gebracht.
Z« bleef een oogenblik met kloppend hart staan.