DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
L'*
DZKppmtH
No. 183
Honderd en dertiende jaargang.
1911
ZATERDAG
5 AUGUSTUS.
voor de Nationale Militie.
Woensdag 9 Augustus a.s.
Kwade praktijken bij de keuring
vau loteliugen.
Üfaarscii&swing
ADVERTENTIE N.
PREMIE-UITGAVE
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Telefoonnummer 3.
HET WEUtlim NUMMER VM4
ts UE.DERQM AAN ONS
BURLEJL VERKRIJGBAAR
ALKMAARSCHE COURANT
ilAVÜ
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der ge
meente ALKMAAR brengen ter kennis van belang
hebbenden, dat de loting der in 1911 alhier voor de
lichting van 1912 voor de Militie ingeschrevenen zal
geschieden op
ten Stadhuize.
Zij worden mitsdien opgeroepen, om zich op dien
dag, des- voorin, te 9 uur, aldaar te bevinden om
te loten en opgaven te doen van de redenen van vrij
stelling, die zij ter zake van de Militie vermeenen te
rfioeten inbrengen.
Om vrijstelling wegens eigen militairen dienst of
dien van broeders te verkrijgen, moet men overleggen
een paspoort of ander bewijs van ontslag, o.l' een uit
treksel uit het stamboek of een bewijs van werkelij-
ken dienst.
Ter bekoming van vrijstelling wegens broederdienst
moet men bovendien overleggen een getuigschrift van
den burgemeester, waaruit het getal zonen, tot het
gezin belioorende, blijkt.
Eerstgenoemd bewijsstuk kan, zoo het niet reeds
ingevolge art. 39, derde lid van het K. B. van 2 De
cember 1901 (Staatsblad No. 230) onder den burge
meester berust, ten minste tien dagen voor den dag,
waarop de zitting van den Militieraad wordt geopend,
worden ingeleverd bij den burgemeester der gemeente
in welke de loteling, die vrijstelling verlangd wegens
eigen militairen dienst of wegens broederdienst, voor
de militie is ingeschreven.
De opgave van een reden van vrijstelling bij de
loting ontslaat hem die vrijgesteld wenscbt te worden
niet van de verplichting om bij den Militieraad de
reden van vrijstelling in te brengen, hetgeen in elk
geval bij dit college moet worden gedaan op het daar
voor bestemde tijdstip.
Zij, die vermeenen vrijstelling te kunnen erlangen
wegens BROEDERDIENST moeten op DINSDAG
12 SEPTEMBER a.s., voormiddags te 10 uur, ten.
stadhuize verschijnen, vergezeld van twee bij den bur
gemeester te goeder naam en faam bekend staande
meerderjarige ingezetenen, die het vereischte getuige
nis kunnen afleggen en het aldaar op te maken, ge
tuigschrift onderteekenen, terwijl zij verplicht zijn
de noodige opgaven voor het opmaken der stukken
vóór 1 SEPTEMBER a.s. ter secretarie te verstrekken.
De lotelingen worden uitgenoodigd den oproepings
brief bij. de loting mede te brengen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING.
DONATH, Secretaris.
Alkmaar, 2 Aug. 1911.
De BURGEMEESTER VAN ALKMAAR,
Overwegende, dat gebleken is, dat er nog steeds
personen zijn, die er hunne praktijk van maken, om
aan lotelingen, tegen betaling van eene som gelds,
hunne hulp aan te bieden, ten einde hunne onge-
schiktverklaring voor den militiedienst te verkrijgen.
WAARSCHUWT voor bovenbedoelde
praktijken en wijst belanghebbenden met nadruk
op het bepaalde in art. 206 van het Wetboek van
Strafrecht, luidende als volgt:
„Met gevangenisstraf van ten hoogste twee
jaar wordt gestraft:
10. hij, die zich opzettelijk voor den dienst bij de
militie ongeschikt maakt of laat maken;
2'. hij, die een ander op diens verzoek opzettelijk
voor den dienst ongeschikt maakt. Indien in
het laatste geval het feit den dood tengevolge
heeft wordt gevangenisstraf van ten hoogste
zes jaren opgelegd.
Brengt verder te hunner kennis, dat de bemoeiing-
van bovenbedoelde personen in geen enkel opzicht tot
afkeuring van den betrokkene kan leiden, terwijl de
raadpleging dier personen den loteling slechts finan
cieel nadeel kan berokkenen.
Alkmaar, De Burgemeester voornoemd,
Aug. 1911. G RIPPING.
De ingezetenen der gemeente ALKMAAR worden
herinnerd aan art. 14 der Verordening houdende be
palingen omtrent het verdoelen der gemeente in wijken
en het opmaken van volledige staten der bevolking en
harer huizing (Gemeenteblad No. 90 van 1898)
luidende
VAN ELKE VERHUIZING BINNEN DE GE
MEENTE WORDT BINNEN ACHT DAGEN KENNIS
GEGEVEN TER SECRETARIE VAN DE GEMEENTE
BIJ VERHUIZING VAN EEN GEZIN, DOOR
HET HOOFD VAN HET GEZIN
BIJ VERHUIZING VAN AFZONDERLIJK LE
VENDE PERSONEN, DOOR HENZELVEN
BIJ VERHUIZING VAN INWONENDE DIENST
EN WERKBODEN, DOOR HENZELVEN
BIJ VERHUIZING VAN PERSONEN NAAR IN
STELLINGEN, GESTICHTEN, INRICHTINGEN
VAN WELKEN AARD OOK, IN WELKE PER
SONEN ONDER EENIG BESTUUR SAMENWONEN,
DOOR DE BESTUURDERS DIER INSTELLINGEN
GESTICHTEN OF INRICHTINGEN.
Verzuim van de, bovenstaande kennisgeving wordt
gestraft,
Uit het Duitsch van K. G. BROENDSTED.
Zij zat daar en wipte met haar voetje. Van onge
duld of louter levendigheid? Aan haar voetje was
een kleine zijden schoen, waarnaar haar cavalier ter
sluiks keek. 't Was ook een allerliefst schoentje
grijs met zwarte stippen, hooge, spitse hakken en wit
gevoerd.
Hij was juist achttien jaar geworden en zij zestien;
zij zaten in de vensternis en rustten wat na bet dan
sen. Bij den apotheker Eilschon in Ribe was dien
avond een feestje voor de jongelui; het was omstreeks
Kerstmis, in het jaar 1799. En dat 't zich werkelijk zoo
heeft toegedragen, als hier verteld wordt, dat kunnen
vele menschen nu nog* bevestigen, want het jonge
meisje, dat daar in de vensternis zat, heeft het zelf
verteld vele, vele jaren later heeft zij het aan haar
kinderen verteld, en' deze weer aan hun kinderen en
kindskinderen. En de laatsten bezitten het portret
van overgrootmoeder, ja sommigen van hen hebben
zelfs den kleinen zijden schoen gezien, grijs met zwar
te stippen, allerliefst, hooge spitse hakken en wit ge
vöerd.
Dus: midden in de kamer walste haar andere zus
ter, Charlotte, met den jongen huisleeraar van den
rector; zij waren in het geheim verloofd, dat wisten al
haar kennissen. En daar walste ook de provisor von
Störken met juffrouw Eilschon, op wie hij verliefd
was. De kinderen van rechter Moltke waren daar ook,
en die van rector Hansen, en natuurlijk al haar broers
en zusters, de Fridschen, van den dokter. De moeders
zaten meest in de andere kamer en speelden hombre of
rambusnu en dan kwam er een even kijken.
„Juffrouw Jette", zei eindelijk baar cavalier zacht
en gevoelvol en dadelijk hield zij baar voetje stil
en boog een klein weinigje naar hem over. Maar daar
hij niets verder zei, wipte haar voetje weer ongeduldig
op en neer.
„Henriette", fluisterde hij dan. Maar nadat zij weer
even gewacht had, vroeg ze een beetje ongeduldig:
„Monsieur Ussing?" De twee waren speelkamera
den van jongsaf, en nu wisten ze niet goed, of ze el
kaar met „u" moesten gaan aanspreken of niet, en boe
ze 't met elkander hadden.
Haar broer Peer kwam voorbij, een jongeling van
Rasmus Ussings leeftijd, zijn vriend! en scltoolkame
raad; hij bleef voor de beiden staan en zei:
„Prenez garde! Moeder komt!"
Zij keken naar de deur, daar stond mevrouw
Frid'sch, een buitengewoon mooie kleine dame van 43
jaar, met een levendige, scherpzinnige gelaatsuitdruk
king zij liet den blik door de zaal rondgaan en riep:
„Lotte!"
Juffrouw Lotte kwam en boog: „Mama?"
„Dans je dan voortdurend met den informator?"
„Ja, mama", antwoordde Lotte, en boog weer. 'n
Beetje driest voegde ze er bij
„Monsieur Brönsted maakt iemand werkelijk zeer
aangenaam het hof, mamaMaar dadelijk berouwde
het haar en bloosde zij: „Pardon, lieve mama!"
„Juffrouw neuswijs!" zei deze. „Waar is je zuster
Jette?" En in één adem doorgaande: „Die Ussings,
is er een van hen hier vanavond? Waar is Rasmus?"
„Ik weet het niet", zei Lotte en keek naar den kant
tegenover de vensternis, waarin, zooals zij wist, Jette
en Rasmus zaten.
Dezen hadden zich intusschen in de diepte der nis
teruggetrokken; hij zei treurig: „Nu mag ik van
avond niet meer miet mijn dame dansen."
„Rasmus", antwoordde zij zacht-verwijtend, „wij wil
len toch niet mijnheer en juffrouw tegen elkaar gaan
zeggen
„Mijn Jette!" riep hij, en raakte even haar hand
aan. Dan keken zij beiden naar den grond, bloosden
en zwegen.
Peer kwam weer voorbij„Enfin, moeder is wegge
gaan en speelt rambüs."
„Ah!" riepen beiden gelijk en stonden op om te dan
sen. Maar bij deze gelegenheid verloor Jette haar
schoen, waarmede zij voortdurend op en neer gewipt
had. Rasmus haastte zich het schoentje op te rapen,
maar in plaats van het haar te geven, stak hij het in
zijn zak.
Zij zag hem met groote oogen aan: „Wil je niet
zoo goed zijn?"
Toen hij haar echter toch het schoentje niet gaf,
zei ze:
„Wat ben je dom, Rasmus, dan kunnen we immers
ook niet dansen; en het is ook dwaas", voegde zij er
een beetje boos bij en stampte met den sehoenloozen
voet op den grond. „Wil je nu wel zoo goed1 zijn?"
„Ja, als je me wilt beloven", begon Rasmus.
„Kom, geef toch hier!"
„Ja, voor eiken dans, dien je met mij doet, zal ik je
het schoentje geven", zei Rasmus, „maar je moogt het
alleen zoo lang- houden. Voor eiken dans met mij en
met de dansers, die ik je toesta. Goed? Anders krijg
je het heelemaal niet." En vragend voegde hij er bij
,,'t Is immers maar spel!"
„Ik roep moeder!" zei Jette. Maar ze speelden dit
spel den heelen avond. En al de andere jonge paren
wisten er van, en het. was een voortdurend lachen
rondom de vensternis.
Plotseling kwam broeder Peer. „Garde a vous, moe
der speelt niet meer!" Toen trokken zij een schut-
cordon om het venster. Dan volgde een algemeen af-
scheidnemen.
Buiten lag rijp, de maan scheen helder. Mevrouw
Fridsch ging met haar geheele schare de straat over,
want het huis van den dokter lag schuin tegenover de
apotheek. Maar in den schaduw van een huis stond
Rasmus en gaf Jette een heimelijk teeken, dat al de
jongeren verstondendrie opgeheven vingers, die in
de richting van de Badstuestraat en de beek wenkten.
•lette antwoordde met hetzelfde teeken, mevrouw
Fridsch keek recht voor zich.
Aan het oostelijk einde der Badstuestraat, beneden
i bij de beek, lag een wit paviljoen. Dit behoorde vóór
honderd jaar tot den grooten tuin van gezondheids
raad Fridsch, en bood diens talrijke kinderen het- voor
deel, dat liet ver verwijderd lag van de waakzame
pogen der ouders. Een schutting scheidde den tuin
van de Badstuestraat, aan welker andere zijde de hos
pitaal-tuin lag. De directeur van het hospitaal, Us
sing, had zestien kinderen; Fridsch had twee zonen en
„de zeven scboone dochters", zooals ze in Ribe ge
noemd werden. Zoo is het dus begrijpelijk, dat de
schutting vaak kleine herstellingen noodig had.
De dag na het avondje bij de Eilschon's naderde
Jette stipt drie uur 's middags door den tuin van haar
ouders voorzichtig het paviljoen.
Telkens keek ze schuw om. Nu lichtte zij de klink
van de paviljoendeur en deed een kreet van
schrik liooren
Want daar binnen zat op een tuinstoel, midden in
het vertrek, in het gedempte licht der matglasruiten,
niet hij, dien zij verwacht had, maar haar vader.
„Jette, Jette", zei hij. En zijn stem was zoo mild,
zijn goed gezicht zoo vol liefde, dat zij met een lichte
kreet in zijn armen zonk.
„Mijn kleine Jette, ik weet alles!"
Zij antwoordde niet, maar lag snikkend aan zijn
borst.
„Je bent nog veel te jong", zei bij, „beiden zijn jul
lie te jong."
„Ja", antwoordde Jette en snikte.
„Moeder en ik", ging hij voort, en streelde haar,
„hebben besloten dat je een poosje weg moet. We heb
ben gedacht, dat je eens naar zus Filke in Fuglevig
kon gaan."
„Ja, vader."
„Om tijd te hebben, je te bedenken, en Rasmus ook.
Je kent je zelf nog geen van beiden genoeg, je moogt
je nog niet verloven. Niet waar mijn kleine?"
i „Neen vader", antwoordde zij, maar eerst na een
pauze.
Daar hoorde men een krabben of wrijven aan de
schutting van buiten, aan de straatzijde. Jette schrik
te en stond doodsbleek op:
„Daar is hij nu! O, vader, wat zullen we doen? O,
vatler! U moogt niet boos op hem zijn! Hij is zoo
goed! Wat zullen we doen?" riep zij in vliegende
haast. De vader antwoordde rustig:
„Mijn beste kind, zeg hem zelf alles, wat gezegd
moet worden, dat is het beste; jullie spreekt met el
kaar en ik trek me terug."
Nu gleed iemand aan de binnenzijde langs de schut
ting omlaag en intusschen verwijderde de vader zich;
het was een komisch gezicht, zooals de waardige heer
gezondheidsraad wegliep, om niet gezien te wordten,
de lange bruine rok fladderde hem om de beenen,
Jette wierp- hem een kushand na. Want nooit is er
een vader geweest, die meer bemind werd door zijn
kinderen.
Rasmus trad haastig binnen. Jette stond stijf mid
den in het vertrek.
„Mijn Jette", begon hij gevoelvol. „Je weet niet
hoezeer ik je be.hoezeer ik.ik.je be.
het woord bleef hem in de keel steken, hij stak links
de hand uit.
„Rasmus", zei ze met toonlooze, maar lieve stem.
„Wij zijn nog niet zeker van ons zelf, wij zijn nog te
jong."
Stijf en recht stond1 ze daar, de armen hingen langs
het lichaam, met groote oogen vol tranen zag ze hem
aan.
Toen zij wild© spreken, bief zij afwerend haar rech
ter wijsvinger omhoog en ging voort: „Het is bet
beste, dat we elkaar alles zeggen, wat gezegd moet
worden, dat wij ons goed uitspreken tegenover elkaar.
Daarom moog je niets zeggen, maar moet mij laten
spreken."
Hij richtte zich op: „Zoo! Je. U. U houdt
dus niet meer van mijMamselle Fridsch."
■Toch, werkelijk, beste Rasmus", en nu strekte zij
smeekend beide armen uit, en een traan gleed stil
over haar wang.
„Maar je moogt niet „Mamselle Fridsch" zeggen,
dat kan ik niet hebben."
Hij greep haar beide handen en klaagde: „Lieve
Henriette, als wij van elkaar houden, waarom zullen
we ons dan niet verloven? Peer heeft me bovendien
ook al geld geleend om ringen te koopen."
Zij schudde beslist het hoofd: „Wij zullen ons hog
niet verloven, wij zullen ons bedenken. Ik heb beslo
ten, Filke en Conrad in Fuglevig te bezoeken en een
poosje bij hen te blijven, voor wij ons verloven." Dan
boog zij het hoofd en hield beide handen voor de
oogen. Even later ging zij voort:
.Ja, nu hebben we ons zelf tegenover elkaar
sproken. Het beste is, dat je me vaarwel zegt.
we zullen eeuwig vrienden blijven."
„Eeuwig vrienden blijven",herhaalde hij, en
nu ook de handen voor de oogen.
„Adieu
„Adieu."
Dan stonden ze nog een poosje zwijgend, tot zij zei:
„Rasmus, je moogt me tot afscheid graag kussen,
dat kan toch geen zonde zijn."
En hij deed het. Daar kwam Peer het tuinpad af-
loopen: „Eu garde, moeder komt!"
Rasmus haastte zich weg over de schutting, en wee
moedig keek Jette den verdwijnende na.
Dan ging zij haar moeder trots tegemoet en boog
een beetje hoogmoedig met glanzende oogen:
„Merci, ma mère, grand merci!"
uitge-
Maar
legde
Vele jaren later was er eens bij een familie in Ko
penhagen verjaardagsbezoek. Een fijne oude dame
kwam binnen, vergezeld door twee dochters; ook deze
waren reeds oudere dames. De oude moeder werd
voorgesteld als weduwe Winding en daar zij behoorde
tot de huisvrienden en levendig van temperament was,
werd zij spoedig bet middelpunt' van de scherts en
kout in den kleinen kring.
Plotseling ging de deur open voor een ouden stati-
gen heer met geheel wit haaf. Plij werd voorgesteld:
Mijnheer Ussing, een welkome gast des huizes, die
lang was weg geweest. Als hij de oude dame nadert,
verbleekt zij plotseling. Ook de trekken van den ou
den heer veranderen merkwaardig; terwijl hij buigt,
zegt- hij zacht, en zijn stem schijnt te beven:
„Mevrouw Winding? De weduwe vau Pastor Win
ding, die vóór tien jaar gestorven is? Den goeden
Pastor Winding? Maar dan moet u een geborene
Fridsch zijn?"
De dame knikt. „Maar dan bent u. vervolgt
de oude heer dan is uw voornaam Henriette?"
En bevend bevestigt de oude dame.
Dit gesprek hoorden echter niet alle aanwezigen.
De dochters gaven bet snel een algemeene wending,
echter bleven de beide ouden stil. Toen de dochters
na eenigen tijd wilden heengaan, misten zij baar moe
der. Ook de oude beer was niet te zien.
Men ging in de zijkamer, en hier vond men het oude
paar alleen op de sofa zittend, in innige omarming.
„Moeder," vroeg de meest schalksche der beide
dochters op straat, „hoe oud ben je eigenlijk? We
dachten, dat je zestig was?"
En een poosje later: „Maar moeder, hoe ben je
toch in de andere kamer gekomen?" En dan: „Moeder,
was dit het?" waarop ze met drie opgestoken vingers
wenkte in de richting van het huis, dat zij zooeven
verlaten hadden. „En het is ook juist drie uur."
Weer is een reeks van jaren voorbij. We zijn weer
in Ribe, in het jaar 1864. Een oude dame ligt op het
sterfbed. Kinderen en kleinkinderen staan weenend
om haar sponde. Een van hen zoekt in de laadjes van
een commode en haalt uit een diepe bergplaats een
langwerpige witte doos te voorschijn; met verbleekte
inkt staat daarop geschreven: „Dit moet met mij in
het graf gelegd worden." Het roode koordje om de
doos wordt, losgemaakt, en te voorschijn komt een
ouwerwetsche zijden schoen, wit gevoerd een wei
nig vergeeld.
Ingezonden mededeel ingen
onze