DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
binnenland:
No. 204,
Honderd en dertiende Jaargang,
1911
WOENSDAG
30 AUGUSTUS.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzondei lijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
De drie Musketiers.
Telefoonnummer 3.
PEÜII.L.ETON
AL&MAARSCHE COURANT
KENNISGEVING
Het HOOFD* van het Plaatselijk Bestuur te ALK
MAAR brengt, op grond van artikel 1 der Wet van
22 Mei 1845 (Staatsblad Ho. 22) ter kennis der inge
zetenen, dat bij hem ingekomen en aan den ontvan
ger der Rijks directe belastingen binnen deze gemeen
te ter invordering is overgegeven:
het KOHIER der PERSONEELE BELASTING No
11, voor het dienstjaar 1911, executoir verklaard dooi
den Directeur der directe belastingen in Noordholland
te Amsterdam den 26 Augustus 1911
dat ieder verplicht is zijn aanslag, op den bij de
Wet bepaalden voet, te voldoen en dat heden ingaat
de termijn van zes weken binnen welken daartegen be
zwaarschriften kunnen worden ingediend.
Alkmaar, den 29 Augustus 1911.
Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur
voornoemd,
G. RIPPING.
ALKMAAR, 30 Augustus.
Bismarck, dien we gisteren citeerden, heeft ook eens
gezegd, dat voor de glazen door de pers van een land
in een ander landi stuk gesmeten, vroeg of laat de re
kening door dat andere land wordt aangeboden in den
vorm van ontstemming der openbare meening. Het
merkwaardige echter is, dat, wanneer er van zulke
glazen worden ingeslagen, de boosdoeners niet zijn
journalisten, maar regeeringspersonen, diplomaten in
actieven dienst, die van uit de couranten-coulissen een
ophitsende rol op het wereldtooneel spelen. Een der
gelijk geval schijnt zich thans weer voor te doen. In
een Weensch blad, de Neue frei Presse verscheen on
langs eer. artikel van een diplomaat, dat zeer beleedi-
gend was jegens Duitsc-hland. De ongenoemde schrij
ver had het over „een Duitsche regeeringskliek" en
trachtte in Duitschland wan trouwens jegens de Duit
sche buitenlandsche politiek te zaaien. Hoewel zijn
naam niet genoemd was, was de schrijver wel eenigs-
zins aangeduid, n.l. als „een Engelsch diplomaat, die
een positie van be teek en is bekleedt." Onmiddellijk
naur
ALEXANDRE DUMAS.
o
86)
„Behalve gij, Athos, die er nooit een hebt gehad."
„Dat is waar", zeide Athos na een oogenblik zwij-
gens, „ik heb er nooit een gehad. Laat ons drinken."
„Maar dan, groote wijsgeer", zeide d'Artagnan, „on
derwijs mij, ondersteun mijik heb noodig te leeren on
getroost te worden."
„Waarover u te troosten?"
„Over mijn ongeluk."
„Uw ongeluk is belachenswaard", zeide Athos de
schouders ophalende; „ik zou wel willen weten, wat
gij zeggen zoudt, indien ik u een zekere liefdesgeschie -
denis verhaalde."
„Die u is gebeurd?"
„Of een mijner vrienden, dat doet er niet toe."
„Verhaal, Athos, verhaal."
„Drinken is beter."
„Drink en verhaal."
„Nu, dat kan", zeide Athos, zijn glas ledigende en
weder vullende; „die dingen gaan heerlijk samen."
„Ik luister", zeide d'Artagnan. Athos peinsde en
intusschen zag d'Artagnan hem verbleeken; hij was op
die hoogte, waarop gewone drinkers neervallen en sla
pen. Hij droomde luide, zonder te slapen. Dat som
nambulisme van de dronkenschap had iets verschrik
kelijks.
„Wilt gij het volstrekt?" vroeg hij.
„Ja, ik verzoek er om."
„Dan zal ik doen, wat gij verlangt. Een mijner
vrienden, een mijner vrienden, hoort gij wel? Niet
ik", zeicle Athos, zijn rede met een somberen glimlach
afbrekende, „een der graven mijner provincie, dat
is van Berry edel al9 een Dandolo.of een Montmo
rency, raakte verliefd, vijfentwintig jaar oud, op een
meisje van zestien jaar, schoon als de liefde. Behalve
werd met den vinger aangewezen de Britsche gezant
te Weenen, sir Fairfax Cartwright. Toen deze echter
gevraagd werd, of hij de schrijver was, gaf hij het vol
gende antwoord: „Ik wijs de verantwoordelijkheid af
voor anonieme courant-artikelen, die slecht ingelichte
personen mij toeschrijven."
In Duitschland hecht men weinig waarde aan deze
verklaring; men acht haar veeleer een aanwijzing, dat
de veronderstelling juist is en vindt een bevestiging
in hetgeen de Neue freie Presse zelf daarna schreef
li.].: „De inzender van het artikel is een publicist,
wiens betrouwbaarheid, eerlijkheid en rechtschapen
heid niet slechts in journalistieke, maar ook in diplo
matieke kringen algemeen bekend is en wiens goede
naam den minsten twijfel aan welk misbruik ook uit
sluit. De redactie kent den naam „van den Engel-
schen diplomaat, die een positie van beteekenis be
kleedt. „Maar zij zal het geheim van den persoon, die
zich aan haar heeft toevertrouwd, niet prijs geven."
Dat is zegt men hierop in Duitschland duide
lijk genoeg. Was de gezant de schrijver niet, dan had
het blad wel een ander middel gevonden, om hem te
zuiveren van de blaam, die op hem is gewor
pen, had de redactie kort en bondig kunnen zeggen,
dat sir Fairfax Cartwighti de schrijver niet is, en ook
niet de man, die het artikel heeft geïnspireerd. Daar
bij komt, dat deze gezant in een kwaad gerucht staat.
Hij is ook te München gezant geweest en daar zeer
vijandig jegens Duitschland opgetreden o.a. door het
schrijven van ophitsende artikelen. Niet geheel vrij
willig moest hij München verlaten, maar spoedig- daar
na viel hij omhoog en werd gezant te Weenen.
Nu zou het geheele geval van weinig beteekenis zijn
geweest, zoo de schrijver niet met nadruk had beweerd,
dat het artikel de stemming- weergaf, welke in leiden
de Engelsche kringen heerscht.
In Oostenrijk is in verband hiermede echter tegen
de plaatsing van dit artikel onmiddellijk geprotesteerd
het kwam, zoo werd gezegd, niet t-e pas, dat een
Oostenrijksch blad de rol van secondant der Engelsche
diplomatie bij de actie tegen den bondgenoot opnam,
gevoelde de Engelsehtnan behoefte zijn gal uit te spu
wen, dan moest hij dit maar in een Engelsch blad
doen, doch niet in een courant, welke in de Duitsche
taal wordt geschreven. In. Italië werd1 de publicatie
ook veroordeeld. En in Duitschland was men in rep
en roer.
Als kenschetsend voor de heerschende meening kan
een hoofdartikel van de Germania worden aangehaald,
waarvan de toon, in vergelijking' met tal van andere
.artikelen, nog al gematigd-mag heeten. In dat arti
kel wordt o.a. gezegd:
„De Engelsche regeering moet zich de vraag stellen,
wat zij denkt te doen om de zaak op te helderen en
eventueel aan Duitschland bevredigende voldoening te
verschaffen. Indien zij zich echter deze vraag- niet
stelt, dan zal het ministerie van buitenlandsche zaken
niet kunnen nalaten haar, weliswaar niet zeer hoffe
lijk, maar toch zeer beslist, in Downiugstreet voor te
de onschuld van haren leeftijd, blonk uit: een vurige
geest,, een, niet vrouwelijke, maar dichterlijke geest.
Zij behaagde niet, zij bedwelmde; zij woonde in een
klein gehucht, bij haar broeder, die pastoor was. Bei
den waren als vreemden in de provincie gekomen.
Men wist niet, vanwaar zij kwamen en haar zoo
schoon en haar broeder zoo vroom vindende, dacht men
er niet eens aan, hen te vragen, vanwaar zij kwamen.
Overigens hield men het er voor, dat zij van goede af
komst waren. Mijn vriend, die landheer was, zou
naar willekeur met haar hebben kunnen handelen,
want hij was de meester; immers, wie zou twee vreem
delingen, twee onbekenden te hulp zijn gekomen;
maar helaas, hij was een eerlijk man; hij huwde haar.
De dwaas, de gek, de dommerik!"
„En waarom? Hij had haar immers lief?" vroeg
d'Artagnan.
„Wacht een oogenblik!" zeide Athos. „Hij geleidde
haar in zijn kasteel en maakte van haar de eerste da
me der provincie, en, het moet gezegd worden, zij deed
volkomen haar rang eer aan."
„En verder vroeg d'Artagnan.
„Welnu, op zekeren dag, dat zij met haar man op
jacht was", ging- Athos met gesmoorde stem en zeer
haastig- sprekende voort, „viel zij bewusteloos vair het
paard'. De graaf snelde haar te hulp en daar zij in
haar Ideederen als verstikte, sneed hij ze met zijn dolk
los en ontblootte haar den schouder. Raad eens,
wat zij op den schouder had, d'Artagnan?" vroeg
Athos, in luid gelach uitbarstende.
„Kan ik het weten?" zeide d'Artagnan.
„Een lelie", hernam Athos, „zij was gebrandmerkt
En hij ledigde in één teug het glas, dat hij in de
hand hield.
„Wat afschuwelijk iets verhaalt gij mij daar!" riep
d'Artagnan uit,
„De waarheid, mijn waarde, de engel was een dui
velin. Het arme kind! had gestolen,"
„En wat deed de graaf?"
,,l)e graaf was een groot heer en oppermachtig-
rechter op zijn landgoederen; hij ging voort, met de
kleederen der gravin te verscheuren, bond haar de ar-
leggen. De lankmoedigheid van Duitschland is zeer
groot, doch ook deze lankmoedigheid moet haar gren
zen hebben. Als na minister Lloyd-George ook nog de
gezant Cartwright op ons losgelaten wordt, dan is die
grens bereikt. Het is te hopen, dati de regeering van
Duitschland in deze zich duidelijk rekenschap geeft
van de stemming en de gevoelens van de overwegende
meerderheid van het Duitsche volk, die niet van -zins
is zich elke, nog zoo drieste uittarting, elke nog zoo
brutale beleediging van officieele zijde te laten aan
leunen. Wij zeggen het nadrukkelijk, deze zaak heeft
met de Marokko-kwestie niets te maken. Er is alleen
sprake van een vlegelachtig optreden van een Engelsch
diplomaat tegen ons en wij moeten er op staan, als wij
achting voor ons zelf bezitten, dat ons daarvoor een
bevredigende voldoening wordt gegeven."
Om „voldoening" roept inderdaad heel de Duitsche
pers. De stukgeslagen ruiten moeten worden betaald.
Sinds jaren wordt Duitschland in de Engelsche taal
aangevallen, worden zijn bedoelingen met groote
hardnekkigheid verdacht gemaakt. En daarom is het
geen wonder, dat men in Duitschland langzamerhand
de maat volgemeten vindt. Men gaat echter zoo ver,
dat zelfs de vraag is gesteld door de Katholieke
Köln. Yolkszt. of het kruit wel zoo droog en het
zwaard wel zoo scherp is, als de stand van zaken schijnt
te verlangen.
Dit zinnetje wijst reeds op het gevaarlijk spel, dat
de Engelsche diplomaat, wie hij ook moge zijn, heeft
gedreven. Gelukkig echter heerscht er iu de hoogere
sferen een bezadigder geest.
Maar wanneer zulke uitlatingen eens talrijker wer
den en daardoor luider weerklank gingen vinden
dan zouden de ruiten toch wel eens heel duur betaald
kunnen worden
DE GASFABRIEK-KWESTIE TE BUSSUM.
Door B. en W. van Bussum is in de raadszitting van
heden (Woensdag) den raad aangeboden het rapport
der commissie belast met het instellen van een onder
zoek naar hek beheer der gemeente-gasfabriek, direc
teur de heer R. A. de Ruiter. Dit onderzoek heeft
plaats gehad naar aanleiding van beschuldigingen van
het raadslid, den heer G. A. P. de Kort, aan het adres
van den directeur. De commissie heeft bestaan uit de
heeren Neurdenburg-, Blom en Levert, gasfabriek-di
recteuren te Htrecht, Haarlem, Apeldoorn. Zij heeft
verschillende personen, behalve den aanklager en den
beklaagde gehoord.
Zij zegt in haar verslag o.a.:
„Bij dë aandachtige lezing van de beschuldigingen
van den heer Dë Kort, heeft ons getroffen de groote
kleingeestigheid en oppervlakkigheid dezer weinig be-
teekenende beschuldigingen, alsmede de afdoende wij
ze, waarop deze door den directeur zijn weerlegd en
ontzenuwd."
„Uit den aard der zaak zijn onze opmerkingen om
trent de grieven van den heer De Kort tegen den di
recteur kort, omdat de antwoorden van dezen laatste
door ons als geheel afdoende worden beschouwd."
Het trof de commissie o.a. zeer, dat met een te
klein personeel zulke goede resultaten worden verkre
gen, als de cijfers aangeven.
-■
men op den rug en hing haar op aan een boom."
„Hemel, Athos, een moord1!" riep d'Artagnan.
„Ja, een moord!" zeide Athos, bleek als een lijk;
„maar men laat ons wijn ontbreken, geloof ik."
En Athos greep de laatste flesch, die overbleef, bij
den hals, zette die aan den mond en dronk die in één
teug leeg, alsof het een gewoon glas ware geweest.
Vervolgens liet hij zijn hoofd in beide handen, zinken.
D'Artagnan bleef voor hem zitten, van ontzetting
vervuld.
„Dat heeft mij van den hartstocht voor sehoone,
dichterlijke en verliefde vrouwen genezen", zeide
Athos, zich opheffende, zonder er aan te denken, het
verhaal van den graaf te vervolgen; „dat de hemel
evenzoo met u handele. Drinken wij nog eens."
„Dus zij is dood?" stamelde d'Artagnan.
„Parbleu!" antwoordde Athos. „Maar reik uw glas
toe. Ham! snaak!" riep Athos. „wij kunnen niet
meer drinken."
„Maar haar broeder?" vroeg d'Artagnan verder
schroomvallig.
„Haar broeder!" hernam Athos.
„Ja, (le priester."
„O, hij deed onderzoek naar hem, om ook hem te
doen ophangen; maar hij was den graaf vóór geweest;
hij had zijn standplaats den vorigen dag verlaten."
..En heeft men vernomen, wat die ellendeling eigen
lijk was?"
„Tiet was de eerste minnaar en medeplichtige der
sclioone, die zich als priester voordeed!, om zijn mina-
res een huwelijk te bezorgen en haar lot te verzekeren.
Hij zal gevierendeeld zijn, hoop ik."
„Ach, mijn hemel! mijn hemel!" zuchtte d'Artag
nan, geheel ontroerd door deze akelige geschiedenis.
„Eet toch van die ham, d'Artagnan; ze is overheer
lijk". zeide Athos, een snede afsnijdende, die hij op
het bord des jongelings legde. „Hoe jammer dat er
niet- vier zoodanige in den kelder zijn geweest, ik zou
vijftig flesschen meer hebben gedronken."
D'Artagnan vermocht niet- langer een gesprek vol te
houden, dat hem krankzinnig zou hebben gemaakt; hij
liet zijn hoofd' in beide handen vallen en hield zich
Bij de aanbieding van het rapport, zeggen B. en W.
o.a.: Wij hebben met genoegen geconstateerd, dat zij
(de commissie) daarin onze fabriek een goed ingerich
te, normaal' werkende, goed onderhouden gasfabriek
noemt, terwijl zij geen redelijke aanmerking weet te
maken op de cijfers betreffende de exploitatie, neerge
legd in de1 verschillende jaarverslagen.
Wij vertrouwen, dat door dit rapport de directeur in
zijn eer en goeden naam, die door ons niet in twijfel
zijn getrokken, zal zijn hersteld, en dat uwe vergade
ring hem met ons het noodige vertrouwen zal schen
ken om het belangrijk gemeentebedrijf tot steeds groo
teren bloei te kunnen ontwikkelen.
Aan het slot van hun schrijven zeggen B. en W., dat
waar raadsleden of leden der commissie van bijstand
gebruik maken van hun recht, gebouwen en terreinen
der fabriek te betreden, het in hen zeer moet worden
afgekeurd, wanneer zij bij het ontdekken van vermeen
de misstanden daarvan buiten de vergaderingen van
den raad, van B. en W. of van de commissie gewag
maken en daarmede het prestige van een bedrijfshoofd
of welk ander ambtenaar ook benadeelt, zooals dooi
den heer G. A. P. de Kort in oasu op unfaire wijze is
geschied. B. en W. stellen wijders voor het rapport
der drie deskundigen voor kennisgeving aan te nemen.
UIT SOHOORL.
In de gisteren gehouden voltallige raadsvergade
ring.werd mededeeling gedaan van de ontslag-aanvra
ge van den heer mr. G. van Tienhoven als Commissa
ris der Koningin in deze provincie.
De voorzitter betreurde de omstandigheid, dat do
heer van Tienhoven zijn betrekking heeft neergelegd,
in aanmerking nemende het velè-leed dat de heer van
Tienhoven in de laatste jaren heeft moeten ondervin
den, eerbiedigt men z'n besluit, doch algemeen hoopt
men dat de heer van- Tienhoven nog lang- van de zoo
wel verdiende rust mag genieten.
De heer Blauw verzocht toestemming tot het maken
van een overpad over den Schoorlschen dijk.
In handen gesteld van B. en W. om bericht en raad.
De Minister van Binneolandsclie Zaken berichtte
dat hij de II. IJ. S. M. niet kon dwingen de lijn Alk
maarSchoor! nu te openen.
Voor kennisgeving aangenomen.
De heer Jb. Smit, smid, verzocht in 't vervolg ook
in aanmerking te; komen voor het gemeentewerk.
Nadat uit de algemeene besprekingen bleek dat men
veronderstelde dat adressant reeds werk aan de ge
meente leverde, werd' het adres in handen van B. en W.
gesteld om bericht en raad.
De gemeente-begrooting werd den raad aangeboden
tot een bedrag in ontvangsten en uitgaven van
18385.22.
De gemeente-rekening werd vastgesteld conform de
aanbieding.
Omtrent het vaststellen der rooilijn deelde de voor
zitter mede dat dit tot de volgende vergadering is uit
gesteld, daar de gezondheids-commissie haar advies
nog niet had ingezonden.
Tot lid der commissie tot wering van schoolverzuim
in de plaats van den heer van Essen werd benoemd de
heer D. Duin, Dz.
De voordracht bestond uit de heeren J. Swaan en D.
Duin.
De vergadering werd daarna gesloten.
VERDUISTERING VAN DIAMANTEN.
Dezer dagen kreeg teen zekere A. S., wonende in de
Nieuwe Kerkstraat te Amsterdam, van een koopman,
een drietal kleine partijtjes diamanten, tot een geza
menlijke waarde van bijna 300,- in commissie. Kort
daarop beweerde hij, dat hij deze partijtjes aan bepaal
de personen verkocht' had. D'it bleek echter niet juist
te zijn. De koopman deed aangifte. De politie vond
den vogel echter gevlogen en zoekt liem nu als ver
dacht van verduistering.
alsof hij in slaap viel.
„Het jonge geslacht kan niet meer drinken", zeide
Athos, hem medelijdend beschouwende; „en toch is hij
nog de beste."
XXVIII.
TERUGKOMST.
D'Artagnan was als verpletterd door de vreeselijke
mededeeling van Athos. Veel duisters was er nog
voor hem in die halve vertrouwelijkheid. Vooreerst was
dat verhaal gedaan door een volkomen beschonken
man, aan een half dronken man; en echter, ondanks
die ledigheid, welke twee of drie flesschen krachtigen
Bourgognewijn in de hersens doet ontstaan, herinner
de zich d'Artagnan, des morgens ontwakende, al de
woorden van Athos even goed, alsof ze, naar gelang zij
uit den mond van den eenen vielen, in den geest des
anderen waren ingedrukt geworden. Die twijfel gaf
hem een te grootere begeerte, tot zekerheid te gera
ken en hij begaf zfeh tot; zijn vriend, met het vaste
besluit het gesprek van den vorigen dag weder aan te
knoopen; maar hij vond Athos geheel van zin veran
derd, dat is, de slimste en geheimhoudendste man dei-
wereld. Overigens kwam de musketie,r na een hand
druk en een glimlach met hem te hebben gewisseld,
hem het eerst tegemoet, alsof hij hem begrepen had.
„Ik was gisteren erg dronken, mijn waarde d'Artag
nan!" riep hij; „ik voelde dit hedenmorgen aan mijn
tong, die nog zeer zwaar en aan mijn pols, die erg
driftig was. Ik wed dat ik duizenderlei dwaasheden
heb uitgekraamd."
En deze woorden zeggende, beschouwde hij zijn
vriend met een zoo strakken blik, dat hij verlegen
werd.
SR31S '1! (Wordt- vervolgd).